Herijking diepe-plassen-beleid
Waterbeleid
Brief regering
Nummer: 2022D29560, datum: 2022-07-06, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-27625-584).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: V.L.W.A. Heijnen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
Onderdeel van kamerstukdossier 27625 -584 Waterbeleid.
Onderdeel van zaak 2022Z14360:
- Indiener: V.L.W.A. Heijnen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2022-09-07 13:45: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2022-09-14 12:15: Procedurevergadering Infrastructuur en Waterstaat (Procedurevergadering), vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2022-10-12 14:00: Leefomgeving (Commissiedebat), vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2022-12-01 14:50: Aansluitend aan de stemmingen: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2021-2022 |
27 625 Waterbeleid
30 015 Bodembeleid
Nr. 584 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 juli 2022
Met deze brief informeer ik u over de herijking van het diepe-plassen-beleid. Dit conform de toezegging van mijn voorganger in het notaoverleg bodem van 12 mei 2020.
Een diepe plas komt in Nederland niet van nature voor en ontstaat veelal door het winnen van zand, grind of klei. Voor het winnen van deze materialen wordt door de provincie een ontgrondingenvergunning afgegeven. Een verplichting tot latere reconstructie van een diepe plas door een verondieping is hier vaak onderdeel van. Een initiatief tot het winnen van zand en/of grond en/of het verondiepen van een diepe plas moet ook passen binnen een bestemmingsplan en onder de Omgevingswet een Omgevingsplan. Niet het Rijk maar de gemeenten en de provincies hebben hier in eerste instantie de regie. Pas als een Omgevingsplan ruimte biedt voor een initiatief kan binnen de kaders van het Besluit bodemkwaliteit en bij inwerkingtreding van de Omgevingswet onder het Besluit activiteiten leefomgeving door de waterbeheerder (waterschap of RWS) worden getoetst of het door de initiatiefnemer toe te passen materiaal uit oogpunt van (grond)waterkwaliteit en ecologie voldoet om een diepe plas te verondiepen.
Bodem- en waterbeleid
Jaarlijks wordt in Nederland veel grond verzet. Voor bouwprojecten, infrastructuur en andere werken wordt in Nederland grond ontgraven, getransporteerd en weer toegepast. Na winning van zand en grind ontstaan nieuwe diepe plassen.
Uit oogpunt van circulariteit is het beleid erop gericht om zoveel mogelijk grond en baggerspecie te hergebruiken. De kwaliteit van de grond en baggerspecie is voor hergebruik veelal voldoende.
Het huidige bodembeleid is – door het stellen van algemene regels voor het toepassen van grond en baggerspecie – vastgelegd in het Besluit bodemkwaliteit (Bbk 2008). Uitgangspunt was destijds onder meer dat door hergebruik van grond de primaire winning van grondstoffen kan worden beperkt.
Nadat er in 2009 maatschappelijke zorgen en vragen waren over het verondiepen van diepe plassen zijn de circulaire en de handreiking voor het herinrichten van diepe plassen1 ontwikkeld en in 2010 vastgesteld. De circulaire en de handreiking bieden informatie over verantwoord toepassen van grond en baggerspecie in diepe plassen. De circulaire en de handreiking hebben echter een onvoldoende juridische basis om in formele zin zaken te kunnen afdwingen. Ik ga kijken naar de actualisatie van de circulaire en handreiking en welke positie deze onder het nieuwe recht moeten krijgen.
Het inrichten van een diepe plas moet ook in lijn zijn met de ambities uit het Nationaal Water Programma 2020–2027 (NWP) en de doelstellingen van de Kaderrichtlijnwater (KRW). Dit betekent dat een verondieping niet mag leiden tot een achteruitgang van de toestand van het betreffende oppervlakte- en /of grondwaterlichaam.
Aandachtspunt hierbij is dat de bodem- en waterwetgeving onvoldoende op elkaar aansluiten. Dit is een breder vraagstuk dat op dit moment in beeld wordt gebracht.
Herijking van het diepe-plassen-beleid
In 2021 en 2022 is het beleidsonderzoek diepe plassen uitgevoerd. Hiermee is gevolg gegeven aan de toezegging in het notaoverleg Bodem van 12 mei 2020 (Kamerstuk 30 015, nr. 77).
De doelstelling van het onderzoek was:
– Het voeren van een brede bestuurlijke dialoog met als doel bouwstenen te ontwikkelen voor het toekomstige diepe-plassen-beleid in samenhang met vraagstukken rondom circulariteit, natuurontwikkeling, hoogwaterveiligheid en de winning van zand en grind voor bouwopgaves.
– Het uitvoeren van een botsproef om vast te stellen of de Omgevingswet voldoende waarborgen biedt voor het verantwoord verondiepen van diepe plassen.
Zowel aan de bestuurlijke dialoog als aan de botsproef hebben diverse private en publieke belanghebbenden deelgenomen. In het kader van de bestuurlijke dialoog is een viertal rondetafelgesprekken gevoerd. Tijdens deze bijeenkomsten zijn de belangrijkste issues, knelpunten, dilemma’s en 13 bouwstenen (bijlage 1) voor nieuw beleid in beeld gebracht. De dialoog heeft zich gericht op de volgende zes thema’s: 1) nut en noodzaak van het verondiepen, 2) governance, 3) natuur, 4) wet- en regelgeving, 5) vergunningverlening, toezicht en handhaving en 6) de rol van de markt. Onderstaand zijn de resultaten van het beleidsonderzoek in samenhang met ecologisch onderzoek en de aanbevelingen van de heer Kuijken beschouwd2.
Nut en noodzaak
Hoewel het beleidsonderzoek zich niet richt op het beleidskader voor het winnen van zand en grind, is aangegeven dat het winnen van zand en grind (ontgronden) voor de betrokken partijen niet ter discussie staat. Zand en grind zijn nodig voor onder andere woningbouw, utiliteitsbouw en de aanleg van infrastructuur. Voor de woningbouw ligt er vanuit het coalitieakkoord (bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) een belangrijke en omvangrijke opgave. Om meer inzicht te krijgen in de winning van zand en grind is het CBS verzocht om de productie te monitoren. Daarnaast wordt overleg gevoerd met de producenten, de gemeenten en de provincies. Hiermee kunnen eventuele knelpunten rond de toekomstige beschikbaarheid van zand en grind vroegtijdig worden gesignaleerd en daar kan dan zo nodig worden op worden ingespeeld.
Het grootschalig verondiepen – waarbij materiaal uit heel Nederland en het buitenland kan worden toegepast – staat voor een aantal partijen wel ter discussie. Het diepe-plassen-beleid lijkt volgens hen nu te veel het economisch verdienmodel te ondersteunen. Dit wordt ook in het rapport van de heer Kuijken aangegeven.
Daarbij doet zich de vraag voor of het altijd wel nodig is om een diepe plas te verondiepen. Tijdens de bestuurlijke dialoog was de algemene opvatting; een verondieping moet een duidelijke meerwaarde hebben voor de kwaliteit van de fysieke leefomgeving (waaronder de ecologie), regionaal worden afgewogen en o.a. bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen van de Kaderrichtlijn water en de Natura 2000 projecten (Vogel- en habitatrichtlijn). Dit in samenhang met de projecten die binnen de Programmatische Aanpak Grote Wateren3 (PAGW) worden gerealiseerd. Voor een regionale afweging is het ook van belang dat vraag en aanbod van grond en baggerspecie met elkaar in balans zijn. Dit kan bijvoorbeeld door een voorgenomen verondieping te koppelen aan het beheer en onderhoud binnen eenzelfde watersysteem en het materiaal dat daarbij vrijkomt.
Een aantal deelnemers heeft de verwachting dat bij een zorgvuldige afweging van alle belangen minder ruimte zal zijn voor het grootschalig verondiepen van diepe plassen.
Ik onderschrijf de noodzaak van een integrale afweging, waarbij de kwaliteit van de leefomgeving centraal staat. Hierbij is transparantie over het proces en over welke keuzes waarom zijn gemaakt van essentieel belang. De vergunning- en m.e.r.-beoordelingsplicht en de andere instrumenten onder de Omgevingswet – zoals omgevingsvisies, omgevingsplannen en verordeningen – bieden voldoende mogelijkheden om hier invulling aan te geven. Belangrijk om hiermee eerst ervaring op te doen.
Governance
Op het hele proces van het ontgronden (winnen van zand en grind) en het verondiepen is verschillende wetgeving van toepassing en hiervoor zijn verschillende bestuurslagen verantwoordelijk. Zo is de provincie verantwoordelijk voor de verlening van de ontgrondingenvergunning en de natuur- beschermingswetvergunning. De waterbeheerder is verantwoordelijk voor de waterwetvergunning en het toezicht op de algemene regels van het Besluit bodemkwaliteit. Tenslotte is de gemeente verantwoordelijk voor de ruimtelijke ordening. Ook is aangegeven dat de waterbeheerder meerdere belangen kan hebben. De waterbeheerder kan naast de rol van bevoegd gezag bijvoorbeeld ook een belang hebben bij een verondiepingsproject voor de afzet van vrijkomende baggerspecie.
Door de veelheid aan regelgeving en aan verantwoordelijke bestuurslagen is het lastig om als burger of andere belanghebbende alle stappen in het proces te volgen en de onderlinge samenhang te zien. Dit draagt niet bij aan het gewenste vertrouwen. Er is verzocht om meer regie en handelingsperspectief voor de provincie en of de gemeente. Hiervoor zijn vier opties genoemd (van ingrijpend naar minder ingrijpend):
1. Bevoegd gezag overdragen van de waterbeheerder (Rijkswaterstaat of Waterschap) naar de provincie.
2. De provincie een coördinerende regierol geven.
3. Het opstellen van een convenant of gedragscode waarin publieke en private partners samen afspraken maken over de wijze waarop er met verondiepingsprojecten moet worden omgegaan.
4. Per project instellen van een bestuurlijke stuurgroep, bestaande uit vertegenwoordigers van verschillende overheidspartijen, die adviseert over de plannen voor verondieping en ook toeziet op de uitvoering hiervan.
Ik ga deze vier opties nader verkennen. Ik doe dit samen met de Unie van Waterschappen, het IPO en de VNG. Met de betrokken partijen wil ik samen de haalbaarheid onderzoeken en voor- en nadelen van de opties in beeld brengen. Mogelijk komen nog andere opties naar voren.
Met deze uitwerking geef ik invulling aan de motie van 2 december 20204 van de leden Van Eijs, Dik-Faber, Ziengs en Von Martels.
Natuur/ecologie
Tijdens de bestuurlijke dialoog is aangegeven dat bij de ruimtelijke ontwikkeling van een diepe plas de ecologische waarde een belangrijk aspect is dat bij het besluitvormingsproces moet worden meegewogen. Verzocht is om een objectief ecologisch toetsingskader. Dit verzoek is in lijn met de motie5 van de leden Van Eijs en Dik-Faber van 2 december 2020, waarin wordt verzocht om een voorstel over hoe meetbare ecologische criteria leidend kunnen worden gemaakt voor het diepe-plassen-beleid. Verder is tijdens de bestuurlijke dialoog aandacht gevraagd voor realisatie van de doelstellingen van de KRW – mogelijke beïnvloeding van de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit – en de realisatie van doelstellingen voor de Natura 2000 gebieden. Hierbij is ook aangegeven dat met een verondieping een mogelijke bijdrage kan worden geleverd aan de realisatie van de projecten binnen de PAGW.
Het rapport van het onderzoek «Diepe uiterwaardplassen: verondiepen of niet? Visie vanuit een ecologisch perspectief»6 is voor het thema natuur en ecologie van belang. U bent hierover op 7 maart 2022 geïnformeerd. Met het onderzoek is nieuwe wetenschappelijke kennis opgedaan over diepe en verondiepte uiterwaard-plassen. Uit het onderzoek volgt dat de ecologische kwaliteit van diepe plassen niet per definitie slechter is dan verondiepte diepe plassen. Verder blijkt dat de waterkwaliteit in diepe uiterwaardplassen regelmatig beter is in de onderzochte verondiepte plassen. Aangegeven is dat er inrichtingsvarianten denkbaar zijn waarbij een verondieping wel een ecologische meerwaarde kan hebben, zoals het creëren van een moerasachtig systeem.
Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet moet bij de toets van een vergunningaanvraag worden beoordeeld of de aanvraag strookt met de uitgangspunten voor de bescherming en verbetering van de ecologische waterkwaliteit. Met de verondieping mag het tijdig bereiken van een goede ecologische toestand niet in gevaar worden gebracht en deze mag ook niet leiden tot achteruitgang van de aanwezige ecologische toestand. Daarnaast moet – net als onder het huidige recht – worden aangetoond dat een verondieping daadwerkelijk nodig is in het licht van de KRW, natuurontwikkeling, hoogwaterbescherming, etc.
Ik vind het van belang dat de regels onder de Omgevingswet goed worden getoetst en gehandhaafd en dat daadwerkelijk wordt aangetoond dat een verondieping meerwaarde heeft voor de natuur en/of ecologie. Toetsing aan de KRW-doelen en de Grondwaterrichtlijn is daarbij van belang. Wanneer het hoofddoel het bergen van baggerspecie is, en niet natuurontwikkeling, dan is het belangrijk om daarover transparant te zijn en een diepe plas als baggerdepot in te richten. Verondiepingen die uitsluitend bedoeld zijn om baggerspecie te bergen (storten), zijn immers ook onder huidig recht enkel toegestaan in baggerdepots. Dat blijft onder de Omgevingswet ook het geval. Ik vind het van belang dat bevoegde gezagen daarop goed (blijven) toezien.
Natuur en ecologie afwegingen zijn belangrijke randvoorwaarden voor de beantwoording van de vraag of een verondieping mag worden uitgevoerd. Met bovenstaande wordt invulling gegeven aan de motie van 2 december 2020 van de leden Van Eijs en Dik-Faber7, waarin wordt verzocht om een voorstel te doen hoe ecologische criteria leidend kunnen worden gemaakt voor het diepe-plassen-beleid.
Wet en regelgeving
Omgevingswet
Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet vindt de verondieping van een diepe plas niet langer plaats op grond van algemene regels en een meldplicht, maar wordt voor een verondieping een vergunning en m.e.r.-beoordelingsplicht geïntroduceerd. Met de vergunning en m.e.r.-beoordelingsplicht is invulling gegeven aan het eerste deel van de motie van de leden Stoffer en Van Brenk van 17 oktober 20198. Met genoemde vergunning- en de m.e.r.-beoordelingsplicht geef ik daarnaast gevolg aan de motie van het lid Van Brenk van 12 mei 20209 waarin wordt verzocht om vereenvoudiging en verduidelijking van de regelgeving.
De vergunning- en m.e.r.-beoordelingsplicht en de andere instrumenten onder de Omgevingswet – zoals de omgevingsvisie, de omgevingsplannen en verordeningen – bieden voldoende mogelijkheden voor een goede afweging en de beantwoording van de vraag of een verondieping wenselijk en mogelijk is. Dit vraagt wel om goed overleg tussen de private en publieke partijen en voldoende participatie van omwonenden. Kennis en ervaring met de instrumenten onder de Omgevingswet moeten nog worden opgedaan. Ook na invoering van de Omgevingswet zijn verschillende bestuurslagen verantwoordelijk voor het proces van winning en verondiepen. Dit maakt dat betrokkenen het geheel van toepasselijke regelgeving complex vinden. Ik ga daarom ter ondersteuning van de implementatie van de regels onder de Omgevingswet – in overleg met de betrokken partijen – een kennisdocument ontwikkelen en een CoP (Community of Practice) instellen. Een CoP biedt de mogelijkheid om kennis en ervaring te delen en te experimenteren met de nieuwe instrumenten en regels.
Ontwikkelingen vergunningplicht
Door een van de deelnemers aan de bestuurlijke dialoog is verzocht om een maatlat voor de beoordeling van een vergunningsaanvraag (beoordelingskader). Ik zal voor de zomer van 2023 samen met Rijkswaterstaat en de waterschappen bekijken in welke mate de beoordelingsregels van de Omgevingswet de gewenste duidelijkheid hieromtrent al bieden en – zo niet – hoe hier verder invulling aan kan worden gegeven.
Chemische, fysische en biologische kwaliteitseisen
Verder is door de deelnemers aan de bestuurlijke dialoog, naast chemische eigenschappen, aandacht gevraagd voor de fysische en biologische eigenschappen van het toe te passen materiaal. De vraag is of met een bredere beoordeling de kwaliteit van het materiaal beter kan worden afgestemd op de ontwikkeldoelen van een diepe plas en/of een gebied. Omdat dit vraagstuk niet uniek is voor diepe plassen, zal ik dit voor het bodembeheer in brede zin bekijken.
Het is overigens niet zo dat in het Besluit bodemkwaliteit nu geen fysische kwaliteitseisen worden gesteld aan het toe te passen materiaal. Zo maken de definities in het Besluit bodemkwaliteit – mede gebaseerd op fysische eigenschappen – een onderscheid mogelijk tussen grond, baggerspecie en bouwstoffen. Ook is de aard en omvang van het mogelijk aanwezige bodemvreemd materiaal – zoals hout, bakstenen en plastics – gedefinieerd.
Ik zal in 2022 en 2023 in het kader van de ontwikkeling van het «programma bodem en ondergrond» een verkenning uitvoeren naar de fysische- en biologische eigenschappen van grond en baggerspecie en de mogelijke consequenties bij hergebruik. Belangrijk hierbij is aandacht voor de uitvoerbaarheid.
Afstemming vraag en aanbod
Tenslotte is gevraagd om de import van grond en baggerspecie te beperken en vraag en aanbod beter op elkaar af te stemmen. Gezien de Europese regels voor het vrijhandelsverkeer voor goederen en personen is het weren van buitenlands materiaal dat aan de Nederlandse eisen voldoet niet mogelijk.
Uit het voornoemde ecologisch onderzoek volgt, zoals aangegeven, dat de ecologische kwaliteit van diepe plassen niet per definitie slechter is dan van verondiepte diepe plassen. De verwachting is dat hierdoor op een voorgenomen verondieping bij de initiatiefnemer een zwaardere verantwoordingsplicht rust om richting bevoegd gezag aan te tonen dat een verondieping meerwaarde heeft voor de ecologie en daarmee ook nuttig is. Ik verwacht dat dit van invloed zal zijn op het aantal initiatieven en de vraag naar grond en baggerspecie.
Ik zal de import van grond en baggerspecie de komende 10 jaar, tweejaarlijks monitoren, en onderzoeken of het huidige instrumentarium voldoende mogelijkheden biedt om hergebruik van gebiedseigen materiaal zoveel als mogelijk te bevorderen.
Tenslotte zal ik met provincies nader verkennen of er een vorm van regie mogelijk is op het aantal verondiepingsprojecten versus het verwachte aanbod aan grond en baggerspecie. Hiermee kan ook een tijdige afronding van lopende verondiepingsprojecten worden bevorderd.
Vergunningverlening, Toezicht en handhaving
Kennis en capaciteit
Uit het beleidsonderzoek volgt dat voor de uitvoering van de huidige en toekomstige regels onder de Omgevingswet naast voldoende kennis van de regelgeving en de uitvoeringspraktijk ook voldoende capaciteit nodig is. Binnen het werkgebied is bij sommige waterschappen slechts een enkele diepe plas aanwezig. Dan is bundeling van kennis of verdergaande samenwerking tussen de waterschappen nodig. Ook samenwerking met de buitenlandse inspectiediensten is bij import van materiaal belangrijk.
Ik ga over capaciteitsinzet met de waterschappen, RWS, de gemeente en de ILT verder in gesprek en bekijk ook of de randvoorwaarden voor het toezicht moeten worden verbeterd. Hiermee geef ik invulling aan het tweede deel van de motie van de leden Stoffer en Van Brenk van 17 oktober 201910 over de intensivering van de handhaving.
Informatiepunt en Kwalibo
Om het toezicht goed te kunnen uitvoeren is behoefte aan voldoende informatie en een centraal informatiepunt. Ook hebben deelnemers gewezen op het belang van een betere traceerbaarheid van grondstromen. Een aantal ontwikkelingen voorziet hierin. Zo werkt Inspectie Leefomgeving en Transport aan een «register bodem» en wordt in het kader van het «Kwaliteitsborging in het bodembeheer (Kwalibo)» verbetertraject gewerkt aan de introductie van «whereabouts systeem» en wordt de mogelijke introductie van een zogenaamd grondstromenpaspoort onderzocht. Dit is onderdeel van de algemene versterking van het Kwalibo-stelsel waarover uw Kamer op 4 april jongstleden is geïnformeerd11.
Tenslotte is aangegeven dat de effecten van verondieping na een project relatief kort worden gemonitord en langduriger monitoring door de initiatiefnemer wenselijk is. Een eventuele monitoringsverplichting kan zo nodig door de waterbeheerder worden voorgeschreven in een Omgevingsvergunning.
Rol van de markt
Voor de marktpartijen is het toepassen van grond en baggerspecie in diepe plassen een efficiënte en betaalbare methode om vrijkomende grond en baggerspecie toe te passen. De opdrachtgever – vaak een overheid – heeft hier ook een voordeel bij.
Initiatiefnemers van het toepassen van grond en baggerspecie in diepe plassen geven aan dat zij bij verondiepingsprojecten – door de lange looptijd – regelmatig te maken krijgen met veranderingen in wet- en regelgeving. De sector is gebaat bij heldere regels die gedurende een langere tijd stabiel zijn. Daarnaast kan druk ontstaan wanneer projecten binnen een beoogde realisatietermijn van tien jaar moeten worden afgerond, maar er onvoldoende materiaal om te verondiepen beschikbaar is.
De branchevereniging voor grond- en grindproducenten, Cascade, heeft in oktober 2020 een gedragscode «Invulling Zorgplicht Herinrichting Winningsplassen» voor hun leden opgesteld voor het verantwoord en zorgvuldig hergebruik van grond en baggerspecie in plassen. In deze code wordt de zorgplicht van aangesloten bedrijven benadrukt en zijn kaders en richtlijnen opgesteld voor verschillende fasen van het verondiepingsproject. Ik vind dit een positief initiatief, hiermee benadrukt de branchevereniging het belang van een verantwoord en zorgvuldig hergebruik.
Verder heeft een aantal bedrijven aangegeven dat de innovatiekracht van de markt kan bijdragen aan verbetering van het proces van ontgronden en verondiepen. Dit vraagt om een versterkt samenspel tussen overheid en markt. Ik zal onderzoeken of de regelgeving voldoende ruimte biedt om deze innovatiekracht te benutten. Hiervoor zal ik bedrijven verzoeken voorstellen te doen voor innovatieve projecten om vervolgens in pilots gezamenlijk te bekijken welke belemmeringen er zijn voor innovatie en wat mogelijke oplossingen kunnen zijn.
Participatie
De bestuurlijke dialoog is gevoerd met publiek- en private partijen. In de tweede helft van dit jaar zal ik een apart traject starten om inwoners van gemeenten te betrekken bij de verdere vormgeving van het diepe-plassen-beleid. Begin 2023 informeer ik uw Kamer over de resultaten van dit traject.
Tenslotte
De afgelopen jaren is er veel te doen geweest over het verondiepen van diepe plassen. Ik vind het belangrijk om met alle betrokken partijen te bekijken waar de belangrijkste problemen zitten en welke verbetermogelijkheden worden gezien. Dat is met de brede bestuurlijke dialoog gedaan door het in beeld brengen van bouwstenen voor de herijking van het diepe plassenbeleid. Voor een enkele bouwsteen is nog aanvullend onderzoek nodig- voordat een actiepunt kan worden geformuleerd. Ik doe dit in overleg met de betrokken partijen. Zie hiervoor tabel 1.
Gezien het resultaat van deze dialoog, de uitkomsten van het ecologisch onderzoek, de ambities en doelstellingen van het NWP en de KRW vind ik het belangrijk dat een verondieping alleen plaatsvindt wanneer er geen significante negatieve gevolgen zijn te verwachten voor de grond- en oppervlakwaterkwaliteit, de ecologie en de gezondheid van mens en dier. De vergunning- en m.e.r. beoordelingsplicht onder de Omgevingswet zijn belangrijke instrumenten om integraliteit en transparantie te borgen. Ik vind het verder belangrijk dat participatie van betrokken inwoners van gemeenten binnen de vergunningprocedure goed worden geborgd. Hiermee moet ervaring worden opgedaan en ik zal dit ondersteunen met een Community of Practice. De vergunning is niet de «heilige graal». Het is vooral nodig dat alle betrokken partijen bij de voorbereiding en uitvoering van een verondieping goed samenwerken. Ik doe daartoe dan ook een oproep. Met de herijking van het diepe-plassen-beleid komt er meer nadruk te liggen op het beschermen van grond- en oppervlakwaterkwaliteit en de ecologie. Dat betekent dat een diepe plas voor vrijkomende grond en baggerspecie niet altijd meer een logische bestemming zal zijn. Ik vind het daarom belangrijk om te bekijken of de randvoorwaarden voor hergebruik van grond op land kunnen worden verbeterd.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
V.L.W.A. Heijnen
Thema: Nut- en noodzaak | ||
1 | Ontwikkelen kennisdocument diepe plassen | 2023/ Q2 |
2 | Instellen van een community of practice (start) | 2022/ Q3 |
Thema: Governance | ||
3 | Verkenning regierol provincie | 2023/ Q2 |
Thema: Natuur/ecologie | ||
4 | Beleid toetsen aan KRW doelen en zo nodig de wettelijke eisen aanpassen | 2023/ Q4 |
Thema: Wet- en regelgeving | ||
5 | Ontwikkeling maatlat voor de beoordeling van vergunningaanvraag | 2023/ Q2 |
6 | Verkenning naar de toepassing van biologische en fysische criteria, naast chemische | 2024/ Q2 |
7 | Tweejaarlijks monitoren van de Import van grond en baggerspecie (start) | 2023/ Q2 |
8 | Onderzoeken of met lokaal maatwerk, toepassing van gebiedseigen materiaal in voldoende mate kan worden gerealiseerd. | 2023/ Q2 |
Thema: Vergunningverlening, Toezicht en handhaving | ||
9 | Verkenning naar versterken samenwerking, inzet voldoende capaciteit en verbetering randvoorwaarden | 2023/ Q4 |
10 | Verkennen of er een vorm van regie mogelijk is op het aantal verondiepingsprojecten versus het verwachte aanbod aan grond en baggerspecie. | 2023/ Q4 |
Thema: Rol van de markt | ||
11 | Onderzoek naar draagvlak sector brede gedragscode | 2023/ Q4 |
12 | Pilot innovatieve project, onderzoek belemmeringen regelgeving | 2023/ Q3 |
Ontwikkelingen | ||
13 | Burgerparticipatie diepe plassenbeleid | 2023/ Q1 |
14 | Vormgeven randvoorwaarden voor verbeterde hergebruiksmogelijkheden landbodem | 2023/ Q4 |
Stcrt. 2010, nr. 20128↩︎
Rapport «Kleine korrels, grote discussie»: Kamerstuk 30 015, nr. 80↩︎
Met de Programmatische Aanpak Grote Wateren (PAGW) wil het kabinet in 2050 toekomstbestendige grote wateren realiseren met hoogwaardige natuur die goed samengaat met een krachtige economie.↩︎
Kamerstuk 30 015, nr.92: wordt verzocht om de regelgeving zo vorm te
geven dat een bestuurlijke stuurgroep kan worden ingesteld.↩︎
Kamerstuk 30 015, nr. 93.↩︎
Kamerstukken 30 015 en 27 625, nr. 562.↩︎
Kamerstuk 30 015, nr. 93.↩︎
Kamerstuk 35 300 XII, nr. 46↩︎
Kamerstuk 30 015, nr. 67.↩︎
Kamerstuk 35 300 XII, nr.46.↩︎
Kamerstuk 30 015, nr. 104.↩︎