Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda van de informele bijeenkomst van milieu- en klimaat ministers van 13 en 14 juli 2022 (Kamerstuk 21501-08-871)
Milieuraad
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2022D29987, datum: 2022-07-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-08-873).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: T.C. (Tjeerd) de Groot, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat (Ooit D66 kamerlid)
- Mede ondertekenaar: G.B. Koerselman, adjunct-griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 21501 08-873 Milieuraad.
Onderdeel van zaak 2022Z14569:
- Indiener: V.L.W.A. Heijnen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
- Medeindiener: Ch. van der Wal-Zeggelink, minister voor Natuur en Stikstof
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2022-09-06 15:20: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2022-09-14 12:15: Procedurevergadering Infrastructuur en Waterstaat (Procedurevergadering), vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2022-10-19 15:00: Milieuraad op 24 oktober 2022 (Commissiedebat), vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2022-12-01 14:50: Aansluitend aan de stemmingen: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2021-2022 |
21 501-08 Milieuraad
Nr. 873 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 18 juli 2022
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over de brief van 28 juni 2022 over de geannoteerde agenda van de informele bijeenkomst van milieu- en klimaat Ministers van 13 en 14 juli 2022 (Kamerstuk 21 501-08, nr. 871).
De vragen en opmerkingen zijn op 4 juli 2022 aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat voorgelegd. Bij brief van 7 juli 2022 zijn de vragen door de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister voor Natuur en Stikstof beantwoord.
De voorzitter van de commissie,
Tjeerd de Groot
De adjunct-griffier van de commissie,
Koerselman
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reacties van de bewindspersonen
VN-Biodiversiteitsverdrag COP15
De leden van de VVD-fractie lezen dat Nederland, in het kader van het VN-Biodiversiteitsverdrag, inzet op onder andere capaciteitsontwikkeling, nationale biodiversiteitsfinancieringsplannen en een versterkt systeem van monitoring, rapportage en verantwoording. Kan de Staatssecretaris aangeven van wie monitoring, rapportage en verantwoording verwacht wordt? Deze leden vragen haar een impactanalyse te maken voor het bedrijfsleven. Kan zij aangeven wat zij bedoelt met capaciteitsontwikkeling en hoe de nationale biodiversiteitsfinancieringsplannen gedekt worden? In hoeverre verwacht de Staatssecretaris dat er in de nieuwe Raadsconclusies doelstellingen staan die verder gaan dan de huidige Europese Biodiversiteit Strategie?
Verdragspartijen onder het VN-Biodiversiteitsverdrag (CBD) worden geacht voortgang te monitoren en daarover te rapporteren in hun nationale rapportage. De nationale rapportage is gebaseerd op een analyse van de implementatie van de nationale doelen en acties, zoals opgesteld in de nationale biodiversiteit actieplannen (NBSAPs), ten opzichte van de doelen van het VN-Biodiversiteitsverdrag. Daarnaast vindt een financiële rapportage plaats op basis van de nationale biodiversiteit financieringsplannen (NBFPs). De nationale rapportages worden gemiddeld elke 4 á 5 jaar opgesteld. Niet-statelijke actoren zoals maatschappelijke organisaties en bedrijven worden aangemoedigd om hun bijdragen aan de doelen zoals opgesteld onder het VN-Biodiversiteitsverdrag, te monitoren en te rapporteren.
De nationale implementatie van het Global Biodiversity Framework (GBF) zal voor een belangrijk deel gebaseerd worden op het staande kabinetsbeleid en de daarbij behorende middelen voor natuurherstel en het oplossen van de stikstofproblematiek, evenals de doelstellingen in de Europese Biodiversiteitsstrategie1 en de Agenda Natuurinclusief 1.0.2 Op basis van de definitieve versie van het GBF zal bekeken moeten worden op welke beleidsterreinen aanvullende inspanningen en middelen benodigd zijn en kan een impactanalyse worden gedaan.
Capaciteitsontwikkeling ziet hier specifiek op het belang van de ondersteuning van ontwikkelingslanden bij het opstellen van nationale biodiversiteitsplannen en de implementatie daarvan. Via de Global Environment Facility draagt Nederland hier aan bij.
De Europese inzet in de onderhandelingen over het GBF is in belangrijke mate gestoeld op de Europese Biodiversiteit Strategie. Het kabinet verwacht op voorhand niet dat er in de Raadsconclusies doelstellingen staan die verder gaan dan de Europese Biodiversiteitsstrategie.
De leden van de GroenLinks-fractie waarderen de Nederlandse inzet voor een ambitieus biodiversiteitsverdrag. Deze leden zijn wel van mening dat Nederland onmogelijk geloofwaardige eisen aan andere landen kan stellen als in eigen land de biodiversiteit onder zeer zware druk staat. De stikstofcrisis lijkt eindelijk op weg te zijn naar een oplossing door een forse vermindering van de veestapel. Maar daarmee zijn nog niet alle problemen met onze biodiversiteit opgelost. De kritische depositiewaarde is een volgende mijlpaal en de bedreigingen voor het leven in het water zijn legio. Zo zien deze leden graag bindende afspraken met betrekking tot landbouwgif en de bescherming van ecosystemen op land en zee. Wat wordt de inzet van Nederland?
De Commissie heeft op 22 juni jl. een voorstel gepubliceerd voor een verordening inzake duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Dit voorstel leidt tot het intrekken van de Richtlijn inzake duurzaam gebruik pesticiden.3 Dit voorstel wordt nu bestudeerd en uw Kamer krijgt het BNC-fiche waarin de voorgenomen Nederlandse inzet staat beschreven, zo spoedig mogelijk.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen dat een herziene versie van de Raadsconclusie voor de 15de Conferentie van Partijen van het VN-Biodiversiteitsverdrag wenselijk wordt geacht. Zij lezen dat de Raadconclusie gecorrigeerd gaat worden op de punten ambitieuze, meetbare en tijdgebonden doelstellingen, mijlpalen en streefdoelen, die erop gericht zijn ervoor te zorgen dat alle ecosystemen in de wereld tegen 2050 hersteld, veerkrachtig en adequaat beschermd zijn. Deze leden merken op dat, gezien de urgentie van de klimaat- en biodiversiteitscrisis, de komende tien jaar worden gezien als de «the deciding decade» (het beslissende decennium) om klimaatontwrichting en biodiversiteitsverlies te stoppen. Deze leden vinden daarom dat er behoefte is aan het opstellen van jaarlijkse te behalen doelstellingen. Deelt de Staatssecretaris het inzicht dat het essentieel is dat er concrete jaarlijkse doelstellingen worden opgesteld, met impact-, proces- of outputindicatoren en een routeplan tot 2030? Zo nee, waarom niet?
In het kader van de onderhandelingen over het GBF worden actiedoelen opgesteld voor 2030, evenals een set van indicatoren die ervoor moeten zorgen dat de voortgang goed gemonitord kan worden. De EU-inzet is erop gericht om een versterkt systeem van monitoring, rapportage en verantwoording overeen te komen met bindende rapportagevereisten. Dit moet ertoe leiden dat Verdragspartijen binnen een jaar na de 15de Conferentie van Partijen (COP) van de NBSAPs en NBFPs aanpassen of opstellen, zodat tijdens COP16 een analyse gemaakt kan worden of de gezamenlijke ambitie van partijen afdoende is voor het behalen van de doelen voor 2030. Daarnaast is het van belang dat landen tijdig en op vergelijkbare wijze rapporteren over de voortgang van de nationale implementatie van GBF zodat een stocktake kan worden gedaan van de behaalde resultaten. Op basis van deze stocktake kunnen tijdens COP17 vervolgens afspraken gemaakt worden, door Ministers en staatshoofden, over een tussentijdse ophoging van ambitie en implementatie en de ondersteuning die daarvoor vereist is (het zogenoemde ratcheting-up mechanisme). Met betrekking tot het monitoringsraamwerk zet Nederland erop in dat landen verplicht worden te rapporteren op een set hoofdindicatoren. Dit is van belang om de voortgang van landen met betrekking tot de gemaakte afspraken te kunnen meten en transparant te maken.
Het lijkt mondiaal onhaalbaar om een jaarlijkse rapportage te vereisen, onder meer vanwege een gebrek aan monitoringscapaciteit. Daarnaast gaan ontwikkelingen in een dusdanig tempo dat de kosten van jaarlijks rapporteren niet opwegen tegen de baten. Nationaal streeft het kabinet een zo groot als mogelijke transparantie en tijdige rapportage na met betrekking tot de nationale voortgang van de implementatie.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen verder dat Europa haar internationale financiering voor mondiale biodiversiteit verdubbelt. Hoeveel belooft Europa in totaal bij te dragen aan financiële steun en is dat voldoende voor het dichten van het financieringsgat? Deelt de Staatssecretaris het standpunt dat Nederland en Europa hun financiële bijdrage moeten baseren op hun huidige en historische rol in de vernietiging van globale biodiversiteit? Is de Staatssecretaris het ermee eens dat de inzet van Europa ten minste dient te zijn om samen met andere rijke landen te kijken hoe het mondiale financieringsgat voor biodiversiteit van 598–824 miljard dollar per jaar gedicht kan worden? Zo nee, waarom niet? Is de Staatssecretaris bereid om een kwantitatief financieringsdoel op te stellen voor zowel publieke als private stromen? Kan de Staatssecretaris aangeven op welke andere punten een herziening zal worden aangebracht? Zijn er nog herzieningen die Nederland zal inbrengen? Kan de Staatssecretaris aangeven wat het standpunt van Europa is ten aanzien van Digital Sequence Information (DSI) en of deze herzien zal worden?
De schattingen over het wereldwijde financieringsgat voor biodiversiteit lopen uiteen, maar het concept GBF neemt een gat van 700 miljard dollar als uitgangspunt. Deze 700 miljard bestaat uit 500 miljard dollar aan schadelijke subsidies die in kaart gebracht, afgebouwd en omgebogen zullen moeten worden plus 200 miljard dollar aan financiële middelen die actief gemobiliseerd dienen te worden. Deze middelen zullen uit alle bronnen en kanalen dienen te komen, zowel publiek als privaat. Onder deze 200 miljard zijn ook de financiële stromen naar ontwikkelingslanden begrepen, waarbij het concept raamwerk nu spreekt over een toename van 10 miljard dollar per jaar, wat in de praktijk een ruime verdubbeling betekent. De door de Commissie aangekondigde verdubbeling van haar uitgaven aan biodiversiteit binnen haar externe financiering sluit hierop aan. Naar schatting komt dit neer op een bedrag tussen de 5 en 7 miljard euro over de periode tot 2027. Deze ambitie bouwt voort op het commitment dat de EU tijdens COP11 in Hyderabad is aangegaan om in 2015 de bijdragen voor biodiversiteit aan ontwikkelingslanden te hebben verdubbeld, en waaraan door de EU en lidstaten gezamenlijk is voldaan. Deze nieuwe verdubbeling past in die geest en zou in lijn zijn met de tekst hierover uit het draft raamwerk. De financieringsdoelstelling uit GBF is, evenals de rest van het raamwerk, nog voorwerp van onderhandelingen. Verschillende landen en regio’s tonen zich voorstander van meer ambitie; anderen juist van minder. Tot de definitieve aanname van het GBF zal de tekst daarom nog worden herzien.
De EU is voorstander van een dergelijke kwantitatieve doelstelling in het GBF, mits dit gelijke tred houdt met de ambitie van de rest van het raamwerk en de doelstelling behalve ambitieus ook realistisch en goed te monitoren is.
Er is binnen de Unie nog niet gesproken over concrete punten voor de herziening van de Raadsconclusies. De informele bijeenkomst van klimaat- en milieuministers is de eerste stap in het proces om tot een herziene versie van de Raadsconclusies te komen.
Nederland is vooralsnog niet van plan om herzieningen in te brengen. Het is daarbij goed om op te merken dat hernieuwde Raadsconclusies vooral dienen om het momentum voor biodiversiteit te behouden richting de COP15 van het VN-Biodiversiteitsverdrag. Daarnaast kan op deze manier de Europese positie herbevestigd worden en kan een belangrijk signaal aan de rest van de wereld worden gezonden. Het wordt in dit stadium van de onderhandelingen niet wenselijk geacht om grove wijzigingen aan te brengen in de Europese positie.
De EU positie op «Digital Sequence Information» (DSI) blijft gehandhaafd. Nederland is er geen voorstander van dat de toegang tot DSI en het delen van de baten die resulteren uit de toepassing van DSI worden gereguleerd onder een bilateraal mechanisme zoals van toepassing onder het Nagoya Protocol. In plaats daarvan zet Nederland in op een multilateraal mechanisme met vrije toegang tot DSI in publieke databanken. Dit «open access» principe is van groot belang voor onderzoek en innovatie in vele domeinen, waaronder landbouw, biodiversiteit, biotechnologie, klimaatadaptatie en volksgezondheid. De EU pleit voor een oplossing voor DSI die meer baten oplevert dan kosten, en waarin capaciteitsopbouw en -ontwikkeling integraal onderdeel is van de oplossing.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie merken op dat de discussie over de herziening van de Raadsconclusie ook gaat over de vraag of er een doelstelling moet zijn om de indirecte oorzaken van biodiversiteitsverlies aan te pakken. Kan de Staatssecretaris aangeven welk standpunt Nederland hierover hanteert? Deze leden vinden het van groot belang om de indirecte oorzaken van biodiversiteitsverlies aan te kaarten en menen dat het huidige economische systeem, dat gemeten wordt in bruto nationaal product (bnp), indirect de hoofdoorzaak is van de mondiale biodiversiteitscrisis. Is de Staatssecretaris het ermee eens dat het huidige economische systeem één van de indirecte hoofdoorzaken is van de mondiale biodiversiteitscrisis? Is de Staatssecretaris het ermee eens dat er behoefte is aan een andere maatstaf dan het bnp, zoals bijvoorbeeld de donuteconomie, die rekening houdt met alle waarden van biodiversiteit, planetaire grenzen, evenals menselijk welzijn en rechtvaardigheid? Is de Staatssecretaris bereid om een alternatief economisch systeem te betrekken bij de herziening van de Raadsconclusie? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet erkent dat biodiversiteit onder druk staat, zowel mondiaal, in Europa als in Nederland. Naast directe oorzaken zijn hiervoor verschillende indirecte oorzaken, zoals economische, technologische, demografische, institutionele en bestuurlijke factoren die worden onderschreven door het Intergovernmental Science-Policy Platform on Biodiversity and Ecosystem Services (IPBES). Zowel de directe als indirecte oorzaken moeten worden aangepakt en zijn met elkaar verbonden. Het GBF streeft ernaar deze oorzaken te adresseren via ambitieuze doelstellingen en effectieve implementatie.
Voor wat betreft de vraag over het huidige economische systeem als één van de hoofdoorzaken van de mondiale biodiversiteitscrisis: verschillende rapporten waaronder «The Economics of Biodiversity: The Dasgupta Review» onderstrepen dat het huidige economisch systeem onvoldoende rekening houdt met de draagkracht van de planeet, en daarmee substantieel bijdraagt aan biodiversiteitsverlies. Een belangrijke oorzaak daarvoor is een niet duurzaam leefpatroon en het feit dat negatieve impact van productie en consumptie op natuur en biodiversiteit onvoldoende wordt gereflecteerd in de prijs van producten en diensten. IPBES concludeerde in haar Global Assessment (2019) daarom dat transformatieve verandering noodzakelijk is om het verlies van meer dan 1 miljoen soorten dieren en planten te voorkomen.
Gangbare maatstaven voor welvaart zoals het Bruto Nationaal Product geven een beperkte indruk over het welzijn van mens en planeet. Het kabinet neemt daartoe verschillende initiatieven om het gedachtegoed van brede welvaart – wat zich niet alleen richt op economische groei en de materiële welvaart, maar ook op andere welvaartsaspecten zoals de kwaliteit van natuur en leefomgeving – te verankeren in onder meer de beleids- en begrotingscyclus.
De Europese Unie pleit in het kader van de onderhandelingen over GBF voor doelstellingen die bijdragen aan transformatieve verandering. Het wordt niet opportuun geacht om een alternatief economisch systeem te betrekken bij de herziening van de Raadsconclusies, aangezien dit raakvlakken heeft met een veelvoud aan onderwerpen en andere trajecten, en ook diepgaande implicaties met zich meebrengt. Dat moet goed worden doordacht.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie merken verder op dat het huidige voedselsysteem zowel een directe als een indirecte hoofdoorzaak is van de biodiversiteitscrisis. Deze leden lezen dat de Staatssecretaris de inzet van een plantaardiger dieet noemt als een mogelijkheid voor het behalen van de duurzameconsumptiedoelstelling. Deze leden merken op dat de inzet van een plantaardiger dieet voor veel meer van belang is dan slechts het behalen van de duurzameconsumptiedoelstelling. Momenteel wordt namelijk 83% van de landbouwgrond gebruikt voor de veehouderij en het verbouwen van veevoer, terwijl dit slechts voor 18% bijdraagt aan onze calorieën. Volgens wetenschappers kunnen we van elke hectare, waar geen voedsel voor koeien of varkens wordt verbouwd, maar liefst vier keer zoveel mensen voeden. Bovendien toont onderzoek aan dat het voedselsysteem de belangrijkste drijfveer is achter biodiversiteitsverlies. Deelt de Staatssecretaris deze conclusies van het Chatham-rapport? Is de Staatssecretaris het ermee eens dat met name in het Westen de transitie naar een plantaardiger en duurzaam dieet en het radicaal verkleinen van de veestapel veel meer bewerkstelligt dan slechts het behalen van de doelstelling van duurzame consumptie? Want er moet ook worden gedacht aan het behalen van doelstellingen over landbouw, klimaat, vervuiling, natuurherstel en de 30x30-doelstelling. Is de Staatssecretaris bereid om in de herziene Raadsconclusies te pleiten voor het opnemen van het belang van een radicale transitie in het voedselsysteem om het verlies van biodiversiteit tegen te gaan?
Ja. Het kabinet onderschrijft de wetenschappelijk gefundeerde conclusies uit het rapport. Een verschuiving naar een meer plantaardig dieet, een van de drie aanbevelingen van het rapport, levert niet alleen een bijdrage aan duurzamere consumptie, maar ook meer maatschappelijke opgaven, zoals het reduceren van de broeikasgasemissies. Daarom heeft dit kabinet in de voedselbrief ook de doelstelling geformuleerd om een verschuiving van de balans in de consumptie van dierlijke en plantaardige eiwitten van de huidige 60/40-verhouding naar 50/50 in 2030 te realiseren.4 Het behalen van deze balans in de eiwitconsumptie vraagt inzet van de lange adem en vanuit de hele keten. Zoals aangegeven in de voedselbrief staat dit in nauwe samenhang met het ondernemerschapsbeleid, dat zich onder meer richt op versterking van de positie van de boer in de keten, met de regionalisering van het voedselsysteem en de bredere opgave die er is om de landbouwsector te verduurzamen. Nederland pleit dan ook in EU-verband voor een transitie in het voedselsysteem, onder andere om het verlies van biodiversiteit tegen te gaan. Zie ook de Nederlandse inzet op de Farm to Fork strategie, zoals eerder met uw Kamer gedeeld via het BNC-fiche5.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie willen ook weten of Nederland erop blijft inzetten om tegen 2030 ten minste 30% van het land en 30% van de oceanen in de wereld te beschermen. Zo nee, waarom niet? Is de Staatssecretaris het ermee eens dat bij de 30x30-doelstelling het ook van belang is dat effectieve bescherming wordt meegenomen in de doelstelling en dat gekeken wordt waar deze 30% bescherming zal plaatsvinden, opdat de meest biodiverse hotspots worden beschermd? Is de Staatssecretaris het ermee eens dat rijke landen financieel moeten bijdragen aan het behalen van de 30x30-doelstelling? Zo nee, waarom niet? Daarbij wijzen deze leden erop dat het zogenaamde «no-nett loss»-principe (geen netto verlies) hierbij en in het algemeen niet ingezet moet worden. No-nett loss is gebaseerd op het idee dat natuur elders gecompenseerd kan worden. Deze leden vinden dat het vernietigen van natuur onomkeerbaar is. Daarbij wijzen deze leden erop dat biodiversiteit geen som van eenheden is die je onderling kunt uitwisselen. Het is een complex aan relaties en reacties die zowel geografisch, als qua tijd uiteenloopt, waarbij ook intrinsieke waarde en het recht voor de natuur om te bestaan, als cultuur, moeten worden meegenomen. Deze leden vinden daarom dat natuurcompensatie via no-nett loss onwerkzaam is, want de vernietiging van biodiversiteit blijft gewoon doorgaan en compensatie kan dat niet oplossen. Is de Staatssecretaris het ermee eens dat no-nett loss geen oplossing is om verlies van biodiversiteit tegen te gaan? Is de Staatssecretaris bereid om er in Europa voor te pleiten dat niet wordt ingezet op no-nett loss? Zo nee, waarom niet?
In het kader van de implementatie van de Europese Biodiversiteitstrategie is het kabinet al begonnen met de vertaling van een aantal doelstellingen die ook relevant zijn voor de implementatie van het GBF. Een voorbeeld hiervan is de doelstelling in de EBS ten aanzien van de bescherming van ten minste 30% van het landoppervlak en 30% van het zeeoppervlak in de EU in 2030. Elke lidstaat is gevraagd een billijke bijdrage te leveren aan deze inspanning op basis van objectieve ecologische criteria, waarbij er rekening mee wordt gehouden dat de kwaliteit en kwantiteit van de biodiversiteit van land tot land verschilt. Deze doelstelling moet worden gerealiseerd op het niveau van de biogeografische regio’s in de EU. Nederland maakt deel uit van de Atlantische biogeografische regio. Of de bijdrage van Nederland billijk wordt geacht, is de uitkomst van een zogenaamd «review-proces» in 2023 en 2024, waarin de bijdragen worden gewogen door de Commissie, lidstaten en belanghebbenden. Op basis van staand beleid is door het Planbureau voor de Leefomgeving berekend dat naar verwachting 27,3% van het land en zoete binnenwateren in Nederland in 2030 een beschermde status heeft. Een eerste inschatting op basis van lopende beleidstrajecten is dat ten minste 30% van het zeeoppervlak in Nederland in 2030 een beschermde status heeft. Het kabinet heeft er daarom vertrouwen in dat de bijdrage van Nederland aan de doelstelling om in Europa 30% van het landoppervlak en 30% van het zeeoppervlak te beschermen als billijk zal worden beoordeeld.
Het kabinet acht het van belang dat de bescherming ook daadwerkelijk effectief is. Vooralsnog zijn in het GBF geen doelstellingen opgenomen met betrekking tot de bescherming van specifieke gebieden. Het is aan de Verdragspartijen om de gebieden te identificeren die bescherming verdienen.
In algemene zin is het kabinet het ermee eens dat er een verantwoordelijkheid ligt bij ontwikkelde landen om ontwikkelingslanden te ondersteunen bij de implementatie van doelen van het GBF. Dit geldt niet specifiek voor de doelstelling om 30% van het land en 30% van het zeeoppervlak te beschermen, maar voor de implementatie van het gehele raamwerk. Overigens is Nederland voorstander van het mobiliseren van financiering vanuit alle bronnen en kanalen, waaronder ook publieke nationale financiering en private financiering ten behoeve van de implementatie van het GBF.
De ambitie is om in 2030 het verlies van biodiversiteit te stoppen en biodiversiteit op een pad van herstel te plaatsen.
Tot slot wijzen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie erop dat de «Theory of Change»-structuur het fundament is van het Biodiversiteitsverdrag, waarop de doelstellingen zijn gebaseerd. Momenteel is er een onnatuurlijke scheiding aangebracht tussen «menselijke behoeften» en het verminderen van het aantal bedreigde diersoorten en de bescherming van natuurgebieden en ecosystemen. Als gevolg hiervan wordt voorbijgegaan aan de onderlinge verbanden en feedbackloops tussen het verminderen van het aantal bedreigde diersoorten en de positieve gevolgen hiervan voor mensen. Deze leden menen dat het van belang is om de feedbackloops die bestaan tussen biodiversiteitsbescherming en de bijdragen van de natuur aan mensen mee te nemen in de «Theory of Change»-structuur. Dit kan door voort te bouwen op het conceptueel raamwerk van het Intergovernmental Science-Policy Platform on Biodiversity and Ecosystem Services (IPBES). Is de Staatssecretaris het ermee eens dat het conceptueel raamwerk van het IPBES meegenomen dient te worden in de «Theory of Change»-structuur en is zij bereid hiervoor te pleiten bij de discussie bij de herziening van de Raadconclusie? Zo nee, waarom niet?
De Theory of Change die gehanteerd wordt als concept voor het GBF is mede gebaseerd op het IPBES conceptueel raamwerk. Op dit moment is er geen aanleiding om de uitgangspunten van de Theory of Change voor het GBF bij te stellen.
Het lid van de BBB-fractie heeft als eerste vragen over het Biodiversiteitskader. Wat verwacht de Staatssecretaris dat ten aanzien van het Biodiversiteitskader (GBF) in internationaal verband de heikele punten zijn? Nederland vindt dat de implementatie versterkt moet worden via «gerichte capaciteitsontwikkeling en -opbouw en versterkte nationale actieplannen en nationale biodiversiteit financieringsplannen». Kan de Staatssecretaris meer verduidelijking geven? Waar moeten deze plannen zoal aan voldoen volgens Nederland en mogelijke eensgezinde partners? En wat voor gevolgen kunnen deze plannen hebben voor ons land? Ook valt te lezen dat Nederland voorstander is van een versterkt systeem van monitoring, rapportage en verantwoording, met bindende rapportagevereisten en een mechanisme voor tussentijdse ophoging van inzet en ambitie. Wat dient er volgens de Staatssecretaris precies gemonitord te worden en heeft de Staatssecretaris al ideeën aan welke bindende rapportagevereisten voldaan dient te worden? Als laatste wil Nederland in het kader van het VN-biodiversiteitsverdrag dat in de Raadsconclusies wordt onderstreept dat biodiversiteit wordt geïntegreerd in alle maatschappelijke sectoren. Zijn de gevolgen die deze intentie kan hebben op de maatschappelijke sectoren bekend? Zo ja, hoe zal dit in de praktijk tot uiting komen en voorziet de Staatssecretaris negatieve effecten?
Naast het niveau van ambitie is de financiering van de implementatie van het GBF een heikel punt. Nederland is voorstander van het mobiliseren van financiering uit alle bronnen en kanalen, zowel publiek als privaat, terwijl een aantal ontwikkelingslanden van mening is dat (een groot deel van) de financiering uit ontwikkelingsfinanciering dient te bestaan. Een ander discussiepunt betreft de integratie van Digital Sequence Information in het GBF. De EU, en daarmee ook Nederland, zet in op een multilateraal mechanisme met vrije toegang tot Digital Sequence Information in publieke databanken. «Open access» is van groot belang voor onderzoek en innovatie in landbouw, biodiversiteit, biotechnologie, klimaatadaptatie en volksgezondheid.
In het NBSAP wordt een vertaling gemaakt van de doelen van het GBF door nationale doelen en acties te formuleren ten behoeve van de implementatie. De EU-inzet voor de onderhandelingen over het GBF is in belangrijke mate gestoeld op de Europese Biodiversiteitsstrategie. Het kabinet verwacht op voorhand niet dat deze plannen op een groot aantal terreinen verder gaan dan de Europese Biodiversiteitstrategie. Op basis van de definitieve versie van het GBF zal bekeken moeten worden op welke beleidsterreinen aanvullende inspanningen en middelen zijn vereist.
Verdragspartijen onder het VN-Biodiversiteitsverdrag worden geacht voortgang ten opzichte van de doelen van het GBF te monitoren en daarover te rapporteren in hun nationale rapportage. De bindende rapportagevereisten betreffen de monitoring van de hoofdindicatoren die in het kader van het monitoringsraamwerk worden vastgesteld. Deze monitoring dient op gezette tijden plaats te vinden op basis van de afspraken over het reviewmechanisme waar in het antwoord op de eerste vraag van de leden van de PVDD in detail op wordt ingegaan.
In het kader van de implementatie van de Europese Biodiversiteitstrategie is het kabinet al begonnen met de vertaling van een aantal doelstellingen dat ook relevant is voor de implementatie van het GBF. Een voorbeeld daarvan is de Agenda Natuurinclusief 1.0 waarin is aangegeven hoe we in Nederland verder gaan werken aan het integreren van Biodiversiteit in alle sectoren. In de kabinetsreactie op de agenda natuurinclusief6 kunt u lezen hoe dit voor acht sectoren in de praktijk tot uiting zal komen. In de kabinetsreactie is ook aangegeven dat in het najaar van 2023 een uitgewerkte agenda 2.0 toegezonden zal worden aan uw kamer. Daarin zal staan welke uitvoeringsstappen zijn gemaakt en wat de verschillende sectoren nodig hebben voor de vervolgstappen. Daarbij zal ook de definitieve versie van het GBF bekeken worden. Het kabinet verwacht dat in sommige sectoren extra investeringen gedaan zullen moeten worden om biodiversiteit te integreren, maar dat deze investeringen uiteindelijk bijdragen aan een betere volhoudbaarheid van de activiteiten in de sectoren en aan een stijging van de brede welvaart.
Het lid van de BBB-fractie heeft ook nog een aantal vragen over de «ambitieuze, meetbare en tijdgebonden doelstellingen, mijlpalen en streefdoelen die erop gericht zijn ervoor te zorgen dat alle ecosystemen in de wereld tegen 2050 hersteld zijn». Hoe wordt gemeten wanneer de natuur hersteld is? Wat is het uitgangspunt en waarom is er voor dit uitgangspunt gekozen? Als vervolg hierop heeft de G7 zich verbonden om tegen 2030 ten minste 30% van het land en 30% van de oceanen te behouden of te beschermen. Wat moet Nederland met zijn partners doen om 30% van het land en de oceanen te beschermen en wanneer acht Nederland dit geslaagd?
In het kader van het VN-Biodiversiteitsverdrag is nog niet bepaald wanneer het doel om in 2050 alle ecosystemen in de wereld te hebben hersteld, gehaald is. Als eerste stap wordt nu onderhandeld over de tussendoelen in aanloop naar de doelen van 2030 die zijn geformuleerd in het GBF. Nederland wordt geacht een nationale vertaling van deze doelen te maken en in lijn met Europees en nationaal natuurbeleid de uitgangspunten en meetmethoden vast te stellen.
In de Europese Biodiversiteitsstrategie is de doelstelling geformuleerd ten aanzien van de bescherming van ten minste 30% van het landoppervlak en 30% van het zeeoppervlak in de EU in 2030. Deze doelstelling vormt ook de onderhandelingsinzet van de EU bij de onderhandelingen over GBF. Elke lidstaat is gevraagd een billijke bijdrage te leveren aan deze inspanning op basis van objectieve ecologische criteria, waarbij er rekening mee wordt gehouden dat de kwaliteit en kwantiteit van de biodiversiteit van land tot land verschilt. Deze doelstelling moet worden gerealiseerd op het niveau van de biogeografische regio’s in de EU. Nederland maakt deel uit van de Atlantische biogeografische regio. Of de bijdrage van Nederland billijk wordt geacht, is de uitkomst van een review-proces in 2023 en 2024, waarin de bijdragen worden gewogen door de Commissie, lidstaten en belanghebbenden. Op basis van staand beleid is door het Planbureau voor de Leefomgeving berekend dat naar verwachting 27,3% van het land en zoete binnenwateren in Nederland in 2030 een beschermde status heeft. Een eerste inschatting op basis van lopende beleidstrajecten is dat ten minste 30% van het zeeoppervlak in Nederland in 2030 een beschermde status heeft. Het kabinet heeft er daarom vertrouwen in dat de bijdrage van Nederland aan de doelstelling om in Europa 30% van het landoppervlak en 30% van het zeeoppervlak te beschermen als billijk zal worden beoordeeld.
Milieugevolgen oorlog Oekraïne
De leden van de D66-fractie merken op dat het voorkomen van nieuwe milieuschade voor hen niet voldoende is. Als we op een verantwoorde manier willen omgaan met onze planeet en deze op een leefbare manier willen doorgeven aan de volgende generatie, dan is meer actie vereist. Voor reeds overschreden planetaire grenzen moeten actieve herstelmaatregelen worden genomen. Alleen door actief in te zetten op herstel van ons milieu kunnen we toewerken naar een herstel van onze biodiversiteit. Is de Staatssecretaris het met deze leden eens dat een inzet op het voorkomen van nieuwe milieuschade onvoldoende is? Op welke manier zet Nederland zich in Europa en op wereldniveau in voor herstelmaatregelen, vooral op gebieden waar de planetaire grenzen reeds zijn overschreden?
Het kabinet zet naast het voorkomen van milieuschade ook in op voortdurende verbetering van de milieukwaliteit. Dit is vastgelegd in het Nationaal Milieukader uit 2021 en zal worden uitgewerkt in het Nationaal Milieuprogramma.7 Op het niveau van de EU wordt hier met de Europese Green Deal aan bijgedragen. Met de Europese Green Deal wil de Europese Unie bijdragen aan de duurzame leefbaarheid van onze planeet. Het Fit-for-55-pakket, de Klimaatwet8, de Klimaatadaptatiestrategie9, de Biodiversiteitsstrategie10, de «Van boer tot bord»-strategie11, de Industriestrategie12, het Actieplan circulaire economie13, de Duurzame chemicaliënstrategie14, de Bodemstrategie15 en de Bosstrategie16 vullen de beleidsvoornemens van de Europese Green Deal verder in. In deze beleidsstrategieën ligt de nadruk op preventie binnen de Europese Unie. Dat is essentieel omdat daarmee toekomstige schade aan de planeet zo snel mogelijk kan worden beperkt. Deze beleidsstrategieën bevatten echter ook voorstellen om schade in andere delen van de wereld te beperken. De Europese Unie wil zowel het goede voorbeeld geven als andere landen helpen. Bovendien bevatten de strategieën voorstellen om het milieu sneller te herstellen dan met alleen preventie. Het kabinet is, zoals aan uw Kamer medegedeeld middels de BNC-fiches, blij met het ambitieniveau van deze strategieën en zal zich blijven inzetten om te zorgen dat de beoogde resultaten niet zullen verwateren als gevolg van onvoldoende implementatie, uitvoering en handhaving.
Specifiek op het terrein van biodiversiteit zet Nederland zich in Europa en op wereldniveau in op ambitieuze doelstellingen om biodiversiteitsverlies te voorkomen en te herstellen. In Nederland vindt natuurherstel onder meer plaats in het kader van de uitvoering van het programma natuur in en om Natura 2000 gebieden die het mogelijk maakt om doelstellingen op het terrein van behoud van natuur op termijn te realiseren.
De leden van de D66-fractie zien dat er ook op het gebied van milieu en circulariteit grote effecten zijn van de Russische invasie in Oekraïne. Juist in onzekere tijden is het cruciaal dat we met zorg omgaan met onze schaarse materialen. Hierbij is circulariteit cruciaal en moeten we actief stilstaan bij welke materialen onmisbaar zijn voor onze manier van leven en de manier waarop we in deze grondstofbehoefte voorzien. Voor welke kritieke materialen die van belang zijn voor de groene en digitale transitie van de EU wordt de beschikbaarheid een extra probleem door de oorlog in Oekraïne? Kan de Staatssecretaris meer informatie geven over het wetgevingsvoorstel waarin kritieke grondstoffenprojecten in het Europese strategische belang worden geïdentificeerd? Op welke manier krijgen circulariteit en circulair grondstoffengebruik een plek in de Europese reactie op de Russische invasie van Oekraïne? Is de Staatssecretaris bereid om ook Europese opvolging te geven aan de aangenomen motie van het lid Hagen c.s. (Kamerstuk 32 852, nr. 192)?
Het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek van de Europese Commissie brengt de gevolgen van de oorlog in Oekraïne voor de beschikbaarheid van grondstoffen in kaart via haar Raw Materials Information System. Hierin is terug te vinden dat de beschikbaarheid van kritieke materialen voor de groene en digitale transitie zoals de platina groep metalen (platina, palladium, rhodium, ruthenium, iridium en osmium), titanium, vanadium en antimoon onder druk staat. Hoe dat zich naar de Nederlandse situatie doorvertaald, hangt af van de samenstelling van Nederlandse waardeketens en de acties die inmiddels zelf al door het bedrijfsleven genomen zijn.
Over het verwachte wetgevingsvoorstel rond kritieke grondstoffen, is door de Commissie nog weinig informatie beschikbaar gesteld. De Commissie heeft recent aangegeven eind dit jaar met een voorstel te komen voor een Raw Materials Act.17 Het kabinet zal de komende tijd het grote belang van circulariteit als belangrijk handelingsperspectief naar voren brengen in dit verband, maar ook in de nadere uitwerking van het EU actieplan om versneld minder energieafhankelijk te worden van Rusland, het REPowerEU plan. Hierin worden nieuwe EU-voorstellen voorgesteld om te garanderen dat de industrie toegang heeft tot cruciale grondstoffen en is uw Kamer op 17 juni jl. over geïnformeerd.18
De motie van het lid Hagen c.s.19 is eerder aangehouden. Voor het zomerreces informeert het kabinet uw Kamer middels de industriebrief over de grondstoffenstrategie. Het kabinet gaat daarbij ook in op het Europese niveau.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen sinds het begin van de oorlog in Oekraïne om een plan om met spoed het gasverbruik te verminderen. Minder energievraag is minder gasafhankelijkheid en beter voor het klimaat. Nederland heeft hier vrijwel niets mee gedaan en Nederland staat hier helaas niet alleen in. REPowerEU focust voor de korte termijn op minder gasafhankelijkheid van Rusland, wat geopolitiek zeer nastrevenswaardig is, maar faalt eveneens als het gaat om minder energieverbruik. De oplossing is niet ander fossiel, maar minder fossiel. Ook daar kunnen forse kortetermijnwinsten worden behaald, bijvoorbeeld door afgesproken besparingsverplichtingen te handhaven. Is de Staatssecretaris bereid om zich op Europees niveau hard te maken voor forse energiebesparingsmaatregelen voor de korte termijn, om zo zowel het klimaat te sparen als de gasafhankelijkheid te verminderen?
Energiebesparing is een belangrijk onderdeel van het kabinetsbeleid. De Minister voor Klimaat en Energie is volop bezig met de ontwikkeling van nieuw nationaal beleid gericht op energiebesparing. Ook in EU-verband heeft de Minister voor Klimaat en Energie tijdens de recente Energieraad van 27 juni jl. gepleit voor stevige ambities op energiebesparing in alle sectoren. Tijdens deze raad is een akkoord bereikt op de herziening van de EU-richtlijn voor energie-efficiëntie (EED) uit het Fit-for-55-pakket, waarbij onder andere het EU-doel voor energiebesparing wordt opgehoogd. Het kabinet heeft zich hier tijdens de onderhandelingen ook voor ingezet. Uw Kamer wordt hier separaat over geïnformeerd middels het verslag van de Energieraad. Energiebesparing vormt ook één van de voornaamste pilaren van het REPowerEU-plan. In de komende maanden zal daar in EU-verband uitwerking aan worden gegeven, waarbij zowel wordt gekeken naar de mogelijkheden op de korte termijn, als naar structurele maatregelen om energie te besparen.
Voor nationale maatregelen op korte termijn verwijst het kabinet uw Kamer naar de brief over de aanscherping van de energiebesparingsplicht, die op 4 juli jl. met uw Kamer is gedeeld20, en naar de campagne «Zet ook de knop om»21.
Klimaatadaptatie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het onderdeel klimaatadaptatie. Naast klimaatadaptieve maatregelen is ook het behoud van zoet water een cruciaal onderdeel. Zeker gezien Nederland in het voor- en najaar nog steeds het overschot aan zoet water naar zee pompt en we vervolgens tekorten kennen in de zomer, zou een systeem van opslag welkom zijn. Is de Staatssecretaris dit met deze leden eens? Wordt er op Europees niveau ook nagedacht over een Europees fonds voor het behoud van drinkwater/zoet water? Is de Staatssecretaris het met deze leden eens dat klimaatverandering ons ook vraagt om constructief na te denken over onze toekomstige drinkwatervoorzieningen in Europa?
Het kabinet is het eens met de leden van de D66-fractie dat we in Nederland het water beter moeten vasthouden, opslaan en bergen. Zowel in het hoofdwatersysteem, als in het regionale watersysteem en in de haarvaten van het watersysteem. Hiervoor geldt dat we in de komende jaren structurerende keuzes moeten maken in de ruimtelijke inrichting. Nederland moet van een soort vergiet, dat heel snel water kan afvoeren, weer een spons worden. Dat is niet van de ene op de andere dag geregeld, maar het kabinet zet daar wel op in met het Programma Water en Bodem Sturend22, met het Nationaal Programma Landelijk Gebied23 en met de tweede fase van het Deltaprogramma Zoetwater.24 In het Deltaplan Zoetwater 2022–2027 (bijlage bij het Deltaprogramma 2022) is hiervoor door Rijk en regio in totaal € 800 miljoen gereserveerd.
Op Europees niveau wordt er niet specifiek nagedacht over een Europees fonds voor het behoud van zoet water/drinkwater. Wel zijn er diverse fondsen waar gebruik van wordt gemaakt, zoals Horizon Europe en Water4All, waar zoetwater het centrale thema is.
Klimaatadaptatie is een belangrijk onderwerp onder de Kaderrichtlijn water en binnen de internationale riviercommissies. Recent is onder de Common Implementation Strategy van de Kaderrichtlijn Water een werkgroep gestart gericht op waterschaarste en droogte. Daarnaast wordt in de Internationale Commissie ter bescherming van de Rijn (ICBR) en in de Internationale Maascommissie aan laagwater gewerkt. Waterbeschikbaarheid is een expliciet thema in de uitvoering van het ICBR Programma Rijn 204025, ook vanwege toekomstige drinkwatervoorziening.
Overig
Het lid van de BBB-fractie heeft verder nog de volgende vragen. Kan de Staatssecretaris inmiddels meer duiding geven aan het aangekondigde wetgevingsinitiatief om vanaf 2027 het aandeel van emissievrije voertuigen in openbare en bedrijfswagenparken boven een bepaalde omvang te verhogen? Kan de Staatssecretaris toelichten welke nieuwe ambities en activiteiten voortvloeien uit het REPowerEU-plan die specifiek vallen onder het beleidsdomein milieu? Kan de Staatssecretaris meer informatie geven over het wetgevingsvoorstel waarin kritieke grondstoffenprojecten in het Europees strategisch belang worden geïdentificeerd?
Het initiatief is onderdeel van het onlangs door de Commissie gepresenteerde REPowerEU plan dat als doel heeft de afhankelijkheid van Russische fossiele energiebronnen zo snel mogelijk af te bouwen door de transitie naar schone energie te versnellen. Vooralsnog heeft de Commissie slechts aangekondigd een wetgevingsinitiatief te overwegen om het aandeel van emissievrije voertuigen in openbare en bedrijfswagenparken boven een bepaalde omvang te verhogen. De Commissie heeft geen verdere toelichting gegeven. Er kan daarom op dit moment geen nadere duiding gegeven worden.
Het RePowerEU-plan is gericht om minder afhankelijk te worden van (Russische) fossiele brandstoffen, via de lijnen van het versnellen van de transitie naar schone energie, het besparen van energie en het diversifiëren van energiebronnen. Het beleid valt niet specifiek onder het beleidsdomein milieu- en/of leefomgeving. Ambities en activiteiten kunnen wel indirect een positieve of negatieve invloed hebben op milieudoelen, bijvoorbeeld (positief) doordat een toename van hernieuwbare energie leidt tot minder emissies en daarmee een betere luchtkwaliteit en een positief gezondheidseffect of (negatief) doordat er schade dreigt aan de ecologie. Daarom worden milieudoelen betrokken bij een nadere uitwerking. Uw Kamer heeft op 17 juni jl. een kabinetsappreciatie over het RePowerEU-plan ontvangen.26
Over het wetgevingsvoorstel rond kritieke grondstoffen heeft de Europese Commissie nog weinig informatie beschikbaar gesteld. De Commissie heeft recent aangegeven eind dit jaar met een voorstel te komen voor een Raw Materials Act.27 U wordt hier na publicatie middels de gebruikelijke procedures over geïnformeerd.
Kamerstuk 22 112, nr. 2897.↩︎
Kamerstuk 33 576, nr. 272.↩︎
Richtlijn 2009/128/EG.↩︎
Kamerstuk 31 532, nr. 271.↩︎
Kamerstuk 22 112, nr. 2891.↩︎
Kamerstuk 33 576, nr. 272.↩︎
Kamerstukken 28 663 en 28 089, nr. 78.↩︎
Kamerstuk 35 448, nr. 1.↩︎
Kamerstuk 22 112, nr. 3075.↩︎
Kamerstuk 22 112, nr. 2897.↩︎
Kamerstuk 22 112, nr. 2891.↩︎
Kamerstuk 22 112, nr. 2862.↩︎
Kamerstuk 22 112, nr. 2865.↩︎
Kamerstuk 22 112, nr. 2982.↩︎
Kamerstuk 22 112, nr. 3260.↩︎
Kamerstuk 22 112, nr. 3196.↩︎
Kamerstuk 21 501-03, nr. 650.↩︎
Kamerstuk 22 112, nr. 3438.↩︎
Kamerstuk 32 853, nr. 192.↩︎
Kamerstuk 30 196 en 29 826, nr. 793.↩︎
Website campagne «Zet ook de knop om»: www.zetookdeknopom.nl.↩︎
Kamerstuk 35 925 XII, nr. 106.↩︎
Kamerstukken 34 682 en 35 334, nr. 96.↩︎
Kamerstuk 35 925 J, nr. 4.↩︎
Kamerstuk 27 625, nr. 493.↩︎
Kamerstuk 22 112, nr. 3438.↩︎
Kamerstuk 21 501-03, nr. 560.↩︎