[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Antwoord op vragen van het lid Boswijk over de brief ‘Stand van zaken derogatie van de Nitraatrichtlijn’

Antwoord schriftelijke vragen

Nummer: 2022D35303, datum: 2022-09-12, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (ah-tk-20212022-3975).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2022Z16232:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2021-2022 Aanhangsel van de Handelingen
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

3975

Vragen van het lid Boswijk (CDA) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief «Stand van zaken derogatie van de nitraatrichtlijn» (ingezonden 6 september 2022).

Antwoord van Minister Schouten (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (ontvangen 12 september 2022).

Vraag 1

Welk effect zal het verdwijnen van de derogatie concreet hebben op de waterkwaliteit, wanneer zijn deze effecten meetbaar en wat is de benodigde kwaliteit?1

Antwoord 1

Als boeren niet meer deelnemen aan derogatie vervalt voor hen de eis van 80% grasland. Daardoor kan het aandeel grasland gaan krimpen. Daarmee is er risico dat uitspoelingsgevoelige teelten toegepast worden met hogere nitraatconcentraties in het grondwater tot gevolg. Ik zet mij echter in om het areaal grasland, ook na derogatie, op peil te houden en zo deze negatieve effectieve te minimaliseren. Tevens kan door een verhoogde druk op de mestmarkt het frauderisico gaan toenemen, wat ook een verslechtering van de waterkwaliteit tot gevolg kan hebben.

De snelheid waarmee effecten van de landbouwpraktijk en weersomstandigheden in de waterkwaliteit meetbaar zijn verschillen per grondsoort. Op veen en kleigrond is dit in de winter al zichtbaar in het water wat uit de wortelzone spoelt. In het zand gebied is dit na 1 jaar en in het lössgebied na ca 1,5 jaar.

Vraag 2

Welke financiële gevolgen zal dit plan concreet hebben op (agrarisch) bedrijfsniveau, inclusief misgelopen inkomsten, extra kosten voor afzet en extra kosten voor het kopen van kunstmest? Welke financiële gevolgen zal het hebben voor het totale agrocomplex?

Antwoord 2

In de conceptderogatiebeschikking worden door de Europese Commissie voorwaarden gesteld aan het verlenen van een derogatie op de Nitraatrichtlijn. Het gaat om voorwaarden waar Nederland, indien het Nitraatcomité positief adviseert en de Europese Commissie de derogatiebeschikking vaststelt, aan moet voldoen. De verwachting is dat deze voorwaarden voor agrarische bedrijven grote gevolgen hebben. Dit leidt voor ondernemers, ook jonge boeren en tuinders, tot extra vraagstukken over de toekomst van het bedrijf. Voor derogatiedeelnemers betekent het afbouwpad van de derogatie dat zij in de komende jaren minder stikstof uit dierlijke mest kunnen afzetten op eigen grond en daarvoor een andere afzetmogelijkheid nodig is. Daarnaast zal, indien een bedrijf de stikstofgift op gelijke hoogte wil houden, meer stikstof uit kunstmest nodig zijn, waarmee kosten gepaard gaan.

Daarnaast kan er ook sprake zijn van indirecte gevolgen voor agrarische ondernemers die geen gebruik maken van derogatie. De mestmarkt zal zich in de komende jaren opnieuw moeten gaan zetten, en daarbij spelen meer factoren een rol; in het bijzonder de totale mestproductie en de nutriënten in de mest, naast de mest afzetmogelijkheden. Naar verwachting heeft de afname van de mestplaatsingsruimte voor stikstof in dierlijke mest ten gevolge van de derogatievoorwaarden indirect gevolgen voor de afzet van andere dierlijke mest zoals varkensmest. Het is gezien de andere factoren die hier ook een belangrijke rol in hebben moeilijk een inschatting te geven van de mate waarin. Hogere mestafzetkosten voor de veehouderij betekenen voor een akkerbouwer mogelijk goedkopere beschikbare nutriënten, en daarmee lagere kosten.

Voor het gehele agrocomplex zullen de financiële gevolgen naar verwachting negatief zijn. Over de gevolgen van geen derogatie heb ik de Kamer geïnformeerd in mijn brief van 26 april jl. (Kamerstuk 33 037, nr. 439).

Vraag 3

Kunt u aangeven hoe u bent gekomen tot een tijdelijke transitietegemoetkoming van € 10.000,– per bedrijf? Waarop is dit bedrag precies gebaseerd? Hoeveel bedrijven hebben hier genoeg aan en hoeveel bedrijven komen te kort?

Antwoord 3

De tijdelijke transitietegemoetkomingsregeling voorziet in een tegemoetkoming voor bedrijven die in 2021 een derogatievergunning hadden en een nieuwe derogatievergunning aanvragen en verkrijgen en ziet op een gedeelte van de extra kosten die deze derogatiedeelnemers moeten maken vanwege de afbouw van derogatie. Voor deelnemers aan de derogatie betekenen de voorwaarden van deze beschikking dat zij in de komende jaren minder stikstof uit dierlijke mest kunnen afzetten op eigen grond en daardoor bij ongewijzigde bedrijfsvoering meer mest moeten afvoeren van hun bedrijf. De transitietegemoetkominsgregeling moet komende periode nog worden uitgewerkt. In de tegemoetkoming zal rekening gehouden worden met de mate van afbouw van de derogatie en de daarmee gemoeide extra kosten die deze bedrijven maken voor mestafvoer. Ik denk aan een tegemoetkoming per hectare landbouwgrond van het bedrijf. Dit verschilt per bedrijf, waardoor de tegemoetkoming per bedrijf verschillend zal zijn.

Vraag 4

Welk effect heeft het afbouwpad voor boeren die niet deelnemen aan de derogatie?

Antwoord 4

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.

Vraag 5

In hoeverre kunnen niet-derogatie bedrijven hier ook aanspraak op maken? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 5

De transitietegemoetkomingsregeling voorziet alleen in een tegemoetkoming aan landbouwers die in 2021 een derogatievergunning hadden en een nieuwe derogatievergunning aanvragen en verkrijgen.

Vraag 6

Wat betekent deze afbouwderogatie voor de (financiële) uitgangspositie van jonge boeren en tuinders? Op welke manier worden zij geholpen?

Antwoord 6

Voor ondernemers, ook jonge boeren en tuinders, leidt het afbouwpad van de derogatie tot extra vraagstukken over de toekomst van het bedrijf. Ik verwijs daarbij ook naar het antwoord op vraag 6. Ik wil boeren, en zeker ook jonge boeren en tuinders, ondersteunen bij de transitie. Hierover zal ik u informeren in de Kamerbrief over de toekomst van de landbouw.

Vraag 7

Wat betekent dit afbouwpad voor de financierbaarheid van agrarische bedrijven door banken de komende tijd?

Antwoord 7

In algemene zin is het aan de financier om te beoordelen of bedrijven financierbaar zijn. Het afbouwpad stelt bedrijven die op dit moment gebruik maken van derogatie voor vraagstukken in de komende jaren, die sterk verschillen per bedrijf. Die vraagstukken op het individuele bedrijf zijn ook voor mij een grote zorg en daarom wil ik bijdragen aan een goede transitie. In de gesprekken die ik voer met de banken en financiële instellingen over hun rol in de transitie, zal ook de financierbaarheid van de sector aan de orde blijven komen. Daarnaast ben ik gekomen met een tijdelijke transitietegemoetkoming voor derogatiebedrijven.

Vraag 8

Op welke manier wordt voorkomen dat gebieden met veel intensieve landbouw in verhouding heel veel compensatie krijgen ten opzichte van gebieden met weinig intensieve landbouw, aangezien juist de extensieve bedrijven zouden moeten worden beloond?

Antwoord 8

Gedacht wordt aan een tijdelijke transitieregeling die tegemoetkoming geeft aan derogatiebedrijven naar gelang de hectares, en daarmee de instandhouding van de hectares grasland, en de met die hectares gemoeide extra kosten die zij moeten maken voor mestafvoer.

Vraag 9

Deelt u de zorg dat het vervallen van de derogatie intensivering in de hand zal werken? Zo ja, wat gaat u eraan doen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 9

Ik neem aan dat u met intensivering doelt op een toename van de mestproductie in Nederland. De hoogte van de mestproductieplafonds, uitgedrukt in kilogrammen stikstof en fosfaat, is vastgelegd in de Meststoffenwet. Deze komen op dit moment overeen met de productie van 2002. Via de productierechtenstelsels wordt gewaarborgd dat de mestproductie niet de mestproductieplafonds overschrijdt. Na een positief advies van het Nitraatcomité zal de Europese Commissie de conceptbeschikking vaststellen en kan ik de volledige beschikking naar de Kamer zenden. Hierin staan alle voorwaarden voor derogatieverlening, waaronder de details over de bijstelling van de mestproductieplafonds, uitgewerkt.

Vraag 10

Is er genoeg kunstmest beschikbaar om de afbouw van dierlijke mest te kunnen compenseren?

Antwoord 10

De afbouw van de bemestingsnorm voor stikstof uit dierlijke mest is in de conceptderogatiebeschikking in de eerste jaren (2023 en 2024) beperkt. De extra behoefte aan stikstofkunstmest zal daarom ook beperkt zijn. De kwantitatieve beschikbaarheid van kunstmest in Nederland wordt niet publiek gemonitord. Er zijn in Nederland een paar grote kunstmestproducenten, zoals Yara Sluiskil en OCI-Nitrogen in Geleen, die stikstofkunstmest produceren voor de Noord West Europese markt. Op dit moment hebben zij de productie in verband met de hoge gasprijs afgeschaald. Zij geven aan dat er momenteel nog wel meststoffen worden geleverd, maar dat er in het winterseizoen minder meststoffen gevraagd worden. Als de gasprijs voor langere tijd hoog blijft zal de beschikbaarheid van kunstmest onder druk kunnen komen staan.

Vraag 11

Kunt u toelichten wat de stand van zaken is rondom een derogatie voor kunstmestvervangers van dierlijke oorsprong (welke voldoen aan de RENURE-criteria van het Joint Research Centre (JRC))? Onderschrijft u dat er meer inzet moet komen op het toestaan van het gebruik van kunstmestvervangers?

Antwoord 11

Nederland heeft in april 2022 een aanvraag voor een landen-specifieke oplossing voor het gebruik van deze RENURE-producten ingediend bij de Europese Commissie, mede naar aanleiding van de motie Van der Plas, Bisschop en Boswijk (Kamerstuk 21501–32, nr. 1403). Dit maakte deel uit van de besprekingen met de Europese Commissie over de derogatie voor graasdiermest. De EC beschouwt kunstmestvervanging echter als een separaat traject. Ik zal mij intensief blijven inzetten voor kunstmestvervanging door dierlijke mest in Europees verband in nauwe samenwerking met andere lidstaten.

Vraag 12

Hoe wordt de transitie naar kunstmestvervangers vormgegeven? Is hier al een concreet plan voor en op welke manier wordt dit gefinancierd?

Antwoord 12

Een transitie naar het gebruik van kunstmestvervangers kan worden ingezet als er duidelijkheid is van de Europese Commissie onder welke voorwaarden dierlijke mest verwerkt moet worden om het in te zetten als een kunstmestvervanger. Nederland heeft een verzoek bij de Europese Commissie ingediend dat uitgaat van de RENURE-criteria die ontwikkeld zijn door het Joint Research Centre (JRC). Nederland heeft 48 miljoen euro gereserveerd om mest verwerkende bedrijven te stimuleren dierlijke mest hoogwaardig te verwerken. Op dit moment wordt de subsidieregeling hoogwaardige mestverwerking vormgegeven, waarbij ook de RENURE-criteria leidend zullen zijn. Naar verwachting wordt deze in het vierde kwartaal van 2022 opengesteld.

Vraag 13

Hoe zorgt u ervoor dat per 1 januari 2023 (of zoveel eerder als mogelijk) de inzet van kunstmestvervangers van dierlijke oorsprong (welke voldoen aan de RENURE-criteria van het JRC) bovenop de stikstofgebruiksnorm voor dierlijke mest in Nederland mogelijk is?

Antwoord 13

Nederland heeft een verzoek bij de Europese Commissie, DG Milieu ingediend voor een landen-specifieke oplossing. Gevraagd is het gebruik van deze RENURE-producten voor de gebruiksnormen niet langer te mogen beschouwen als het gebruik van dierlijke mest, maar van kunstmest. Nederland zal zich ervoor inspannen de gesprekken over dit dossier na het vaststellen van de beschikking door het Nitraatcomité te vervolgen. Mocht dit niet leiden tot een oplossing voor 31 december 2022, dan zal gestreefd worden naar verlenging van de huidige pilots mineralenconcentraat en Kunstmestvrije Achterhoek.

Vraag 14

Hoe staat het afbouwen van derogatie in verhouding tot de ambitie om als land minder afhankelijk te zijn van gas, aangezien bij de productie van kunstmest veel gas gebruikt wordt en CO2 vrijkomt bij het transport van kunstmest?

Antwoord 14

Deze derogatie bevat een afbouwpad voor het gebruik van stikstof uit dierlijke mest. Daarnaast worden er in nutriënt verontreinigde gebieden aanvullende eisen gesteld, zoals een verlaging van de stikstofgebruiksnormen vanaf 2025, wat het totale gebruik van stikstof (dierlijke mest en kunstmest) zal verlagen. Wat het effect is op het totale gasgebruik is niet bekend. Ik zal mij blijven inspannen om de gesprekken met de Europese Commissie over het gebruik van RENURE-producten te vervolgen. Het gebruik van deze producten kan bijdragen aan het verminderen van gasgebruik.

Vraag 15

Op welke manier wordt ervoor gezorgd dat dit plan praktisch uitvoerbaar is voor de agrarische sector?

Antwoord 15

De afbouw en het verdwijnen van de derogatie gaat een grote inspanning vergen van de agrarische sector, zeker in combinatie met de andere opgaven waar de sector mee geconfronteerd wordt. Ik zal met de sector in gesprek gaan zodra de beschikking is vastgesteld en openbaar is.

Vraag 16

Op welke manier kan de ambitie op het gebied van grondgebondenheid nog gehaald worden wanneer er een afbouwplan voor derogatie komt? Zijn de gewenste Grootvee eenheden (GvE)-normen dan nog wel realistisch? Onderschrijft u hiermee ook dat het belang van het gebruik van kunstmestvervangers alleen maar meer toeneemt?

Antwoord 16

Ik ben momenteel bezig met de nadere uitwerking van grondgebondenheid. Hierbij betrek ik de gevolgen van de afbouw van de derogatie.

Vraag 17

Welk effect heeft het verdwijnen van derogatie op de bodemvruchtbaarheid?

Antwoord 17

Als er geen derogatie wordt verleend zal de hoeveelheid dierlijke mest die wordt toegepast worden beperkt. In veel gevallen zal dit gaan over runderdrijfmest en varkensdrijfmest. Deze mestsoorten bevatten wel organische stof, maar niet veel. Hierdoor kan het organische stof gehalte van de boem wat gaan afnemen. Echter is het wel zo dat door toepassen van vanggewassen, rustgewassen en compost een grote verbetering van de bodemkwaliteit kan worden gerealiseerd. Deze maatregelen kunnen buiten de normen voor dierlijke mest worden toegepast.

Vraag 18

Bent u ervan op de hoogte dat de maatwerkaanpak als alternatief op het generieke 7e actieprogramma voor de Nitraatrichtlijn (APN) nu voor veel boeren geen alternatief meer is, gezien het feit dat de bufferstroken verplicht generiek worden verbreed? Kunt u aangeven wat de consequenties hiervan op het Nationaal Strategisch Plan (NSP) en Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) zijn?

Antwoord 18

Voor het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn en het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid zullen dezelfde teeltvrije zones gaan gelden, waarbij de zones gelden voor zowel mest als gewasbeschermingsmiddelen. Daarbij worden de teeltvrije zones (bufferstroken onder het GLB) in de conditionaliteit opgenomen en zijn daarmee een voorwaarde om aan het GLB te kunnen meedoen. Het gezamenlijke traject om te komen tot een handhaafbare, uitvoerbare, controleerbare en betaalbare aanpak die tot een gelijkwaardig of grotere waterkwaliteitsverbetering zal leiden als een deel van de maatregelen uit het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn, loopt momenteel nog. Ik wil hier niet op vooruitlopen op de uitkomsten van dit traject.

Vraag 19

Hoe wordt de markt voor varkensmest opgevangen, aangezien bij het verliezen van de derogatie akkerbouwers eerder zullen kiezen voor melkveemest en de vraag naar varkensmest daarmee zal dalen?

Antwoord 19

De akkerbouwer maakt een afweging in kosten en opbrengsten, en de nutriënten en organische stof in de mest. Daarbij is rundveemest vaak gunstiger qua nutriëntenverhouding en gehalte organische stof. De mestmarkt zal zich in de komende jaren moeten gaan zetten naar de nieuwe situatie, en daarbij spelen er meerdere factoren een rol zoals bijvoorbeeld de totale mestproductie, de nutriënten in de mest en de mest afzetmogelijkheden. Naar verwachting heeft de afname van de mestplaatsingsruimte voor stikstof in dierlijke mest ten gevolge van de conceptderogatiebeschikking indirect gevolgen voor de afzet van varkensmest. Het is gezien de andere factoren die hier ook een belangrijke rol in hebben moeilijk te voorspellen in hoeverre. De verwerking en daarmee plaatsing buiten de Nederlandse landbouw van een deel van het fosfaatoverschot is gereguleerd.

Vraag 20

Hoe wordt omgegaan met de waarschijnlijke wijziging van het bouwplan van melkveehouders, aangezien het aantrekkelijker zal worden om af te wijken van de 80/20 regel, wat uiteindelijk ook effect heeft op de waterkwaliteit?

Antwoord 20

Ik zet mij omwille van de waterkwaliteit in voor het op peil houden van het areaal grasland in Nederland, onder andere door met de tijdelijke transitietegemoetkomingsregeling deelname aan derogatie te stimuleren en hiermee het aandeel grasland op peil te houden. In voornoemde brief van 5 september jl. is aangegeven dat het kabinet gaat onderzoeken op welke wijze in de periode tussen de afloop van de derogatie en de invoering van de wettelijke verplichting voor een aandeel grasland in het kader van grondgebonden melkveehouderij, het behoud van grasland kan worden geborgd.

Vraag 21

Bent u ervan op de hoogte dat alle dierlijke mest van graasdierbedrijven al op het land is uitgereden en er nog geen duidelijkheid is over wat nu wel en niet is toegestaan? Hoe worden bedrijven tegemoetgekomen die nu te veel mest voor een verhoogde prijs hebben afgezet of in opslag hebben?

Antwoord 21

In voornoemde brief van 5 september 2022 is de Tweede Kamer geïnformeerd dat de derogatienormen in 2022 gelijk zijn aan die in de voorgaande beschikking. De inzet is er steeds op gericht geweest gedurende het uitrijdseizoen duidelijkheid te kunnen geven over de inhoud van de derogatie. Ik besef goed dat het voor boeren tot onzekerheid heeft geleid dat deze duidelijkheid pas na het mest-uitrijdseizoen is gekomen.

Vraag 22

Bent u ervan op de hoogte dat de extra eisen die worden opgelegd om een derogatie toegewezen te krijgen zeer streng zijn, waardoor boeren met percelen in de 34 meest kwetsbare grondwaterbeschermingsgebieden uitgesloten worden van derogatie terwijl zij al jaren werken aan de waterkwaliteit? Vindt u ook dat juist deze boeren moeten worden beloond? Wegen de voordelen van het verdwijnen van derogatie (verbeterde waterkwaliteit) nog op tegen de nadelen?

Antwoord 22

De inhoud van de conceptbeschikking hierover is op dit moment nog vertrouwelijk en ik verwijs naar de toelichting over de vertrouwelijkheid voorafgaand aan de beantwoording van deze feitelijke vragen.

Vraag 23

Welke impact heeft een afbouwpad voor derogatie op de nog te ontwikkelen en uit te voeren gebiedsgerichte aanpak?

Antwoord 23

In voornoemde brief van 5 september 2022 (Kamerstukken II 2021/22, 33 037, nr. 450) aan de Tweede Kamer is aangegeven dat voor de realisatie van de doelen van het Nationaal Programma Landelijk Gebied (hierna: NPLG) tot 2030 de tijd is. Het afbouwpad van de derogatie zorgt ervoor dat de derogatiedeelnemers al sneller voor een transitieopgave staan. Bezien zal worden of en hoe dit in de gebiedsprocessen en in de gebiedsprogramma’s nader zou kunnen worden geconcretiseerd zodat er maatwerk per gebied kan worden geleverd. In de brief over de toekomst van de landbouw zal ik verder ingaan op de toekomst voor de agrarische sectoren en de rol die de overheid daarin heeft.

Vraag 24

Op welke wijze heeft u uitvoering gegeven aan motie van de leden Bisschop, Geurts en Lodders waarin de regering onder andere verzocht werd de Kamer zo veel als mogelijk te informeren over de verschillende stappen en contactmomenten bij de derogatieonderhandelingen met betrekking tot de aanvullende voorwaarden, de opstelling van het ministerie daarbij en de wijze waarop de sector betrokken is geweest? Kunt u in dat kader een tijdlijn van het afgelopen jaar schetsen?2

Antwoord 24

De betreffende motie ziet op de onderhandelingen over de derogatieverlening voor de jaren 2020 en 2021. Ik heb de Tweede Kamer hierover in verband met de vertrouwelijkheid van onderhandelingen tot op heden nog niet geïnformeerd en zal dit zo spoedig mogelijk doen. Ik zal de correspondentie met de Europese Commissie over de derogatieonderhandelingen eveneens zo spoedig met de Tweede Kamer te delen. Ik kan echter hierover nog niet precies aangeven wanneer dit dat zal zijn, omdat hierover ook afstemming met de Europese Commissie nodig is en dit er mogelijk toe kan leiden dat informatie niet verstrekt kan worden.

Ten aanzien van de tijdlijn kan ik de Tweede Kamer het volgende informeren. De gesprekken over verlening van derogatie kunnen niet los worden gezien van de gesprekken met de Europese Commissie over de totstandkoming van het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn (hierna: 7e AP) en het addendum daarop. Dit is gelegen in het feit dat een actieprogramma ten grondslag ligt aan verlening van derogatie. In onderstaande tijdlijn zijn de belangrijkste overleggen en contactmomenten van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en het Ministerie van LNV met de diensten van de Europese Commissie (hierna: EC) over de besluitvormingsprocedure naar derogatie weergegeven. Bij deze gesprekken is in bijna alle gevallen de Permanente Vertegenwoordiging van Nederland bij de EU (PV-EU) aanwezig geweest evenals een ambtelijke vertegenwoordiging van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Gedurende deze periode is er ook op verschillende momenten en bij/en marge van verschillende bijeenkomsten contact geweest tussen de Minister van LNV en de Europees Commissaris voor Milieu en van de Minister-President en de voorzitter van de Europese Commissie. Hierbij dient te worden opgemerkt dat dit geen uitputtende lijst is. De sector is op gezette tijden op verschillende niveaus geïnformeerd over de stand van zaken ten aanzien van derogatie.

Eerste helft 2021

Begin 2021 heeft een ambtelijk overleg plaatsgevonden tussen de EC en LNV over het traject van het 7e AP en het traject naar derogatieverlening. Als gevolg van het controversieel verklaard zijn van het mestbeleid door de Kamer in de eerste helft van 2021, was het niet mogelijk in de eerste helft van 2021 inhoudelijke gesprekken te voeren met de EC over de inhoud van het 7e AP.

In mei 2021 is overleg geweest van de Europees Commissaris voor Milieu met de Minister van LNV over de stand van zaken met betrekking tot het 7e AP in verband met de politieke context in Nederland. In juni 2021 is hierover hoogambtelijk contact geweest tussen de EC en LNV.

In de zomer van 2021 zijn ambtelijke contacten tussen de EC en LNV geweest over agendering van Nederland in het Nitraatcomité van september 2021 ten behoeve van het geven van de eerste presentatie in het kader van de besluitvormingsprocedure naar derogatieverlening. Op 15 september 2021 heeft Nederland in dit verband de 1e presentatie in het Nitraatcomité gegeven.

Tweede helft 2021

Medio september 2021 heeft ambtelijk overleg tussen de EC en LNV plaatsgevonden over de inhoud van het ontwerp 7e AP. Eind september 2021 heeft de EC gereageerd op het ontwerp 7e AP. In november 2021 hebben diverse ambtelijke contacten plaatsgevonden tussen de EC en LNV. In november 2021 heeft hoogambtelijk overleg plaatsgevonden tussen de EC en LNV over agendering van Nederland in het Nitraatcomité van 15 december 2021 ten behoeve van het geven van de tweede presentatie in het kader van de besluitvormingsprocedure naar derogatieverlening. In november 2021 is overleg geweest van de Europees Commissaris voor Milieu met de Minister van LNV over agendering van Nederland in het Nitraatcomité van december 2021. In december 2021 is overleg geweest van Europees Commissaris voor Milieu met de Minister van LNV over agendering van Nederland in het Nitraatcomité van 15 december 2021. Nederland heeft in het Nitraatcomité van 15 december 2021 niet de 2e presentatie in het Nitraatcomité gegeven in het kader van de besluitvormingsprocedure naar derogatieverlening (Kamerstuk 33 037, nr. 433). In deze periode is ambtelijk contact geweest van de PV-EU met de kabinetten van de Voorzitter van de Europese Commissie, de vicevoorzitter van de Europese Commissie en de Europees Commissaris voor Milieu.

1e kwartaal 2022

In januari 2022 is overleg geweest van de Europees Commissaris voor Milieu met de Minister van LNV over de inhoud van het coalitieakkoord in relatie tot het 7e AP en de mogelijkheid van het geven van de 2e presentatie in het Nitraatcomité, zodat derogatie in zicht bleef. In de tweede helft van januari 2022 is hoogambtelijk contact geweest tussen LNV en de EC. In februari heeft ambtelijk overleg plaatsgevonden tussen LNV en de EC over de inhoud van het coalitieakkoord en het addendum op het 7e AP. In februari 2022 hebben ambtelijk contacten tussen de EC en LNV plaatsgevonden over de inhoud van het addendum op het 7e AP. Eind februari 2022 is overleg geweest tussen de Europees Commissaris voor Milieu en de de Minister van LNV over agendering van Nederland in het Nitraatcomité van 17 maart 2022. Nederland heeft in het Nitraatcomité van 17 maart 2022 de 2e presentatie in het Nitraatcomité gegeven in het kader van de besluitvormingsprocedure naar derogatieverlening. In maart 2022 is ambtelijk overleg geweest tussen LNV en de EC over de inhoud en voorwaarden van een derogatie.

April – 9 september 2022

In de periode april 2022 tot en met juni 2022 hebben ambtelijke overleggen en ambtelijke contacten plaatsgevonden tussen de EC en LNV over de inhoud en voorwaarden van een derogatie. Op 15 juni 2022 heeft Nederland in het Nitraatcomité de 3e presentatie in het Nitraatcomité gegeven in het kader van de besluitvormingsprocedure naar derogatieverlening.

In juli 2022 zijn hoogambtelijke en ambtelijke overleggen en contacten geweest tussen de EC en LNV over de inhoud en voorwaarden van een derogatie. In juli 2022 heeft overleg plaatsgevonden met de vicevoorzitter van de Europees Commissie en de Minister van LNV, en de Europees Commissaris voor Milieu en de Minister van LNV. In deze periode zijn contacten van de Minister-President geweest met de voorzitter van de Europese Commissie. In augustus en september 2022 hebben ambtelijke contacten plaatsgevonden tussen de EC en LNV. Op 15 september 2022 is stemming in het Nitraatcomité over de conceptderogatiebeschikking voorzien. Op 5 september 2022 (Kamerstuk 33 037, nr. 450) heeft de Minister van LNV de hoofdlijnen van de conceptderogatiebeschikking met het Parlement gedeeld.


  1. Kamerbrief, 5 september 2022 «Stand van zaken derogatie van de Nitraatrichtlijn» (Documentnummer 2022D33993).↩︎

  2. Kamerstuk 21 501-32, nr. 1266.↩︎