Openbare-ordebeleid asiel
Vreemdelingenbeleid
Brief regering
Nummer: 2022D39243, datum: 2022-10-03, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-19637-2990).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: E. van der Burg, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (VVD)
Onderdeel van kamerstukdossier 19637 -2990 Vreemdelingenbeleid.
Onderdeel van zaak 2022Z18416:
- Indiener: E. van der Burg, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2022-10-06 14:15: Aansluitend: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2022-10-12 14:45: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2022-10-19 10:00: Vreemdelingen- en asielbeleid (Commissiedebat), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2024-09-26 13:55: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2022-2023 |
19 637 Vreemdelingenbeleid
Nr. 2990 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 oktober 2022
Op 1 juli 2020 heeft mijn voorganger u een brief gezonden over mogelijke juridische belemmeringen die spelen bij het intrekken van een verblijfsvergunning asiel. Aanleiding voor deze brief was een toezegging aan mw Becker (VVD). In deze brief is uitgebreid ingegaan op het bestaande openbare-ordebeleid en de gedachte erachter en is tevens toegezegd dat een beoordeling zou plaatsvinden of er aanleiding is het beleid inzake het weigeren of intrekken van verblijfsvergunningen asiel op grond van openbare orde verder aan te scherpen. In dezelfde brief is u informatie toegezegd over een mogelijke wijziging van de Vreemdelingenwet 2000.1
Mijn voorganger heeft deze toezeggingen niet kunnen nakomen, onder meer vanwege de demissionaire status waarin het toenmalig kabinet kwam te verkeren. In de beantwoording van Kamervragen van het lid Van Haga (Groep van Haga) van 5 april 2022 heb ik aangegeven dat ik verwachtte u nog voor het zomerreces hierover te kunnen berichten.2
Op 15 juni jongstleden, echter, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de EU juist over de invulling van de begrippen «ernstig misdrijf» en «bijzonder ernstig misdrijf». Daarbij is ook gevraagd wat de kaders zijn om dit te beoordelen.3 Daarmee is ongewis geworden binnen welke juridische kaders een eventuele beleidsaanscherping of wetswijziging zouden moeten worden ontwikkeld.
Een termijn voor de beantwoording van de vragen is moeilijk te geven. Een procedure bij het Hof kan enige maanden of, in voorkomende gevallen, jaren in beslag nemen.
Niettemin zou het in mijn ogen op dit moment niet opportuun zijn om in de gegeven omstandigheden eventuele wijzigingen in gang te zetten. Ik heb daarom besloten dit traject eerst een vervolg te geven als de uitspraak van het Hof is ontvangen, en de Afdeling de zaak opnieuw heeft beoordeeld met inachtneming van de uitspraak van het Hof. Op basis van de juridische kaders die daarin worden gegeven, kan de wenselijkheid van een aanscherping opnieuw worden beoordeeld.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
E. van der Burg