[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Reactie op petitie ‘Minder privacy bij moord’ en problematiek inzake het medisch beroepsgeheim in relatie tot strafzaken

Rechtsstaat en Rechtsorde

Brief regering

Nummer: 2022D31184, datum: 2022-07-14, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-29279-731).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 29279 -731 Rechtsstaat en Rechtsorde.

Onderdeel van zaak 2022Z15068:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2021-2022

29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde

27 529 Informatie- en Communicatietechnologie (ICT) in de Zorg

Nr. 731 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 juli 2022

Op 22 maart 2022 is de petitie «Minder privacy bij moord» aan uw Kamer aangeboden. De aanleiding voor het indienen van de petitie is een treurige gebeurtenis rond het terrein van ggz-instelling Parnassia in Den Haag. De petitie verzoekt om de medische dossiers van psychiatrische patiënten vrij te geven wanneer zij worden verdacht van een misdrijf. Tijdens de procedurevergadering van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid van 31 maart 2022 is besloten om de Minister van Justitie en Veiligheid te verzoeken om de Tweede Kamer een reactie op deze petitie en het medisch beroepsgeheim in relatie tot strafzaken in het algemeen te doen toekomen. Omdat deze vraag zich met name richt op het medisch beroepsgeheim, zal ik deze als Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport beantwoorden. Ik zal hieronder ingaan op het medisch beroepsgeheim bij strafzaken in het algemeen en vervolgens op de aanleiding voor het indienen van de petitie. Ook zal ik kort beschrijven hoe hulpverleners in met name de geestelijke gezondheidszorg (ggz) ondersteund worden bij het maken van een hun afweging rond het medisch beroepsgeheim. Tot slot zal ik de vraag die in de petitie wordt gesteld, beantwoorden.

Medisch beroepsgeheim in strafzaken

Het medisch beroepsgeheim ondersteunt de vertrouwensrelatie tussen de patiënt en de hulpverlener en waarborgt de vrije toegang tot zorg. Het zorgt ervoor dat een patiënt erop kan vertrouwen dat alles wat met de hulpverlener wordt gedeeld tussen patiënt en hulpverlener blijft. Een patiënt moet zich niet gehinderd voelen om de nodige zorg te zoeken en te spreken met hulpverleners vanwege de angst dat er mogelijk informatie bij derden kan belanden.

Het medisch beroepsgeheim houdt in dat hulpverleners een zwijgplicht hebben. Dit betekent dat een hulpverlener verplicht is om te zwijgen over alles wat hij of zij over een patiënt te weten komt. Er bestaan echter uitzonderingssituaties waarin er informatie aan derden mag of moet worden gegeven. Allereerst kunnen meestal gegevens van de patiënt gedeeld worden indien de patiënt dit wenst/hier toestemming voor geeft, of wanneer toestemming kan worden verondersteld. Daarnaast kan de zorgverlener in een «conflict van plichten» verkeren als de zorgverlener meent dat het beroepsgeheim doorbroken moet worden vanwege een ander zwaarwegend belang en met doorbreking ernstige schade voorkomen kan worden. Ook kan er een wettelijk recht of een wettelijke plicht zijn om informatie te delen. De zorgverlener houdt te allen tijden een eigenstandige verantwoordelijkheid in de afweging om informatie te delen.

Naast de zwijgplicht hebben hulpverleners een verschoningsrecht: het recht om zich tegenover politie, officier van justitie en rechter te verschonen van het afleggen van een getuigenis of van het beantwoorden van vragen wanneer door te spreken het beroepsgeheim wordt geschonden. Alleen in zeer uitzonderlijke omstandigheden gaat het vinden van de waarheid voor op het medische beroepsgeheim. Dat kan het geval zijn als door het verstrekken van informatie aan politie of justitie voorkomen kan worden dat een persoon ernstige schade oploopt. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de hulpverlener zelf om per geval een afweging te maken of zich een omstandigheid voordoet die kan of moet leiden tot doorbreking van het beroepsgeheim. In sommige gevallen is het mogelijk om een casus geanonimiseerd te bespreken om op deze wijze advies van een collega in te winnen, maar de uiteindelijk beslissing ligt altijd bij de hulpverlener zelf. Als de hulpverlener zich naar de mening van het Openbaar Ministerie (OM) ten onrechte op het verschoningsrecht beroept, kan het OM de kwestie ter beoordeling voorleggen aan de rechter. De rechter beoordeelt of het verschoningsrecht in dat specifieke geval moet wijken voor het belang van waarheidsvinding en de hulpverlener de informatie dient te overleggen.

De petitie «Minder privacy bij moord»

De petitie «Minder privacy bij moord» is ingediend naar aanleiding van het stopzetten van een opsporingsonderzoek dat was ingesteld na het overlijden van vier personen op en rond het terrein van ggz-instelling Parnassia in Den Haag in 2007 en 2008. Er was in deze gevallen bij de politie sprake van een vermoeden van een strafbaar feit. Parnassia besloot het medisch dossier van een patiënt niet ter beschikking van de politie te stellen en werd hierbij in het gelijk gesteld door de rechter, die oordeelde dat er onvoldoende grond was om de medische informatie over betrokkene op te vragen. De betrokkene is niet als verdachte in deze zaak aangemerkt. Het onderzoek in deze zaken is stopgezet omdat geen verdachte(n) in beeld is/zijn gekomen.

In het voorjaar van 2009 hebben de toenmalige Minister van Justitie en Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport uw Kamer nader geïnformeerd over de redenen om het medisch beroepsgeheim niet te doorbreken in deze zaken1. Zij concludeerden hierbij dat de omstandigheden geen aanleiding vormden voor een wijziging van de bestaande wetgeving en stelden vast dat er voldoende ruimte bestaat voor hulpverleners om het belang van de opsporing en de veiligheid af te wegen tegen het belang van de zwijgplicht en het verschoningsrecht. In dit geval speelt specifiek als argument dat zolang patiënten zich vrijelijk tot hun behandelaars kunnen blijven wenden zonder dat zij zich zorgen hoeven te maken dat er informatie wordt gedeeld met vervolgende instanties, mogelijk toekomstige schade kan worden voorkomen.

De petitie verwijst naar de mogelijkheid om het beroepsgeheim te doorbreken in geval, of bij vermoeden, van huiselijk geweld en kindermishandeling. Op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 mogen hulpverleners met een beroepsgeheim in specifieke gevallen zonder toestemming van de betrokkene gegevens verstrekken aan Veilig Thuis. Het betreft hier een meldrecht: het is aan de hulpverlener om af te wegen of het delen van medische gegevens noodzakelijk is om kindermishandeling en/of huiselijk geweld te stoppen of om een redelijk vermoeden hiervan te laten onderzoeken. De door de petitie genoemde Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling verplicht het vaststellen en gebruik van een meldcode door organisaties en individuele hulpverleners bij signalen van huiselijk geweld en/of kindermishandeling. De meldcode regelt hoe de hulpverlener om moet gaan met het medisch beroepsgeheim in relatie tot kindermishandeling en huiselijk geweld. Het gaat in dit geval dus om het voorkomen van concrete, toekomstige schade, in tegenstelling tot het ophelderen van verdachte omstandigheden of een mogelijk misdrijf.

Ondersteuning van hulpverleners in de ggz bij informatie-uitwisseling

De afweging waar hulpverleners mee kunnen worden geconfronteerd met betrekking tot het al dan niet doorbreken van het medisch beroepsgeheim is ingewikkeld. De afgelopen jaren is in uw Kamer naar aanleiding van diverse ingrijpende gebeurtenissen het gesprek gevoerd over het maken van deze afweging en de ondersteuning die hulpverleners hierbij krijgen in de vorm van kennis, werkbare standaarden en praktische handvatten2. Op 8 juli 2021 informeerde de toenmalig Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport uw Kamer over gegevensuitwisseling tussen hulpverleners werkzaam in de ggz en partijen als politie en OM3. In deze brief wordt een overzicht gegeven van de beschikbare handreikingen voor hulpverleners en de verschillende verbanden waarbinnen informatie wordt uitgewisseld tussen onder meer het zorg- en veiligheidsdomein. De beroepsorganisaties hebben voor dit onderwerp aandacht in hun vakbladen en organiseren nascholingsactiviteiten en cursussen. Ook houden zij de ontwikkelingen omtrent regelgeving en jurisprudentie in de gaten en passen daar zo nodig hun handreikingen en richtlijnen op aan. Hulpverleners worden zo voldoende ondersteund bij het maken van hun individuele afweging omtrent de mogelijke doorbreking van hun medisch beroepsgeheim, waar specifiek aandacht is voor de gevallen waar politie en/of justitie bij betrokken is.

Conclusie

Ik betreur het dat de nabestaanden achterblijven met onbeantwoorde vragen en ik realiseer mij dat dit kan zorgen voor een onbevredigend gevoel. Ik onderschrijf echter de conclusie van mijn voorgangers dat de gebeurtenissen op en rond het terrein van Parnassia geen aanleiding vormen voor een aanpassing van wet- en regelgeving om een algemene regel te introduceren. De wet biedt reeds ruimte om in individuele gevallen het beroepsgeheim te doorbreken als andere belangen zwaarder wegen, bijvoorbeeld als er een direct gevaar dreigt voor andere personen. Of dit het geval is, dient per geval door de hulpverlener- en zo nodig door de rechter – beoordeeld te worden.

Dit is geen eenvoudige afweging en daarom wordt er blijvend geïnvesteerd in de ondersteuning van hulpverleners hierbij door onder andere de beroepsverenigingen.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E.J. Kuipers


  1. Aanhangsel Handelingen II 2008/09, nrs. 2064, 2062 en 2063.↩︎

  2. Zie bijvoorbeeld: Handelingen II 2014/15 nr. 103, item 43, Aanhangsel Handelingen II 2018/19 nr. 3083.↩︎

  3. Kamerstukken 25 424 en 27 529, nr. 586.↩︎