[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over Fiche: Verordening terbeschikkingstelling nieuwe eigen middelen (Kamerstuk 22112-3459)

Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2022D34152, datum: 2022-09-07, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 4

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-22112-3478).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 22112 -3478 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie.

Onderdeel van zaak 2022Z16223:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2021-2022

22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 3478 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 7 september 2022

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Financiën over de brief van 3 juni 2022 over Fiche: Verordening terbeschikkingstelling nieuwe eigen middelen (Kamerstuk 22 112, nr. 3459).

De vragen en opmerkingen zijn op 23 juni 2022 aan de Minister van Financiën voorgelegd. Bij brief van 6 september 2022 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie,
Tielen

De adjunct-griffier van de commissie,
Lips

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het BNC-fiche «Verordening terbeschikkingstelling nieuwe eigen middelen». Deze leden beperken zich in deze inbreng tot het onderwerp van de verordening zelf en merken daarbij op dat aan deze verordening nog een politieke vraag voorafgaat ten aanzien van het aanpassen van het eigenmiddelenbesluit zelf. Deze leden hebben over dit specifieke BNC-fiche nog enkele vragen aan het kabinet.

De leden van de VVD-fractie lezen in dit BNC-fiche dat naar oordeel van het kabinet de definitieve beoordeling van de voorstellen tot een Making Available Regulation (MAR) en Implementing Measures for Own Resources (IMSOR) voor de nieuwe eigen middelen pas plaats kan vinden zodra de onderhandelingen over de nieuwe eigen middelen zelf in een verder gevorderd stadium zijn. Deze leden vragen het kabinet duidelijk te maken wat de Nederlandse inzet is ten aanzien van de huidige voorstellen en op welke punten naar het oordeel van het kabinet nadere bijstelling noodzakelijk is.

De Europese Commissie (Commissie) heeft op 22 december 2021 een voorstel gepresenteerd voor de herziening van het Eigenmiddelenbesluit (EMB) teneinde drie nieuwe eigen middelen toe te voegen. De kabinetsappreciatie van dit voorstel is aan uw Kamer toegezonden middels een BNC-fiche1. De praktische uitvoeringsregels ten aanzien van de voorgestelde nieuwe eigen middelen zijn opgenomen in voorliggende Commissievoorstellen voor de MAR en IMSOR. De kabinetsinzet hierbij is opgenomen in het voorliggende BNC-fiche2.

Ook vragen deze leden hoe de Kamer in dit proces wordt betrokken zodra meer duidelijkheid is over de inhoudelijke vormgeving van instrumenten die al dan niet in een eigenmiddelenbesluit komen.

Op 9 februari jl. heeft uw Kamer een brief gestuurd over informatieafspraken rond het behandelvoorbehoud inzake het Eigenmiddelenbesluit. Op 22 februari 2022 heeft het kabinet per brief3 een reactie aan uw Kamer hiertoe doen toekomen. Daarin zijn specifieke afspraken over het informeren van uw Kamer gemaakt betreffende het voorstel tot wijziging van het EMB. Onderdeel van deze afspraken is onder andere het tijdig informeren van uw Kamer wanneer in de onderhandelingen moet worden afgeweken van het kabinetsstandpunt zoals weergegeven in het BNC-fiche en het tijdig informeren bij de Kamer in het geval van substantiële nieuwe elementen aan de oorspronkelijke voorstellen. Het kabinet doet gestand aan deze afspraken.

De Kamer ontvangt in het kader van de informatieafspraken over het Fit-for-55-pakket periodiek brieven omtrent de stand van zaken en het krachtenveld en het verloop van de onderhandelingen over dit pakket. Hierin wordt de Kamer ook geïnformeerd over de voortgang van de onderhandelingen over de beleidsvoorstellen ETS en CBAM. Op 8 juli 2022 heeft de Kamer de vijfde periodieke brief ontvangen.4

Ook vragen de leden van de VVD-fractie hoe een eventuele vormgeving van het Social Climate Fund buiten het meerjarig financiële kader (MFK) doorwerkt voor het voorliggende voorstel. In welke verordening worden de bijdragen van lidstaten aan een dergelijk fonds geregeld, indien in EU-verband tot een dergelijke vormgeving zou worden besloten?

In het verslag van de Milieuraad van 28 juni jl.5 en de vijfde periodieke brief over het Ff55-pakket6 heeft uw Kamer reeds meer informatie ontvangen over de vormgeving van het Social Climate Fund (SCF) o.b.v. de algemene oriĂ«ntatie die is aangenomen in de Raad. In de algemene oriĂ«ntatie wordt het fonds gefinancierd door het veilen van een deel van de rechten die o.b.v. het oorspronkelijke Commissievoorstel naar het Innovatiefonds zouden gaan (50 miljoen rechten uit het ETS en 150 miljoen rechten uit het ETS-BRT), verder aangevuld met rechten uit het ETS-BRT om tot de totale omvang van 59 miljard euro te komen. De Commissie zal de veiling van de ETS-rechten uitvoeren, waarbij de opbrengsten als externe bestemmingsontvangsten naar de EU-begroting vloeien ten behoeve van de financiering van het SCF. Door deze financieringsvorm is het ten opzichte van het voorstel van de Commissie niet nodig om het huidige MFK 2021–2027 aan te passen voor de uitgaven van het SCF. Dit heeft geen gevolgen voor de voorliggende voorstellen voor een MAR en IMSOR.

De genoemde financiĂ«le vormgeving van het SCF wordt deels geregeld via de ETS-richtlijn, en deels via de SCF-verordening. Hierbij zijn geen expliciete bijdragen van lidstaten opgenomen. Het SCF wordt deels gefinancierd door bovengenoemde schuif uit de voorgestelde ophoging van het Innovatiefonds, ter waarde van ca. 11,5 miljard euro (o.b.v. een veronderstelde ETS-prijs van 80 EUR/ton7). Hierdoor vallen de totale kosten qua fondsen in het gehele pakket, alsook de Nederlandse bijdrage daaraan, lager uit. Voor het overige bedrag dat naar het SCF gaat (ca. 47,5 miljard euro) kan aan de hand van de ETS-verdeelsleutel worden berekend wat de Nederlandse bijdrage is indien de opbrengst van deze rechten over de lidstaten zou worden verdeeld. De Nederlandse bijdrage aan dit deel van het SCF komt op basis van het Nederlandse aandeel in het ETS-BRT (4,4%) in totaal op uit circa 2,1 miljard euro in de periode 2027–2032 (afhankelijk van de gehanteerde CO2-prijs in het ETS).

Daarnaast lezen de leden van de VVD-fractie dat niet-geveilde ETS- en ESR-rechten voor Nederland minder relevant zouden zijn. Kan het kabinet toelichten wat de omvang van deze niet-geveilde rechten voor Nederland was in de afgelopen vijf jaar en waarom het kabinet van mening is dat deze categorie voor Nederland minder relevant is?

De voorgestelde ETS-afdracht is te categoriseren in twee onderdelen; een ETS-afdracht op basis van daadwerkelijk op de markt geveilde ETS-rechten en een ETS-afdracht op basis van potentieel veilbare rechten die toegewezen zijn aan lidstaten maar die op grond van enkele specifieke artikelen uit de ETS-richtlijn en ESR-verordening niet daadwerkelijk geveild worden door lidstaten. Dit is voor Nederland minder relevant, omdat het hier bijvoorbeeld gaat over rechten voor het Moderniseringsfonds en voorlopige gratis toewijzing voor de modernisering van de energiesector, waarvoor Nederland niet in aanmerking komt. Ook de ETS-ESR flexibiliteit waarbij lidstaten een deel van hun ESR-opgave kunnen invullen door minder ETS-rechten te veilen is voor Nederland minder relevant omdat Nederland reeds in 2019 de Commissie heeft geĂŻnformeerd hiervan geen gebruik te willen maken. De voornaamste reden hiervoor was dat de ESR-opgave hierdoor alleen verschuift in de tijd en er zo volgens Nederland geld wordt uitgegeven voor een boekhoudkundige exercitie en niet voor daadwerkelijke emissiereductie.

Ook vragen deze leden het kabinet om het risico dat wordt gesignaleerd ten aanzien van inkomsten uit Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM) nader toe te lichten.

Voor het kabinet was het op basis van het EMB-voorstel met name nog onduidelijk bij welke partij de uitvoeringsrisico’s van het CBAM eigen middel komen te liggen. Het voorstel voor de IMSOR stelt dat lidstaten de controles en onderzoeken met betrekking tot de berekening en de terbeschikkingstelling van het CBAM eigen middel zelf uitvoeren. Bij deze door de Commissie voorgestelde procedure met betrekking tot CBAM constateert het kabinet dat er een risico voor de lidstaten bestaat op naheffingen van het CBAM eigen middel indien een lidstaat de controles niet adequaat heeft uitgevoerd. Indien de Commissie namelijk constateert dat een lidstaat de CBAM-heffing in het verleden niet correct of onvoldoende heeft uitgevoerd, heeft de Commissie alsnog recht op de daaruit verschuldigde eigen middelen. Het kabinet kan nog geen definitief oordeel vellen over de omvang van het risico op naheffingen (en bijbehorende vertragingsrente) bij de CBAM-afdracht omdat er op dit moment nog onderhandeld wordt over het CBAM-beleidsvoorstel. Uit het uiteindelijke akkoord over het beleidsvoorstel moet volgen welke uitvoeringstaken van de CBAM daadwerkelijk door de nationale autoriteiten worden uitgevoerd. Deze informatie is relevant voor de inschatting van het risico op fouten in deze uitvoering door nationale autoriteiten, en dus voor het risico op fouten in de afdracht van het CBAM eigen middel.

Overigens is dit een risico dat ook reeds bij bestaande eigen middelen bestaat. Zo zijn lidstaten ook verantwoordelijk voor de tijdige en correcte inning van de invoerrechten, en kunnen fouten in deze uitvoering ook leiden tot nabetalingen van lidstaten.

Wat is de stand van zaken ten aanzien van het meningsverschil tussen de Nederlandse regering en de Europese Commissie ten aanzien van de controle op importheffingen waarbij Nederland een naheffing van 87,6 miljoen euro opgelegd werd?

Het kabinet heeft op 4 juli per brief8 uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken op verscheidene douanedossiers, waaronder de terbeschikkingstelling van € 87,6 miljoen euro onder voorbehoud. In dit dossier wordt binnenkort een eerste reactie van de Commissie verwacht op het Nederlandse verweer.

Voorziet het kabinet vergelijkbare conflicten in het CBAM-voorstel? Zo ja, welke maatregelen neemt het kabinet om dit soort problemen en conflicten met de Europese Commissie aan de voorkant te voorkomen?

Voor het kabinet was het op basis van het EMB-voorstel met name nog onduidelijk bij welke partij de uitvoeringsrisico’s van het CBAM eigen middel komen te liggen. Het voorstel voor de IMSOR stelt dat lidstaten de controles en onderzoeken met betrekking tot de berekening en de terbeschikkingstelling van het CBAM eigen middel zelf uitvoeren. Bij deze door de Commissie voorgestelde procedure met betrekking tot CBAM constateert het kabinet dat er een risico voor de lidstaten bestaat op naheffingen van het CBAM eigen middel indien een lidstaat de controles niet adequaat heeft uitgevoerd. Het kabinet kan nog geen definitief oordeel vellen over de omvang van het risico op naheffingen (en bijbehorende vertragingsrente) bij de CBAM-afdracht omdat er op dit moment nog onderhandeld wordt over het CBAM-beleidsvoorstel. Uit het uiteindelijke akkoord over het beleidsvoorstel moet volgen welke uitvoeringstaken van de CBAM daadwerkelijk door de nationale autoriteiten worden uitgevoerd. Deze informatie is relevant voor de inschatting van het risico op fouten in deze uitvoering door nationale autoriteiten, en dus voor het risico op fouten in de afdracht van het CBAM eigen middel.

Welke uitvoeringstaken van de CBAM door nationale autoriteiten worden uitgevoerd, is afhankelijk van de uitkomsten van de triloogonderhandelingen. Die onderhandelingen zijn recent begonnen. Wat betreft de risico’s op nabetalingen, zal het kabinet de Commissie vragen wat mogelijke centralisatie van de CBAM-autoriteit betekent voor het voorstel voor het eigen middel op basis van de CBAM alsook het voorstel voor de MAR en IMSOR. Daarbij zet het kabinet erop in dat de MAR en IMSOR in lijn moeten zijn met de definitieve vormgeving van de CBAM en dat hierbij voldoende duidelijkheid komt over de scenario’s waarin er sprake is van financiĂ«le aansprakelijkheid.

Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie het kabinet voor de voorgestelde eigen middelen toe te lichten welke partij (Europees/nationaal) in de huidige voorstellen de gegenereerde inkomsten uit onder andere veiling- en importrechten int en wat het standpunt van het Nederlandse kabinet ten aanzien daarvan is.

De inning van de veilingopbrengsten van ETS loopt, zoals is aangegeven in het BNC-fiche, via een zogenoemde clearing instantie, een financiële instantie die de financiële afhandeling verzorgt van het veilingplatform. Dit verandert in het voorstel voor de MAR en IMSOR van de Commissie niet. Het kabinet is van mening dat de inning van de ETS-veilingopbrengsten goed functioneert.

Bij de CBAM hangt de manier van inning af van de lopende onderhandelingen over het CBAM-beleidsvoorstel. In de algemene oriëntatie van de Raad van 15 maart 20229 is naar aanleiding van de onderhandelingen het voorstel van de Commissie op een aantal punten aangepast. Zo pleitte een groot aantal lidstaten voor een centraal governancemodel voor de zogenaamde CBAM-autoriteit, waarbij meer op EU-niveau zal worden geregeld. In de onderhandelingen over de mate van centralisatie, heeft Nederland ingezet op een vorm van nationaal incasseren met enige vorm van centralisatie, bijvoorbeeld door bij CBAM dezelfde systematiek aan te houden als bij de centrale veilingmethodiek van ETS-rechten. Dat zou betekenen dat lidstaten zelf de rechten verkopen via een centraal platform en de opbrengst naar de nationale begrotingen gaat. Daarmee wordt recht gedaan aan de wens van het kabinet om de CBAM in principe nationaal te incasseren. Hoewel deze vorm van nationaal incasseren is opgenomen in de algemene oriëntatie van de Raad, is de definitieve tekst van de CBAM afhankelijk van de uitkomsten van de triloogonderhandelingen. Het EP heeft op 22 juni 2022 een standpunt ingenomen ten aanzien van de CBAM. Het EP pleit o.a. voor een gecentraliseerde Europese CBAM-autoriteit die ook verantwoordelijk is voor het verkopen van CBAM-certificaten. Naar verwachting zal er tijdens de triloogonderhandelingen aandacht zijn voor de governance van de CBAM, aangezien verschillende lidstaten en ook het EP pleiten voor een centraal governancemodel voor de CBAM-autoriteit waarbij meer op EU-niveau wordt geregeld. In de triloogonderhandelingen zal er daarom naar verwachting verder worden gesproken over de manier van incasseren, waarbij Nederland zal blijven inzetten op een vorm van nationaal incasseren met enige vorm van centralisatie. Het kabinet vindt het van belang om de discussie over de introductie van een nieuw eigen middel op basis van de CBAM-inkomsten (met besluitvorming via unanimiteit) separaat te laten verlopen van de discussie over het onderliggende beleidsvoorstel.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het fiche ten aanzien van de verordening voor terbeschikkingstelling van nieuwe eigen middelen en hebben daarover nog de volgende vragen.

De leden van de D66-fractie lezen dat bewust is opengelaten of bij de eerste categorie ETS-afdrachten de middelen via de reguliere procedure beschikbaar worden gesteld of direct van de clearing instantie naar de eigenmiddelenrekening worden overgemaakt. Waarom is dit bewust open gelaten, wat zijn de afwegingen tussen beide routes en waarom maakt Nederland daar geen gebruik van?

De Commissie heeft in informele gesprekken aangegeven dat deze mogelijkheid is opengelaten omdat dit nog onderwerp van gesprek is met de lidstaten. Belangrijkste verschil tussen deze twee procedures is de manier waarop de geldstromen van de veilingsinstanties naar de Europese begroting verlopen. De geldstromen van de bestaande eigen middelen verlopen altijd via de lidstaten naar de Europese begroting. Indien de geldstromen direct vanuit de clearinginstantie naar de Europese begroting verlopen zitten de lidstaten hier dus niet meer tussen. Het kabinet is in beginsel geen voorstander van die optie, omdat het kabinet liever ziet dat de geldstromen via de lidstaten verlopen.

De leden van de D66-fractie onderschrijven dat er controles nodig kunnen zijn om te borgen dat de juiste bedragen aan eigen middelen worden afgedragen. Is het kabinet van mening dat de financiële huishouding van Nederland en andere lidstaten voldoende op orde is zodat deze controles effectief plaats kunnen vinden? Zijn er verbeterslagen nodig bij sommige lidstaten zodat hier geen ruimte bestaat voor het ontwijken van belastingafdrachten?

De regels omtrent de terbeschikkingstelling van de eigen middelen moeten er volgens het kabinet op gericht zijn om de eigen middelen tijdig en correct beschikbaar te stellen aan de Unie. Daarmee moeten zij ook een prikkel voor lidstaten bevatten om de regels na te leven en zelf ook adequate controles uit te voeren. En hoewel lidstaten verantwoordelijk zijn voor de tijdige en correcte terbeschikkingstelling van eigen middelen aan de EU, controleert de Commissie ook of dit tijdig en correct verloopt. Bovendien is een lidstaat vertragingsrente verschuldigd indien, bijvoorbeeld na controles, blijkt dat een hoger bedrag afgedragen had moeten worden. Het kabinet kan geen uitspraken doen over de financiële huishouding van andere lidstaten van de Unie. Het kabinet streeft ernaar via de vastgestelde regels en procedures, zoals die in de MAR en IMSOR, voldoende waarborgen in te bouwen om zorg te dragen voor een tijdige en correcte afdracht van de eigen middelen door alle lidstaten.

Er is overigens geen sprake van belastingafdrachten aan de Europese Unie. De bijdragen van lidstaten aan de Europese begroting via de eigen middelen zijn allen gebaseerd op grondslagen of een afdrachtenpercentage. De Europese Unie heeft geen heffingsbevoegdheid voor belastingen.

Waarom is ervoor gekozen om bij het koolstofgrenscorrectiemechanisme (CBAM) door de lidstaten zelf te laten uitvoeren? Betreft dit juist niet een gevoelig proces waarbij ontwijking van afdrachten en een ongelijk speelveld voorkomen dient te worden?

Het klopt dat de Commissie heeft gekozen voor een CBAM-model waarbij importeurs van goederen die onder de reikwijdte van de CBAM vallen, zich registreren in het CBAM-register van nationale CBAM-autoriteiten. Importeurs kopen bij deze nationale CBAM-autoriteiten CBAM-certificaten. In het Commissievoorstel is opgenomen dat de importeur jaarlijks op uiterlijk 31 mei bij de nationale autoriteiten rapporteert over de hoeveelheid goederen die in het voorafgaande kalenderjaar geïmporteerd zijn en de zogenoemde «embedded emissies» die daarbij horen. Bij de lidstaten is door de uitvoering van het ETS reeds veel kennis van productieprocessen en emissies aanwezig. Het kabinet heeft tijdens de onderhandelingen in Raadswerkgroepverband aandacht gevraagd voor het belang van uniforme uitvoering van de CBAM door de verschillende nationale CBAM-autoriteiten, zodat voorkomen wordt dat importeurs strategisch gedrag vertonen bij de keuze via welke route zij CBAM-goederen de EU in zullen voeren. Naar verwachting zal er tijdens de triloogonderhandelingen aandacht zijn voor de governance van de CBAM, aangezien verschillende lidstaten en ook het EP pleiten voor een centraal governancemodel voor de CBAM-autoriteit waarbij meer op EU-niveau wordt geregeld.

De leden van de D66-fractie benadrukken het belang van een gelijk internationaal speelveld op het gebied van CO2-uitstoot en het betalen van een eerlijke prijs over CO2-emissies. Daarom benaderen deze leden het voorstel voor CBAM positief. Kan het kabinet een laatste stand van zaken geven van het speelveld, de planning en de positie van Nederland ten aanzien van dit voorstel?

Tijdens de Ecofinraad van 15 maart 2022 is overeenstemming bereikt over een algemene oriëntatie ten aanzien van het CBAM beleidsvoorstel10. Nederland heeft tijdens deze Ecofinraad aangegeven de algemene benadering te steunen, zodat de trilogen met het EP en de Commissie van start kunnen gaan. Dit met het oog op invoering van de CBAM per 1 januari 2023. In lijn met diverse moties en zoals uiteengezet in het BNC-fiche bij het Commissievoorstel voor een CBAM11 en de Kamerbrieven over de stand van zaken van het krachtenveld en het verloop van de onderhandelingen over het Ff55-pakket, is het kabinet positief over het voorstel voor een CBAM en onderschrijft het de doelstellingen van de CBAM. Het kabinet zet zich in voor een zo snel mogelijke invoering van een eerlijke en effectieve CBAM en het in combinatie daarmee beëindigen van het gratis uitdelen van ETS-rechten, en zet zich in om de invoering van de CBAM zo veel als mogelijk te versnellen. Nadat het EP op 22 juni 2022 een standpunt heeft bepaald, zijn de triloogonderhandelingen recent gestart. Het kabinet hoopt dat deze triloogonderhandelingen in het najaar kunnen worden afgerond, met het oog op inwerkingtreding van de CBAM op 1 januari 2023.

De leden van de D66-fractie betreuren het dat de invoering van Pilar I van het OESO-akkoord is uitgesteld ten opzichte van eerdere planning. Hebben de gemaakte keuzes in deze verordening impact op de planning en uitvoerbaarheid van deze belastingmaatregel? Wat is de laatste stand van zaken van het speelveld, de planning en de positie van Nederland ten aanzien van dit voorstel? Klopt het dat er een concept-resolutie is ingediend in het Hongaarse parlement waarmee de invoering van Pilar I op losse schroeven zou kunnen komen te staan? Indien dit het geval is, wat zou dat betekenen voor het standpunt van Nederland ten aanzien van het vetorecht op fiscale zaken? Welke acties zal Nederland ondernemen om zorg te dragen dat deze noodzakelijke belastingmaatregel om multinationale bedrijven in het juiste land belasting te laten betalen op basis van een breed internationaal akkoord doorgang kan vinden?

In oktober 2021 is afgesproken dat Pijler 1 in 2023 in werking zou treden.12Er wordt in het Inclusive Framework (IF) van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) aan de technische uitwerking van Pijler 1 gewerkt. Over belangrijke onderdelen zijn de onderhandelingen nog gaande. Het doel van inwerkingtreding per 2023 is daarom niet haalbaar gebleken. Het IF heeft daarom op 11 juli jl.13 bekendgemaakt dat er belangrijke stappen zijn gezet, maar dat tegelijkertijd Pijler 1 op zijn vroegst in 2024 in werking zal treden. Pijler 1 zal worden geïmplementeerd via een multilateraal verdrag en via aanpassing van de nationale wetgeving van landen.14 De ondertekening van het multilateraal verdrag staat nu gepland voor uiterlijk mid-2023. Naast het multilateraal verdrag zal de Commissie een voorstel voor een richtlijn presenteren om de afspraken om te zetten in wetgeving. In het voorstel van de Commissie om een eigen middelen te introduceren op basis van de nationale inkomsten uit Pijler 1 is er geen sprake van een overdracht van heffingsbevoegdheid aan de Europese Unie. De bijdragen van lidstaten aan de Europese begroting via de eigen middelen zijn allen gebaseerd op grondslagen of een afdrachtenpercentage. De MAR bevat praktische uitvoeringsregels voor eigen middelen van de Europese Unie. Daarmee heeft de MAR dan ook geen betrekking op de onderliggende beleidsvoorstellen waarop de eigen middelen gebaseerd zijn. De MAR is daarmee ook niet van invloed op de planning en uitvoerbaarheid van beleidsvoorstellen die ten grondslag liggen aan de voorgestelde nieuwe eigen middelen. Dit is dus ook het geval bij het nog door de Commissie te presenteren richtlijnvoorstel Pijler 1 (het onderliggende beleidsvoorstel op basis waarvan het nieuwe eigen middel wordt ingevoerd).

Het kabinet is daarbij van mening dat een definitieve beoordeling van de voorstellen tot een MAR en IMSOR voor de nieuwe eigen middelen pas plaats kan vinden zodra de onderhandelingen over de nieuwe eigen middelen zelf in een verder gevorderd stadium zijn. Op hun beurt zijn deze onderhandelingen over de nieuwe eigen middelen weer afhankelijk van de nog lopende – of in het geval van Pijler 1 nog te starten – onderhandelingen over de onderliggende beleidsvoorstellen.

Het IF-akkoord bestaat naast Pijler 1 uit Pijler 2. Pijler 2 regelt een effectief minimum-belastingniveau. Dit richtlijnvoorstel wordt nog steeds in de Raad onderhandeld. Alle EU-lidstaten, behalve Hongarije, zijn inmiddels akkoord met de laatste compromistekst. Hoewel Hongarije op een eerdere Ecofinraad aangaf in te kunnen stemmen, schetste deze lidstaat nu dat de onzekere economische situatie als gevolg van de oorlog in Oekraïne bij haar parlement twijfel doet ontstaan over de timing van het voorstel en blokkeerde daarom het akkoord. Het kabinet betreurt dat er nog geen akkoord is bereikt op Pijler 2. Het kabinet zal zich daarom met een positieve en constructieve houding maximaal blijven inzetten om de onderhandelingen succesvol te laten verlopen. Zoals aangegeven tijdens het Commissiedebat Eurogroep en Ecofinraad van 7 juli (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1882) zijn ook andere opties denkbaar dan voortgang via de reguliere besluitvormingsprocedure met 27 lidstaten. Andere opties zijn mogelijk het met de overige 26 lidstaten overgaan tot gecoördineerde implementatie op basis van de laatste compromistekst of het aangaan van een nauwere samenwerking met de overige 26 lidstaten. Het kabinet staat, gezien het belang van dit voorstel, ervoor open om deze opties te verkennen wanneer besluitvorming met 27 lidstaten uitblijft.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het fiche aangaande de Verordening terbeschikkingstelling nieuwe eigen middelen.

Naar aanleiding van het dit fiche brengen de leden van de PVV-fractie het volgende naar voren.

De leden van de PVV-fractie merken allereerst op dat de Europese Commissie voor een deel van de afdrachten op basis van ETS-inkomsten een procedure voorstelt die in principe gelijk is aan de bestaande procedures, maar die wel een mogelijkheid biedt om hiervan af te wijken. De leden van de PVV-fractie willen weten op welke punten er precies af mag worden geweken van de bestaande procedures en of het kabinet hiervan gebruik zal maken.

Zoals aangegeven in het BNC-fiche bestaat de voorgestelde ETS-afdracht uit twee onderdelen; een ETS-afdracht op basis van daadwerkelijk op de markt geveilde ETS-rechten en een ETS-afdracht op basis van potentieel veilbare rechten die toegewezen zijn aan lidstaten maar die op grond van enkele specifieke artikelen uit de ETS-richtlijn en ESR-verordening niet daadwerkelijk geveild worden door lidstaten (deze tweede categorie is voor Nederland minder relevant). Voor de eerste categorie ETS-afdrachten ontvangt Nederland de ETS-inkomsten die door het veilingplatform zijn geïnd via een clearinginstantie (een financiële instantie die de financiële afhandeling verzorgt). In het MAR-voorstel wordt ook ruimte geboden om deze middelen direct door de clearinginstantie naar de Eigenmiddelenrekening van de Commissie over te laten maken.

De Commissie heeft in informele gesprekken aangegeven dat deze mogelijkheid is opengelaten omdat dit nog onderwerp van gesprek is met de lidstaten. Belangrijkste verschil tussen deze twee procedures is de manier waarop de geldstromen van de veilingsinstanties naar de Europese begroting verlopen. De geldstromen van de bestaande eigen middelen verlopen altijd via de lidstaten naar de Europese begroting. Indien de geldstromen direct vanuit de clearinginstantie naar de Europese begroting verlopen zitten de lidstaten hier dus niet meer tussen. Het kabinet is in beginsel geen voorstander van die optie, omdat het kabinet liever ziet dat de geldstromen via de lidstaten verlopen. De leden van de PVV-fractie vragen ook naar de voordelen hiervan. Dit is naar verwachting vooral een kleinere administratieve last. Bij de voortgang van de onderhandelingen over het beleidsvoorstel ETS en het op de inkomsten daarvan gebaseerde voorgestelde eigen middel en de uitvoeringsprocedures, zal het kabinet hier aandacht voor vragen.

De leden van de PVV-fractie merken voorts op dat in het MAR-voorstel (Making Available Regulation) ruimte wordt geboden om middelen direct door de clearing instantie naar de eigenmiddelenrekening over te laten maken. De leden van de PVV-fractie vragen naar de eventuele voor- en nadelen hiervan.

Zoals hierboven aangegeven is het kabinet in beginsel geen voorstander van de optie om middelen direct over te laten maken door de clearing instantie, omdat het kabinet liever ziet dat de geldstromen via de lidstaten verlopen. Het kabinet ziet het ontbreken van die schakel dus als nadeel. De leden van de PVV-fractie vragen ook naar de voordelen. Dit is naar verwachting vooral een kleinere administratieve last. Bij de voortgang van de onderhandelingen over het beleidsvoorstel ETS en het op de inkomsten daarvan gebaseerde voorgestelde eigen middel en de uitvoeringsprocedures, zal het kabinet hier aandacht voor vragen.

Verder lezen de leden van de PVV-fractie dat de Europese Commissie toegang heeft tot de benodigde gegevens voor de berekening van de eigen middelen en dat de Europese Commissie controles ter plaatse mag uitvoeren. De leden van de PVV-fractie willen weten waaruit deze controles van de Europese Commissie bestaan.

De in de voorliggende MAR en IMSOR voorgestelde procedures voor controles zijn grotendeels gelijk aan de bepalingen hierover voor de reeds bestaande eigen middelen in de huidige MAR en IMSOR, bijvoorbeeld voor de controles op de invoerrechten. Hierbij controleert de Commissie het werk van de Douaneautoriteiten van lidstaten. Door te controleren of de Douane haar werk tijdig en correct uitvoert kan de Commissie vaststellen of de afdracht van de invoerrechten volledig, tijdig en juist was. Om het werk van de Douane te controleren kan de Commissie bijvoorbeeld documentatie en dossiers opvragen.

Bij de onderhandelingen over de voorgestelde eigen middelen, en met name de praktische uitvoeringsregels en -procedures hierbij zal het kabinet aandacht blijven hebben voor de praktische uitvoerbaarheid en de uitvoeringslasten, inclusief de benodigde controleprocedures en de bijbehorende risico’s.

Voorts merken de leden van de PVV-fractie op dat in het MAR-voorstel is opgenomen dat de lidstaat vertragingsrente is verschuldigd over te laat betaalde afdrachten. In de brief met Kamerstuk 22 112, nr. 3371 gaf het kabinet aan dat onder de huidig geldende regels dit instrument nog niet optimaal functioneert en in de praktijk hoge rentebetalingen voor lidstaten voorkomen. De leden van de PVV-fractie vragen naar de voortgang hiervan en welke stappen er eventueel gezet zullen worden om dit instrument optimaal te laten functioneren. Waarom stelt het kabinet dit niet ter discussie in dit fiche?

In de brief van 4 april 202215, het kamerstuk waar de vraagstelling naar verwijst, informeert het kabinet uw Kamer over de afronding van de onderhandelingen over de wijziging van de verordening terbeschikkingstelling eigen middelen, de MAR, voor de bestaande eigen middelen. Daarin geeft het kabinet aan dat het instrument vertragingsrente vóór deze wijziging volgens het kabinet nog niet optimaal functioneerde. Bij de wijziging van de verordening is het instrument vertragingsrente verder aangescherpt. Hoewel de Nederlandse inzet op de werking van de vertragingsrente over de invoerrechten niet geheel behaald is, zijn er tijdens de onderhandelingen wel aanscherpingen aangebracht die in lijn zijn met de Nederlandse inzet.

In het huidige voorliggende voorstel, dat MAR voor nieuwe eigen middelen, zijn veruit de meeste bepalingen (soort)gelijk aan de bepalingen in de MAR voor de bestaande eigen middelen. Ook de bepalingen over vertragingsrente zijn identiek aan die in de MAR voor de bestaande eigen middelen, die in april 2022 zijn aangescherpt zoals hierboven toegelicht.

Tevens vragen de leden van de PVV-fractie naar een overzicht van de vertragingsrentes die voor verschillende lidstaten gehanteerd worden.

Het percentage vertragingsrente is niet gedifferentieerd per lidstaat. Er is sprake van een uniform renteregime. Voor lidstaten van de EMU is de rentevoet gelijk aan de door de ECB op haar basisfinancieringstransacties toegepaste rentevoet (of 0% wanneer dit hoger ligt), vermeerderd met 2,5 procentpunten. Voor lidstaten die niet aan de EMU deelnemen is de rentevoet gelijk aan de rentevoet van de basisherfinancieringstransacties van hun respectieve centrale banken (of 0% wanneer dit hoger ligt), vermeerderd met 2,5 procentpunten.

Voor alle lidstaten geldt dat deze rente met 0,25 procentpunt per maand vertraging wordt verhoogd. De totale stijging mag niet meer dan 14 procentpunten bedragen.

De leden van de PVV-fractie lezen vervolgens dat het kabinet voor een eenvoudig, transparant en voorspelbaar systeem van eigen middelen en voor het proces van terbeschikkingstelling daarvan pleit. De leden van de PVV-fractie vragen in hoeverre het steeds introduceren van nieuwe eigen middelen bijdraagt aan een «eenvoudig systeem» en of dit niet juist indruist tegen het doel dat het kabinet voor ogen heeft.

Voor het kabinet vormt de afdracht op basis van het bni het uitgangspunt voor de EU-afdrachten van lidstaten. Dat betekent echter niet dat het kabinet altijd principieel tegen andere soorten eigen middelen is. Voorstellen voor eigen middelen verdienen hun eigen financiële en principiële weging en worden door het kabinet allemaal op hun eigen merites beoordeeld. Voor de financiële weging worden voorstellen voor nieuwe eigen middelen vergeleken met de bni-afdracht omdat dit de sluitpost van de Europese begroting is. Dat betekent dat de bni-afdracht alle uitgaven dekt die overblijven nadat alle overige eigen middelen zijn ingezet.

Toevoeging van nieuwe eigen middelen betekent niet automatisch een ingewikkelder of minder transparant stelsel. De bni-afdracht blijft de sluitpost van de Europese begroting en blijft, ook na toevoeging van nieuwe eigen middelen, in omvang de grootste afdrachtenpost. Ook de berekening van nieuwe eigen middelen hoeft niet onnodig complex te zijn. De berekening van de «plasticafdracht» is bijvoorbeeld een simpele rekensom van € 0,80 per aantal kilo niet-gerecycled plastic verpakkingsafval, waarover in al bestaande statistiek over wordt gerapporteerd. Dergelijke bestaande statistiek wordt ook gebruikt bij de bni-afdracht waardoor deze eigen middelen niet tot onevenredige uitvoeringslasten voor lidstaten leiden.

Voorts lezen de leden van de PVV-fractie dat het kabinet aangeeft dat uit haar eerste inschatting uit het BNC-fiche blijkt dat de ETS-afdracht uitvoerbaar is. De leden van de PVV-fractie vragen om dit nader te onderbouwen. Waarop baseert het kabinet zich en waaruit blijkt dat de ETS-afdracht uitvoerbaar is?

Het kabinet heeft in het BNC-fiche over de voorgestelde nieuwe eigen middelen16 aangegeven dat er nog aandachtspunten waren met betrekking tot de uitvoerbaarheid van de ETS-afdracht. Het voorstel voor de MAR en IMSOR biedt meer inzicht in hoe de Commissie de praktische uitvoering van de ETS-afdracht voor zich ziet. Het kabinet verwelkomt het feit dat de eerste categorie ETS-afdrachten (op basis van daadwerkelijk geveilde ETS-rechten) verloopt via het bestaande veilingsysteem, waardoor de additionele lasten beperkt blijven. Het kabinet is in beginsel geen voorstander van de optie om de geldstromen direct via de clearing instantie over te laten maken op de eigenmiddelenrekening en is dus positief dat er een mogelijkheid is om deze middelen op de reeds bestaande manier te laten verlopen. Op basis hiervan is de inschatting van het kabinet dat de ETS-afdracht uitvoerbaar is.

De leden van de PVV-fractie vragen met hoeveel de Nederlandse ETS-inkomsten zullen afnemen als gevolg van het voorstel om 25 procent van deze inkomsten ter beschikking stellen aan de Europese Unie als EU-afdracht (in euro’s).

Dit is op dit moment niet precies te zeggen, omdat dit afhankelijk is van verschillende factoren, waarbij met name de ETS-prijs een grote rol speelt. De verwachting is dat de ETS-inkomsten als gevolg van de aanscherping en uitbreiding van het bestaande ETS en de invoering van het ETS voor de gebouwde omgeving en het wegtransport zal toenemen, ondanks het voorstel om 25% van de ETS-inkomsten vorm te geven als eigen middelen en daarmee af te dragen aan de Unie.

Voorts lezen de leden van de PVV-fractie dat de Europese Commissie voorstelt dat een kwart van de inkomsten van dit systeem naar de EU-begroting gaat, wat gemiddeld op ongeveer 12 miljard euro per jaar tussen 2026 en 2030 neerkomt. De leden van de PVV-fractie vragen wat het aandeel van Nederland hierin is.

Er is nog onvoldoende informatie beschikbaar om een uitsplitsing te geven van de afdrachten per voorgesteld eigen middel en per lidstaat. Nederland blijft zich de komende maanden inzetten voor meer informatie. Wel is de verwachting dat de introductie van een nieuw eigen middel op basis van ETS voor Nederland relatief gunstig is ten opzichte van de bni-afdracht, omdat de verdeelsleutels voor ETS (3,7%), ETS-luchtvaart (4,3%) en ETS-BRT (4,4%) voor Nederland lager liggen dan het Nederlandse bni-aandeel in de EU (5,9% in 2020).

Tevens merken de leden van de PVV-fractie op dat met de inkomsten de fondsen van NextGenerationEU en het Sociaal Klimaatfonds worden gefinancierd. De leden van de PVV-fractie willen weten welk deel van de 12 miljard euro naar NextGenerationEU en het Sociaal Klimaatfonds zal gaan en wat het aandeel van Nederland is hierin. Kan het kabinet tevens nader ingaan op welke wijze het Sociaal Klimaatfonds zal worden gefinancierd en hoeveel Nederland daaraan zal bijdragen?

De 12 miljard euro waar de PVV-fractie naar refereert is de jaarlijkse opbrengst van het door de Commissie voorgestelde eigen middel op basis van ETS-inkomsten voor de periode 2026–2030. Naast het voorgestelde ETS eigen middel heeft de Commissie ook voorstellen gedaan voor eigen middelen op basis van een CBAM en Pijler 117. Met de introductie van deze nieuwe eigen middelen beoogt de Commissie twee andere voorstellen te financieren; het SCF en vervroegde aflossing van NGEU-leningen. Ook hiertoe heeft de Commissie voorstellen gepresenteerd die door het kabinet van een appreciatie zijn voorzien in bijbehorend BNC-fiche18.

In principe gelden op de Uniebegroting de principes van universaliteit (geen oormerking van middelen) en equilibrium (uitgaven gelijk aan inkomsten) en wordt er geen directe koppeling gemaakt tussen inkomsten van de begroting en geplande uitgaven. Met haar gelijktijdig gepresenteerde voorstellen maakt de Commissie deze koppeling wel voor het SCF en de opbrengsten van het ETS-BRT. Daarnaast zal in het voorstel van de Commissie de daadwerkelijke opbrengsten van nieuwe eigen middelen die na 2021 ingevoerd worden, aangewend worden voor vervroegde aflossingen van de NGEU-leningen. Het is, mede door dit universaliteitsprincipe en bijvoorbeeld de afhankelijkheid van de ETS-prijzen en de nog onbekende daadwerkelijke opbrengsten van eventuele nieuwe eigen middelen, niet mogelijk om een specifieke toewijzing te maken van de 12 miljard geraamde ETS-opbrengsten aan specifieke uitgaven.

In het verslag van de Milieuraad van 28 juni jl.19 en de vijfde periodieke brief over het Ff55-pakket20 heeft uw Kamer reeds meer informatie ontvangen over hoe de vormgeving van het SCF eruitziet o.b.v. de algemene oriëntatie die is aangenomen in de Raad. In het aangenomen voorstel wordt het fonds gefinancierd door het veilen van een deel van de rechten die o.b.v. het oorspronkelijke Commissievoorstel eigenlijk naar het Innovatiefonds zouden gaan (50 miljoen rechten uit het ETS en 150 miljoen rechten uit het ETS-BRT), verder aangevuld met rechten uit het ETS-BRT om tot de totale omvang van 59 miljard euro te komen. De Commissie zal de veiling van de ETS-rechten uitvoeren, waarbij de opbrengsten als externe bestemmingsontvangsten naar de EU-begroting vloeien ten behoeve van de financiering van het SCF. Door deze financieringsvorm is het ten opzichte van het voorstel van de Commissie niet nodig om het huidige MFK aan te passen voor de uitgaven van het SCF.

De genoemde financiële vormgeving van het SCF wordt deels geregeld via de ETS-richtlijn, en deels via de SCF-verordening. Hierbij zijn geen expliciete bijdragen van lidstaten opgenomen. Het SCF wordt deels gefinancierd door bovengenoemde schuif uit de voorgestelde ophoging van het Innovatiefonds, ter waarde van ca. 11,5 miljard euro (o.b.v. een veronderstelde ETS-prijs van 80 EUR/ton21). Hierdoor vallen de totale kosten qua fondsen in het gehele pakket, alsook de Nederlandse bijdrage daaraan, lager uit. Voor het overige bedrag dat naar het SCF gaat (ca. 47,5 miljard) kan aan de hand van de ETS-verdeelsleutel worden berekend wat de Nederlandse bijdrage is indien de opbrengst van deze rechten over de lidstaten zou worden verdeeld. De Nederlandse bijdrage aan dit deel van het SCF komt op basis van het Nederlandse aandeel in het ETS-BRT (4,4%) in totaal op circa 2,1 miljard euro (afhankelijk van de gehanteerde CO2-prijs in het ETS).

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennis genomen van het fiche terbeschikkingstelling nieuw eigen middelen. Deze leden vragen het kabinet waarom er sprake is van een ETS-afdracht op basis van daadwerkelijk op de markt geveilde ETS-rechten en een ETS-afdracht op basis van potentieel veilbare rechten.

Deze leden vragen een toelichting hierop.

Dit heeft te maken met de werking van het ETS. Het ETS bestaat uit verschillende onderdelen. Ten eerste zijn er de reguliere op de markt door de lidstaten geveilde ETS-rechten. Dit betreft de opbrengsten van veilingen van rechten door lidstaten op basis artikel 3, 10 en 30 van de ETS-richtlijn.22 Dit is het grootste onderdeel van de ETS-afdracht en op basis hiervan gaan alle lidstaten in het voorstel van de Commissie afdragen. Daarnaast zijn er ook rechten die aan lidstaten worden toegewezen, maar die niet per definitie worden geveild door de lidstaten. Zo zijn er bijvoorbeeld lidstaten die op basis van artikel 10d(4) van de ETS-richtlijn extra ETS-rechten kunnen veilen, bijvoorbeeld omdat hun bbp per capita minder is dan 65% van het EU-gemiddelde, om deze aan te wenden om investering van het Moderniseringsfonds te ondersteunen.

De leden van de SP-fractie vragen het kabinet naar de opbouw van de toegewezen winsten. Deze leden vragen waarom er nog steeds geen minimum-winstbelastingtarief is. Deze leden vragen het kabinet voorts of er ondanks het feit dat dit recent door Polen is tegengehouden toch zo spoedig mogelijk kan worden ingevoerd, desnoods op nationaal niveau. Deze leden vragen het kabinet of er volgens het kabinet een minimumtarief van 15 procent moet worden gekoppeld aan wetgeving over de herverdeling van de belastingrechten, nu dit de enige uitweg uit de Europese impasse lijkt.

De leden van de SP-fractie vragen het kabinet om zich uit te spreken tegen deze vorm van koppelverkoop.

Tijdens de Ecofinraad van 4 april jl. (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1836) kon Polen (nog) niet instemmen met het richtlijnvoorstel Pijler 2. Polen gaf aan de inwerkingtreding van Pijler 2 afhankelijk te willen maken van de inwerkingtreding van Pijler 1.23 Andere lidstaten, waaronder Nederland, committeerden zich nog steeds aan een snelle voortgang op Pijler 1 maar steunden de voorwaardelijke link tussen Pijler 1 en Pijler 2 niet. De Franse compromistekst kon tijdens de Ecofinraad van 17 juni op instemming van Polen rekenen, na aanpassingen in de tekst die het belang van verder werk aan Pijler 1 (maar geen voorwaardelijke link) benadrukt. Hoewel Hongarije op een eerdere Ecofinraad aangaf in te kunnen stemmen, schetste deze lidstaat tijdens de Ecofinraad van 17 juni (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1864) dat de onzekere economische situatie als gevolg van de oorlog in Oekraïne bij haar parlement twijfel doet ontstaan over de timing van het richtlijnvoorstel Pijler 2 en blokkeerde daarom het akkoord. Tijdens de Ecofinraad van juli stond Pijler 2 niet geagendeerd. Het kabinet betreurt dat er nog geen akkoord is bereikt op Pijler 2. Het kabinet zal zich daarom met een positieve en constructieve houding maximaal blijven inzetten om de onderhandelingen succesvol te laten verlopen. Zoals aangegeven tijdens het Commissiedebat Eurogroep/Ecofinraad van 7 juli zijn ook andere opties denkbaar dan voortgang via de reguliere besluitvormingsprocedure met 27 lidstaten. Andere opties zijn mogelijk het met de overige 26 lidstaten overgaan tot gecoördineerde implementatie op basis van de laatste compromistekst of het aangaan van een nauwere samenwerking met de overige 26 lidstaten. Het kabinet staat, gezien het belang van dit voorstel, ervoor open om deze opties te verkennen wanneer besluitvorming met 27 lidstaten uitblijft.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CU-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het fiche over de verordening terbeschikkingstelling nieuwe eigen middelen. Deze leden lezen in het fiche dat in het MAR-voorstel is opgenomen dat de lidstaat vertragingsrente verschuldigd is over te laat betaalde afdrachten en dat de bepalingen hieromtrent gelijk zijn aan het reeds bestaande regime rondom de vertragingsrente. Deze leden roepen in herinnering dat de Europese Commissie in het recente verleden meermaals heeft geoordeeld dat Nederland fouten heeft gemaakt bij de inning van de invoerrechten en dat dit heeft geleid tot al dan niet onder voorbehoud afgedragen nabetalingen, waarover ook een forse som aan vertragingsrente verschuldigd is.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen het kabinet om toe te lichten in welke mate het risico aanwezig is dat bij deze nieuwe eigen middelen ook sprake zal zijn van naheffingen, daar, met name bij CBAM, de controles gelijkenissen vertonen met de reeds bestaande afdracht van de invoerrechten. Welke stappen zet het kabinet om deze risico’s te beperken?

Voor het kabinet was het o.b.v. het EMB-voorstel met name nog onduidelijk bij welke partij de uitvoeringsrisico’s van het CBAM eigen middel komen te liggen. Het voorstel voor de IMSOR stelt dat lidstaten de controles en onderzoeken met betrekking tot de berekening en de terbeschikkingstelling van het CBAM eigen middel zelf uitvoeren. Bij deze door de Commissie voorgestelde procedure met betrekking tot CBAM constateert het kabinet dat er een risico voor de lidstaten bestaat op naheffingen van het CBAM eigen middel indien een lidstaat de controles niet adequaat heeft uitgevoerd. Indien de Commissie namelijk constateert dat een lidstaat de CBAM-heffing in het verleden niet correct of onvoldoende heeft uitgevoerd, heeft de Commissie alsnog recht op de daaruit verschuldigde eigen middelen. Het kabinet kan nog geen definitief oordeel vellen over de omvang van het risico op naheffingen (en bijbehorende vertragingsrente) bij de CBAM-afdracht omdat er op dit moment nog onderhandeld wordt over het CBAM-beleidsvoorstel. Uit het uiteindelijke akkoord over het beleidsvoorstel moet volgen welke uitvoeringstaken van de CBAM daadwerkelijk door de nationale autoriteiten worden uitgevoerd. Deze informatie is relevant voor de inschatting van het risico op fouten in deze uitvoering door nationale autoriteiten, en dus voor het risico op fouten in de afdracht van het CBAM eigen middel. Overigens is dit een risico dat ook reeds bij bestaande eigen middelen bestaat. Zo zijn lidstaten ook verantwoordelijk voor de tijdige en correcte inning van de invoerrechten, en kunnen fouten in deze uitvoering ook leiden tot nabetalingen van lidstaten.

In het verlengde hiervan vragen deze leden naar de stand van zaken omtrent de bekende naheffingen op de invoerrechten (zonnepanelen, LWTS (lage waarde textiel en schoenen), de naheffing van dit najaar etc.) alsook of aan deze naheffingen recent nieuwe claims zijn toegevoegd en of het kabinet nog andere naheffingen verwacht.

Het kabinet heeft op 4 juli jl. per brief24 uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken in verscheidene douanedossiers, waaronder de dossiers rondom de nabetalingen bij traditionele eigen middelen.


  1. Kamerstuk 22 112, nr. 3279.↩

  2. Kamerstuk 22 112, nr. 3459.↩

  3. Kamerstukken 36 019 en 36 020, nr. 2.↩

  4. Kamerstuk 22 112, nr. 3461.↩

  5. Kamerstuk 22 112, nr. 3461.↩

  6. Kamerstuk 22 112, nr. 3461.↩

  7. Bij een veronderstelde ETS-prijs van 55 EUR/ton, zoals in het oorspronkelijke Commissievoorstel, hebben de rechten een waarde van ca. 10 miljard euro. Het Nederlandse aandeel in de overige bijdrage aan het SCF is dan in totaal ca. 2,2 miljard euro.↩

  8. Kamerstuk 31 934, nr. 59.↩

  9. Kamerstuk 21 501-07, nr. 1825.↩

  10. Kamerstuk 21 501-07, nr. 1825.↩

  11. Kamerstuk 22 112, nr. 3197.↩

  12. Pijler 1 regelt een andere verdeling van winsten en heffingsrechten tussen landen voor de grootste en meest winstgevende multinationals.↩

  13. https://www.oecd.org/tax/beps/oecd-g20-inclusive-framework-on-beps-cover-note-to-the-progress-report-on-amount-a-of-pillar-one.pdf.↩

  14. Een multilateraal verdrag kan ervoor zorgen dat de nieuwe afspraken voortvarend en op een uniforme wijze in werking treden, zonder dat alle landen afzonderlijk hun onderlinge belastingverdragen moeten aanpassen. Ook zal het multilateraal verdrag effectief zijn indien tussen landen geen bilateraal belastingverdrag is gesloten.↩

  15. Kamerstuk 22 112, nr. 3371.↩

  16. Kamerstuk 22 112, nr. 3279.↩

  17. Kamerstuk 22 112, nr. 3297.↩

  18. Kamerstuk 22 112, nr. 3280.↩

  19. Kamerstuk 22 112, nr. 3461.↩

  20. Kamerstuk 22 112, nr. 3461.↩

  21. Bij een veronderstelde ETS-prijs van 55 EUR/ton, zoals in het oorspronkelijke Commissievoorstel, hebben de rechten een waarde van ca. 10 miljard euro. Het Nederlandse aandeel in de overige bijdrage aan het SCF is dan in totaal ca. 2,2 miljard euro.↩

  22. ETS-richtlijn 2003/87/EC.↩

  23. Pijler 1 regelt een andere verdeling van winsten en heffingsrechten tussen landen voor de grootste en meest winstgevende multinationals.↩

  24. Kamerstuk 31 934, nr. 59.↩