[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de zomerbrief Maatwerk (Kamerstuk 29826-148)

Industriebeleid

Inbreng verslag schriftelijk overleg

Nummer: 2022D38780, datum: 2022-09-30, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2022D38780).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2022Z14884:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


2022D38780 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd over Zomerbrief Maatwerk (Kamerstuk 29 826, nr. 148).

De voorzitter van de commissie,
Agnes Mulder

De adjunct-griffier van de commissie,
Van Dijke

Inhoudsopgave blz.
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties 2
II Antwoord / Reactie van de Minister 11

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige stuk. Deze leden zijn blij dat de Minister hard werkt aan het verder uitwerken van de maatwerkafspraken. Zij vinden het belangrijk dat de industrie in Nederland verduurzaamt. Hiermee brengen we onze ambitieuze klimaatdoelen dichterbij en versterken we het verdienvermogen van Nederland. De maatwerkafspraken leveren een belangrijke bijdrage aan het versnellen van de verduurzaming van de Nederlandse industrie. Bovendien kunnen de maatwerkafspraken tevens ook de verduurzaming van andere sectoren versnellen. Volgens de leden van de VVD-fractie reden temeer om de maatwerkafspraken zo snel als mogelijk af te ronden. Over de snelheid en het opstellen van de maatwerkafspraken hebben deze leden nog enkele vragen.

De leden van de VVD-fractie onderstrepen dat de uitwerking van de twintig maatwerkafspraken met de grootste uitstoters het belangrijkste nieuwe instrument zal zijn om onze industrie te verduurzamen. Eerder was het voorstel om eind twintig23 alle Joint Letters of Intent af te hebben. De leden van de VVD-fractie hebben destijds al aangegeven dat dit veel te laat is. Deelt de Minister deze opvatting? Nadat de Joint Letters of Intent zijn afgerond, moeten de afspraken nog worden beoordeeld en uitgewerkt. Deelt de Minister de inschatting dat er met deze tijdslijn op zijn vroegst in twintig25 zal worden gestart met de uitvoering van de afspraken? De brief van de Minister gaat niet in op dit onderdeel van het tijdspad. Kan de Minister daarom in haar beantwoording dit onderdeel van het tijdspad toelichten en daarbij aangegeven wanneer zij verwacht dat de afspraken uiteindelijk in werking zullen treden? Kan de Minister tevens een appreciatie van het tijdspad geven, daarbij in het achterhoofd houdend dat dit het belangrijkste en meest impactvolle instrument is om onze industrie te verduurzamen?

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat de Minister zo pragmatisch mogelijk te werk moet gaan wat betreft de maatwerkafspraken. Hierbij zien deze leden dat de maatwerkafspraken mogelijk sneller in werking kunnen treden als eerst de afspraken rondom CO2-uitstoot worden uitgewerkt. Deelt de Minister deze mening? Is de Minister bereid om eerst de afspraken rondom CO2-uitstoot uit te werken en daarna aan de slag te gaan met de andere afspraken?

De leden van de VVD-fractie willen dat alle industrie in Nederland de kans krijgt om te verduurzamen. Hiervoor zijn de stok en de wortel nodig. Het is de taak van de overheid om ervoor te zorgen dat alle randvoorwaarden voor verduurzaming tijdig aanwezig zijn. Andersom mag van het bedrijfsleven worden verwacht dat zij ambitieus en hard te werk gaan om te verduurzamen. De leden van de VVD-fractie vinden de stok in de vorm van een marginale CO2-heffing passend. Hoe apprecieert de Minister dit? De leden van de VVD-fractie willen daarbij voorstellen gebruik te maken van een hardheidsclausule. Als de overheid haar deel van de afspraken nakomt, maar de bedrijven doen dit niet, dan zal de heffing in werking treden. Maar als de overheid haar deel van de afspraken niet nakomt, waardoor het voor de bedrijven ook niet mogelijk is om hun deel uit te voeren, zal de heffing niet in werking treden. Kan de Minister zich vinden in dit voorstel? Kan de Minister haar antwoord toelichten? Welke andere instrumenten kan de Minister daarnaast gebruiken om de wederkerigheid te borgen?

De leden van de VVD-fractie lezen dat de medeoverheden betrokken zijn bij de voorbereiding en uitwerking van de maatwerkafspraken. Kan de Minister deze betrokkenheid verder verduidelijken? Om welke medeoverheden gaat het precies? Zijn ook de omgevingsdiensten betrokken? Kan er vertraging in het proces optreden door de betrokkenheid van medeoverheden?

De leden van de VVD-fractie lezen dat het Rijk zich inspant om, in samenwerking met de medeoverheden en netbeheerders, de projecten in het kader van het Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK) op tijd te realiseren. Kan de Minister aangeven of er al wordt gewerkt aan een versnelling om te voorkomen dat het proces van de maatwerkafspraken niet wordt vertraagd?

De leden van de VVD-fractie lezen dat het niet is uitgesloten dat in een latere fase de maatwerkaanpak ook op andere bedrijven kan worden toegepast. Kan de Minister aangeven om welke hoeveelheid bedrijven dit eventueel kan gaan? Worden hiermee ook bedrijven in de keten van de top twintig grootste industriële uitstoters bedoeld? Op welke termijn zullen ook andere bedrijven worden ondersteund om hun verduurzamingsopgave te realiseren?

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige brief. Deze leden markeren de cruciale rol die deze grootste uitstoters en tevens energie-intensieve bedrijven spelen in het behalen van de klimaatdoelen en het stoppen met het gebruik van fossiele brand- en grondstoffen. Zij wijzen daarbij op de oproep van het College van Rijksadviseurs, waarin de regering wordt opgeroepen om te komen met een nieuwe economische hoofdinfrastructuur waarbinnen nagedacht moet worden over de rol van deze bedrijven. Voorts constateren zij dat besluitvorming over het voortbestaan, de locatie en de energievraag van deze bedrijven een randvoorwaarde is voor de grote investeringen die Nederland moet doen in de toekomstige energie-infrastructuur. Het voorgaande in overweging nemend zijn deze leden bijzonder kritisch over de snelheid en ambitie van de Minister op dit dossier. Zij hebben dan ook verschillende vragen.

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat de energiecrisis aantoont dat in de hoeveelheid energie-intensieve industrie in Nederland niet toekomstbestendig is. In Nederland is ruimte schaars en de druk op natuur en milieu hoog. Nederland kent vanwege historisch-economische redenen (toegang tot goedkoop gas als gevolg van het Groningenveld) een disproportioneel hoog aantal energie-intensieve industriële bedrijven. Gezien de verantwoordelijkheid van Nederland om de uitstoot van CO2 terug te dringen en zo de klimaatdoelen te halen is de vraag of dit houdbaar is. De energiecrisis versnelt de roep om een antwoord op deze vraag en vraagt om visie op de toekomst van de energie-intensieve industrie in Nederland. Deze visie zou ook oog moeten hebben voor de afhankelijkheid van de Nederlandse economie van buitenlandse fossiele grondstoffen. De leden van de D66-fractie vragen de Minister uitgebreid te reflecteren op deze opvatting.

De leden van de D66-fractie constateren dat de energiecrisis nu en de komende jaren waarschijnlijk grote problemen met zich meebrengt voor de industrie in termen van rentabiliteit en beschikbaarheid van grondstoffen. Hoeveel van de bedrijven waarmee gesproken wordt over de maatwerkafspraken hebben hun productie al verminderd als gevolg van energiebesparende afspraken met de overheid of omdat productie niet langer rendabel is? Betreffende die bedrijven waar dit reeds het geval is, zoals bijvoorbeeld Aldel in Groningen of Nyrstar in Noord-Brabant vragen de leden van de D66-fractie of de Minister dit een houdbare situatie vindt en voor hoe lang. Verwacht zij dat deze bedrijven steun van de overheid nodig hebben? Is de Minister daar dan toe bereid? Deelt de Minister de opvatting van de leden van de D66-fractie dat dergelijke steun in eerste instantie gefinancierd kan worden uit reserves van de bedrijven zelf en daarna, en onder strenge voorwaarden rond verduurzaming, uit de financiële middelen van de maatwerkafspraken? In hoeverre verwacht zij dat de aanstaande boycot van de Europese Unie op Russische olie hier een versterkende rol in gaat spelen?

De leden van de D66-fractie lezen dat de meeste bedrijven voor 2030 nog een zogenaamd turnaround-moment hebben. Om hoeveel bedrijven gaat het hier? Voor hoeveel van de beoogde bedrijven waarmee de overheid maatwerkafspraken beoogt te maken is dit niet geval? Wat betekent dit volgens de Minister voor het behalen van de 60 procent CO2-reductie in 2030? Brengt de Minister in kaart welke nieuwe (buitenlandse) afhankelijkheden ontstaan als gevolg van de transitie van deze bedrijven naar bijvoorbeeld kritieke mineralen en andere schaarse grondstoffen?

De leden van de D66-fractie hebben vernomen dat de Europese Commissie goedkeuring heeft verleend aan de subsidieregeling Indirecte kostencompensatie ETS (IKC-ETS). Is de Minister voornemens dit instrument in 2023 in te zetten? Heeft zij hiervoor ruimte op haar begroting? Hoeveel van de twintig bedrijven waarmee de Minister in gesprek is in het kader van de maatwerkafspraken staan op de lijst van 62 bedrijven die in aanmerking komen voor deze subsidieregeling? Kan de Minister ingaan op welke Europese lidstaten gebruik maken van de regeling, waarmee wordt gedoeld op het beschikbaar stellen van financiële middelen?

De leden van de D66-fractie vragen de Minister verder uit te wijden over randvoorwaardelijke criteria, zoals de beschreven CO2-reductie in de keten, die zij voornemens is te stellen. Werkt zij bijvoorbeeld aan een afwegingskader voor (verplichte) voorwaarden rond circulariteit en een afbouwpad voor het gebruik van fossiele brandstoffen? Is zij, in die gevallen waar een industrie over moet gaan op elektrische bedrijfsprocessen, bereid om afspraken op te nemen over flexibele productieprocessen (produceren op momenten dat er veel groene stroom wordt opgewekt) om zo bij te dragen aan optimalisatie van het elektriciteitsnet?

De leden van de D66-fractie lezen dat de Minister wijst op de noodzaak van wederkerigheid en de noodzakelijke acties van (mede-)overheden. Zij noemt in dit kader bijvoorbeeld infrastructuur en energieaanbod. In de brief schrijft de Minister dat het aanbod van bijvoorbeeld elektriciteit en de energie-infrastructuur verzekerd moet zijn. Deze leden constateren echter dat onder meer de netbeheerders in Nederland in afwachting zijn van besluitvorming rond de grote industriële clusters in Nederland voor het aanleggen voor van deze infrastructuur. Hoe gaat de Minister deze kip-eidiscussie oplossen? Erkent zij dat, zoals de netbeheerders in het rapport «Alles uit de kast» stellen, de CO2-reductiedoelen mogelijk onhaalbaar zijn bij het uitblijven van meer ambitie en snelheid in de onder andere de maatwerkafspraken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat zij doen om dit proces te versnellen? Op wat voor termijn kan de Minister de netbeheerders helderheid geven, al dan niet op het niveau van de Cluster Energie Strategieën (CES), over de benodigde (infrastructurele) energiebehoefte? Kan de Minister ingaan op de mogelijkheden die RepowerEU biedt om vergunningverlening te versnellen? Ligt de Minister op schema om de door haar genoemde doelen van 10 tot 15 Expressions of Interest en twee tot vijf concept Joint Letters of Intent voor het einde van dit jaar te behalen?

De leden van de D66-fractie menen uit de brief van de Minister op te maken dat zij niet actief het gesprek aangaat met de twintig grootste uitstoters, maar hen een open uitnodiging doet om zelf het initiatief te nemen om in gesprek te gaan over maatwerk. Deze leden hebben vraagtekens bij deze aanpak. Zij zijn van mening dat een afwachtende aanpak alleen werkt als er sprake is van normering. Is de Minister bereid om actief het gesprek aan te gaan met deze bedrijven en daarin helder haar verwachtingen en doelen op tafel te leggen?

De leden van de D66-fractie vragen ook wanneer de Nationale Investeringsregeling Klimaatprojecten Industrie (NIKI) ter behandeling aan de Kamer wordt aangeboden.

De leden van de D66-fractie lezen over de intensieve gesprekken die het ministerie voert met Tata Steel Nederland (TSN). Deze leden vragen wanneer de Minister verwacht meer helderheid te kunnen geven over de benodigde investeringen en tijdslijnen? Verwacht de Minister inderdaad dat de zogenoemde detailleringsstap nog dit jaar binnenkomt? Welke stappen onderneemt zij indien vertraging optreedt in het proces, wat in essentie betekent dat geen sprake is van CO2-reductie rond 2030?

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige brief en hebben daarover enkele vragen.

De leden van de CDA-fractie zien in de maatwerkafspraken een goed instrument om de verduurzaming van de Nederlandse industrie te versnellen en bedrijven waar nodig daarbij te ondersteunen door als overheid onder andere te zorgen voor de benodigde infrastructuur voor het transport van onder andere elektriciteit, waterstof en CO2. Het is voor bedrijven die willen investeren in verduurzaming belangrijk dat er tijdig duidelijkheid is over de beschikbaarheid van deze infrastructuur.

Voor de leden van de CDA-fractie is wederkerigheid een van de belangrijkste voorwaarden voor het maken van maatwerkafspraken. Wanneer de overheid zorgt voor onder andere de benodigde infrastructuur mag van bedrijven een stevig commitment worden verwacht qua verduurzaming. Deze leden zien deze wederkerigheid ook terug in de brief van de Minister, bijvoorbeeld daar waar zij aangeeft dat de mate van inspanning van de overheid mede afhankelijk zal zijn van de inspanning die een bedrijf doet aan onder andere extra CO2-reductie. De leden van de CDA-fractie merken hierbij echter wel op dat er in de tweede bijlage van de brief wel enige onduidelijkheid ontstaat over de wederkerigheid van de afspraken. Zo lezen zij dat bedrijven zich moeten committeren aan een plan met bindende afspraken voor CO2-reductie in zowel scope 1, 2 en 3, terwijl de overheid zich inspant om ervoor te zorgen dat de benodigde infrastructuur tijdig beschikbaar is. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister wat de consequenties zijn voor een bedrijf waarmee een maatwerkafspraak gemaakt is als zij, doordat de infrastructuur die nodig is om de bindende afspraken waaraan zij zich committeren ondanks de inspanning van de overheid niet tijdig wordt gerealiseerd, de afgesproken CO2-reductie niet halen. In hoeverre en op welke wijze zal een bedrijf in een dergelijke situatie worden afgerekend op het niet halen van de doelen? Kan de Minister tevens aangeven in hoeverre hier daadwerkelijk sprake zal zijn van een wederzijds commitment?

De leden van de CDA-fractie merken op dat de Minister stelt dat de financiële ondersteuning voor de maatwerkafspraken zoveel mogelijk zal plaatsvinden via generieke ondersteuningsinstrumenten zoals de Stimulering Duurzame Energietransitie (SDE++), de Demonstratie Energie- en Klimaatinnovatie (DEI+) en Versnelde Klimaatinvesteringen Industrie (VEKI). De keuze voor maatwerk met generieke instrumenten komt op deze leden als enigszins paradoxaal over. Zij vragen de Minister om toe te lichten hoe deze generieke instrumenten daadwerkelijk ingezet kunnen worden om maatwerk te bieden. Tevens merken zij op dat er voor de financiering van de NIKI, het voortzetten van de VEKI en uitbreiding van de DEI+ nog besluitvorming moet plaatsvinden over het budget. Zij vragen de Minister op welke termijn deze besluitvorming plaats zal vinden en waaraan wordt gedacht qua budgetten voor deze regelingen.

De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister ernaar streeft om eind dit jaar 10 tot 15 Expressions of Interest op te stellen met bedrijven en 2 tot 5 Joint Letters of Intent. Vervolgens moet een beoordelingsfase, uitwerkingsfase en uitvoeringsfase worden doorlopen. Zij vragen de Minister om ook voor deze fases een tijdpad te schetsen. Wanneer verwacht zij daadwerkelijk tot uitwerking en uitvoering te kunnen komen van de maatwerkafspraken? Deze leden merken op dat het bij de afspraken over verduurzaming van TSN na een beoordelingsfase van een half jaar (vanaf begin 2023) nog eens een jaar zal duren om tot een concrete maatwerkafspraak te komen. Dan is het inmiddels medio 2024, voordat aan uitvoering kan worden gedacht. Verwacht de Minister dat een dergelijk tijdpad ook voor maatwerkafspraken met andere bedrijven zal gelden? Welke mogelijkheden ziet de Minister om (individuele) maatwerkafspraken te versnellen, bijvoorbeeld wanneer er sprake is van tijdsgevoelige duurzame investeringsbeslissingen?

De leden van de CDA-fractie merken ten slotte op dat de maatwerkafspraken als hoofddoel hebben om te komen tot snelle en substantiële CO2-reductie in de industrie. Naast dit doel worden echter ook een veelheid aan andere beleidsdoelen betrokken in het maatwerk zoals milieu- en veiligheidseisen, eisen met betrekking tot goed werkgeverschap en bestuur en energiebesparing. Deze leden onderschrijven deze doelen, maar vragen in hoeverre het meenemen van deze beleidsdoelen in de maatwerkafspraken leidt tot onnodige complexiteit waarmee de daadwerkelijke ondersteuning van verduurzamingsprojecten wordt vertraagd of in gevaar komt. Zij vragen de Minister om hierop te reflecteren en daarbij in te gaan op hoe het traject van het maken van maatwerkafspraken zo snel mogelijk kan leiden tot (het ondersteunen van) concrete projecten.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de onderhavige brief.

De leden van de SP-fractie constateren dat de Minister heeft gekozen voor maatwerk bij bedrijven in de transitie naar een groene industrie. De leden uiten zich kritisch tegenover de keuze van de Minister om TSN als «voorloper» op de maatwerkaanpak te nemen. Is de Minister het met de leden eens dat TSN onvoldoende heeft verduurzaamd de afgelopen jaren en veel te weinig maatschappelijke verantwoordelijkheid heeft getoond om als voorbeeld van een maatwerkaanpak te fungeren? Kan de Minister beargumenteren waarom TSN als voorbeeld genomen wordt?

De leden van de SP-fractie zien «maatwerk» als te vrijblijvend. Er wordt te weinig urgentie getoond. De recente ontwikkeling van de energieprijs benadrukt alleen al de economische urgentie van deze transitie. In het coalitieakkoord wordt gesproken over bindende maatwerkafspraken. Is de Minister nog steeds van plan om de maatwerkafspraken bindend te laten zijn voor industrie? Op welke manier waarborgt de Minister dat bedrijven de overeengekomen afspraken ook daadwerkelijk nakomen? Zijn er bijvoorbeeld sancties als het niet nagekomen wordt?

De leden van de SP-fractie kijken kritisch naar de wijze waarop de Minister de bedrijven wil helpen bij hun aanspraak op het «generieke instrumentarium», waarmee de verschillende subsidiemogelijkheden worden bedoeld. Indien dit niet op tijd mogelijk blijkt, dan is de Minister in staat om specifieke financiële steun te onderzoeken. Is de Minister het met de leden van de SP-fractie eens dat dit er toe kan leiden dat bedrijven afwachten om zo voor specifieke, meer toegespitste steun in aanmerking te komen? Vindt de Minister niet dat dit een averechts effect heeft op zowel het besteden van publieke middelen (niet kosteneffectief), als ook de snelheid van de transitie? De leden van de SP-fractie vragen een kritische reflectie van de Minister over het toekennen van publieke steunmiddelen aan bedrijven terwijl de winsten geprivatiseerd kunnen worden.

De leden van de SP-fractie zien in dat het verduurzamen van de industrie het balanceren is tussen enerzijds de industrie in Nederland houden en anderzijds afdwingen dat zij investeren in het verduurzamen. Dat kan tot hogere kosten kan leiden waardoor zij misschien (internationaal) minder concurrerend zijn. Is de Minister bereid om in meer detail dit afwegingskader met de Kamer te delen? Kan zij hierbij ingaan op de vraag tot hoe ver zij bereid is te gaan om concessies te doen richting de industrie? Kan zij reflecteren op de positie van haar huidige beleid in dit afwegingskader? Kan zij hierin ook meenemen in hoeverre de IKC-ETS en de keuze van het kabinet om deze voor de komende jaren te continueren tot een maximum van 835 miljoen euro zich verhoudt tot dit afwegingskader? Hoe verhoudt maatwerk zich tot het eerlijk verdelen van de publieke middelen en het in stand houden van een eerlijk speelveld voor industrie in Nederland? De leden van de SP-fractie vragen hierbij in het bijzonder aandacht voor het (al dan niet tijdelijk) sluiten van fabrieken met een hoog energiegebruik, zoals Nyrstar en Aldel.

De leden van de SP-fractie lezen in de brief dat de Minister bedrijven met een groot energiegebruik wil verplichten om energiebesparende en energieopwekkende maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder uit te voeren. Hoe is de Minister van plan om te toetsen of bedrijven zich hieraan houden? Hoe is de Minister van plan om te handhaven? Kan zij bijvoorbeeld ingaan op mogelijke sancties voor bedrijven die zich hier niet aan houden?

De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties lezen in de Zomerbrief Maatwerk geen beschouwing over welke industrie we in Nederland nodig hebben, zoals welke industrie relatief veel en relatief weinig bijdraagt aan de Nederlandse maatschappij. Het is noodzakelijk eerst te reflecteren over hoe een groene Nederlandse economie in 2050 eruit zou kunnen zien, alvorens alles wordt gedaan om de bestaande industriebedrijven te proberen te verduurzamen. Hoe ziet de Minister dit? Is hierover nagedacht? Met welke energievraag rekent de Minister bij een CO2-reductiedoel van 60 procent? In het commissiedebat heeft de Minister toegezegd voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) deze verschillende scenario’s uit te werken en haar visie hierop mee te geven. Kunnen de leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties deze brief op korte termijn verwachten?

De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties lezen dat de Minister zekerheid wil geven over de beschikbare energie- en grondstoffeninfrastructuur. De leden zien risico’s op lock-ins als daarin nu geen slimme keuzes worden gemaakt. Het is goed dat de Minister niet alleen kijkt naar de doelen voor 2030, maar ook kijkt naar de eindsituatie (Nederland klimaatneutraal). Energie-infrastructuur gaat echter decennia mee, dus hoe gaat de Minister voorkomen dat er een fossiele lock-in komt, bijvoorbeeld bij de aanleg van pijpleidingen ten behoeve van carbon capture and storage (CCS)?

De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties lezen dat de Minister blauwe waterstof ziet als een van de verduurzamingsopties. Tegelijkertijd zien de leden dat de wereld door de oorlog in Oekraïne is veranderd en betoogde de Minister recent dat de prijs voor aardgas niet meer zal terugkeren naar het oude niveau. Bovendien zal de CO2 die vrijkomt bij blauwe waterstof moeten worden afgevangen en opgeslagen en ook dat is duur. Is de Minister nog van mening dat blauwe waterstof een (financieel) verstandige keuze is? Kan deze route niet beter worden overgeslagen nu groene waterstof snel wordt opgeschaald? Is de Minister bereid deze twee opties in het licht van de nieuwe energieprijzen naast elkaar te zetten en te analyseren?

De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties vragen hoe de maatregelen uit het coalitieakkoord rondom CO2-besparing in de industrie bij elkaar optellen. In hoeverre zit er overlap tussen de aangescherpte CO2-heffing, de uitbreiding van de energiebesparingsverplichting naar de industrie en de maatwerkafspraken met de industrie? Deze leden zijn niet tegen maatwerk om de industrie te helpen met verduurzamen, wanneer die industrie past binnen een groene economie op de lange termijn, maar deze leden lezen weinig over de drie miljard euro uit het Klimaatfonds die is vrijgemaakt voor de maatwerkafspraken. Waarom is dit bedrag nodig wanneer er ook een CO2-heffing en een energiebesparingsverplichting is? Op welke manier gaat de Minister voorkomen dat deze miljarden de CO2-heffing ondermijnen? Op basis waarvan is de 22 miljoen euro gebaseerd die nu voor 2023 is uitgetrokken voor maatwerkafspraken? Hoe waarborgt de Minister dat dit geld doelmatig en doeltreffend wordt uitgegeven?

De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties vragen de Minister in hoeverre scope-3-uitstoot ook wordt meegenomen in de maatwerkafspraken. Deze leden zijn van mening dat dit belangrijk is, aangezien de impact van de industrie zich veel verder strekt dan de uitstoot op het fabrieksterrein.

Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben met verbazing kennisgenomen van de onderhavige brief. Zij hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren dat de maatwerkbrief urgentie mist. We zouden nog alle tijd hebben om maandenlang te onderhandelen met grote vervuilers hoe ze hun bedrijfsvoering gaan verduurzamen. De Minister start de onderhandelingen met slechts twintig bedrijven. Daarnaast krijgen bedrijven die «aantoonbaar beperkte opties hebben om te verduurzamen» zelfs tot 2050 de tijd voor omschakeling. Deze leden zijn van mening dat er geen tijd te verliezen is. Het plan van de Minister zou leuk zijn geweest in de jaren negentig, maar niet anno 2022. Om de doelen uit het Parijsakkoord te halen moet de uitstoot zo snel mogelijk zo veel mogelijk naar beneden. De wereld heeft nog slechts enkele jaren de tijd om het passeren van de kritische grens van anderhalve graden opwarming te voorkomen. Een rijk land als Nederland met een groot aandeel in het veroorzaken van de klimaatcrisis dient hierin conform het Parijsakkoord het voortouw te nemen. Kan de Minister reflecteren op het feit dat haar aanpak niet in lijn is met de doelen in het Parijsakkoord? Waar haalt ze het vertrouwen vandaan dat we de tijd hebben om te starten met slechts twintig bedrijven, gezien de steeds urgentere oproepen van klimaatwetenschappers dat we veel sneller moeten reduceren om een acceptabele kans op anderhalve graden te behouden? Hoe verhoudt de hoge uitstoot die Nederland na 2030 nog zal hebben als grote vervuilers toegestaan wordt pas richting 2040/2050 te verduurzamen zich tot de doelen in het Parijsakkoord, met name op het gebied van gedeelde maar gedifferentieerde verantwoordelijkheden?

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn van mening dat grote vervuilers die hun bedrijfsvoering niet op tijd hebben aangepast moeten sluiten. Gezien de grote urgentie waarmee de uitstoot naar beneden moet worden gebracht is dat moment allang aangebroken. Vervuilers zoals Shell weten al sinds de jaren negentig dat ze een gigantisch aandeel hebben in het veroorzaken van catastrofale klimaatontwrichting. Al die tijd hebben ze nagelaten te investeren in duurzame energie, gelobbyd tegen ambitieus klimaatbeleid en geweigerd de bedrijfsvoering toekomstbestendig te maken. Nu zetten ze in op discutabele technieken als CCS en grijze waterstof, die de fossiele verslaving in stand houden. Acht de Minister dergelijke bedrijven betrouwbare onderhandelingspartners? Waar haalt ze het vertrouwen vandaan dat deze bedrijven zelf met ambitieuze klimaatplannen gaan komen die de reductiedoelen daadwerkelijk dichterbij brengen? Welke zekerheid kan zij bieden dat de reductieopgave gehaald gaat worden met deze vrijblijvende aanpak? De leden van de Partij voor de Dieren-fractie denken dat een klimaatplicht meer zekerheid zou bieden dat de doelen daadwerkelijk gehaald zullen worden. Kan de Minister uitleggen waarom zij de industrie niet wettelijk verplicht tot de reductieopgave?

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren dat de industrie dik wordt betaald om te verduurzamen met behulp van discutabele technieken. Terwijl de industrie tientallen jaren heeft gehad om te verduurzamen, een groot deel van de tijd gratis kon vervuilen en nauwelijks belasting betaalt, houden ze nu de hand op bij de overheid. Deze leden vinden dat de belastingbetaler niet dient op te draaien voor de onverantwoordelijke struisvogelpolitiek van de vervuilende industrie en al helemaal niet als dat geld gebruikt gaat worden voor dure en onzekere technieken zoals CCS, grijze en blauwe waterstof en biomassa, die de fossiele verslaving in stand houden en de natuurcrisis verergeren. Waarom kiest de Minister niet voor het principe «de vervuiler betaalt»? Op welke manier is sprake van de door de Minister zo vurig gewenste wederkerigheid als de overheid blijft geven en de industrie alleen maar neemt?

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn het met de Minister eens dat «bedrijven die deze transitie niet willen of kunnen maken, op termijn zullen verdwijnen.» De enige manier om de uitdagingen van deze tijd te lijf te gaan is door de verschillende crises, de klimaat-, natuur-, gezondheids- en bestaanszekerheidscrisis, in samenhang op te lossen. Daarbij dient de fundamentele vraag gesteld te worden welke energiebehoefte past binnen de ecologische grenzen van de planeet en bij het Nederland van de toekomst. Niet alles kan. We hebben geen kunstmestproducenten nodig voor de landbouw van de toekomst en we hebben geen olieraffinaderijen nodig voor een klimaatneutrale economie. De huidige industrie zal moeten krimpen en de overheid moet daarin het voortouw nemen. Alleen op die manier zijn we ervan verzekerd dat alleen de bedrijven die het publieke belang dienen blijven bestaan. De Minister wil deze fundamentele keuzes aan de markt overlaten. Waar haalt de Minister het vertrouwen vandaan dat de markt de huidige crises gaat oplossen als het ook het vertrouwen in de heilige marktwerking is geweest dat ons überhaupt in de problemen heeft gebracht? Waar is die visie op de energiebehoefte van de toekomst en welke industrie binnen die energiebehoefte van de toekomst past?

Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige brief. Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn allereerst teleurgesteld over het gebrek aan concrete resultaten van gesprekken met de industrie. Zij lezen een lange brief met een beschrijving van wat er allemaal in de maatwerkafspraken zou moeten komen, maar zij hadden al op zijn minst richtinggevende reductiedoelstellingen willen lezen. Wordt er voldoende vanuit het eindresultaat gedacht in plaats van af te wachten tot er een idee vanuit een bedrijf komt? Een voldoende heldere opdracht is ook in het belang van bedrijven, gezien de door de Minister genoemde investeringsrondes. Waarom heeft de industrie niet, net als de landbouw, een concrete reductiedoelstelling stikstof opgelegd gekregen? Hoe voorkomt de Minister vertraging in de verduurzamingsopgave, wanneer de in het najaar te presenteren plannen tot onvoldoende reductie zouden leiden?

Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie

Het lid van de BBB-fractie heeft met belangstelling kennisgenomen van onderhavige brief

Het lid van de BBB-fractie is verbaasd dat de Minister in haar brief wel aangeeft dat een ambitieuze verduurzamingsagenda voor onze industrie cruciaal is voor onze maatschappij en dat er meer van onze industrie wordt verwacht, maar dat er op Prinsjesdag vervolgens geen enkele aandacht was voor de energiekosten van de ondernemers en de mate waarin dit ervoor zorgt dat vele ondernemers bezig zijn met overleven en dus helemaal geen financiële ruimte beschikbaar hebben om te investeren in verduurzaming. Deelt de Minister de mening dat wie rood staat niet groen kan investeren?

Het lid van de BBB-fractie hoort graag van de Minister of en op welke termijn er een kapitaalfonds komt waaruit zonder extra financieringseisen geïnvesteerd kan worden in verduurzaming, zodat ondernemers ondanks de energiecrisis toch kunnen blijven investeren.

Het lid van de BBB-fractie leest dat de Minister ook aangeeft dat maatwerk aanleiding kan vormen om MIEK-projecten te versnellen vanwege de klimaatwinst en vanwege een duidelijk commitment van industriële partijen. Het lid van de BBB-fractie vindt dit veel te vrijblijvend. Investering in onze energie-en grondstoffeninfrastructuur is niet alleen van essentieel belang maar ook zeer urgent. Het is onvoorstelbaar dat uitbreidingen van elektriciteitsnetwerken nog steeds worden beperkt door de financieringsstructuur waarbij netbeheerders pas mogen investeren in uitbreiding van netwerkcapaciteit als een nieuw te vestigen bedrijf of een bedrijf die uitbreiding wenst eerst grond op een industrieterrein aangekocht heeft. Dit in plaats van te doen wat ondernemers gewoonlijk doen: voorsorteren op toekomstige vraag. Kan de Minister aangeven of en wanneer ze hier andere spelregels voor op gaat stellen?

II Antwoord / Reactie van de Minister