Lijst van vragen en antwoorden over de Macro Economische Verkenning 2023
Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën
Lijst van vragen en antwoorden
Nummer: 2022D38984, datum: 2022-10-03, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 5
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36200-75).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën (VVD)
- Mede ondertekenaar: M. Schukkink, griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 36200 -75 Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën.
Onderdeel van zaak 2022Z18332:
- Indiener: M.A.M. Adriaansens, minister van Economische Zaken en Klimaat
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Financiën
- 2022-10-05 10:15: Algemene Financiële Beschouwingen (36200 IXA/XB) 1e TK (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2022-10-06 14:15: Aansluitend: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2022-10-13 10:00: Procedurevergadering Financiën (Procedurevergadering), vaste commissie voor Financiën
- 2023-01-19 13:25: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2022-2023 |
36 200 Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën
Nr. 75 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 5 oktober 2022
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de brief van 20 september 2022 over de Macro Economische Verkenning 2023 (Kamerstuk 36 200, nr. 2).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 30 september 2022. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie,
Tielen
De griffier van de commissie,
Schukkink
1
Kunt u de koopkracht voor zowel huishoudcategorieën en inkomensgroepen weergeven voor het nieuwe beleidskader, inclusief het prijsplafond?
Antwoord
In de Macro Economische Verkenning (MEV) 2023 (Bijlage bij Kamerstuk 36 200, nr. 2) zijn beleidsmaatregelen aangeleverd tot en met 7 september 2022 verwerkt. Het prijsplafond voor energie valt hier niet onder. Het CPB heeft naast de MEV 2023 geen aanvullende berekeningen gemaakt. Deze koopkrachtcijfers zijn daarom niet beschikbaar.
2
Klopt het dat de koopkracht in 2022 met 6,8 procent daalt, terwijl de economie met 4,6 procent groeit? Betekent dit dat er een verschuiving van welvaart van 11,4 procent van het bruto binnenlands product (bbp) plaatsvindt? Welk percentage daarvan gaat naar de sector buitenland? Welk percentage daarvan gaat naar de sector bedrijven en welk percentage naar de sector overheid?
Antwoord
De koopkracht daalt in de raming van de MEV in 2022 inderdaad met 6,8 procent. Het reëel beschikbaar inkomen van huishoudens daalt dit jaar echter met slechts 0,6 procent. Deze geringere daling komt ten eerste door de stijging van het inkomen door extra werkgelegenheid, waarmee geen rekening wordt gehouden in de koopkrachtberekening. Daarnaast is van belang dat het CPB voor het reëel macro huishoudinkomen de deflator van de particuliere consumptie (de prijs consumptieve bestedingen huishoudens) gebruikt (zie ook kader «Koopkrachtklap, consumptiegroei» in Macro Economische Verkenning 2023 – Verdieping, https://www.cpb.nl/sites/default/files/omnidownload/CPB-Raming-Macro-Economische-Verkenning-MEV-2023-Verdieping.pdf). Deze stijgt met 8,1 procent in 2022, terwijl de cpi die voor de koopkracht relevant is met 9,9 procent stijgt. De reële macro-inkomensontwikkeling blijft inderdaad beduidend achter bij de reële economische groei. Dat komt met name door het grote ruilvoetverlies in 2022 waardoor de toename van het reëel bruto binnenlands inkomen (bbi) in 2022 fors achterblijft bij de economische groei. Zo groeit het bbi met 1,3% (zie ook kader «Collectieve verarming?» in Macro Economische Verkenning 2023 – Verdieping, https://www.cpb.nl/sites/default/files/omnidownload/CPB-Raming-Macro-Economische-Verkenning-MEV-2023-Verdieping.pdf). Het verschil tussen de groei van de inkomens van huishoudens en de macro-inkomensgroei is daarmee een stuk kleiner. Daarom is het dus niet mogelijk om te spreken van een verschuiving van welvaart van 11,4%. Het CPB heeft geen analyse gemaakt van de verdeling naar sectoren en kan daar dus geen indicatie van geven.
3
Klopt het dat een economische groei van vijf procent en een daling van de koopkracht een welvaartsverschuiving van circa 12 procent oplevert? Klopt het dat de winsten in de vorm van dividenden vooral bij vermogende mensen terecht komt? Kortom, leidt dit tot een herverdeling van de vermogens en een nog grotere vermogensongelijkheid? Met hoeveel verandert de Gini-coëfficiënt van het vermogen in 2022 en 2023?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 2 voor een toelichting op het verschil tussen de ontwikkeling van de koopkracht en de economische groei. Het CPB heeft voor de MEV geen berekeningen gemaakt van de effecten voor de vermogensverdeling.
4
Met hoeveel stijgen de gasbaten ten opzichte van eerdere ramingen?
Antwoord
De aardgasbaten van de overheid zijn opwaarts aangepast met 11,4 mld euro in 2022 en 10,0 mld euro in 2023 vergeleken met de CEP 2022-raming.
5
Met hoeveel gaan de btw-inkomsten omhoog ten opzichte van eerdere ramingen? Uit welke componenten bestaat deze stijging?
Antwoord
Zie de tabel met de geraamde btw-inkomsten in de Macro Economische Verkenning (MEV) 2023 en het Centraal Economisch Plan (CEP) 2022.
Stand CEP 2022 | 67,2 | 70,5 |
Stand MEV 2023 | 72,1 | 77,5 |
Verschil btw-inkomsten | 4,9 | 7,0 |
Het verschil in de raming van de btw-inkomsten bestaat uit twee componenten: de macro-economische ontwikkeling (endogene ontwikkeling) en het effect van beleidsmaatregelen. De endogene ontwikkeling wordt bepaald door macro-economische grootheden zoals het consumptieniveau, consumptiepatronen en het prijspeil. Onderstaande tabel laat de beleidsmatige lastenontwikkeling van de btw-ontvangsten zien.
Blo CEP 2022 | 0,7 | 0,0 |
Blo MEV 2023 | – 0,3 | 1,01 |
1 Het EMU-relevante effect is 0,7 mld euro lager doordat het uitstel van de omvorming van ProRail impact heeft op EMU-basis, maar niet op blo-basis. |
6
Hoeveel geld zou het kosten on de drie grootste energiebedrijven van Nederland te nationaliseren? Is dit meer of minder dan de 15 miljard euro die het prijsplafond gaat kosten? Klopt het dat de nationalisatie (voor 78 procent) van Uniper circa acht miljard euro kost? Klopt het dat in een overheidsbedrijf de overheid zelf invloed kan uitoefenen op de tarieven en de winstmarge?
Antwoord
Het CPB heeft onvoldoende expertise op dit terrein om deze vraag te kunnen beantwoorden. Zie verder de gelijkluidende vraag 83 bij de Miljoenennota 2023 (Kamerstuk 36 200).
7
Kunt u een in hele aantallen (dus niet in percentages) aangeven hoeveel mensen en kinderen in de raming in armoede leven in 2021 en 2022 en verder met en zonder het augustuspakket?
Antwoord
Het geraamde aantal personen en kinderen in armoede voor 2021 tot en met 2023 met (MEV 2023) en zonder (cMEV 2023) augustuspakket is te vinden in onderstaande tabel.
MEV 2023 | Personen | 959.000 | 1.139.000 | 833.000 |
waarvan kinderen | 234.000 | 301.000 | 219.000 | |
cMEV 2023 | Personen | 959.000 | 1.139.000 | 1.287.000 |
waarvan kinderen | 234.000 | 301.000 | 306.000 |
8
Kunt u aangeven welke inkomens en leeftijdsgroepen vooral huren in de vrije sector?
Antwoord
De vrije huursector bestaat uit geliberaliseerde huurwoningen in privaat bezit. Op basis van een eenvoudige analyse van WoON 2021 blijken relatief veel huishoudens met een bruto huishoudinkomen tussen één- en tweemaal modaal in de vrije huursector te wonen1: 51,7% van alle huishoudens in de vrije huursector heeft een inkomen in deze bandbreedte, ten opzichte van 34% van alle huishoudens in Nederland (zie onderstaande tabel).
Beneden modaal | 22,4% | 33,4% |
1 tot 1,5 keer modaal | 30,2% | 19,3% |
1,5 tot 2 keer modaal | 21,5% | 14,7% |
2 tot 3 keer modaal | 17,2% | 18,6% |
Vanaf 3 keer modaal | 8,7% | 14,0% |
Bron: CPB analyse o.b.v. WoON 2021 |
Ook de leeftijdsverdeling wijkt af van de Nederlandse populatie (zie onderstaande tabel). Bij 42,4% van de huishoudens in de vrije huursector is het hoofd van het huishouden jonger dan 35 jaar, tegen 18,6% voor alle Nederlandse huishoudens.
17–24 | 6,9% | 3,6% |
25–34 | 35,5% | 15,0% |
35–44 | 16,0% | 15,3% |
45–54 | 9,8% | 18,2% |
55–64 | 12,2% | 18,7% |
65–74 | 10,3% | 15,9% |
75 jaar en ouder | 9,2% | 13,4% |
Bron: CPB analyse o.b.v. WoON 2021 |
9
Kunt u aangeven hoe de CAO-lonen zich ontwikkelen met de huidige inflatie?
Antwoord
De cao-loongroei ten opzichte van een jaar eerder is bij alle cao-sectoren tezamen opgelopen van 2,5% in januari 2022 naar 3,3% in augustus 2022 (zie CBS, https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/82838ned/table?dl=6F7C8). In diezelfde periode is de inflatie (cpi) opgelopen van 6,4% naar 12,0% (zie CBS, https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/83131ned/table?dl=6F7A3). Sinds begin dit jaar loopt de cao-loongroei dus op, maar deze groei blijft vooralsnog duidelijk achter bij de inflatie.
In de MEV loopt de geraamde cao-loongroei bij alle sectoren tezamen op van 3,0% in 2022 naar 3,6% in 2023. De raming van de inflatie (cpi) komt uit op 9,9% in 2022 en 2,6% in 2023. In 2023 is de geraamde groei van de cao-lonen dus hoger dan de inflatieraming.
10
Hoeveel kost het verruimen van de vrije ruimte in de werkkostenregeling van het fiscale loon tot en met 400.000 euro met één procent? Hoeveel kost het verruimen van de grens van 400.000 euro?
Antwoord
Deze parameters van de werkkostenregeling maken geen onderdeel uit van het ramingsinstrumentarium van het CPB. Bij eerdere aanpassingen van de werkkostenregeling zijn de budgettaire effecten geraamd door het Ministerie van Financiën.
11
In hoeverre is het mogelijk om in het prijsplafond te differentiëren, bijvoorbeeld op basis van energielabel of het aantal extreem koude dagen in de komende winter? Wie beschikt er over de energielabels? Hebben de energiebedrijven deze informatie?
Antwoord
Het CPB heeft onvoldoende inzicht in de uitvoeringstechnische (on)mogelijkheden van het prijsplafond om de vraag te kunnen beantwoorden. 84 bij de Miljoenennota 2023 is gelijkluidend waarop de Minister van Financiën een antwoord geeft.
12
Kunt u een overzicht geven van alle koopkrachtverbeterende en -verslechterende maatregelen in 2023?
Antwoord
Koopkrachtverbeterende maatregelen (in alfabetische volgorde, met asterisk (*) is enkel verwerkt via de inflatie, met twee asterisken (**) is niet opgenomen in het koopkrachtbeeld van het CPB):
a. Bevriezen verplicht eigen risico op 385 euro
b. Energietoeslag voor minima
c. Flankerend beleid SZW**
d. Indexeren kinderbijslag
e. Inkomensafhankelijke huurverlaging per 1 juli 2023*
f. Invoeren basisbeurs voor hbo- en wo-studenten**
g. Isolatiefonds**
h. Overbruggingswet box 3
i. Verhogen arbeidskorting
j. Verhogen basisbeurs voor uitwonende studenten**
k. Verhogen heffingsvrij vermogen box 3
l. Verhogen huurtoeslag
m. Verhogen kindgebonden budget
n. Verhogen onbelaste reiskostenvergoeding**
o. Verhogen wettelijk minimumloon
p. Verhogen zorgtoeslag
q. Verlagen energiebelasting*
r. Verlagen brandstofaccijns*
s. Verlagen tarief eerste schijf
t. Verruiming WKR**
Koopkrachtverslechterende maatregelen (in alfabetische volgorde, met asterisk (*) is enkel verwerkt via de inflatie, met twee asterisken (**) is niet opgenomen in het koopkrachtbeeld van het CPB):
a. Actualiseren leegwaarderatio**
b. Afbouw dubbele heffingskorting in referentieminimumloon voor de bijstand (verlagen bijstand)
c. Afbouw hypotheekrenteaftrek
d. Afbouw overdraagbaarheid algemene heffingskorting alleenverdieners
e. Afschaffen doelmatigheidsmarge gebruikelijk loon**
f. Afschaffen middelingsregeling**
g. Afschaffen «wet-Hillen»
h. Beperken giftenaftrek om ANBI-constructie tegen te gaan
i. Beperkt indexeren lengte tweede schijf AOW-gerechtigden geboren na 1946
j. Geen nieuwe instroom AOW-partnertoeslag
k. Uitstellen schuif energiebelasting op elektriciteit naar gas*
l. Verhogen nominale premie vanwege beperkte intensivering Zvw-uitgaven
m. Verhogen overdrachtsbelasting niet-woningen en woningen waar men niet zelf gaat wonen*
n. Verhogen tarief box 3
o. Verhogen Zvw-premie vanwege beperkte intensivering Zvw-uitgaven
p. Verkorten eerste schijf inkomstenbelasting
q. Verlagen IOAOW naar 5 euro per maand
r. Verlagen zelfstandigenaftrek
13
Hoeveel houdt een alleenstaande in de bijstand maandelijks extra over in 2022 en 2023 (in euro’s)?
Antwoord
Deze vraag is niet in algemene zin te beantwoorden. De koopkrachtontwikkeling van iemand in de bijstand hangt onder andere af van het recht op toeslagen en gemeentelijke ondersteuning. Voor een bijstandsgerechtigde is het recht op toeslagen bijvoorbeeld afhankelijk van de woonsituatie en de aanwezigheid van kinderen. Het CPB maakt geen koopkrachtberekeningen van voorbeeldhuishoudens. Voor inzicht in de koopkrachtontwikkeling van een voorbeeldsituatie alleenstaande in de bijstand verwijzen we naar tabel 130 in de begroting van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Kamerstuk 36 200 XV, nr. 1). In deze tabel staat dat een alleenstaande in de bijstand zonder kinderen er in 2022 2,2% op vooruitgaat en in 2023 8,7%. Maandelijks is dat circa 25 euro in 2022 en 100 euro in 2023.
In deze berekening is de woonsituatie niet meegenomen. Bij deze cijfers moet worden opgemerkt dat er gerekend is met een gemiddelde inflatie. Gemiddeld genomen hebben lage inkomens echter meer last van de hoge energieprijzen.
14
Hoeveel houdt een alleenstaande met een AOW-uitkering en een aanvullend pensioen van 15.000 euro maandelijks extra over in 2022 en 2023 (in euro’s)?
Antwoord
Deze vraag is niet in algemene zin te beantwoorden. De koopkrachtontwikkeling van iemand met een AOW-uitkering en aanvullend pensioen hangt onder andere af van de woonsituatie. Het CPB maakt geen koopkrachtberekeningen van voorbeeldhuishoudens. Voor inzicht in de koopkrachtontwikkeling van een voorbeeldsituatie alleenstaande met een AOW-uitkering en een aanvullend pensioen van 15.000 euro verwijzen we naar doorrekeningen van het Nibud (https://www.nibud.nl/download/10371). In deze tabel staat dat in 2022 dit voorbeeldhuishouden er 7,5% op achteruitgaat en in 2023 5,4% op vooruit (bij een door het CPB geraamde inflatie van 2,6%). Maandelijks is dat circa –170 euro in 2022 en 120 euro in 2023. In deze berekening zijn de woonsituatie en verschillen in het energiegebruik niet meegenomen. Er is sprake van aanzienlijke inflatieongelijkheid: hoe lager het inkomen, des te hoger is gemiddeld de ervaren inflatie.
15
Hoeveel houdt een alleenstaande werknemer met een 32-urige werkweek en een jaarinkomen van 40.000 euro over als hij acht uur meer gaat werken en als hij één uur meer gaat werken in 2022 en 2023 (in euro’s en kunt u dat per onderdeel uitsplitsen?
16
Hoeveel houdt een echtpaar met één kostwinnaar en één kind, met een 32-urige werkweek en een jaarinkomen van 45.000 euro, over als de kostwinnaar acht uur meer gaat werken en als de kostwinnaar één uur meer gaat werken in 2022 en 2023 (in euro’s) en kunt u dat per onderdeel
uitsplitsen?
17
Hoeveel houdt een echtpaar zonder kinderen met een 32-urige werkweek en een jaarinkomen van twee keer 35.000 euro over als zij beiden acht uur meer gaan werken en als zij één uur meer gaan werken in 2022 en 2023 (in euro’s) en kunt u dat per onderdeel uitsplitsen?
18
Hoeveel houdt een echtpaar met twee kinderen met een 32-urige werkweek en een jaarinkomen van 45.000 euro en 30.000 euro over als zij beiden acht uur meer gaan werken en als zij één uur meer gaan werken in 2022 en 2023 (in euro’s) en kunt u dat per onderdeel uitsplitsen?
Antwoord op vragen 15 tot en met 18
Hier wordt gevraagd naar de marginale druk van verschillende voorbeeldsituaties. Het CPB maakt geen berekeningen van de marginale druk van voorbeeldsituaties. We verwijzen naar tabel 133 en figuur 10 uit de begroting van Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om een indruk te krijgen van de gemiddelde marginale druk en de spreiding daarin naar inkomensniveau (Kamerstuk 36 200 XV, nr. 1). Daarnaast heeft het Ministerie van Financiën bij het Belastingplan een aantal tabellen met marginale drukvoorbeelden meegestuurd (Bijlage bij Kamerstuk 36 202, nr. 6).
19
Klopt het dat in bepaalde situaties iemand 87 procent betaalt over een extra verdiende euro? Zo ja, om welke situaties gaat het hier?
Antwoord
Er zijn inderdaad situaties waarbij de marginale druk kan oplopen tot meer dan 80%. Zie ook de tabellen die het Ministerie van Financiën bij het Belastingplan heeft meegestuurd (Bijlage bij Kamerstuk 36 202, nr. 6). Dit wordt veroorzaakt door afbouwtrajecten van toeslagen en heffingskortingen. Met name het afbouwpercentage van de huurtoeslag (die afhankelijk van de situatie 30 à 35% kan zijn) en in mindere mate van de zorgtoeslag (zo’n 14%) zorgen voor een hoge marginale druk. Daarnaast bouwen de algemene heffingskorting en arbeidskorting beide met zo’n 6% af. Niet ieder huishouden zal overigens met al deze afbouwtrajecten te maken hebben. Figuur 10 uit de begroting van Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid laat zien dat situaties met een marginale druk van meer dan 80% uitzonderlijk zijn. Deze komen voornamelijk voor bij huishoudens die in het afbouwtraject van de huurtoeslag zitten.
20
Is het begrotingstekort voor 2023 nu 2,5 procent of 3 procent? Hoe kan het verschil tussen het cijfer van het kabinet en van het CPB worden verklaard?
Antwoord
Het CPB raamt een begrotingstekort van 2,5% bbp in 2023. In de Miljoenennota 2023 wordt een begrotingstekort van 3% bbp gerapporteerd. Het verschil tussen het cijfer van het kabinet en het CPB kan onder meer worden verklaard doordat het CPB lagere uitgaven onder het plafond Rijksbegroting en het investeringsplafond raamt. Het uitvoeren van de plannen uit het coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) van het kabinet-Rutte IV wordt bemoeilijkt door knelpunten bij de uitvoering en de levering van goederen en diensten, en een krappe arbeidsmarkt. Ten opzichte van de begrotingscijfers in de Miljoenennota gaat het CPB uit van een extra onderuitputting van 7,4 mld euro in 2023.
21
Klopt het dat de belastingdruk voor inkomens vanaf circa 35.000 euro per jaar fors toeneemt? Klopt het dat de belastingdruk bij een jaarinkomen van 35.000 euro van 76 procent nu naar 81 procent volgend jaar stijgt?
22
Klopt het dat wie 45.000 euro per jaar verdient over een extra verdiende euro nu nog 57 procent belasting betaalt en straks 87 procent gaat betalen? Klopt het ook dat als iemand 1.000 euro meer gaat verdienen, iemand daarvan maar 130 euro terug gaat zien op je bankrekening? Zo ja, waardoor wordt dit precies veroorzaakt?
Antwoord op vragen 21 en 22
In algemene zin is niet te zeggen hoe de marginale druk van iemand met een inkomen van 35.000 of 45.000 euro is. Dat hangt sterk af van het recht op toeslagen en de afbouwtrajecten daarin en recht op heffingskortingen (zie ook het antwoord op vraag 19). Het CPB maakt geen berekeningen van de marginale druk van voorbeeldsituaties. Om een indruk te krijgen van de gemiddelde ontwikkeling van de marginale druk verwijzen we naar tabel 133 uit de begroting van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Kamerstuk 36 200 XV, nr. 1). In deze tabel staat dat de marginale druk voor personen met een inkomen tussen 1,5 en 2 keer het Wettelijk Minimumloon (in 2023 ruim 25.000 euro) gemiddeld toeneemt van 51,4% naar 54,9%. Er zijn echter ook situaties waarin de marginale druk kan oplopen tot meer dan 80%, zie daarvoor ook het antwoord op vraag 19.
23
Het CPB gaat uit van een inflatie van 2,6 procent in 2023. Waarop is deze aanname gebaseerd?
Antwoord
In de augustusraming (cMEV) daalde de geraamde cpi-inflatie van 9,9% in 2022 naar 4,3% in 2023. Deze daling komt vooral doordat in de raming de energieprijzen voor consumenten volgend jaar dalen, wat zorgt voor een substantieel lagere bijdrage van energie aan de cpi-inflatie in 2023 dan in 2022. De belangrijkste aanname hierbij is dat de gasprijs (conform de TTF-futures van week 30) tot en met begin 2023 rond de 200 euro per MWh zal bedragen, om daarna langzaam te dalen tot 130 euro per MWh aan het eind van de ramingsperiode.
In de MEV komt de geraamde inflatie in 2023 uit op 2,6%. Ten opzichte van de cMEV is de inflatieraming dus neerwaarts bijgesteld met 1,7%-punt. Dit is het gevolg van de besluitvorming in de Miljoenennota 2023. De belangrijkste reden van deze bijstelling is het tijdelijke energiebeleid: de verhoging van de energiebelastingteruggave en de verlaging van het energiebelastingtarief op elektriciteit in de eerste schijf worden in 2023 verlengd en uitgebreid (merk op dat in deze raming de beleidsmaatregelen die zijn aangeleverd tot en met 7 september zijn verwerkt). Ook is besloten de tijdelijke verlaging van brandstofaccijnzen te verlengen. Daarnaast heeft de inkomensafhankelijke huurverlaging volgend jaar een drukkend effect op de bijdrage van de huren aan de inflatie.
24
Uit welke componenten bestaat de 5,8 miljard euro die is bestemd voor de toeslagenaffaire?
Antwoord
Zie gelijkluidende vraag 89 bij de Miljoenennota 2023.
25
Klopt het dat het prijsplafond ervoor zorgt dat er nieuwe koopkrachtplaatjes komen? Wanneer kan de Kamer deze tegemoet zien?
Antwoord
In de Macro Economische Verkenning 2023 zijn beleidsmaatregelen die zijn aangeleverd tot en met 7 september 2022 verwerkt. Het prijsplafond is derhalve niet meegenomen. Een eventuele doorrekening van de gevolgen daarvan kan pas plaatsvinden als alle nieuwe maatregelen, inclusief dekking, voldoende zijn uitgewerkt. Op dat moment zal het CPB bekijken wat er op dit punt mogelijk en zinvol is, ook in het licht van de beschikbare capaciteit.
26
Klopt het dat er in de Verenigde Staten in 1973 onder president Nixon speciale prijscommissies en burgerpanels bestonden die de inflatie monitorden en ongeoorloofde prijsverhogingen konden tegenhouden? Kan iets vergelijkbaars ook in Nederland worden ingevoerd? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord
Het klopt dat in het begin van de jaren zeventig in de VS wettelijke beperkingen golden voor lonen en prijzen. Tussen 1971 en 1974 werden, in verschillende fases en in verschillende mate, prijs- en loonstijgingen beperkt in het kader van de zogenoemde New Economic Policy. Dit gebeurde tegen de achtergrond van het loslaten van de goudkoppeling van de Amerikaanse dollar, en daarmee het uiteenvallen van het Bretton-Woods-stelsel, en had als doel om inflatieverwachtingen te temperen. Enkele overzichten en beschouwingen zijn die van het Congressional Budget Office (1977)2 () en die van Hugh Rockoff (1984), Drastic measures: A history of wage and price controls in the United States, Cambridge, V.K.: Cambridge University Press, in het bijzonder hoofdstuk 7.
Het CPB heeft onvoldoende expertise om de vraag of een dergelijke loon- en prijspolitiek in de huidige omstandigheden uitvoerbaar is te beantwoorden; in het bijzonder is het de vraag of dit juridisch (ook in Europees verband) mogelijk is.
27
Klopt het dat er in Nederland in de periode 1945–1960 een geleide prijs- en loonpolitiek bestond? Waar bestond deze precies uit? Kan zoiets opnieuw in Nederland worden ingevoerd? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Het klopt dat er in Nederland in de naoorlogse jaren een geleide loonpolitiek werd gevoerd. De overheid stelde, via het zogeheten College van Rijksbemiddelaars, vast welke maximale loonstijging ieder jaar was toegestaan. Dit college en de geleide loonpolitiek waren overigens een erfenis van de bezettingsjaren. Van 1945 tot 1953 was deze maximale loonstijging gelijk aan de stijging van de kosten van levensonderhoud; tussen 1954 en 1959 was de toegestane nominale loonstijging enigszins hoger, waardoor ook reële lonen konden stijgen. Het maximum verschilde niet tussen sectoren (zie De Jong, 1999, De Nederlandse industrie 1913–1965: Een vergelijkende analyse op basis van de productiestatistieken, Proefschrift Rijksuniversiteit Groningen, p. 317). Grootschalige directe prijsbeperkingen waren alleen tussen 1945 en 1949 van kracht in het kader van de naoorlogse geldzuivering. Zie ook Van Zanden (1988) (https://docserver.uvt.nl/me/3622474/2211.pdf).
Het CPB heeft onvoldoende expertise om de vraag of dergelijk beleid in de huidige omstandigheden uitvoerbaar is te beantwoorden; in het bijzonder is het de vraag of dit juridisch (ook in Europees verband) mogelijk is.
28
Wat zijn de belangrijkste oorzaken van de dalende EMU-schuld?
Antwoord
De dalende schuldquote in 2022 en 2023 is voor een groot deel toe te schrijven aan de sterke groei van het nominale bruto binnenlands product. De overheidsschuld neemt door de overheidstekorten toe in miljarden euro’s, maar minder dan de toename van het bbp. Door de hoge inflatie neemt de omvang van de Nederlandse economie in waarde sneller toe dan de overheidsschuld. Ten opzichte van 2021 neemt het nominale bbp toe met 9% in 2022 en 16% in 2023. In euro’s neemt de Nederlandse overheidsschuld toe van 449,0 mld euro in 2021 naar 462,6 mld euro in 2022 en naar 484,8 mld euro in 2023.
29
Wat is de reden dat het inflatiecijfer voor 2023 fors naar beneden is bijgesteld ten opzichte van de MEV?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 23.
30
Kunt u aangeven in welke sectoren de meeste economische groei plaatsvindt in de basisraming (de 3,9 procent)?
Antwoord
Bij het maken van de raming onderscheidt het CPB drie verschillende sectoren: de marktsector, de zorgsector en de sector overheid. De groei van de productie in deze sectoren samen bepaalt de groei van het bbp. Voor 2022 raamt het CPB een bbp-groei van 4,6%. De groei van de productie van de marktsector wordt geraamd op 5,4%, die van de zorgsector op 3,5% en die van de sector overheid op 1%. In 2023 verwacht het CPB een bbp-groei van 1,5%. In 2023 groeit de marktsector met 1%, de zorgsector met 3,3% en de sector overheid met 3%. Binnen de marktsector raamt het CPB niet de productiegroei van individuele bedrijfstakken; er kan dus niet aangegeven worden hoe de groei binnen de marktsector tussen bedrijfstakken verdeeld is.
31
Waarom verwacht het CPB een oplopende werkloosheid?
Antwoord
Het CPB verwacht een licht oplopende werkloosheid in 2023. Deze wordt veroorzaakt door een afnemende vraag naar arbeid in de marktsector. De toename in de werkloosheid wordt beperkt door de toenemende vraag naar arbeid vanuit de overheid en de zorg.
32
Hoe komt het dat het CPB volgend jaar alsnog een koopkrachtstijging verwacht van 3,9 procent? Waarop is dit gebaseerd?
Antwoord
Bij de berekening van de koopkrachtverandering voor huishoudens wordt rekening gehouden met loonstijging, indexatie van uitkeringen en toename van andere bronnen van inkomen. Ook worden beleidsmaatregelen meegenomen. Het resulterende netto besteedbaar inkomen wordt gecorrigeerd voor de consumentenprijsindex. In de augustusraming van het CPB werd een koopkrachtstijging van 0,4% verwacht voor 2023.3 Na doorrekening van het beleidspakket uit de augustusbesluitvorming is dit 3,9% geworden. Dit is toe te schrijven aan het voorgenomen beleid in de Miljoenennota 2023, zie voor een overzicht het antwoord op vraag 12.
33
Hoeveel personen leven er in armoede in 2022 en 2023 in absolute cijfers?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 7.
34
Hoeveel kinderen leven er in armoede in 2022 en 2023 in absolute cijfers?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 7.
35
Wat verklaart het grote verschil tussen het aantal huishoudens in armoede en het aantal huishoudens met betaalbaarheidsrisico’s?
Antwoord
Om het aantal huishoudens met betaalbaarheidsrisico’s te berekenen, is de methode van de «Stresstest kosten van levensonderhoud» gebruikt (https://www.cpb.nl/sites/default/files/omnidownload/CPB-Publicatie-Stresstest-kosten-van-levensonderhoud.pdf). De stresstestmethode heeft overeenkomsten met de armoederaming, maar verschilt op een tweetal belangrijke punten. Ten eerste is in de stresstest het basisbehoeftebudget van het SCP het uitgangspunt voor de vaste en noodzakelijke lasten, terwijl bij de armoedegrens wordt uitgegaan van het hogere niet-veel-maar-toereikend-criterium van het SCP. Ten opzichte van het basisbehoeftebudget zijn uitgaven aan ontspanning en sociale participatie additioneel meegenomen in het niet-veel-maar-toereikend-criterium. De reden om voor het basisbehoeftebudget te kiezen in de stresstest is om te kijken welke huishoudens op korte termijn de vaste en noodzakelijke lasten waarvan ze niet of nauwelijks af kunnen niet meer kunnen betalen met het inkomen.
Een tweede verschil is dat in de stresstest is uitgegaan van de daadwerkelijke lasten van
huishoudens op basis van gegevens over woon-, energie- en andere uitgaven aan basisbehoeften op individueel huishoudniveau. De armoedegrens is een budget waarmee een huishouden in principe zou moeten kunnen rondkomen. De stresstest kijkt daarentegen naar wie – gegeven de huidige lasten – op korte termijn in de problemen kan komen; verhuizen is bijvoorbeeld immers vaak niet direct mogelijk.
36
Vallen alle huishoudens in armoede automatisch in de categorie huishoudens met een betaalbaarheidsrisico in de stresstest?
Antwoord
Huishoudens met armoede hebben niet automatisch een betaalbaarheidsrisico of vice versa. Er zijn namelijk twee belangrijke verschillen in de berekening van beide aantallen huishoudens, zie daarvoor het antwoord op vraag 35. Die verschillen kunnen ervoor zorgen dat huishoudens met een inkomen boven de armoedegrens, toch met een betaalbaarheidsprobleem te maken hebben als gevolg van hoge vaste lasten, bijvoorbeeld doordat hun werkelijke energieverbruik hoger is dan gemiddeld. Andersom kunnen mensen zonder betaalbaarheidsproblemen wel een inkomen onder de armoedegrens hebben, bijvoorbeeld doordat er minder energie wordt gebruikt of lagere woonkosten zijn dan in het referentiebudget.
37
Kunt u aangeven wat de huurstijging in de vrije sector betreft en door welke factoren deze stijging plaats vindt?
Antwoord
De maximale huurstijging voor lopende contracten in de vrije sector, bestaande uit geliberaliseerde huurwoningen in privaat bezit, is in 2023 gelijk aan de inflatie in 2022 plus 1%-punt (zie https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/woning-huren/vraag-en-antwoord/wat-is-de-maximale-huurverhoging-in-2021). Gezien het vraagoverschot naar huurwoningen en de beknotte huurverhoging van de afgelopen twee jaar, is aangenomen dat verhuurders deze ruimte voor een groot deel benutten. De harmonisatie van het huurpeil bij een wisseling van huurders versterkt de gemiddelde huurverhoging in de regel (zie https://opendata.cbs.nl/#/CBS/nl/dataset/83163NED). Ook voor 2023 wordt een beperkt harmonisatie-effect voorzien. De MEV-raming voor de huurverhoging in de vrije sector in 2023 komt daarmee op 10%.
38
Wordt in de koopkrachtcijfers uitgegaan van modelcontracten of variabele contracten voor bestaande klanten van energieleveranciers? In welke mate wordt ervan uit gegaan dat huishoudens al de nieuwe hoge tarieven betalen? Is bekend hoe veel huishoudens nog in een vast contract zitten en dus een lage(re) prijs betalen?
Antwoord
Energiekosten worden in de koopkrachtcijfers verwerkt via de consumentenprijsindex.
De consumentenprijsindex zoals door het CBS gedefinieerd neemt aan dat alle huishoudens direct de hogere tarieven betalen. Voor sommige huishoudens zal dit nog niet het geval zijn en wordt de persoonlijke inflatie dus overschat. Zodra hun vaste contract afloopt, zullen zij wel de koopkrachtdaling ervaren.
Op 30 juni 2022 had 56% van de huishoudens een variabel contract (bron: ACM https://www.acm.nl/nl/publicaties/acm-aantal-huishoudens-met-variabel-energiecontract-blijft-stijgen). Dit aantal is sindsdien verder toegenomen (bron: CBS https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2022/38/cbs-werkt-aan-nieuwe-methode-om-energieprijzen-te-berekenen). Tussen de huishoudens met vaste contracten bestaat verder grote verscheidenheid in de tarieven die worden betaald, afhankelijk van de datum waarop het contract is afgesloten en de looptijd.
39
In welke mate zijn de effecten van mogelijke pensioenverlagingen door de invoering van de nieuwe Pensioenwet meegenomen in de koopkrachtcijfers voor gepensioneerden?
Antwoord
De Wet toekomst pensioenen, zoals die op dit moment voorligt in de Tweede Kamer, is meegenomen in de raming. Het aangeleverde beleidsuitgangspunt is dat de wet op 1 januari 2023 zal ingaan, met een transitieperiode tot 1 januari 2027.
40
In hoofdstuk 4 wordt gesproken over «Van machines naar marketing». Wat is de voorspelde ontwikkeling voor de komende jaren voor de ontwikkeling van de maak-industrie versus «ideeën-industrie»? Welke invloed heeft dat op onze afhankelijkheid van import van producten voor consumenten en industrie?
Antwoord
Het toenemende belang van investeringen in niet-materiële activa ten opzichte van investeringen in materiele activa geeft aan dat bedrijven gemiddeld gezien een groter bedrag besteden aan de opbouw van kennis, kunde en informatie(data). De stijging in het aandeel van investeringen in immateriële activa, zoals weergegeven in figuur 4.2 in de Macro Economische Verkenning voor investeringen die onderdeel zijn van de nationale rekeningen, zal zich naar verwachting voortzetten. Dit geldt voor bedrijven in de diensteneconomie, maar ook voor bedrijven in de maakindustrie. In de maakindustrie is steeds vaker sprake van een combinatie van materiële en niet-materiële activa, denk aan de ontwikkelingen in de productie van elektrische auto's waarvoor forse investeringen in fysieke productiecapaciteit nodig zijn, maar ook in de ontwikkeling van software en mobiliteitsinformatiesystemen. Nederland was, is en blijft als kleine economie zeer afhankelijk van toelevering van intermediaire goederen en diensten uit het buitenland voor zijn productie en consumptie (zie ook de CBS Internationaliseringsmonitor: https://www.cbs.nl/nl-nl/economie/internationale-handel/internationaliseringsmonitor).
41
In hoofdstuk 4 wordt gesproken over «Van machines naar marketing». Welke invloed heeft dat op de bedrijfswinsten en hieraan gekoppelde belastingen, aangezien ideeën een veel korte afschrijvingstermijn hebben waardoor bedrijfswinsten al dan niet kunstmatig worden gedrukt?
Antwoord
Een stijgend aandeel van immateriële activa gaat samen met grotere fluctuaties in de bedrijfswinsten, en dus in de hieraan gekoppelde belastingen. Daarnaast draagt de ontwikkeling in immateriële activa bij aan een grotere heterogeniteit tussen bedrijven en een groeiende marktconcentratie (of stijgende marktmacht). Grote bedrijven met succesvolle immateriële investeringen winnen marktaandeel van veel kleine ondernemingen (winner takes all-principe). Winsten worden als gevolg daarvan schever verdeeld. Ten slotte geldt dat inkomsten van immateriële activa, zoals betalingen van royalties en licenties, gemakkelijker verplaatst kunnen worden naar landen waar de belastingdruk lager is (international profit shifting). Dit verklaart bijvoorbeeld de uitschieters in het aandeel van immateriële investeringen in figuur 4.2 in de Macro Economische Verkenning 2023.
42
De TTF-futures geven momenteel een circa 30–40 procent hogere gasprijs aan dan in deze verkenning gehanteerde prijzen. Kunt u basis van de huidige informatie aangeven met welke inflatie we voor 2023 rekening moeten houden?
Antwoord
Volgens de TTF-futures van week 38 (gemiddelde over de periode 19 september tot en met 23 september) zal de gasprijs in de loop van 2023 dalen van ruim 200 euro per MWh tot ongeveer 175 euro per MWh. Aan het eind van de ramingsperiode komt de gasprijs volgens deze futures dus ongeveer 35% hoger uit dan de in de raming gehanteerde 130 euro per MWh. Aangezien de inflatieraming een samenspel is van diverse factoren, is het niet mogelijk om een nieuwe inflatieraming te geven. In de MEV is een onzekerheidsvariant doorgerekend waarbij de gasprijs vanaf het derde kwartaal van 2022 honderd euro hoger is dan in de basisraming. In deze hoge variant ligt de gasprijs aan het eind van de ramingsperiode ongeveer 75% hoger dan in de basisraming en komt de inflatie (cpi) in 2023 uit op 5,5%.
43
In welke mate wordt er rekening gehouden met het feit dat de hogere energie- en transportkosten in 2022 zullen leiden tot hogere voedselprijzen in 2023 aangezien leveranciers bij de retailers in tijden van stijgende prijzen pas zeer vertraagd een prijsverhoging doorgevoerd krijgen?
Antwoord
In de raming is aangenomen dat de producentenprijzen voor voedsel na de zomer geleidelijk zullen dalen, in lijn met de futures voor agrarische grondstoffen. Gezien de vertraagde doorberekening aan consumenten is in de raming echter aangenomen dat de consumentenprijzen voor voedsel in ieder geval dit jaar nog niet zullen dalen. In de loop van 2023 vertonen de geraamde voedselprijzen een geleidelijke daling, maar tot en met het eind van de ramingsperiode liggen deze prijzen alsnog op een substantieel hoger niveau dan voorheen. Al met al komt de raming van de voedselinflatie in 2023 uit op 5,2%.
44
Met welke inflatie van voedingsmiddelen wordt voor 2023 rekening gehouden en wat is de invloed hiervan op de koopkracht voor de lagere en middeninkomens?
Antwoord
De raming van de voedselinflatie komt in 2023 uit op 5,2% (zie antwoord op vraag 43). De bijdrage van deze stijging van de voedselprijzen aan de stijging van de consumentenprijsindex is 0,8%-punt. Bij de berekening van de koopkrachtverandering wordt voor alle huishoudens dezelfde inflatie gebruikt. Een stijging van de consumentenprijsindex met 0,8%-punt leidt ceteris paribus tot een 0,8%-punt daling van de koopkracht.
45
Bij hoeveel huishoudens is er, gelet op het feit dat een sterke daling van de spaarquote tot hogere consumptie zou kunnen leiden, echter eerder sprake van een schuldenquote of een spaarsaldo van nul en hoe verhouden 2022 en 2023 zich hierin tot elkaar?
Antwoord
Het CPB heeft de benodigde gegevens niet om deze vraag te beantwoorden. In «Stresstest kosten van levensonderhoud» (https://www.cpb.nl/sites/default/files/omnidownload/CPB-Publicatie-Stresstest-kosten-van-levensonderhoud.pdf) heeft het CPB wel berekend wat de zogeheten inteertermijn is van huishoudens met een bepaalde hoeveelheid spaarmiddelen. Dit is het aantal maanden dat een huishouden de vaste en noodzakelijke lasten kan blijven betalen totdat de financiële reserves zijn uitgeput (zie figuren 6, 7 en 8 op pagina 13 en 14).
46
In welke mate denkt de overheid de overheidsuitgaven te gaan beperken vanaf 2023 door de eigen organisatie te laten krimpen of is hiervan geen spraken en zo ja in welke mate en op welke onderdelen?
Antwoord
De MEV 2023 doet geen uitspraken over de ontwikkelingen na 2023. In 2023 raamt het CPB een stijging van de werkgelegenheid in de sector overheid van 2,8%. De werkgelegenheid bij de overheid wordt mede gestimuleerd door de geplande intensiveringen in het coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 925, nr. 143), de Voorjaarsnota 2022 (Kamerstuk 36 120, nr. 1) en de Miljoenennota 2023 (Kamerstuk 36 200, nr. 1).
Meer informatie over de plannen van het kabinet voor 2023 en de jaren erna is te vinden in de bijbehorende stukken. Het CPB heeft op dit moment geen overzicht van de inkrimping van specifieke onderdelen van het overheidsapparaat.