[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over het ontwerpbesluit vaststelling van het wettelijk minimumloon en inkomensondersteuning AOW-ers teneinde de inkomensondersteuning te verlagen (Kamerstuk 29544-1108)

Arbeidsmarktbeleid

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2022D34784, datum: 2022-09-08, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-29544-1121).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 29544 -1121 Arbeidsmarktbeleid.

Onderdeel van zaak 2022Z16544:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2021-2022

29 544 Arbeidsmarktbeleid

Nr. 1121 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 9 september 2022

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief van 17 juni 2022 over het ontwerpbesluit vaststelling van het wettelijk minimumloon en inkomensondersteuning AOW-ers teneinde de inkomensondersteuning te verlagen (Kamerstuk 29 544, nr. 1108).

De vragen en opmerkingen zijn op 4 juli 2022 aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 8 september 2022 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie,
Kuzu

De adjunct-griffier van de commissie,
Blom

Inhoudsopgave blz.
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties 2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie 2
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie 2
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie 3
II Antwoord/Reactie van de Minister 4

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het ontwerpbesluit vaststelling van het wettelijk minimumloon en inkomensondersteuning AOW-ers teneinde de inkomensondersteuning te verlagen. Deze leden hebben hierover geen verdere vragen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het ontwerpbesluit tot vaststelling van het wettelijk minimumloon en tot wijziging van het Besluit inkomensondersteuning AOW-ers teneinde de inkomensondersteuning te verlagen. Deze leden hebben nog een aantal vragen en opmerkingen bij dit voorstel en de nota van toelichting die erbij is aangeboden.

In de eerste plaats delen de leden van de D66-fractie de constatering dat de inflatie zich in de eerste maanden van 2022 op het hoogste niveau in veertig jaar bevindt. Deze leden onderschrijven daarom het belang van maatregelen om negatieve gevolgen voor de koopkracht van in het bijzonder huishoudens met een laag inkomen zoveel mogelijk tegen te gaan.

De leden van de D66-fractie vragen of in beeld is voor welke inkomensgroepen boven het wettelijk minimumloon (WML) een verhoging van het WML positieve inkomenseffecten heeft. Zij vragen de Minister de omvang en samenstelling van deze groepen toe te lichten in het geval het WML een buitengewone verhoging van 2,5, 5,0 of 7,5 procentpunt zou krijgen. Wat zijn de budgettaire gevolgen van deze scenario’s bij een volledige of halve koppeling van de aan het WML gekoppelde uitkeringen? Deze leden vragen de Minister ook eventuele andere voor- en nadelen van de drie geschetste beleidsopties vanuit het perspectief van overheid, werkgevers en werknemers toe te lichten.

Omdat de hoge inflatie iedereen raakt, waaronder gepensioneerden, begrijpen de leden van de D66-fractie de maatregel om de algemene ouderdomswet (AOW)-uitkering generiek te verhogen. Deze leden begrijpen dat een hogere AOW tot minder behoefte aan aanvullende inkomensondersteuning voor mensen met een AOW-uitkering (IOAOW) leidt. Hoeveel mensen hadden in 2021 een IOAOW-uitkering die lager was dan de voorgenomen hogere AOW-uitkering, zo vragen deze leden.

De leden van de D66-fractie steunen versimpeling van de regelingen. Deze leden constateren dat er erg veel verschillende regelingen met verschillende loketten waren voor inkomenssteun aan ouderen, dus zij begrijpen de keuze om voor een generieke verhoging van de AOW te kiezen en minder specifieke additionele inkomenssteun te bieden. Deze leden vragen of de Minister een overzicht kan sturen van de verschillende regelingen die nog blijven bestaan om inkomens van mensen met een AOW-uitkering eventueel aan te vullen en waar mensen die inkomenssteun kunnen aanvragen. Welke aanvullende mogelijkheden ziet het kabinet om de inkomenssteun te versimpelen met behoud van de specificiteit van de steun, zo vragen deze leden.

De leden van de D66-fractie constateren dat de Minister schrijft dat de AOW-uitkering momenteel ruimer is dan het sociaal minimum, waardoor het lagere inkomenseffect voor gepensioneerden ten opzichte van het inkomenseffect van uitkeringsgerechtigden aanvaardbaar wordt geacht. Deze leden vragen naar de verhouding tussen de AOW-uitkering en het sociaal minimum door de jaren heen en na de verhoging van de AOW-uitkering.

De leden van de D66-fractie zijn benieuwd naar de nadere toelichting in het wetsvoorstel, omdat de sociale partners aandacht hebben gevraagd voor mogelijke intergenerationele effecten van het meestijgen van de AOW met de minimumloonsverhoging en gelijktijdige verlaging van de IOAOW. Deze leden vragen of daarbij ook aandacht kan worden besteed aan betaald en ontvangen pensioen in de tweede en derde pijler van het pensioenstelsel en de financiering van de AOW middels de AOW-premie en belastingen door de jaren heen.

De leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het besluit en zijn van mening dat de voorliggende verhoging onvoldoende is. Deze leden zien dat steeds meer mensen nauwelijks meer kunnen rondkomen vanwege de stijgende prijzen voor gas, elektriciteit en de boodschappen. Deze leden zijn dus van mening dat het minimumloon, en de bijhorende uitkeringen, flink omhoog moeten om ervoor te zorgen dat mensen rond kunnen komen. Deze leden hebben naar aanleiding van het ontwerpbesluit de volgende vragen.

De leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie maken zich grote zorgen over de stijgende prijzen en dat steeds meer mensen niet meer rondkomen. Deze leden verwachten dat het aantal mensen, en kinderen, in armoede hierdoor toeneemt. Deze leden vragen de Minister of zij verwacht dat door de toenemende kosten het aantal mensen in armoede toeneemt. Zijn er up-to-date cijfers beschikbaar van het aantal mensen, en kinderen, in armoede? Zo ja, kan de Minister inzichtelijk maken hoeveel extra mensen en kinderen nu in armoede, op basis van het niet-veel-maar-toereikend-budget, belanden? Zo nee, is de Minister bereid om dit te onderzoeken en deze resultaten mee te nemen bij de begrotingsbehandelingen?

De leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie vragen de Minister grafisch weer te geven wat de netto-loonontwikkeling is en hierbij de verwachte inflatie, de bijzondere verhoging en de reguliere indexatie van elkaar te onderscheiden.

Daarnaast vragen de leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie welke verhoging nodig is om bij de huidige inflatieontwikkeling dezelfde reële stijging van het minimumloon te krijgen als bij de verwachting ten tijde van het coalitieakkoord. Deze leden vragen of de Minister bereid is deze indexatie toe te passen. Welke minimumloonverhoging zou nodig zijn om binnen deze kabinetsperiode naar 14 euro te gaan en daarbovenop de inflatie te corrigeren? Ook vragen deze leden of de Minister de mening deelt dat het huidige minimumloon onvoldoende is om van rond te komen en zo niet, waarom.

Voorts vragen de leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie of het kabinet een hogere indexatie gaat toepassen als de inflatieontwikkeling sneller oploopt dan verwacht. Deze leden horen graag van de Minister welk koopkrachtverlies het kabinet acceptabel vindt. Ook vragen deze leden wat de uiterste datum is om het ontwerpbesluit aan te passen om het minimumloon, per 1 januari 2024, extra te kunnen aanpassen.

Het afschaffen van de IOAOW is volgens de leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie een onverstandig idee. Is de Minister het eens dat het afschaffen van de IOAOW voor veel gepensioneerden een sigaar uit eigen doos is? Heeft de Minister ook andere opties verkend om de AOW-verhoging te bekostigen? Wat zijn de overwegingen geweest om deze opties, graag argumenten per optie aangeven, niet te doen? Kan de Minister ook aangeven tot waar in het loongebouw overloopeffecten plaatsvinden en hoe groot deze zijn? Wat zouden daarnaast de koopkrachteffecten zijn van niet afschaffen IOAOW voor inkomensgroepen in tabel 6? Deze leden vragen de Minister verder om een nadere specificatie van de inkomenseffecten voor de groep AOW-gerechtigden die de IOAOW ontvangen. Deze leden vragen de Minister daarom om een uitgebreider overzicht te maken met meerdere inkomensgroepen die nu nog de IOAOW ontvangen.

Verder vragen de leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie waarom er gekozen is om het maximumpremieloon gelijk te houden en om de loongerelateerde uitkeringen in 2024 en 2025 niet mee laten stijgen. Verder vragen deze leden om een overzicht (in tabelvorm) van welke uitkeringen en andere regelingen gaan stijgen vanwege de generieke verhoging geregeld met deze algemene maatregel van bestuur (AMvB). Kan de Minister specifiek ingaan op de verhoging van de aftoppingsgrens aanvullend pensioen en wat de kosten van deze verhoging zijn? Ook vragen deze leden naar de gevolgen voor de verhoging van het minimumloon en het geboorte- en ouderschapsverlof voor lage inkomensgroepen. Betekent deze verhoging dat het voor lage inkomensgroepen nog lastiger gaat zijn om dit verlof op te nemen?

Tot slot vragen de leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie naar de uitvoeringstoets van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en welke gevolgen dit heeft op het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS)? Klopt het dat door deze verhoging er nog meer verouderde functies in het CBBS komen te staan en dat het CBBS nog minder goed aansluit bij de werkelijkheid? Zo ja, welke maatregelen gaat de Minister hiertegen nemen?

II Antwoord/Reactie van de Minister

De leden van de D66-fractie vragen naar het inkomenseffect van een verhoging van het minimumloon1 met 2,5, 5,0 of 7,5 procentpunt voor inkomensgroepen met een inkomen boven het minimumloon en naar de omvang en samenstelling van deze groepen. Ze vragen verder naar de budgettaire gevolgen van deze scenario’s bij een volledige of halve koppeling en naar de voor- en nadelen van de geschetste beleidsopties voor overheid, werkgevers en werknemers. De fracties van PvdA en GroenLinks vragen tot waar in het loongebouw vinden overloopeffecten plaats en hoe groot zijn deze.

In tabel 1 staan de inkomenseffecten en budgettaire gevolgen van een bijzondere verhoging van het minimumloon per 1 januari 2023 met 2,5, 5,0 of 7,5 procentpunt. De tabel toont de inkomenseffecten voor huishoudens voor wie de minimumloonsverhoging inkomensgevolgen heeft. Bij de inkomenseffecten is uitgegaan van de scenario’s met volledige koppeling. In de tabel zijn huishoudens met een inkomen tot en met minimumloon, en vanaf minimumloon onderscheiden. Verder zijn de budgettaire gevolgen indien het minimumloon per 1 januari 2023 bijzonder zou worden verhoogd met de gevraagde percentages zichtbaar. Een bijzondere minimumloonsverhoging per 1 januari 2023 kan enkel met een AMvB, het gevolg hiervan is dat alle aan het minimumloon gekoppelde regelingen meestijgen. De inkomenseffecten en budgettaire gevolgen zijn berekend ten opzichte van een situatie waarin er geen bijzondere minimumloonsverhoging zou plaatsvinden per 1-1-2023. Bij de scenario’s met halve koppeling is uitgegaan van de veronderstellingen zoals bij de CPB-doorrekening van het D66-verkiezingsprogramma.2 Deze houden in dat bij een halve koppeling van de sociale minimumuitkeringen en de AOW, deze uitkeringen meestijgen met de helft van de bijzondere minimumloonsverhoging en dat loongerelateerde uitkeringen (zoals de WW en WIA) niet meestijgen met de bijzondere minimumloonsverhoging (maar wel met de reguliere indexatie van het minimumloon met de gemiddelde cao-loonontwikkeling). Een halve koppeling is niet mogelijk met een AMvB, dit vergt wetswijziging. Het is dan ook niet mogelijk om per 1 januari 2023 een minimumloonstijging met halve koppeling door te voeren, bij de budgettaire gevolgen is uitgegaan van inwerkingtreding op 1-1-2025.

Inkomenseffecten1
Huishoudens t/m WML + 1,2% + 2,3% + 3,4%
Huishoudens vanaf WML + 0,2% + 0,4% + 0,5%
Budgettaire gevolgen (mld euro)
Gekoppeld, kan bij AMvB (2023) 1,4 2,8 4,2
Halve koppeling, vergt wetswijziging (2025) 0,5 1,1 1,6

1 Mediane inkomenseffect van huishoudens voor wie de minimumloonsverhoging inkomensgevolgen heeft, scenario’s met volledige koppeling.

Bron inkomenseffecten: SZW-berekeningen

De groep huishoudens met een inkomen tot en met minimumloon van wie het inkomen stijgt door de minimumloonstijging beslaat ca. 1,1 miljoen huishoudens. Deze groep bestaat uit minimumloonverdieners en ontvangers van minimumuitkeringen, AOW en loongerelateerde uitkeringen (zoals WW en WIA) tot maximaal het minimumloon. De groep vanaf minimumloon bestaat uit 6,6 miljoen huishoudens, de rest van de Nederlandse huishoudens. Deze groep bestaat uit ontvangers van bovenminimale loongerelateerde uitkeringen en werknemers die hun loon zien toenemen door het overloopeffect van de minimumloonsverhoging op de loonschalen vlak boven WML. Volgens het CPB heeft een bijzondere minimumloonsverhoging met 7,5% een mogelijk overloopeffect tot werknemers met een loon van 130% van het minimumloon. Het CPB veronderstelt dat de omvang van het overloopeffect afneemt naarmate het loon verder van het minimumloon zit tot nihil bij 130% van het minimumloon. Ook bij werknemers met een inkomen hoger dan 130% van het minimumloon leidt de minimumloonsverhoging mogelijk tot een inkomenseffect door het meestijgen van de wettelijke minimale pensioenfranchise met de AOW. Er is bij die werknemers sprake van een effect op de hoogte van de betaalde pensioenpremie, dit leidt tot een beperkt inkomenseffect.

Volgens het CPB3 leidt een verhoging van het minimumloon met koppeling tot een structureel werkgelegenheidsverlies. Bij de geschetste opties ligt het verwachte structurele werkgelegenheidsverlies tussen –0,1 en –0,4 procent. Verder wijst het CPB op positieve effecten op armoede en de inkomensgelijkheid. De omvang van deze effecten is afhankelijk van de mate van stijging van het minimumloon en of/op welke wijze dit doorwerkt naar de uitkeringen. Hogere stijgingen van het minimumloon hebben daarbij een niet-lineair groter effect. Ook leiden hogere minimumloonstijgingen tot een groter dan verwacht overloopeffect. Hiermee nemen ook de kosten voor werkgevers navenant toe. Waarbij deze naar verwachting voor een deel worden afgewenteld op consumenten door middel van prijsverhogingen.

De leden van de fractie van D66 vragen naar het aantal mensen dat in 2021 een bedrag aan Inkomensondersteuning AOW (IOAOW) ontvangt dat lager is dan de voorgenomen verhoging van de AOW-uitkering. Het voornemen van het kabinet tot een bijzondere minimumloonsverhoging met in totaal 7,5% in de periode 2023–2025 leidt, op basis van de meest recente raming van het CEP (cMEV2023), tot een totale toename van de AOW-uitkering met ca. 900 bruto euro per jaar voor een alleenstaande en ca. 650 euro bruto per jaar voor een lid van een paar vanaf 2025. Dit is meer dan de IOAOW die in 2022 316,56 euro bruto per AOW-ontvanger per jaar bedraagt. Omdat de AOW-uitkering stapsgewijs meegroeit met de minimumloonsverhoging en de IOAOW-uitkering stapsgewijs wordt afgeschaft neemt het brutoinkomen van AOW-gerechtigden in de periode 2023–2025 jaarlijks toe. Dit geldt ook bij een onvolledige AOW-opbouw, omdat gemiste opbouwjaren in zowel de AOW-uitkering als de IOAOW tot een navenante verlaging leidt. Zodoende geldt voor elke (IO)AOW-ontvanger dat het jaarlijks ontvangen IOAOW-bedrag lager is dan de stijging van de AOW-uitkering als gevolg van de voorgenomen bijzondere minimumloonsverhogingen in de komende jaren.

In reactie op de vraag van D66 geeft tabel 2 een overzicht van regelingen die, na het afschaffen van de IOAOW, beschikbaar zijn om het inkomen van AOW-gerechtigden te ondersteunen en door welke instantie deze regeling wordt uitgevoerd. Daarnaast kunnen AOW-gerechtigden inkomen hebben uit privaat opgebouwde ouderdomsregelingen, zoals aanvullend pensioen, nabestaandenpensioen of lijfrenten. Met het afschaffen van de IOAOW verdwijnt een inkomensondersteunende regeling voor AOW-gerechtigden, zonder dat dit ten koste gaat van hun inkomen (door de verhoging van de AOW-uitkering). Hiermee voert het kabinet een versimpeling van het inkomensondersteunend instrumentarium voor AOW-gerechtigden door. Het kabinet heeft op dit moment geen voornemen om de inkomensondersteuning aan AOW’ers verder te vereenvoudigen.

AOW SVB Basispensioen voor personen vanaf de AOW-leeftijd (eerste pijler)
Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO) SVB Algemeen vangnet/bijstandsnorm voor AOW-gerechtigden
Algemene heffingskorting Belastingdienst Heffingskorting
Alleenstaande ouderenkorting Belastingdienst Heffingskorting voor alleenstaande AOW-gerechtigden
Ouderenkorting Belastingdienst Heffingskorting voor AOW-gerechtigden
Aftrek specifieke zorgkosten Belastingdienst Aftrekpost voor specifieke zorgkosten i.v.m. ziekte of invaliditeit
Toeslagen Toeslagen Tegemoetkoming in de kosten van huur, zorgverzekering, kosten voor (opvang van) minderjarig kinderen
Gemeentelijke minima-ondersteuning Gemeente Diverse mogelijkheden zoals bijzondere bijstand of tegemoetkoming bij specifieke zorg- of woonkosten

Naast bovenstaand inkomensondersteunend instrumentarium kan de gemeente ondersteuning thuis geven via de Wmo en regelt de Wlz zware, intensieve zorg voor kwetsbare ouderen.

Verder vragen de leden van de D66-fractie naar de verhouding tussen de AOW-uitkering en het sociaal minimum door de jaren heen en na de verhoging van de AOW-uitkering. Tabel 3 toont de verhouding tussen de AOW-uitkering (incl. vakantiegeld en IOAOW) en de bijstandsuitkering (incl. vakantiegeld) voor een alleenstaande onder de AOW-leeftijd in de periode 2020 tot en met 2025. Hierbij zijn de verhoudingen tot en met 2022 gebaseerd op vastgestelde uitkeringshoogten. De verhoudingen vanaf 2023 zijn gebaseerd op CPB-ramingen van uitkeringshoogten voor de komende jaren. Deze ramingen kunnen en zullen de komende jaren worden bijgesteld als gevolg van toekomstige ramingsbijstellingen van macro-economische variabelen zoals de cao-loonontwikkeling. Bij de verhoudingen vanaf 2023 is rekening gehouden met de voorgenomen minimumloonsverhogingen in de periode 2023–2025, het stapsgewijs afschaffen van de IOAOW en de versnelling van de afbouw van dubbele algemene heffingskorting bij de bijstand in 2024 en 2025.

2020 1,19
2021 1,20
2022 1,20
20231 1,20
20241 1,21
20251 1,22
1 Voorlopig cijfer gebaseerd op SZW-berekeningen.

Tot slot vraagt de fractie van D66 of in de passage over intergenerationele effecten in het wetsvoorstel bijzondere minimumloonsverhoging 2024–2025 aandacht kan worden besteed aan betaald en ontvangen pensioen in de tweede en derde pijler van het pensioenstelsel en de financiering van de AOW middels de AOW-premie en belastingen door de jaren heen. De bijzondere minimumloonsverhogingen in de periode 2023–2025 hebben een effect op de hoogte van de AOW-uitkering en daarmee de AOW-uitgaven. De financiering van de AOW verandert echter niet. De financiering van de AOW loopt gedeeltelijk via de AOW-premie die geheven wordt over het inkomen van werknemers. Het kabinet heeft op dit moment geen voornemen om de hoogte van de AOW-premie aan te passen. De premie-inkomsten zijn in de uitgangssituatie jaarlijks onvoldoende om de volledige AOW-uitkeringslasten te financieren. Sinds 2001 krijgt het ouderdomsfonds een Bijdrage in de kosten van kortingen (BIKK), bedoeld om de lagere premieopbrengst die het gevolg is van de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001 te compenseren. Aanvullend hierop bestaat een rijksbijdrage om het verwachte tekort aan te vullen (RB OF). Beide rijksbijdragen worden gefinancierd vanuit de Rijksbegroting. De verdeling tussen de financiering uit premies en uit rijksbijdragen over de afgelopen tien jaar is als volgt (tabel 4):

Premies 22,4 24,0 23,4 24,4 25,6 23,9 25,1 23,5 21,5 23,4
BIKK 3,4 1,7 2,0 2,0 2,0 2,1 2,2 2,2 2,0 2,3
RB OF 7,4 6,0 9,1 11,0 10,5 10,1 11,5 14,9 17,9 20,6
Totaal 33,2 31,7 34,5 37,3 38,1 36,1 38,7 40,6 41,4 46,2

Voor de intergenerationele effecten is relevant dat de AOW en de AIO (bijstandsnorm vanaf de AOW-leeftijd) meestijgen met de verhoging van het minimumloon. Daar staat tegenover dat de IOAOW wordt afgeschaft. Per saldo stijgt het inkomen van alle gepensioneerden, omdat het effect van de verhoging van de AOW groter is dan het effect van het afschaffen van de IOAOW.

De minimumfranchise voor pensioenregelingen is gekoppeld aan de hoogte van de AOW. De verhoging van de AOW kan ertoe leiden dat werkgevers en werknemers (en hun vertegenwoordigers) de franchise in de pensioenregeling moeten verhogen. Dat kan ertoe leiden dat toekomstig gepensioneerden (huidige en toekomstige werknemers) vanaf een hoger inkomen aanvullend pensioen opbouwen. Indien het percentage aan pensioenopbouw hetzelfde blijft, leidt dit bij een gelijkblijvend inkomen tot een lager aanvullend pensioen voor werknemers op het moment dat zij de pensioengerechtigde leeftijd bereiken, waar op dat moment wel een hogere AOW tegenover staat. Wel verhoogt de hogere franchise het belastbaar inkomen van deze groep tijdens de werkzame periode, wat leidt tot hogere belastingafdrachten (bijv. via de inkomstenbelasting). Voor de huidige en toekomstige generatie werknemers leidt de verhoging van het minimumloon, met daaraan gekoppeld de AOW en eventueel de franchise dus tot een kleine schuif van de tweede naar de eerste pijler van hun toekomstige pensioenvoorziening. Voor de huidige werknemers is het effect op het inkomen na pensioneren afhankelijk van hoe dicht deze bij de pensioenleeftijd zitten en de opgebouwde rechten. Hoe dichter bij de pensioengerechtigde leeftijd hoe meer rechten zijn opgebouwd op basis van de huidige franchise en daarmee een hoger inkomen na pensioneren als gevolg van de schuif. Voor toekomstige generaties heeft dit per saldo heeft geen invloed op het inkomen na pensioneren.

Voor de groep reeds gepensioneerden leidt de hogere AOW (inclusief afschaffen van de IOAOW) direct tot een hoger inkomen, omdat de schuif van tweede naar eerste pijler niet optreedt. Hun aanvullende pensioenuitkering staat immers al vast.

In het derde pijler pensioen wordt ook gewerkt met een franchise. Deze is op dit moment lager dan de AOW-franchise van het tweede pijler pensioen. Deze franchise wordt geïndexeerd met een inflatiecorrectie op basis van prijsindexcijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Met het wetsvoorstel Toekomst pensioenen wordt de franchise voor het derde pijler pensioen volledig gelijkgetrokken, en daarmee verhoogd, met de AOW-franchise in het tweede pijler pensioen.

Voor de tweede en de derde pijler geldt een maximumloon of -inkomen dat in aanmerking kan worden genomen voor de opbouw van een oudedagsvoorziening. De indexering van dit maximum is gekoppeld aan het minimumloon. Met dit besluit stijgt het maximum en ontstaat er fiscaal meer ruimte voor pensioenopbouw vanwege de bijzondere verhoging van het minimumloon.

De impact van de wijziging per individu/huishouden is sterk afhankelijk van inkomen, omstandigheden en pensioenregeling waar gebruik van wordt gemaakt. Een kwantitatief beeld is daarmee beperkt informatief, ook omdat de wijzigingen van het nieuwe pensioenstelsel hier doorheen lopen. Dit wetsvoorstel doet niets af aan het doel van de franchise. Daarnaast is het niet ongebruikelijk dat er (kleine) wijzigingen zijn in de franchise als gevolg van wijzigingen in wet- en regelgeving. Bijvoorbeeld het wijzigen van de hoogte van de algemene heffingskorting heeft ook gevolgen voor de hoogte van de franchise.

De leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie vragen de Minister of zij verwacht dat door de toenemende kosten het aantal mensen in armoede toeneemt en of er up-to-date cijfers beschikbaar zijn van het aantal mensen, en kinderen, in armoede? Indien dit zo is, kan de Minister inzichtelijk maken hoeveel extra mensen en kinderen nu in armoede belanden, op basis van het niet-veel-maar-toereikend-budget? Tabel 5 toont de geraamde ontwikkeling van het aantal personen en kinderen in armoede in de periode 2021–2023, volgens de augustusraming (cMEV) van het CPB. Bij deze raming hanteert het CPB het niet-veel-maar-toereikend-budget als armoedegrens:

Personen in armoede (niveau in %) 5,7 6,7 7,6
Kinderen in armoede (%) 7,2 9,2 9,5
Bron: CPB, cMEV2023

Deze cijfers laten zien dat het aantal personen en kinderen in armoede stijgt tussen 2021 en 2023. Dit bevestigt het beeld dat het CPB eerder gaf in de stresstest kosten van levensonderhoud.4 Hierin gaf het CPB aan dat dezelfde groep huishoudens vatbaar is voor financiële schokken. Het kabinet kijkt daarom in de augustusbesluitvorming naar structurele maatregelen om de positie van kwetsbare huishoudens te verstevigen. Het kabinet informeert de Kamer hierover op Prinsjesdag. In de koopkrachtbijlage bij de SZW-begroting 2023 gaat het kabinet nader in op het aantal personen en kinderen dat leeft onder de armoedegrens.

In reactie op de vraag van de leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie toont figuur 1 een decompositie van de verwachte koopkrachtontwikkeling van het voorbeeldhuishouden van een alleenstaande minimumloonverdiener zonder kinderen. In de figuur is de verwachte koopkrachtontwikkeling van dit voorbeeldhuishouden in 2023 (+4,3%, raming cMEV inclusief verwerking voorjaarsnota) opgesplitst in de delen die worden verklaard door de reguliere indexatie van het minimumloon met de contractloonontwikkeling, het deel dat komt door de bijzondere minimumloonsverhoging met bruto 2,5% per 1 januari 2023, het deel dat het gevolg is van overig beleid en ontwikkelingen en het deel dat komt door de inflatie.

De fracties van PvdA en GroenLinks vragen welke verhoging nodig is bij de huidige inflatieontwikkeling dezelfde reële stijging van het minimumloon te krijgen als bij de verwachting ten tijde van het coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) en of de Minister bereid is deze indexatie toe te passen. Daarnaast wordt gevraagd naar het stijgingspercentage dat nodig zou zijn om binnen deze kabinetsperiode naar 14 euro te gaan en daarbovenop de inflatie te corrigeren? Ten slotte vragen de leden of de Minister de mening deelt dat het huidige minimumloon onvoldoende is om van rond te komen en zo niet, waarom.

Ten tijde van het coalitieakkoord was de meest recente raming van het CPB de Macro-Economische Verkenningen (MEV) 2021. Momenteel is de meest recente raming van het CPB de Augustusraming (cMEV2023). Tabel 6 laat zien dat de consumentenprijsindex (cpi) bij CEP 2022 flink omhoog is bijgesteld ten opzichte van de MEV in 2021.

Cpi (MEV 2021) 1,78% 1,91% 1,91% 5,71%
Cpi (CEP 2022) 9,91% 4,31% 2,43% 17,43%

In het coalitieakkoord is afgesproken om het minimumloon in twee stappen te verhogen met 7,5% (3,75% per 1 januari 2024 en 3,61% per 1 januari 2025), mede om de bestaanszekerheid te verbeteren. Hiermee zet het kabinet een betekenisvolle stap om de bestedingsmogelijkheden van minimumloonverdieners en ontvangers van gekoppelde uitkeringen te vergroten. Dit is in lijn met het advies van het Centraal Planbureau om structureel inkomensverbeterend beleid te voeren voor de laagste inkomens.5 Hierbij is het minimumloon overigens één van de instrumenten, vaak maken minimumloonverdieners en ontvangers van gekoppelde uitkeringen ook gebruik van toeslagen en er is sprake van herverdeling via de fiscaliteit. Naar de toereikendheid van het totaal aan inkomen(sondersteuning) loopt momenteel een onderzoek door de commissie sociaal minimum.

Met de beleidsmatige verhoging uit het coalitieakkoord én de reguliere indexatie komt het minimumloon per 1 januari 2025 nominaal 14,86% hoger uit ten opzichte van 1 januari 2022. De reële stijging van het minimumloon is 8,66%.

Zoals eerder vermeld is de verwachte prijsontwikkeling van 2022 t/m 2024 momenteel flink hoger dan ten tijde van de MEV 2021. Tegelijkertijd is ook de contractloonontwikkeling omhoog bijgesteld, waardoor de verwachte reguliere indexatie van het minimumloon t.o.v. de MEV 2021 omhoog is bijgesteld. Daarnaast heeft het kabinet in de Voorjaarsnota besloten om het minimumloon in drie stappen te verhogen (2,5% in 2023 en 2024, en 2,32% in 2025). Deze wijzigingen resulteren in een nominale stijging van het minimumloon van 19,31% ten opzichte van 1 januari 2022 en een reële minimumloonstijging van 1,60%. Om op dezelfde reële stijging van het minimumloon te komen als de verwachting was ten tijde van het coalitieakkoord is per 1 januari 2025 een extra beleidsmatige verhoging van het minimumloon nodig van 7,24%.

Met het besluit uit de voorjaarsbesluitvorming komt het minimumloon per 1 januari 2025 uit op € 13,19 per uur. Om uit te komen op € 14,00 per uur per 1 januari 2025 is een extra beleidsmatige verhoging nodig van 6,33%. Dit is dus onvoldoende om te corrigeren voor de hogere inflatie ten opzichte van de raming bij het coalitieakkoord. Daarvoor zou immers een extra verhoging van 7,24% nodig zijn, waardoor het minimumloon uit zou komen € 14,11 per uur (tabel 7).

Ten tijde van Coalitieakkoord 14,86% 5,71% 8,66% € 12,70
Ten tijde van cMEV 19,31% 17,43% 1,60% € 13,19
Benodigd voor € 14,00 per uur 26,58% 17,43% 7,79% € 14,00
Benodigd voor inflatiecorrectie (t.o.v. Coalitieakkoord) 27,63% 17,43% 8,68% € 14,11

Door de reguliere indexatie van het minimumloon met de gemiddelde cao-loonontwikkeling zit enige aanpassing voor de inflatie automatisch in de ontwikkeling van het minimumloon. Als sociale partners een (gedeeltelijke) inflatiecompensatie afspreken, landt dit op den duur automatisch in het minimumloon. Een risico van een beleidsmatige verhoging doorvoeren met inflatiecorrectie als doel is dat de inflatie dubbel gecorrigeerd wordt (via de beleidsmatige verhoging en de reguliere indexatie).

Het kabinet beziet tijdens de augustusbesluitvorming – op basis van de meest recente inzichten van het CPB – of het huidige minimumloon voldoende is en of een verdere verhoging van het minimumloon benodigd is. Het kabinet informeert de Kamer, zoals gebruikelijk, met Prinsjesdag over de beleidsvoornemens voor het aankomende jaar.

De leden van de fracties van PvdA en GroenLinks vragen of het kabinet een hogere indexatie gaat toepassen als de inflatieontwikkeling sneller oploopt dan verwacht, welk koopkrachtverlies het kabinet acceptabel vindt en wat de uiterste datum is om het ontwerpbesluit aan te passen om het minimumloon, per 1 januari 2024, extra te kunnen aanpassen. Het kabinet kijkt in de augustusbesluitvorming naar de koopkrachtontwikkeling bij Nederlandse huishoudens. Hierbij is specifiek aandacht voor de groep met de laagste inkomens en kijkt het kabinet, in lijn met de aanbeveling van het CPB, ook naar structureel inkomensverbeterend beleid voor de laagste inkomensgroep. Het kabinet betrekt mogelijkheden met het minimumloon bij deze besluitvorming. Het kabinet streeft, zoals elk jaar bij de augustusbesluitvorming, naar een evenwichtige koopkrachtontwikkeling. Gelet op de uitzonderlijke economische omstandigheden zal het niet mogelijk zijn om koopkrachtverlies voor alle huishoudens te compenseren. Het kabinet streeft er uiteraard naar het koopkrachtverlies te beperken, maar hanteert hierbij geen vast minimum of maximum. Het ontwerpbesluit dat voor de zomer bij beide Kamers is voorgehangen ziet op een bijzondere verhoging van het minimumloon met 2,5% per 1 januari 2023. Voor de uitvoerbaarheid hiervan is het van belang dat het definitieve beleidsmatige ophogingspercentage voor oktober definitief is en dat de AMvB tijdig (medio oktober) in het Staatsblad is gepubliceerd.

De leden van de fracties van PvdA en GroenLinks stellen vragen over het afschaffen van de IOAOW: is dit een sigaar uit eigen doos, zijn er andere opties verkend en met welke argumenten is hier niet voor gekozen? Wat zijn de koopkrachteffecten van het niet-afschaffen van de IOAOW uitgesplitst naar inkomensgroepen. Het kabinet heeft in afwijking van het coalitieakkoord besloten om de AOW mee te koppelen met de bijzondere verhoging van het minimumloon. Om dit te bekostigen wordt afgezien van de in het coalitieakkoord voorgenomen verhoging van de ouderenkorting. Daarnaast worden de inkomensondersteuning AOW (IOAOW) en fiscale oudedagsreserve (FOR) afgeschaft. Hiermee is dekking gevonden voor 1,8 miljard euro. Het meestijgen van de AOW met het minimumloon kost 2,4 miljard euro in 2027, het restant van de dekking is gevonden in het geheel van de Voorjaarsnota. Het kabinet dekt hiermee driekwart van de hogere AOW-uitgaven via dekking die gelijkmatig neerslaat bij huishoudens die hiervan profijt hebben, en dekt dit voor een kwart generiek. Met deze alternatieve invulling stijgt per saldo het inkomen van alle gepensioneerden, omdat het effect van de verhoging van de AOW groter is dan het effect van het afschaffen van de IOAOW. Er is dus geen sprake van een sigaar uit eigen doos. Met de invulling in het coalitieakkoord met een verhoging van de ouderenkorting zouden niet alle gepensioneerden worden bereikt. Dat komt omdat de ouderenkorting door gepensioneerden met een laag inkomen niet (volledig) wordt verzilverd en gepensioneerden met een hoog inkomen geen recht hebben op de ouderenkorting.

In de aanloop naar de voorjaarsbesluitvorming zijn verschillende alternatieve dekkingsopties in beeld gebracht. Specifiek gaat het om het vervroegen van het afbouwpunt van de ouderenkorting, het fiscaliseren van de AOW, een generieke verlaging van de arbeidskorting en het verlagen van de schijfgrens voor gepensioneerden. Ook een beperktere verhoging van het minimumloon, het beperken van de dubbele algemene heffingskorting in de AOW, het invoeren vaan de kostendelersnorm in de AOW of het 1-op-1 koppelen van de AOW aan de leeftijdsverwachting zijn bekeken. Het kabinet heeft niet voor deze alternatieve dekkingsbronnen gekozen omdat deze de dekking zouden neerleggen bij groepen die geen profijt hebben van het meestijgen van de AOW (arbeidskorting, minimumloon) of deze naar de opvatting van het kabinet te eenzijdig neerleggen bij een beperkte groep die baat heeft bij een hogere AOW (ouderenkorting, fiscalisering, schijfgrens gepensioneerden, aangepaste koppeling AOW-leeftijd met levensverwachting of het invoeren van een kostendelersnorm in de AOW). Het kabinet heeft verder niet gekozen voor het beperken van de dubbele algemene heffingskorting in de AOW omdat dit een complicering van het stelsel zou zijn, en hetzelfde effect materieel kan worden bereikt door het afschaffen van de IOAOW. Tabel 8 laat het inkomenseffect van het stapsgewijs afschaffen van de IOAOW in de periode 2023–2025 zien. Hierbij is niet de gevolgen van de stijgende AOW te zien. Als dit wel wordt meegenomen hebben AOW-gerechtigden per saldo een positief inkomenseffect.

1e (<=115% WML) 0,0% – 1,2% 677
2e (115–184% WML) 0,0% – 0,9% 698
3e (184–280% WML) 0,0% – 0,8% 459
4e (280–412% WML) 0,0% – 0,5% 278
5e (>412% WML) 0,0% – 0,2% 186
Inkomensbron
Werkenden 0,0% – 0,3% 259
Uitkeringsgerechtigden 0,0% – 0,5% 50
Gepensioneerden – 1,0% – 1,0% 1.967
Huishoudtype
Tweeverdieners 0,0% – 0,9% 1.100
Alleenstaanden 0,0% – 0,9% 1.129
Alleenverdieners 0,0% – 0,5% 69
Alle huishoudens 0,0% - 0,9% 2.298
Bron: SZW-berekeningen

De PvdA- en GroenLinks-fracties vragen waarom het maximumpremieloon gelijk wordt gehouden en de loongerelateerde uitkeringen niet meestijgen met de minimumloonsverhogingen in 2024 en 2025. Met de verhoging van het minimumloon in 2024 en 2025 wil het kabinet het inkomen voor mensen met een laag inkomen structureel ondersteunen en de koopkracht verbeteren. Met de stijging van het minimumloon stijgt het sociaal minimum en de daarop betrekking hebbende regelingen mee. Hiermee wordt het bestaansminimum voor iedereen verhoogd. Het kabinet kiest ervoor de gevolgen van de minimumloonsverhogingen in 2024 en 2025 zoveel mogelijk te richten op de personen met de laagste inkomens. Bovenminimale regelingen (zoals loongerelateerde uitkeringen) stijgen daarom niet mee. Om dit te bereiken wordt in het wetsvoorstel dat ziet op de minimumloonsverhogingen in 2024 en 2025 opgenomen dat de minimumloonsverhogingen niet doorwerken in de herziening van het (maximum)dag- en premieloon. Het gevolg hiervan is dat de hoogte van lopende loongerelateerde uitkeringen (zoals WW- of WIA-uitkeringen) niet meestijgt met de bijzondere verhoging, de uitkeringen stijgen wel mee met de reguliere indexatie van het minimumloon. De Toeslagenwet, waarmee het UWV uitkeringen onder het sociaal minimum onder voorwaarden kan aanvullen, stijgt wel mee met de bijzondere minimumloonsverhoging.

Tabel 9 voorziet in het door PvdA en GroenLinks gevraagde overzicht van regelingen die meestijgen met de minimumloonsverhoging per 1-1-2023 die bij AMvB wordt geregeld.

SZW Wettelijk minimumloon en minimumjeugdloon
SZW Minimumuitkering Bijstand (Participatiewet)
SZW Minimumuitkering AIO (Participatiewet)
SZW Minimumuitkering IOAW (Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers)
SZW Minimumuitkering IOAZ (Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen)
SZW Minimumuitkering Bijstand voor zelfstandigen (Participatiewet)
SZW Minimumuitkering Loonkostensubsidie (Participatiewet art. 10d; Besluit loonkostensubsidie Participatiewet)
SZW Minimumuitkering Anw (Algemene nabestaandenwet)
SZW Minimumuitkering Toeslagenwet (Toeslagenwet)
SZW Minimumuitkering IOW (Wet inkomensvoorziening oudere werklozen)
SZW Minimumuitkering Wajong (Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten)
SZW Oudedagsvoorziening AOW (Algemene Ouderdomswet)
SZW Oudedagsvoorziening OBR (Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW)
SZW Oudedagsvoorziening Pensioenfranchise (Wet op de Loonbelasting en Wet op de Inkomstenbelasting)
SZW Loongerelateerd Vervolguitkering WGA (Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen)
SZW Loongerelateerd Doelgroepafbakening onderdelen WIA (Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen)
SZW Loongerelateerd Niet betaalbaarstelling uitkering (Werkloosheidswet)
SZW Loongerelateerd Doelgroepafbakening no-riskpolis (Ziektewet)
SZW Loongerelateerd Minimale uitkeringshoogte eerste jaar (Ziektewet)
SZW Loongerelateerd Zwangerschaps- en bevallingsverlof zelfstandigen (Wet arbeid en zorg)
SZW Loongerelateerd Kortdurend zorgverlof (Wet arbeid en zorg)
SZW Loongerelateerd Geboorte- en ouderschapsverlof niet-verzekerde werknemers (Wet arbeid en zorg)
SZW Loongerelateerd Overgang bevallingsverlof bij overlijden moeder, partner werkzaam als niet-werknemer [Kraambedsterfteregeling] (Wet arbeid en zorg)
SZW Loongerelateerd Uitkeringshoogte WAZ (Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen)
SZW Loongerelateerd Indexatie grondslagbedragen WAZ (Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen)
SZW Loongerelateerd Indexatie dagloon lopende WAO-uitkeringen (Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en Dagloonbesluit werknemersverzekering)
SZW Loongerelateerd Vervolguitkering WAO (Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering)
SZW Loongerelateerd Indexatie dagloon lopende WIA-uitkeringen (Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en Dagloonbesluit werknemersverzekering)
SZW Loongerelateerd Indexatie dagloon lopende WW-uitkeringen (Werkloosheidswet en Dagloonbesluit werknemersverzekering)
SZW Loongerelateerd Indexatie dagloon lopende ZW-uitkeringen (Ziektewet en Dagloonbesluit werknemersverzekering)
SZW/VWS Loongerelateerd Maximum premieloon (voor werknemersverzekeringen en zorgverzekeringswet)
SZW Loongerelateerd Maximum dagloon
SZW Loongerelateerd Zwangerschaps- en bevallingsverlof werknemers (Wet arbeid en zorg en Dagloonbesluit werknemersverzekeringen)
SZW Loongerelateerd Geboorteverlof (Wet arbeid en zorg en Dagloonbesluit werknemersverzekeringen)
SZW Loongerelateerd Ouderschapsverlof (Wet arbeid en zorg en Dagloonbesluit werknemersverzekeringen)
SZW Loongerelateerd Verlof werknemer bij langdurige ziekenhuisopname baby [Couveuseregeling] (Wet arbeid en zorg en Dagloonbesluit werknemersverzekeringen)
SZW Loongerelateerd Adoptie- en pleegzorgverlof (Wet arbeid en zorg en Dagloonbesluit werknemersverzekeringen)
SZW Oudedagsvoorziening Partnertoeslag: inkomensvrijlating en korting (Algemene Ouderdomswet)
SZW Oudedagsvoorziening Uitzondering mogelijkheid vrijwillige verzekering bij bepaalde Anw-uitkering in het buitenland van 50 jaar of ouder (Algemene Ouderdomswet)
SZW Oudedagsvoorziening Inkomensgrens OBR (Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW)
SZW Oudedagsvoorziening Indexatie vermogensgrens OBR (Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW)
SZW Oudedagsvoorziening Inkomensvrijlating OBR (Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW)
SZW Oudedagsvoorziening Aftoppingsgrens aanvullend pensioen (Wet op de Loonbelasting)
SZW Oudedagsvoorziening Aftoppingsgrens lijfrente (Wet op de Inkomstenbelasting)
SZW Oudedagsvoorziening Grens oudedagsreserve zzp (Wet op de Inkomstenbelasting)
SZW Overig SZW-beleid Drempelinkomens kindgebonden budget (Wet op het kindgebonden budget)
SZW Overig SZW-beleid Loonkostenvoordeel (Wet tegemoetkomingen loondomein)
SZW Overig SZW-beleid Onder- en bovengrens bandbreedte Lage-inkomensvoordeel6 en minimumjeugdloonvoordeel (Wet tegemoetkomingen loondomein)
SZW Overig SZW-beleid Besluit experimentele subsidie generieke werkgeversvoorzieningen
SZW Overig SZW-beleid Regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomen
SZW Overig SZW-beleid Ondergrens uitbetaling en drempelbedragen bij subsidieverstrekking (Reïntegratiebesluit)
SZW Overig SZW-beleid Maatmaninkomen en bepaling loonwaarde (Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten)
SZW Overig SZW-beleid Wet arbeid vreemdelingen
SZW Overig SZW-beleid Regeling uitvoering Wet arbeid vreemdelingen
SZW Overig SZW-beleid Arbeidstijdenbesluit
SZW Overig SZW-beleid Grondslag UWV-subsidieregeling voor doelgroep die niet in staat is minimumloon te verdienen (Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen)
SZW Overig SZW-beleid Diverse bepalingen waaronder vermelding minimumloon op loonstrook (Burgerlijk wetboek boek 7 – arbeidsrecht; minimumloon, artikelen 616, 626, 629, 631, 632 en 650)
SZW Overig SZW-beleid Besluit aanwijzing gevallen waarin arbeidsverhouding als dienstbetrekking wordt beschouwd
SZW Overig SZW-beleid Subsidiemogelijkheid bij projecten die zien op begeleiding van kwetsbare werkenden in de context van de COVID-19-pandemie (Subsidieregeling ESF 2014–2020)
SZW Overig SZW-beleid Ontheffing verzekeringsplicht Anw indien recht op buitenlandse regeling inzake sociale zekerheid (Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen)
SZW Overig SZW-beleid AOW-premie voor de vrijwillige ouderdomsverzekering (Besluit Wfsv)
SZW Overig SZW-beleid Regeling tegemoetkoming Wajongers
BZK Overig Rijksbreed Drempelinkomen huurtoeslag (Wet op de huurtoeslag)
BZK Overig Rijksbreed Hoogte uitkering (Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers)
DEF Overig Rijksbreed Toelage minimumloon (Inkomensbesluit militairen)
DEF Overig Rijksbreed Toelage minimumloon (Inkomstenregeling militairen)
DEF Overig Rijksbreed Terugbetalingsregeling (Algemeen militair ambtenarenreglement)
DEF Overig Rijksbreed Aanvulling uitkering (Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen)
DEF Overig Rijksbreed Aanpassing kortingsbedragen (Besluit bijzondere militaire pensioenen)
DEF Overig Rijksbreed Toelage minimumloon (Inkomstenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie)
DEF Overig Rijksbreed Inkomenstoets eigen bijdrage (Voorzieningenregeling voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers)
DEF Overig Rijksbreed Eigen bijdrage hangt samen met toelage minimumloon (Voorzieningenstelsel buitenland defensiepersoneel)
FIN Overig Rijksbreed Fictieve dienstbetrekking (Uitvoeringsbesluit loonbelasting)
J&V Overig Rijksbreed Inkomensafhankelijke huurprijsverhoging (Burgerlijk Wetboek Boek 7 en Wijzigingswet Burgerlijk Wetboek Boek 7)
J&V Overig Rijksbreed Normen minimumsalaris vakantiewerkers en toelage naar minimumloon politie (Besluit bezoldiging politie)
J&V Overig Rijksbreed AOW-compensatieregeling voor oud-medewerkers met een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering (Besluit bovenwettelijke werkloosheidsuitkering politie)
J&V Overig Rijksbreed AOW-compensatieregeling voor vliegers Landelijke Eenheid die vervroegd uittreden (Regeling ontslaguitkering vliegers Landelijke eenheid)
J&V Overig Rijksbreed Minimale bestaansmiddelen vreemdelingen (Vreemdelingenbesluit en Voorschrift Vreemdelingen)
OCW Overig Rijksbreed Toetsingsinkomen verlaging collegegeld Open Universiteit (Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek)
OCW Overig Rijksbreed Hoogte financiële ondersteuning bijzondere activiteiten hoger onderwijs (Regeling financiën hoger onderwijs)
OCW Overig Rijksbreed Onder meer bepalingen bij terugbetaling lening (Wet studiefinanciering)
OCW Overig Rijksbreed Diverse bepaling t.a.v. aanvullende beurs (Besluit studiefinanciering)
OCW Overig Rijksbreed Geen voorzieningen bij geringe kosten (Uitvoeringsbesluit onderwijsvoorzieningen voor jongeren met een handicap)
VWS Overig Rijksbreed Drempelinkomen zorgtoeslag (Wet op de zorgtoeslag)
VWS Overig Rijksbreed Maximale hoogte zorgtoeslag (Wet op de zorgtoeslag)
VWS Overig Rijksbreed Financiële ondersteuning aan Nederlandse burgers en dienstplichtigen die in of na de Tweede Wereldoorlog in Azië oorlogsletsel hebben opgelopen tussen december 1941 en februari 1954 (Algemene bij- en toeslagregeling Algemeene oorlogsongevallenregeling)
VWS Overig Rijksbreed Uitkering verzetsdeelnemers WOII (Wet buitengewoon pensioen 1940–1945)
VWS Overig Rijksbreed Uitkering verzetsdeelnemes vm. Ned.-Indië WOII (Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet)
VWS Overig Rijksbreed Uitkering zeelieden WOII (Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers
VWS Overig Rijksbreed Uitkering burgerslachtoffers WOII (Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945)
VWS Overig Rijksbreed Uitkering vervolgingsslachtoffers WOII (Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945)
VWS Overig Rijksbreed Vergoeding onkosten donor bij orgaandonatie bij leven (Subsidieregeling donatie bij leven)

De fracties van PvdA en GroenLinks vragen om in te gaan op de gevolgen van de minimumloonsverhoging in 2024 en 2025 op de aftoppingsgrens van het aanvullend pensioen. In het wetsvoorstel waarmee het minimumloon per 1 januari 2024 en 1 januari 2025 bijzonder wordt verhoogd, wordt doorwerking op de aftoppingsgrens van het aanvullend pensioen voorkomen. Het gevolg hiervan is dat de premie voor het aanvullend pensioen en voor lijfrenten volgens huidig inzicht tot een grondslag van € 126.157 in 2024 en tot € 130.580 in 2025 onbelast is. Bij doorwerking van de bijzondere minimumloonsverhogingen per 1 januari 2024 en 1 januari 2025 zou dit tot € 129.250 in 2024 en tot € 136.882 in 2025 zijn geweest. Het niet laten meestijgen van de aftoppingsgrens met de bijzondere minimumloonsverhogingen in 2024 en 2025 heeft geen gevolgen voor de uitgavenkant van de Rijksbegroting, maar leidt – doordat deze extra fiscale verruiming wordt voorkomen – wel tot een lastenrelevante opbrengst bij de inkomstenbelasting van circa € 20 miljoen in 2024 en circa € 40 miljoen in 2025.

De fracties van PvdA en GroenLinks vragen naar de gevolgen van de minimumloonsverhoging voor de mogelijkheden van lage inkomensgroepen om geboorte- en ouderschapsverlof op te nemen. De leden vragen verder of het lastiger wordt voor lage inkomensgroepen om het verlof op te nemen. Dit is niet het geval, het wettelijk minimumloon en dus ook de daarop gebaseerde uitkeringen worden immers niet verlaagd. Aanvullend geboorte- en ouderschapsverlof voor verzekerde werknemers volgen de systematiek van loongerelateerde uitkeringen. Bij loongerelateerde uitkeringen is de uitkering gekoppeld aan het (maximum)dagloon. Daarbij geldt dat het dagloon is gebaseerd op het gemiddelde loon tijdens een referteperiode van maximaal 1 jaar voorafgaand aan het aangiftetijdvak waarin de uitkering ingaat. Deze systematiek brengt met zich mee dat indien voor een minimumloonverdiener een loongerelateerde uitkering die is gebaseerd op een referteperiode (deels) na 1 januari 2023, de eerste stap van de bijzondere minimumloonsverhoging (2,5% per 1 januari 2023) vertraagd doorwerkt in het dagloon en daarmee ook in de uitkering. Naarmate de referteperiode een langere periode in 2023 beslaat, werkt deze eerste stap oplopend door in het dagloon. Ditzelfde geldt voor de voorgenomen tweede en derde stap van de bijzondere minimumloonsverhoging per 1 januari 2024 en 2025 (resp. +2,5% en +2,32%).

Bij de minimumloonsverhoging per 1 januari 2023 die wordt geregeld met een AMvB stijgen lopende loongerelateerde uitkeringen, zoals aanvullend geboorteverlof en ouderschapsverlof voor verzekerde werknemers, mee. Dat komt omdat vastgestelde daglonen die een referteperiode kennen die eindigt voor 1 januari 2023 en waarvan de loongerelateerde uitkeringsperiode (deels) na die datum valt, per 1 januari 2023 meestijgen met deze eerste stap van de bijzondere verhoging, naast de reguliere indexatie. De voorgenomen minimumloonsverhogingen per 1 januari 2024 en 1 januari 2025 werken niet door in lopende uitkeringen voor geboorte- en ouderschapsverlof. Bij deze voorgenomen stappen kiest het kabinet voor een gerichte minimumloonsverhoging met als doel het verstevigen van de basis van het inkomensgebouw en het bestaansminimum. Daarom ligt het niet in de rede om lopende, veelal bovenminimale, loongerelateerde uitkeringen mee te laten stijgen. De reguliere indexaties met de gemiddelde cao-loonontwikkeling vinden uiteraard wel doorgang, hiervan hebben de ontvangers van geboorte- en ouderschapsverlof ook in 2024 en 2025 profijt. Voor niet-verzekerde werknemers die wel aanspraak maken op aanvullend geboorteverlof en ouderschapsverlof, is de hoogte van de uitkering gekoppeld aan een percentage van het wettelijk minimumloon in plaats van aan het dagloon. Deze uitkeringen stijgen in de gehele periode 2023–2025 mee met de bijzondere minimumloonsverhoging.

De leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie vragen naar de gevolgen op het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) van de minimumloonsverhoging? De leden vragen of de minimumloonsverhoging ertoe leidt dat het CBBS door veroudering van functiebeschrijvingen minder goed aansluit bij de realiteit. De buitengewone minimumloonsverhoging heeft geen effect op de wijze waarop de in het CBBS opgenomen functies worden bijgewerkt. Deze functies worden doorlopend bijgewerkt en zijn maximaal 24 maanden oud (tijdelijk tot 1 juli 2023 maximaal 36 maanden oud). Wel is het mogelijk dat in CBBS, na de minimumloonsverhoging, functies zitten met een lager loon dan het op het moment van functieduiding geldende minimumloon. Het functieloon behorende bij de functiebeschrijving wordt niet tussentijds aangepast. Door actualisatie van het functiebestand, faseren deze lagere lonen uit. Deze praktijk is nu ook al het geval en is toegestaan op basis van artikel 9, onderdeel a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Selectie van deze functies bij de claimbeoordeling heeft tot effect dat UWV tijdelijk mogelijk een lagere restverdiencapaciteit vaststelt – indien een functie met een lager loon wordt geselecteerd – en daarmee tot een hoger arbeidsongeschiktheidspercentage komt. Dit heeft dus geen nadelig effect voor de mensen die een WIA-beoordeling hebben aangevraagd.


  1. Waar in de beantwoording «minimumloon» is geschreven wordt het wettelijk minimumloon bedoeld.↩︎

  2. CPB, Keuzes in Kaart 2022–2025, maart 2021.↩︎

  3. CPB, Kansrijk Arbeidsmarktbeleid, update minimumloonbeleid, april 2020.↩︎

  4. Centraal Planbureau, Stresstest kosten van levensonderhoud, juni 2022.↩︎

  5. Centraal Planbureau, Stresstest kosten van levensonderhoud, juni 2022.↩︎

  6. Vergt wetswijziging omdat enkel de ondergrens van de bandbreedte LIV stijgt door de bijzondere minimumloonsverhoging.↩︎