[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Schriftelijke antwoorden op vragen gesteld tijdens de eerste termijn van de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (36200-VII) op 12 oktober 2022

Brief regering

Nummer: 2022D41378, datum: 2022-10-13, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van zaak 2022Z19340:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Vragen van het lid Bosma, M. (PVV) (PVV)

Vraag:
Tijdens de coronaperiode en tijdens de asielcrisis zijn er door het kabinet afspraken gemaakt met de veiligheidsregio’s. Ook worden er afspraken gemaakt tussen het COA en de veiligheidsregio’s. Vroeger werd dat gedaan door gekozen politici. Hoe kan dit in relatie tot het staatsrecht?

Gemeenten worden gedwongen asielzoekers te huisvesten. Waarom verdedigt de minister de gemeenten niet?

Antwoord:

De voorzitter van het Veiligheidsberaad - die weliswaar is gekozen uit de leden van het beraad - beschikt niet over formele bevoegdheden, evenmin als het Veiligheidsberaad als zodanig. Het Veiligheidsberaad fungeert slechts als afstemmingsplatform, hetgeen overigens wel van belang is indien maatregelen van de veiligheidsregio’s op elkaar dienen te worden afgestemd.

Bestuursakkoorden worden niet met het Veiligheidsberaad afgesloten maar met VNG en IPO, als vertegenwoordigers van gemeenten en provincies.

Democratische verantwoording binnen het stelsel van de veiligheidsregio’s is geborgd doordat de voorzitters van de veiligheidsregio’s verantwoording afleggen aan gemeenteraden van gemeenten die zijn getroffen door een ramp of crisis van bovenlokale betekenis.

Vraag:
Wat vindt de minister van BZK vanuit haar staatsrechtelijke verantwoordelijkheid van de gang van zaken bij de APB, toen het kabinet de plenaire zaal verliet tijdens het debat?

Antwoord:

Allereerst wil ik benadrukken dat het kabinet handelt binnen de staatsrechtelijke kaders. Vanuit dat perspectief kan ik het volgende hierover zeggen:

Uitgangspunt in dit verband is artikel 69 van de Grondwet. Daarin staat dat de ministers en de staatssecretarissen door de Kamers elk afzonderlijk en in verenigde vergadering kunnen worden uitgenodigd om ter vergadering aanwezig te zijn. Tegenover het recht van de Kamers om de ministers en de staatssecretarissen te vragen in de vergadering te verschijnen, staat de plicht van ministers en staatssecretarissen daaraan binnen de grenzen van het mogelijke te voldoen.

In het debat geldt vervolgens dat de leden van uw Kamer zelf over hun eigen inbreng gaan en dat aan hen daarbij veel vrijheid toekomt. Deze vrijheid wordt onder meer gewaarborgd door artikel 71 van de Grondwet, waarin de parlementaire onschendbaarheid is geregeld.

In het belang van de vergaderorde kunnen wel enige beperkingen worden gesteld aan Kamerleden. Het is aan de voorzitter om die orde te bewaken.

De Minister-President heeft bij de behandeling van de begroting van AZ eerder deze week opgemerkt dat hij hierover met de voorzitter van de Tweede Kamer heeft gesproken. Die heeft daarbij aangegeven dat een bewindspersoon zich in een voorkomend geval tot de voorzitter kan wenden en dat hij of zij dan door de voorzitter zo nodig in de gelegenheid zal worden gesteld om te reageren. Dat lijkt ook mij de meest voor de hand liggende werkwijze. Het weglopen van het kabinet tijdens de recente APB was een spontane reactie op een uitzonderlijke situatie.

Vragen van het lid Strolenberg, M. (VVD) (VVD)

Vraag van het lid Strolenberg:
Het is belangrijk dat uitvoeringsprofessionals meer ruimte krijgen. Hoe pakt de minister de minister van BZK dit rijksbreed op? En hoe kan het programma Werk aan Uitvoering worden versneld?

Vraag van het lid Dekker-Abdulaziz:
D66 wil dat ambtenaren vrijheid hebben om te handelen en ons te waarschuwen wanneer wetten niet werken zoals wij ze hebben bedoeld. Worden ambtenaren in de uitvoering voldoende aangemoedigd om dat te doen? En hoe gaat de minister van BZK bewerkstelligen dat dit ook daadwerkelijk gebeurd?

Vraag van het lid Leijten:
Hoe zorgt de minister van BZK er nu voor dat de uitvoering de mogelijkheid en de beslissingsbevoegdheid heeft om te handelen en maatwerk te leveren?

Antwoord op de vraag van het lid Strolenberg, de vraag van het lid Dekker-Abdulaziz en de vraag van het lid Leijten:
Ik wil onderschrijven dat de menselijke maat in overheidshandelen en dienstverlening tot uitdrukking moet komen en ook dat we in de wetgeving, in het beleid, in de uitvoering, het toezicht en de handhaving moeten uitgaan van een realistisch mensbeeld. Het hele kabinet maakt werk van het vergroten van de menselijke maat in de toepassing van wetten en regels. Dat moet wat mij betreft ook al tot uitdrukking komen bij het eerste telefoontje. Mensen die zich tot het UWV of een ander bestuursorgaan wenden, moeten goed geholpen worden en daarbij het gevoel hebben dat zij worden gehoord. Iedereen maakt wel eens per ongeluk een foutje - u en ik ook - en zeker als sprake is van ingewikkelde regels en ellenlange en complexe formulieren. Maar onze wetten zijn soms erg ingewikkeld en houden niet altijd rekening met een realistisch mensbeeld. Daarom worden vele wetten en regels doorzocht op hardvochtige effecten om deze waar mogelijk weg te nemen.

Het kabinet heeft verder een beleidsvisie op hardheidsclausules ontwikkeld, evenals de hoofdlijnen van een wetsvoorstel dat moet leiden tot een meer mensgerichte Algemene wet bestuursrecht. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd in de brief van 12 juli 2022 ‘Acties kabinet bevorderen menselijke wetten en regels’. 

We kunnen in de dienstverlening duidelijk en laagdrempelig zijn, bereikbaar en met goede begeleiding ook voor mensen die minder digitaal vaardig zijn. Ik noem het bij de EK aanhangige wetsvoorstel Wet modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer, die in de Algemene wet bestuursrecht een zorgplicht introduceert voor bestuursorganen om passende ondersteuning te bieden in het verkeer met de overheid. Daarbij hoort ook dat mensen in de eerste lijn beter worden opgeleid om zo veel als mogelijk problemen meteen op te kunnen lossen en dat zij daarvoor ook rugdekking krijgen vanuit de organisatie.

In een nieuw wetsvoorstel tot aanpassing van de Algemene wet bestuursrecht om deze meer mensgericht te maken, dat dit najaar in pre consultatie zal gaan, zal ik bovendien een recht opnemen voor mensen om kennelijke fouten te laten herstellen.

Het is van belang te benadrukken dat ook nu al veel bestuursorganen mensen in de gelegenheid stellen om fouten te corrigeren of doen bestuursorganen dat ambtshalve. Mocht het onverhoopt toch mis gaan met het herstel van een fout, dan kan iemand daar natuurlijk tegen opkomen via bezwaar bij het bestuursorgaan en beroep bij de bestuursrechter. Het voorkomen hiervan is uiteraard altijd beter, dus inzet is aan de voorkant: herstel, daar waar mogelijk. Daarom lopen er vanuit mijn ministerie diverse initiatieven zoals het project tegenspraak, waarbij alle ambtenaren worden gestimuleerd om hun leidinggevenden van feedback te voorzien, bijvoorbeeld als de gekozen oplossingen om welke reden dan ook niet zullen gaan werken. De manier waarop deze gesprekken worden gevoerd en dilemma’s worden besproken zijn een belangrijke sleutel signalen daadwerkelijk uit de organisatie naar boven te kunnen halen om er vervolgens op te kunnen anticiperen. Dat zijn belangrijke en onmisbare stappen, maar tegelijkertijd niet voldoende. Wat in vele jaren met goede intenties aan regels en procedures tot stand is gebracht en wat vaak ook veel zegeningen heeft gebracht, kan niet met een simpele ingreep worden verbeterd. Daarom werk ik samen met alle andere collega’s in het kabinet aan het versterken van de relatie (feedbackloop) tussen beleid en uitvoering. Die is onmisbaar om tot uitvoerbaar beleid te komen en knelpunten in wetgeving op te kunnen lossen. Ik heb het belang van een goede feedbackloop ook benadrukt in mijn brief van 11 juli over de acties van het kabinet ter bevordering van de menselijke maat.

De uitvoeringsorganisaties merken immers of beleid in de praktijk werkt en kunnen beoordelen of voorgenomen beleid uitvoerbaar is en kan voldoen aan de wensen van de politiek en maatschappelijke organisaties. Die wisselwerking tussen beleid en uitvoering moet veel sterker, daar wordt onder meer in het kader van het programma Werk aan Uitvoering (Wau), onder de coördinatie van mijn collega van AP&P, ook hard aan gewerkt.

De Werkagenda (WaU) en de op basis daarvan ontwikkelde visie op maatwerk en publieke dienstverlening gaat ook uit van ruimer gebruik van bestaande speelruimte in de uitvoering. Maar er is meer nodig om ervoor te zorgen dat de (uitvoering van) overheidstaken minder complex wordt en meer met de menselijke maat voor ogen. Met dus meer ruimte voor de professionals in de uitvoering. Hier is nog veel winst te boeken. De mogelijkheden zijn uiteraard afhankelijk van de context en het domein waarop de betreffende wetgeving betrekking heeft.

Behalve het werken aan regels, procedures en het ambtelijk vakmanschap, wil het kabinet in aansluiting op een brede evaluatie van kaders voor de organisatie van de rijksoverheid ook iets doen aan de organisatie en de besturing. In mijn brief van 9 september jl. heb ik aangekondigd dat het kabinet het initiatief heeft genomen om een nieuwe visie te ontwikkelen voor de organisatie en besturing van de centrale overheid. Een nieuwe visie is hard nodig, zo blijkt uit de evaluatie maar ook uit vele andere signalen uit politiek, wetenschap en samenleving. We moeten na het New Public Management denken, nu naar een hoger niveau toe, met een betere balans waarin ook andere waarden dan kosten en efficiency een rol spelen. Een nieuwe filosofie die meer oplevert dan alleen het denken in afvinklijstjes en prestatiecontracten. Door de herbalancering van de waarden in de kaders creëren wij meer ruimte voor uitvoeringsorganen om invulling te geven aan andere waarden, zoals responsiviteit, dienstbaarheid en rechtvaardigheid. De nieuwe visie wil ik de komende tijd laten ontwikkelen in interactie met samenleving, wetenschap en politiek. Die nieuwe visie zal zijn doorwerking moeten hebben in de kaders voor rijksoverheidsorganisaties zodat die organisaties meer ruimte krijgen voor die herbalancering. Ik zal uw Kamer daar natuurlijk ook bij betrekken en over informeren.

Vraag:
Hoe houdt de minister van BZK toezicht op de kwaliteit van dienstverlening van gemeenten, onderneemt zij actie als kwaliteit in het geding is?

Antwoord:

De kwaliteit van dienstverlening bij gemeenten is in de eerste plaats een zaak van het college van BenW, dat daarbij onder lokale democratische controle valt van de gemeenteraad.

Gemeenten hebben de afgelopen jaren hard gewerkt aan maatschappelijke opgaven. Zij krijgen veel op hun bord, zoals ook de opvang van vluchtelingen uit Oekraïne en de coronacrisis. Gecombineerd met de huidige krapte op de arbeidsmarkt zet dit de uitvoeringskracht bij gemeenten onder druk. Hier heb ik daarom dan ook zeker aandacht voor, onder andere door de uitvoerbaarheid van nieuwe taken van het Rijk voor gemeenten zorgvuldig te toetsen.

Door het vorige kabinet is 150 miljoen euro structureel per jaar ter beschikking gesteld voor de versterking van de dienstverlening bij gemeenten. Aan de hand van acht actielijnen wordt de dienstverlening voor inwoners verbeterd, waaronder digitale dienstverlening en versterking ondersteuning wijkteams.


Vraag:

Om de integriteit binnen decentrale overheden te bevorderen is het goed als de risicoanalyse, naast de VOG, ook wordt uitgevoerd bij provincies en waterschappen. Concreet: wanneer kan de Tweede Kamer daar een wetsvoorstel van zien?

Antwoord:
Op dit moment wordt een wetsvoorstel met betrekking tot de risicoanalyse voorbereid, zoals eerder toegezegd naar aanleiding van de motie-Van der Graaf c.s. Hierin zal de risicoanalyse integriteit voor kandidaat-bestuurders op decentraal niveau wettelijk worden verankerd.

Ik verwacht dat het haalbaar is in het eerste kwartaal van 2023 een wetsvoorstel in consultatie te geven. Ik ben nog in afwachting van een onderzoek naar de ervaringen met de screening van wethouders bij de afgelopen gemeenteraadsverkiezingen, welke ervaringen ik bij de vormgeving van dit wetsvoorstel wil betrekken.

Ik zal provincies en waterschappen oproepen om nieuwe gedeputeerden en waterschapbestuurders te laten screenen. Bij de verkiezingen in 2019 hebben zij dat reeds op zeer ruime schaal gedaan op basis van de BZK-handreiking basisscan integriteit voor kandidaat-bestuurders.

Vraag:

Inwoners kunnen eigen verantwoordelijkheid nemen. Inmiddels zijn er voorbeelden van gebruikmaking van het uitdaagrecht. Ik wil dat de minister van BZK toekomstige initiatiefnemers aanmoedigt. Wat is de minister van BZK van plan om dit ook daadwerkelijk te doen?

Antwoord:
Het Wetsvoorstel versterking participatie op decentraal niveau (23 september jl. aan uw Kamer gezonden) verplicht decentrale overheden bij verordening keuzes te maken over welke vormen van democratie zij willen gebruiken, naast de representatieve democratie. Dat is vormvrij. De ene gemeente zal burgers een stem willen geven met een burgerberaad, de ander met het uitdaagrecht.

Ik adviseer en ondersteun decentrale overheden bij participatie en uitdaagrecht. Samen met de VNG, beroeps- en belangenverenigingen, het Landelijk Samenwerkingsverband Actieve Bewoners (LSA) en de Landelijke vereniging Kleine Kernen (LvKK) worden de komende periode informatiebijeenkomsten georganiseerd. Op kennisplatform www.lokale-democratie.nl zijn voorbeelden en praktische instrumenten beschikbaar.

De VNG gaat gemeenten benaderen en ondersteunen die met het uitdaagrecht een start willen maken. Ik adviseer de provincies om het uitdaagrecht op provinciaal niveau verder vorm te geven. De VNG en het kennisnetwerk participatie en uitdaagrecht ondersteunen de provincies daarbij.  
 
Vraag:
Ik ben verheugd dat het kabinet dit jaar 1 mld. euro extra heeft uitgetrokken en dat daarnaast in het coalitieakkoord middelen zijn vrijgemaakt voor de financiering van medeoverheden. Toch is te zien dat diverse gemeenten financiële problemen hebben met alle gevolgen van dien. Ze wentelen de tekorten af op inwoners, de lokale belastingen gaan omhoog. Veel gemeenten voeren een ruim pakket van bovenwettelijke taken uit en van de minister van BZK wil ik graag weten of er enig verband bestaat met de begrotingstekorten bij die gemeenten.

Antwoord:
Gemeenten zijn autonoom in het maken van keuzes, bovenop waar zij wettelijk aan gehouden zijn. Dit is dus bij uitstek iets waarover gemeenten zelf mogen beslissen. Ze hebben een open huishouding en kunnen taken op zich nemen als de lokaal gekozen volksvertegenwoordigers daartoe besluiten.

Voor nieuwe taken geldt Gemeentewet artikel 108 waarin staat dat gemeenten de kosten, verbonden aan de uitvoering van opgelegde taken voor zover zij ten laste van de betrokken gemeenten blijven, door het Rijk vergoed krijgen.

Zoals ik u in de Kamerbrief Integraal Overzicht Financiën Gemeenten heb laten weten, is de financiële positie van gemeenten gunstiger dan een paar jaar geleden. In 2021 had 80 procent een overschot. Gezamenlijk hadden gemeenten een overschot van 1,8 miljard euro. De verwachting is dat de financiële positie van gemeenten de huidige kabinetsperiode verder verbetert gezien de in het coalitieakkoord toegekende middelen voor gemeenten. Daarnaast ontvangen gemeenten en provincies over de periode 2022-2025 een totaal cumulatief vrij besteedbaar accres van circa 14,8 miljard euro bovenop de stand van de Miljoenennota 2022.

Vraag:
Gemeenten bekostigen uit eigen middelen duurzaamheidsfondsen terwijl er landelijke regelingen en subsidies hiervoor zijn. Dit moet wat ons betreft worden onderzocht en beter worden benut. Ik wil dat de minister landelijke regelingen en subsidies nadrukkelijker bij gemeenten onder de aandacht brengt.

Antwoord:
Ik zal samen met de VNG bezien hoe het kabinet landelijk regelingen voor subsidies beter onder de aandacht van gemeenten en haar inwoners kan brengen.

Overigens zijn gemeenten autonoom in het maken van hun keuzes, ook als het gaat om de keuze tussen duurzaamheid en andere prioriteiten. Gemeentebesturen leggen hierover verantwoording af aan de gemeenteraad. 

Vraag:

In het debat over het functioneren van de Rijksdienst heeft de heer Strolenberg - in het kader van het arbeidsmarktkrapteprobleem - gevraagd naar het (meer) sturen op voltijd werken. De minister van BZK gaf toen aan dat er afspraken zijn gemaakt. Wat gaat de minister aanvullend doen om Rijksambtenaren meer uren te laten maken als ze dat willen?

Antwoord:
Vooropgesteld: het aandeel deeltijders binnen de Rijksoverheid is relatief beperkt: 72% van de rijksambtenaren werkt voltijds. In andere overheids- en onderwijssectoren, zoals het primair onderwijs en de zorg, is dit percentage fors lager. Over 2021 was het totaal aandeel voltijdswerkende gemiddeld ca. 52% (bron: CBS)

Rijksambtenaren die meer (of minder uren) willen gaan werken, hebben het wettelijk recht om hiertoe periodiek een verzoek in te dienen bij hun leidinggevende. Er moet uiteraard wel (meer) werk beschikbaar zijn.

Daar waar functies lastig vervulbaar zijn – denk aan ICT-functies - voelen leidinggevenden zeker een prikkel om deeltijders te vragen meer uren te werken. Ook het instrument van een arbeidsmarkttoelage kan worden ingezet.

Werken in deeltijd kan overigens ook een bewuste en weloverwogen keuze van de medewerker zijn, bijvoorbeeld omdat werk met zorgtaken gecombineerd moet worden.

Op dit moment zie ik nog geen noodzaak om aanvullende maatregelen te nemen om meer uren werken (verder) te stimuleren.

Vragen van het lid Leijten, R.M. (SP) (SP) 

Vraag:
Welk belang van de staat is nou precies onderhevig geweest of ingezet bij het volgen van de journalist? Moeten wij dat willen? Is dat goed voor onze democratie?

Antwoord:
Op een individueel geval kan ik in het openbaar niet ingaan. Wel kan ik in algemene zin aangeven dat het mogelijk is dat persoonsgegevens van een journalist voorkomen in de systemen van de AIVD. Dit kan uiteenlopende redenen hebben, bijvoorbeeld wanneer iemand onderzoek doet naar een onderwerp dat ook door de AIVD wordt onderzocht of bijvoorbeeld wanneer iemand naams in mediaberichtgeving wordt genoemd die door de AIVD wordt verwerkt. Dit betekent overigens niet dat de journalist van wie de naam voorkomt in de systemen van de AIVD zelf onderwerp is van onderzoek door de AIVD.

Persvrijheid is, net als persveiligheid, essentieel voor onze democratische rechtsorde. Een journalist moet altijd onafhankelijk en onbelemmerd kunnen werken. Journalisten zijn echter niet uitgesloten van onderzoek door de AIVD, er kan een zwaarwegende reden zijn dit onderzoek te doen. Indien er onderzoek naar een journalist wordt gedaan dan is er wel degelijk sprake van controle, zelfs van verzwaarde controle, onder andere door een onafhankelijke toets van de rechtbank van Den Haag voorafgaand aan de inzet van bijzondere bevoegdheden en de toestemmingstermijn is beperkt tot 4 weken.


Vraag van het lid Leijten:

Kan er een fonds van 750 mln. euro, binnen het gemeentefonds geoormerkt worden waarmee warmtepunten in de buurt kunnen worden gerealiseerd?

Vraag van het lid Van Dijk:

Er is nog steeds geen duidelijkheid voor verenigingen en gemeentes over hoe verenigingen en maatschappelijke instellingen tegemoet worden gekomen met hun hoge energierekening. Wat is hiervan de laatste stand van zaken?

Vraag van het lid Bromet:
Instellingen zoals dorpshuizen, sporthallen, sportclubs etc. hebben te maken met hoge energierekeningen en hebben als gevolg daarvan te maken met opzeggingen van mensen die zelf geen geld meer hebben. Vraag aan de minister van BZK: herkent zij dit probleem?

Antwoord op de vragen van het lid Leijten, het lid van Dijk en het lid Bromet:
Het kabinet is zich ervan bewust dat de hoge energieprijzen mensen, maar ook lokale voorzieningen zoals zwembaden en buurthuizen voor een grote uitdaging zetten deze winter.

In de brief getiteld “Kamerbrief budgettaire impact APB”, die vorige week aan uw Kamer is gestuurd, heeft het kabinet u laten weten zich de komende tijd in te spannen om uitvoering te geven aan de moties van de leden Paternotte en Heerema aangaande de gevolgen van de stijgende energieprijzen voor publieke voorzieningen en maatschappelijke organisaties. Hierbij zal worden gekeken in welke gevallen en in welke mate financiële knelpunten optreden en wat de invloed hiervan is op de samenleving. Aangezien de situatie per geval zal verschillen, zal per sector worden bekeken wat een passende oplossing is. Op basis van dit integrale beeld wordt bezien op welke manier hierin tegemoet gekomen kan worden en hoe dit gedekt zal worden.

Bij Najaarsnota 2022 zal het kabinet een besluit nemen over of en hoe om te gaan met de vergoeding voor de maatschappelijke instellingen en publieke voorzieningen. Uw Kamer zal hier uiterlijk 1 december over worden geïnformeerd. Vervolgens zullen de vakdepartementen de voorstellen nader uitwerken en uw Kamer daarover informeren.

Vragen van het lid Dekker-Abdulaziz, H. (D66) (D66)

Vraag:
In deze begroting wordt € 1 mld. incidenteel beschikbaar gemaakt voor gemeenten in 2026. Maar er is verder geen duidelijkheid op de lange termijn. Kunnen wij hieruit concluderen dat invoering van de nieuwe financieringssystematiek inclusief mogelijke uitbreiding van het lokaal belastinggebied per 2026 niet meer haalbaar is? En nu hebben gemeenten € 1 mld. er weliswaar bij voor de begroting van 2026, maar wat mogen zij verwachten als zij de begroting van 2027 gaan voorbereiden?

Antwoord:
Het kabinet stelt in aanloop naar de nieuwe financieringssystematiek in 2026 eenmalig € 1,1 miljard extra in 2026 beschikbaar voor gemeenten en provincies. Het extra bedrag maakt onderdeel uit van het totaalpakket waar het kabinet op basis van integrale besluitvorming op uit is gekomen.

De financiële ruimte in het jaar 2026, gecorrigeerd voor loon-en prijsontwikkeling, ligt circa € 2,5 miljard hoger dan in het jaar 2021 en ongeveer € 1 miljard dan in het jaar 2022. Vanaf 2027 ligt de financiële ruimte ca. € 1,4 mld. hoger dan in 2021 en is het ongeveer gelijk aan het jaar 2022.

Het kabinet blijft over de uitwerking van de nieuwe financieringssystematiek komend jaar in gesprek met gemeenten en provincies.

Vraag:
Worden de regiodeals ook voldoende onder de aandacht gebracht bij de BES-eilanden?

Antwoord:
Ja, de Regio Deal aanpak is bij de BES-eilanden bekend. De BES-eilanden hebben reeds een regio deal lopen vanuit de eerste tranche. Daarnaast is recent met de drie eilanden gesproken over het proces omtrent de lopende en de komende tranches.

Vraag van het lid Sneller, J. (D66) (D66)

Vraag:
Deelt de minister het pleidooi van de Staatscommissie-Remkes voor meer lange termijnakkoorden om de slagkracht en stabiliteit van beleid en democratie te vergroten?

Antwoord:
Het idee om meer te gaan werken met langetermijnakkoorden werd door de Staatscommissie-Remkes gekoppeld aan de wens om te komen tot kortere regeerakkoorden. Het idee daarbij is dat fracties in de Tweede Kamer dit soort akkoorden voor de lange termijn sluiten. Als gevolg hiervan zou het regeerakkoord dan voortaan wat korter kunnen.

Het initiatief voor een dergelijk akkoord kan dus uit uw Kamer komen. Los daarvan maakt ook het kabinet steeds vaker werk van het in politieke akkoorden formaliseren van beleidsontwikkelingen met een relatief verre tijdshorizon, zoals bijvoorbeeld bij het Klimaatakkoord.

Vragen van het lid Dijk, Inge van (CDA) (CDA)

Vraag:
Uit reacties op de website internetconsultatie.nl blijkt dat wij in Den haag bij de vaststelling van wetten nog te vaak denken dat ze logisch en begrijpelijk zijn. Hoe gaat de overheid om met de mensen die de moeite hebben genomen om te reageren. Krijgen ze een koude ontvangstbevestiging of krijgen ze ook een mooie inhoudelijke reactie?

Antwoord:
Een inhoudelijke reactie staat op de website www.internetconsultatie.nl/knellendewettenenregels in de vorm van een verslag van de internetconsultatie. Dit verslag is ook met een notificatie naar de mensen gestuurd die hebben aangegeven daar prijs op te stellen. Mensen hebben dus niet alleen een ontvangstbevestiging gekregen, maar kunnen ook nalezen op de website wat de departementen met de specifieke inbreng op hun terrein gaan doen.

Met de departementen is afgesproken dat elk aangedragen voorbeeld van een hardvochtigheid wordt onderzocht en wordt verwerkt in de rapportages aan de Kamer, maar dat het – zoals gebruikelijk bij een (internet)consultatie - niet nodig is om iedereen individueel van een antwoord te voorzien.

Vraag:
Zou de minister van BZK in het licht van rapport-Remkes willen reflecteren op een regionaal kiesstelsel? Temeer dat we weten dat het overgrote deel van de huidige Kamerleden uit de Randstad komt en veel mensen het gevoel hebben dat de Randstad beslist over wat er in de rest van Nederland gebeurt.

Antwoord:
Naar aanleiding van het advies van de Staatscommissie parlementair stelsel heeft het kabinet drie kiesstelsels afgewogen. Het kabinet kwam tot de conclusie dat het Burgerforum kiesstelsel (‘Met één stem meer keus’) de beste basis biedt om verder te gaan met de wijziging van het kiesstelsel.

Afgelopen juli heb ik uw Kamer per brief laten weten hoe ik verder ga met het wetsvoorstel ‘Met één stem meer keus’. Kern van dit wetsvoorstel is dat kiezers de mogelijkheid krijgen om een stem uit te brengen op de gehele lijst van een partij of op één enkele kandidaat van die partij.
Kandidaten die zo voorkeursstemmen verwerven worden sneller gekozen dan dat nu het geval zou zijn. 

Momenteel wordt onderzoek gedaan naar de effecten van dit wetsvoorstel voor het decentrale niveau. Ook werk ik aan een beter onderbouwing van het wetsvoorstel naar aanleiding van het advies van de Raad van State. Ik verwacht het wetsvoorstel in de eerste helft van 2023 bij uw Kamer in te dienen.

Vraag:
Vorig jaar is door de collega Grinwis en mijzelf de motie ingediend die vraagt om mede ondertekening door BZK, voor wetgeving die medeoverheden raakt. Het kabinet stelt nu voor die motie als volgt uit te voeren: Er komt een uitvoeringstoets om in beeld te brengen wat de effecten zijn en ondertekening is het sluitstuk. Wat als je in beeld hebt gebracht wat de gevolgen zijn. Ik wil graag lezen wat er met die bevindingen gedaan wordt en of de minister van BZK het vervolgens verantwoord vindt haar taken op voorgestelde manier en met de voorgestelde middelen over te dragen. Graag een reactie.

Antwoord:
Het is voor medeoverheden en voor onszelf van belang dat beleid van het Rijk uitvoerbaar is. Daarom ook dat we de uitvoeringstoets decentrale overheden inrichten (UDO). De uitvoerbaarheidstoets decentrale overheden (UDO) bevat een gezamenlijk proces voor Rijk en medeoverheden, dat helpt om beleid vorm te geven dat uitvoerbaar en effectief is.

De UDO bevat handvatten voor de toepassing van artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet, artikel 108 derde lid van de Gemeentewet en artikel 105 derde lid van de Provinciewet. Het ministerie van BZK is betrokken bij het opstellen van de UDO en adviseert over de naleving van wet- en regelgeving voor decentrale overheden op het gebied van financiële en bestuurlijke randvoorwaarden. 

Aanvullend kan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vanuit haar rol bezien of zij een voorstel steunt wat betreft de positie van medeoverheden. De keuze ten aanzien van eventuele medeondertekening kan hiervan het sluitstuk zijn.

Vraag:
Hoe kan het dat raadsleden met een handicap nog steeds nadelige gevolgen ondervinden van hun raadsvergoeding in relatie tot bijvoorbeeld hun uitkeringen? Waarom worden zij bijvoorbeeld gekort? Met collega’s Pallant en Werner heb ik hier al vaker vragen over gesteld. Maar ik wil eigenlijk vooral weten wanneer is dit opgelost?

Antwoord:
Verrekening tussen raadsvergoeding en een uitkering vindt altijd plaats. Dat geldt dus niet alleen voor degenen die vanwege een handicap een uitkering ontvangen. De raadsvergoeding wordt namelijk beschouwd als inkomen en wordt daarom verrekend met de uitkering. Deze verrekenregels behoren tot de kernonderdelen van de uitkeringswetten en gelden voor iedereen.

Wat wel kan, en ook wordt gedaan, is informatie verstrekken over deze complexe materie. Er is namelijk ook veel onbekend over wat er wel is geregeld. Daarom wordt binnenkort de website www.politiekeambtsdragers.nl uitgebreid met antwoorden op veel gestelde vragen. De vraag over de consequenties van een raadsvergoeding op een arbeidsongeschiktheidsuitkering zit daar ook bij.

Daarnaast heb ik een Aanjaagteam ingesteld. Dat is een groep van ervaringsdeskundigen die niet alleen fungeren als rolmodel en ambassadeur op dit vlak, maar ook hun ervaring willen delen als politieke ambtsdrager met een beperking. Met een uitgebreidere informatievoorziening hoopt het kabinet te voorzien in de behoefte aan meer duidelijkheid over samenloop tussen uitkering en vergoeding.

Vraag:
Uit recent onderzoek blijkt dat er enerzijds veel interesse is in lokaal nieuws en anderzijds dat de lokale media het financieel zwaar heeft. En als we dit weten en tegelijkertijd worstelen met het bereiken van mensen als het gaat om informatie over inkomensondersteuning, zoals bij het aanvragen van toeslagen, zou de overheid er dan niet verstandig aan doen pagina’s bij lokale media in te kopen om inwoners te informeren en deze media meteen een steuntje in de rug te geven. Wat vindt de minister van BZK van dit idee?

Antwoord:
Het is van belang dat burgers op een goede en toegankelijke manier kennis kunnen nemen van overheidsinformatie, waardoor zij bijvoorbeeld goed op de hoogte zijn van de mogelijkheden op het gebied van inkomensondersteuning. Lokale informatiebronnen spelen daarbij een belangrijke rol. 

Ik ben niet bekend in welke hoeveelheid wij als Rijksoverheid momenteel ruimte inkopen bij lokale media. Maar ik ben zeker bereid uw suggestie onder de aandacht brengen bij het ministerie van AZ. 

Ik juich het daarnaast toe dat lokale overheden blijven kijken naar de mogelijkheden waarop zij hun inwoners het beste kunnen informeren. Het is echter aan lokale overheden zelf om te beslissen of het inkopen van advertentieruimte bij lokale media, zoals bijvoorbeeld huis-aan-huisbladen, de beste manier is om hun inwoners te informeren. Lokale overheden kunnen immers zelf het beste inschatten hoe en via welk medium zij hun inwoners het beste kunnen bereiken met specifieke informatie.

Tot slot maakt de wijziging van de Bekendmakingswet het voor overheden sinds 2020 gemakkelijker om hun inwoners digitaal te bereiken met elektronische publicatie van algemene bekendmakingen, mededelingen en kennisgevingen. Vanaf begin 2023 ontvangen burgers die dat willen ook attenderingen op voor hun relevante bekendmakingen via hun persoonlijke e-mailadres zoals dat bekend is bij MijnOverheid.
 
Vraag van het lid Van Dijk:
Ik zou graag weten hoe het bedrag van €1,1 mld. is bepaald. Ik weet dat het proces loopt om te komen tot structurele afspraken over de financiering voor gemeenten. Het CDA zou in ieder geval graag zien dat de opschalingskorting van tafel gaat en dat bij de bepaling van het accres voldoende rekening wordt gehouden met de ontwikkelingen in de samenleving, zoals volume, bevolkingsgroei en maatschappelijke omstandigheden als vergrijzing.

Vraag van het lid Bromet:

Graag hoor ik of en hoe de minister van BZK de gemeenten gerust kan gaan stellen voor de periode na 2025.

Antwoord op de vragen van het lid Van Dijk en het lid Bromet:
In het coalitieakkoord is voor de periode 2023-2025 de oploop van de opschalingskorting voor gemeenten en provincies geschrapt (€ 715 mln.). Vanaf 2026 de oploop van de opschalingskorting weer opgenomen in het financiële beeld.

Vanaf 2026 is er structureel € 1 miljard extra accres beschikbaar ten opzichte van miljoenennota 2022 en wordt het accres enkel nog aangepast voor de loon- en prijsontwikkeling. Het kabinet stelt in aanloop naar de nieuwe financieringssystematiek in 2026 eenmalig € 1,1 miljard extra in 2026 beschikbaar voor gemeenten en provincies. Het extra bedrag maakt onderdeel uit van het totaalpakket waar het kabinet op basis van integrale besluitvorming op uit is gekomen.

De financiële ruimte in het jaar 2026, gecorrigeerd voor loon-en prijsontwikkeling, ligt circa € 2,5 miljard hoger dan in het jaar 2021 en ongeveer 1 miljard dan in het jaar 2022. Vanaf 2027 ligt de financiële ruimte ca. 1,4 mld. hoger dan in 2021 en is het ongeveer gelijk aan het jaar 2022. Deze ruimte behoudt de jaren daarna zijn reële waarde, maar neemt met het vastzetten van het accres vanaf 2026 niet meer toe of af.

Het kabinet blijft, zoals ik ook in mijn Kamerbrief “Vervolg Contourennota en Integraal Overzicht Financiën Gemeenten” van 7 oktober jl. heb aangegeven, over de uitwerking van de nieuwe financieringssystematiek komend jaar in gesprek met gemeenten en provincies in gesprek.

Vragen van het lid Bromet, mw. L. (GL) (GL)

Vraag:
Burgers willen dat de overheid er voor hen is als dat nodig is en dat ze kunnen meepraten over hoe besluiten tot stand komen. Dit betekent dat verkiezingen waar de opkomst hoog is en waar ook jongeren vanaf 16 jaar meedoen. Nieuwe vormen van democratie kunnen burgers in staat stellen actief mee te doen. Het parlement moet in staat zijn haar werk goed te doen. Dat betekent dat we met elkaar de vraag moeten beantwoorden of ons parlement nog steeds de goede omvang heeft en moeten we altijd de juiste en volledige informatie tot onze beschikking hebben. Wat gaat de minister van BZK doen om dat voor elkaar te krijgen?

Antwoord:

Het kabinet onderschrijft het belang van een actieve betrokkenheid van burgers bij de totstandkoming van beleid. De ambitie van het kabinet is om de invloed en zeggenschap van mensen op beleid en uitvoering deze kabinetsperiode ook op nationaal niveau te vergroten. Hierbij kan gedacht worden aan een burgerparticipatie als een aanvulling op de representatieve democratie. Ik zal de Kamer hierover per brief nog nader informeren.

Mede in reactie op het advies van de Staatscommissie parlementair stelsel heeft het vorige kabinet aangegeven niet te voelen voor verlaging van de kiesgerechtigde leeftijd naar 16 jaar. De Staatscommissie wees erop dat er geen duidelijk wetenschappelijk bewijs is voor de effecten van zo’n verlaging. De kiesgerechtigde leeftijd is van oudsher bovendien gekoppeld aan de leeftijd waarop iemand meerderjarig wordt en het kabinet is niet voornemens die te verlagen.

Het parlement moet uiteraard gefaciliteerd worden om zijn werk goed te doen. Enerzijds betekent dit dat in de begroting voldoende middelen ter beschikking worden gesteld. De Kamers hebben bij de voorbereiding en totstandkoming van de begrotingswet die betrekking heeft op de Staten-Generaal een belangrijke rol, die ook past bij de bijzondere staatsrechtelijke positie van het parlement. Anderzijds betekent dit dat het kabinet op een zo goed mogelijke manier invulling geeft aan de inlichtingenplicht. Dat doet het kabinet bijvoorbeeld door meer zaken actief openbaar te maken. Concreet wijs ik in dit verband op de beleidslijn over de openbaarmaking van beslisnota’s. Die geldt al geruime tijd voor met name wetgeving, maar de werkingssfeer is recent verder uitgebreid. Ik houdt hierover ook graag goed contact met de werkgroep informatieafspraken die uw Kamer heeft ingesteld.

Het kabinet ziet voorshands geen aanleiding om de omvang van de Kamers te wijzigen. De staatscommissie parlementair stelsel heeft hiertoe ook niet geadviseerd.

Vragen van het lid Bikker, Mirjam (CU) (CU)

Vraag:
Grensgemeenten: welke mogelijkheden ziet de minister van BZK om juist op het gebied van wet- en regelgeving nog een slag te slaan om zo te laten zien dat wij niet alleen een verre vriend zijn, maar eigenlijk ook gewoon een goede buur?

Antwoord:
Het is belangrijk om bij nieuwe wet- en regelgeving rekening te houden met regionale verschillen alsook met gevolgen voor regio’s aan de grens. Dit doet het kabinet onder andere door veelvuldig contact tussen het rijk en de regio’s, maar ook door inzet van de grenseffectentoets. Deze toets maakt sinds de zomer van 2021 onderdeel uit van het Integraal Afwegingskader (IAK); hierin staan de normen waaraan nieuw beleid en regelgeving moet voldoen.

De komende tijd zet ik mij in om de toepassing van deze toets te stimuleren bij andere departementen en hen waar nodig te ondersteunen. Daarnaast heeft de Vlaams-Nederlandse bestuurlijke werkgroep grensbelemmeringen aanbevelingen gedaan voor het versterken van de grensoverschrijdende samenwerking onder andere door het aanpakken van grensbelemmeringen. Later dit jaar kom ik met een kabinetsreactie op het tweede advies van deze bestuurlijke werkgroep.

Vraag:

Wat is eigenlijk het sectorplan van de overheidsdienstverlening als corona onverhoopt heviger wordt? Ik heb het nog niet gezien en zou dat bij uitstek niet het moment zijn om van de nood een deugd te maken en die één loket gedachte ook daarin op te nemen?

Antwoord:

Er is geen sectorplan corona voor overheidsdienstverlening, maar er zijn wel richtlijnen voor de rijksdienst voor de omgang met corona opgesteld. Deze richtlijnen zijn altijd wel gedeeld met andere overheden zoals gemeenten, provincies en waterschappen.

Momenteel gelden alleen nog de basismaatregelen, maar als daar aanleiding toe is, zullen deze richtlijnen aangepast aan de situatie van het moment weer worden aangevuld en uitgedragen.

Vragen van het lid Eerdmans, Joost (JA21) (JA21)

Vraag:

Het zijn zorgelijke, gevaarlijke tijden. Een nucleaire oorlog is steeds dichterbij aldus de president van de VS. Zijn wij als Nederland wel voldoende voorbereid als de bom valt? Vanuit deskundigen klinkt er namelijk stevige kritiek: onvoldoende schuilkelders, geen bescherming van havens, energiecentrales of drinkwatervoorziening. 30 jaar van bezuinigingen hebben ons op dit terrein bijzonder kwetsbaar gemaakt. Graag de reactie van de minister van BZK. Is er eigenlijk wel een rampscenario?

Antwoord:
Dit is een vraag voor de minister van Justitie en Veiligheid. Ik heb de vraag van het lid Eerdmans aan haar doorgeleid en zij heeft, vanuit haar coördinerende rol voor de nationale veiligheid, aangegeven hier schriftelijk op te zullen reageren richting uw Kamer voor aanvang van de begrotingsbehandeling van het ministerie van J&V.

Vragen van het lid Bisschop, R. (SGP) (SGP)

Vraag:
Wat doen wij als we constateren dat de overheid de rechtszekerheid van burgers niet waarborgt en handelt in strijd met toezeggingen en wettelijke normen? En wat doen we als zelfs de inspecties de hoop opgeven en aangeven dat de toezicht niet tot verbetering kan leiden? En wanneer komt de uitwerking van de plannen van de rijksinspecties?

Antwoord:
In een democratische rechtsstaat is het goed functioneren van checks and balances tussen instituties en staatsmachten van fundamenteel belang. Checks and balances houden de staatsmachten scherp en zorgen er tegelijkertijd voor dat de overheid niet ontaardt in willekeur.

Ook binnen instituties en staatsmachten zijn dit soort mechanismen van groot belang, waarbij een bijzondere rol is weggelegd voor het toezicht. Enerzijds omdat sommige toezichthouders de naleving van wet- en regelgeving door de overheid zelf controleren, anderzijds omdat toezichthouders in de toezichtspraktijk ervaren hoe beleid uitpakt. Deze ervaringen moeten zij kunnen delen met degenen die het beleid opstellen zodat dit eventueel aangepast kan worden en onbedoelde effecten kunnen worden tegengegaan.

De toezichthouders vormen de ogen en oren van politiek en beleid. Het is daarom van groot belang dat zij hun toezichttaak onafhankelijk kunnen uitoefenen, zodanig dat hun bevindingen niet worden beïnvloed door politieke afwegingen of druk uit het beleid of de onder toezicht gestelden. Vandaar dat ik werk aan een kaderwet op de rijksinspecties om de onafhankelijke taakuitoefening door rijksinspecties beter te borgen. Bij de uitwerking van de wet betrek ik onder andere de initiatiefnota over dit onderwerp van het lid Omtzigt, de brief van de inspectieraad en de uitkomsten van de Brede evaluatie. Voor het kerstreces krijgt u van mij namens het kabinet de reactie op de initiatiefnota van het lid Omtzigt.

Vraag:
Wij zien graag de hoofdlijnen tegemoet van het wetsvoorstel om de positie van de waarnemend burgemeester te verbeteren. Ik heb dat punt eerder aan de orde gesteld naar aanleiding van een concrete casus en mijn vraag is of het niet goed is om dan met een brede blik daarnaar te kijken en bijvoorbeeld ook de herbenoeming erbij te betrekken. Wat zijn de criteria daarvoor? Deelt de minister van BZK de mening dat de keuze om een waarnemend burgemeester te benoemen geen instrument mag zijn om geesten rijp te maken voor een herindeling of fusie?

Antwoord:
Het lid Bisschop heeft, samen met het lid Strolenberg, bij de begrotingsbehandeling vorig jaar een motie ingediend die ziet op het ontslag van een waarnemend burgemeester. Uw Kamer krijgt van mij op korte termijn een brief hoe ik uitvoering aan die motie wil geven.

Vraag:
De minister van BZK is verantwoordelijk voor de Algemene Wet Gelijke Behandeling en de SGP heeft de indruk dat die taak eventueel actiever kan worden ingevuld. Het is bijvoorbeeld opvallend dat het wetsvoorstel over zelfidentificatie in de burgerlijke stand zoals dat nu in behandeling is, alleen is ondertekend door justitie en onderwijs, terwijl indringende afwegingen van gelijke behandeling aan de orde zijn. Het lijkt erop dat nauwelijks rekenschap wordt gegeven wat de consequenties zijn voor de uitzonderingen in het besluit gelijke behandeling. Hoe ziet de minister van BZK haar rol hier in?

Antwoord:
De Awgb definieert onderscheid op grond van geslachtskenmerken, genderidentiteit en genderexpressie als een vorm van onderscheid op grond van geslacht. Het wetsvoorstel waar het lid Bisschop aandacht voor vraagt - de voorgestelde wijziging van de Transgenderwet - brengt in de Awgb geen verandering. En heeft dus ook geen consequenties voor de uitzonderingen in het Besluit.


Vraag:

De minister heeft al aangekondigd de restzetelverdeling in gemeenten te willen aanscherpen. Dat vindt de SGP een beetje moeilijk te volgen. Hoe is nu aannemelijk te maken dat juist deze restzetels bijdragen aan bestuurlijk impasse. Kijk bijvoorbeeld naar de gemeente Den Haag, daar heeft alleen FvD dit jaar een restzetel gekregen die net niet op eigen kracht werd gehaald. Maar die ene zetel was toch echt niet de oorzaak van de lange formatieduur. Het probleem lijkt bijvoorbeeld eerder gelegen in de slinkende omvang van de grote partijen. De SGP hoort dan ook graag hoe de minister van BZK kijkt naar de effecten voor kleine gemeenten. Kan de huidige verdeling daar niet juist bijdragen aan een betere afspiegeling, waarbij partijen met een zetel soms een bemiddelende rol kunnen vervullen?

Antwoord:
Het is naar mijn overtuiging niet onredelijk om te bepalen dat een partij eerst op eigen kracht een zetel moet halen, voordat zij in aanmerking komt voor een restzetel.

Sinds in 1989 met uw Kamer gesproken is over de toewijzing van restzetels, is het aantal gemeenten ruim gehalveerd. Hierdoor is het aantal zetels per gemeenteraad gemiddeld toegenomen. Waar er in 1989 nog zorgen waren over de vraag of kleine partijen wel in de raad konden komen en deze niet verdrongen zouden worden door de grote (landelijke) partijen, is inmiddels zichtbaar dat gemeenteraden in toenemende mate uit een steeds groter wordend aantal kleine fracties bestaan. Tegelijkertijd zie ik ook de groeiende zorgen over de versplintering in de raad vanwege het toenemend aantal verschillende kleine partijen, waardoor de bestuurbaarheid onder druk komt te staan.

Hoewel een kleine partij met één zetel soms een bemiddelende rol kan vervullen, meen ik dat de nadelen van de versplintering zwaarder wegen. Daarom ben ik voornemens een wijziging van de Kieswet bij uw Kamer aanhangig te maken die regelt dat politieke groeperingen ook bij andere verkiezingen dan de Tweede Kamerverkiezing (uitgezonderd de Eerste Kamerverkiezing) ten minste de kiesdeler moeten hebben behaald om voor een restzetel in aanmerking te komen.

Vraag:
Geldt het beleidskader herindelingen van het vorige kabinet onverkort of moeten we nieuwe accenten verwachten? De SGP vindt dat we lering moeten trekken uit ervaringen van recente herindelingen. De heer van Diepen, inwoner van voormalige gemeente Sint Pancras, beschreef bijvoorbeeld een dik boek over het ontstaan van de gemeente Dijk en Waard. Zeer lezenswaard. Hij stelt onder meer dat de uitvoering van draagvlakonderzoek duidelijker omschreven moet worden om veel ‘slagen’ bij herindelingen te beperken. Gaat de minister van BZK zulke concrete suggesties overwegen? Ik herinner dan ook even de casus Groningen en Haren, er is nog wat te winnen. Kan de minister van BZK daarop reflecteren.

Antwoord:
Voor mij zijn herindelingen geen doel op zich. Besluiten over een gemeentelijke herindeling raken direct de leefomgeving van inwoners. Gemeenten zijn de meeste nabije overheid en veel mensen voelen zich betrokken bij hun lokale gemeenschap. Dat kan een straat, wijk, dorp of gemeente zijn. In het huidige beleidskader gemeentelijk herindeling neemt dit criterium ook nu al een belangrijke plaats in. Ik zet dan ook het huidige beleid voort dat het aan gemeenten zelf is om invulling te geven aan de manier waarop zij draagvlak bevorderen en vaststellen.

Vragen van het lid Baarle, Stephan van (DENK) (DENK)

Vraag:
Hoe kan deze minister van BZK blijven volhouden dat er voldoende geld naar discriminatiebestrijding gaat? Waar is dit op gebaseerd?

Antwoord:
De aanpak van discriminatie ziet op drie onderdelen, die ook terug komen in het Nationaal Programma tegen discriminatie en racisme:

  • erkennen en voorkomen

  • herkennen en melden

  • bijstaan en beschermen

Binnen ieder van die onderdelen zijn en worden verschillende acties in gang gezet, groot en klein, waarvan een deel gefinancierd wordt uit middelen die gelabeld zijn als middelen voor de aanpak van discriminatie. Maar een deel van het beleid is niet als zodanig gelabeld, terwijl er wel zeker geld naar toe gaat. Denk bijvoorbeeld aan de aanpak door de politie, lokale aanpakken door gemeenten of het onderwijs.

Vraag:
Wij hebben ook een amendement ingediend om de aanbeveling van de Nationaal Coördinator te volgen en maken 250 duizend euro vrij voor een nationaal onderzoek tegen moslimdiscriminatie. Want een heel groot gedeelte van de Nederlandse moslims loopt aan tegen discriminatie en het is goed dat we onderzoek doen naar op welke vlakken in de samenleving dat gebeurt en hoe dat gebeurt en in welke mate. Want alleen als je goed weet wat het probleem is kan je het probleem gedegen aanpakken. Deelt de minister van BZK met DENK dat we dit onderzoek volgend jaar moeten uitvoeren?

Antwoord:
Cijfers over discriminatie van moslims in Nederland zijn zorgelijk, zoals de NCDR in zijn nationaal programma ook aangeeft:

  • waar 27 procent van alle Nederlanders discriminatie ervaart, is dit onder moslims 55 procent.

  • Bij de ADV’s gaat een belangrijk deel van de klachten over herkomst en godsdienst, waaronder moslimdiscriminatie. (Van de 6.922 meldingen in 2022, is 34% gericht op herkomst en 4% gericht op godsdienst. 65% van de discriminatie gericht op godsdienst gaat over moslims, 165 meldingen in 2022.)

Discriminatie is derhalve voor veel moslims in Nederland helaas vaak een zeer alledaagse ervaring, die grote impact heeft op hun leven en hun participatie in de samenleving. In het Nationaal Programma is moslimdiscriminatie daarom heel nadrukkelijk opgenomen en zijn versterkingen aangekondigd.

Vraag:
Er is ook een motie van DENK aangenomen om het antidiscriminatiebeleid te voorzien van targets en streefcijfers. Dat wordt op de lange baan geschoven, naar een mogelijk volgend programma van de Nationaal Coördinator. Ik zou graag van deze minister de toezegging krijgen dat we in de volgende begroting gewoon streefcijfers en targets op het discriminatiebeleid zien.

Antwoord:
Ik deel de waarde van streefcijfers en targets. Het is belangrijk dat we evidence-based-beleid maken en onze voortgang kunnen meten. Ik vind alleen, nu we het Nationaal Programma hebben, de begroting niet de juiste plek om die beleidstargets op te nemen. Het Nationaal Programma is dé plek waar al het discriminatiebeleid bij elkaar gebracht wordt. Daarin moeten we het dan ook opnemen. Ik vermoed overigens dat de begroting van volgend jaar en het Nationaal Programma elkaar in de tijd niet veel zullen ontlopen, beide zijn voorzien voor het najaar 2023.

Vraag:
De Nationaal Coördinator heeft de aanbeveling gedaan om te gaan kijken naar BiBob-beleid. Is de minister bereid om de aanbeveling van de Nationaal Coördinator uit te voeren om dat BiBob-beleid onder de loep te nemen?

Antwoord:
Mijn collega van JenV gaat kijken op welke manier deze aanbeveling zou kunnen worden uitgevoerd.

Met de Wet Bibob wordt de integriteit van de overheid beschermd. De Wet Bibob is van toepassing in bepaalde ‘kwetsbare sectoren’, oftewel sectoren die gevoelig zijn voor georganiseerde criminaliteit. De Wet Bibob is een discretionaire bevoegdheid van bestuursorganen; bestuursorganen mogen zelf bepalen of en wanneer zij de Wet Bibob inzetten. De meeste bestuursorganen hebben daarom in beleid opgenomen wanneer zij de Wet Bibob inzetten. Dit voorkomt vooringenomenheid. Het kan zijn dat bijv. signalen (bekend bij gemeente, uit media, van het RIEC) aanleiding geven om te twijfelen aan integriteit, het kan gaan om bijvoorbeeld ondernemingen/bouwwerken in aangewezen gebieden of om transacties vanaf een bepaalde koopsom.
 
Vragen van het lid Koekkoek, Marieke (Volt) (Volt)

Vraag:
Hoe is het volgens de minister van BZK logisch dat er in gemeenten en provincies nauwelijks toezicht is op wie er toegang heeft tot burgermeester, wethouders en gedeputeerden. En welke stappen kunnen er genomen worden om er wel grip op te krijgen. Is het een idee om expliciet in de Gemeentewet op te nemen dat het college van B&W zorg moet dragen voor transparantie in de uitvoering van hun taak?

Antwoord:
Op lokaal niveau is de burgemeester verantwoordelijk voor het bevorderen van de bestuurlijke integriteit (artikel 170 lid 2 Gemeentewet); de commissaris van de Koning heeft een vergelijkbare rol binnen het provinciaal bestuur (artikel 175 lid 2 Provinciewet). De suggestie ten aanzien van lobby en transparantie bij decentrale overheden zal ik nader bezien in het kader van de visienota integriteit openbaar bestuur, die ik zoals eerder heb toegezegd, in het eerste kwartaal van 2023 aan uw Kamer zal sturen. Daarbij zijn uitvoerbaarheid en proportionaliteit toetsstenen en de vraag of het passend is binnen het stelsel van decentraal bestuur zoals we dat kennen.

Vraag:

De meerderheid geeft Nederland een onvoldoende. Het SCP rapport vermeld waarom men de regering wantrouwt. De regering is niet transparant, er wordt gelogen en er wordt teveel aan beeldvorming gedacht. Nog steeds is niet duidelijk welke algoritmes de overheid gebruikt, en of deze discrimineren. Worden grondrechten voldoende geborgd? Ziet de minister van BZK de rol van het ministerie en haarzelf om de grondrechten en internationale verdragen te handhaven?

Antwoord:
Grondrechten maken kernonderdeel uit van onze democratische rechtsstaat. Zij beschermen onze burgers tegen de overheid en indirect ook tegen elkaar. Dat is enorm belangrijk. Reden waarom ik mij volop inzet voor normering en handhaving. Begin dit jaar heb ik dan ook met volle overtuiging enkele grondwetswijzigingen verdedigd in beide Kamers, die deze zomer in werking zijn getreden. Ik noem de algemene bepaling (“De Grondwet waarborgt de grondrechten en de democratische rechtsstaat”), de modernisering van artikel 13 van de Grondwet over het brief- en telecommunicatiegeheim en de opneming van het recht op een eerlijk proces voor een onafhankelijke en onpartijdige rechter. Binnenkort zal het initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van artikel 1 Grondwet in de Eerste Kamer in tweede lezing worden behandeld.

Deze normeringen zijn van cruciaal belang, maar niet voldoende. Er moet ook aan worden getoetst bij de voorbereiding van wetgeving, door alle betrokken actoren, waaronder de regering zelf. En dat kan altijd beter. Reden waarom mijn ministerie de Handreiking Constitutionele toetsing heeft uitgebracht voor een verdere professionalisering van de toetspraktijk, met daarbij bijzondere aandacht voor onder andere het discriminatieverbod.

Het zou mooi zijn als ook de rechter formele wetgeving kan gaan toetsen aan in elk geval de grondwettelijke vrijheidsrechten. Dat zou ten goede komen aan de individuele rechtsbescherming. Ik heb u daarover deze zomer met mijn ambtgenoot voor Rechtsbescherming de hoofdlijnenbrief constitutionele toetsing toegestuurd.

Verder gaat het ook om handhaving van grondrechten door bewustwording ervan. Bijvoorbeeld door het Platform Gemeenten en mensenrechten dat mijn ministerie samen met de VNG heeft ingesteld. Dat organiseert regelmatig themabijeenkomsten voor en met gemeenten, nota bene vandaag (13/10) in Tilburg over de bestrijding van mensenhandel. Daarnaast is er natuurlijk de Nationaal Coördinator tegen discriminatie en racisme met zijn Nationaal Programma tegen Discriminatie en Racisme.

Kortom, zoals uit het voorgaande blijkt, zie ik hier dus zeker een rol voor mijzelf als minister van BZK.

Vraag:
Is de minister bekend met Schotland en de manier waarop Schotland burgerbudgetten inzet om gericht armoede te bestrijden en participatie van de afgehaakte groepen te vergroten. Wat vindt de minister van het idee om 1 procent van de budgetten van de gemeente te oormerken als burgerbudget, zoals dit nu in Schotland wettelijk verplicht is?

Antwoord:
Ik werk momenteel aan de uitvoering van de motie van het lid Dassen c.s. (“Verzoekt de regering te onderzoeken hoe burgerbudgetten participatie kunnen versterken en dit te betrekken bij het verder ontwikkelen van het participatiebeleid”[1]) en verken in dat kader de ervaringen met burgerbegrotingen en burgerbudgetten binnen en buiten Nederland. Daarnaast introduceer ik de monitor burgerparticipatie in het verlengde van het wetsvoorstel versterking participatie op decentraal niveau om samen met de VNG de kennis over vormen van participatie te vergroten. De Tweede Kamer zal over de uitkomsten hiervan worden geïnformeerd en daarin zal ook worden ingegaan op uw idee om net als in Schotland 1% van de budgetten van gemeenten te oormerken als burgerbudget.

[1] Kamerstukken II 2021/22, 36100, nr. 17
 
Vraag:
Om de toegang tot de macht van burgers te verbeteren en daarmee het vertrouwen van burgers weer terug te krijgen, moet de politiek beter luisteren naar burgers zelf. Daarom benadruk ik vopnieuw het belang van actieve burgerparticipatie. Een van de manieren om als overheid te laten zien dat je naar burgers luistert, is door hen instrumenten te geven om zelf actief aan beleid bij te dragen. Dit kan door burgerberaden en burgerbudgetten in te stellen. Burgerberaad klimaat is een goede stap in de richting van democratische vernieuwing, maar Volt zou graag zien dat er een permanent burgerforum wordt ingesteld na dit initiatief. Daarom vraag ik de Minister of zij bereid is, om parallel aan het proces dat nu loopt rond het burgerforum klimaat, een onderzoek te laten uitvoeren naar wat er juridisch en financieel nodig zou zijn om een permanent burgerberaad in te stellen in de vorm van een openbaar lichaam?

Antwoord:
Ik zie net als mevrouw Koekkoek dat burgerfora een waardevolle aanvulling kunnen zijn op de representatieve democratie. Mijn rol is met vakdepartementen te bezien hoe een burgerforum kan bijdragen aan beter beleid. Waarbij o.a. van belang is dat een burgerforum ongeacht het thema de representatieve democratie versterkt.

Samen met de minister voor Klimaat en Energie verken ik de mogelijkheden voor een burgerforum klimaat- en energiebeleid. Hierbij is monitoring en evaluatie voor de toekomstige inzet van het instrument essentieel. Het is mijns inziens prematuur om gelijktijdig aan het oprichten van het burgerforum klimaat een onderzoek te laten uitvoeren naar de mogelijkheden voor een permanent burgerberaad in de vorm van een openbaar lichaam. Met de ministers van VWS, LZS en SZW zal ik naar aanleiding van de motie Heerma die tijdens de APB de regering verzocht om een burgerberaad te organiseren over vergrijzing in een schriftelijke reactie nader ingaan op de beleidsinzet ten aanzien van nationale burgerfora.

Vragen van het lid Simons, Sylvana (BIJ1) (BIJ1)

Vraag:
Is de minister van BZK bereid een beschouwing uit te laten voeren naar de mogelijkheid van toetsing aan sociale grondrechten door de rechter, het liefst binnen één jaar?

Antwoord:
De instelling van een constitutioneel hof staat los van de vraag of de rechter moet kunnen toetsen aan sociale grondrechten. In de hoofdlijnenbrief van 1 juli jl. heeft het kabinet het volgende opgemerkt over de toetsing aan sociale grondrechten.

Allereerst laat een dergelijke inspanningsverplichting zich moeilijker door de rechter beoordelen, omdat de inzet van middelen in de regel een keuze vergt van de politiek. Bovendien gaat het hierbij vaak om een afweging van verschillende belangen, zoals financiële, economische en maatschappelijke, en (daarmee) veelal ook politieke belangen. Die afweging van belangen moet idealiter zo uitvallen dat daarmee het algemeen belang het best wordt gediend. Het kabinet acht de rechter daar weliswaar in beginsel toe in staat, maar acht het ook bij uitstek een taak voor de politiek. In het onderzoek dat op verzoek van het kabinet is uitgevoerd door de Universiteit Maastricht en dat aan de Kamers is toegezonden, wordt de toetsing door de rechter aan sociale grondrechten genoemd, evenwel met de kanttekening dat dit eerder in het politieke domein ligt.

Vraag:
Waarom zijn Bonaire, Eustatia en Saba niet meegenomen in de verkenning over constitutionele toetsing? Hoe wordt de rechtsbescherming, de toegankelijkheid tot de rechter, daar gewaarborgd?

Antwoord:
Dank voor de steun die is uitgesproken wat betreft de hoofdlijnenbrief constitutionele toetsing en de daarin gemaakte keuzes. We zullen hierover nader spreken in een nog te plannen commissiedebat. Bij die gelegenheid zal ik ook graag ingaan op de voorgelegde vraag.

Voor nu kan ik in zijn algemeenheid opmerken dat Caribisch Nederland als onderdeel van Nederland valt onder de reikwijdte van de nadere uitwerking. De doorwerking in Caribisch Nederland is onderwerp in deze nadere uitwerking.  

Vraag:
Hoe gaat de minister van BZK de maatregelen uit het actieplan van de NCDR uitvoeren en bekostigen? Hoe gaat de minister van BZK ervoor zorgen dat niet alleen haar ministerie maar ook andere ministeries daadwerkelijk aan de slag gaan met deze adviezen? Is de minister van BZK bereid om ook het werk uit het maatschappelijk middenveld en grassroots organisaties (zoals Zwart manifest, regenboogakkoord, feministisch manifest en VN verdrag inzake de rechten van mensen met een beperking) aan te nemen en te gebruiken ter verbetering en borging van de grondrechten?

Antwoord:
Het Nationaal Programma is een programma dat op voorstel van de NCDR onder ministeriële verantwoordelijkheid tot stand is gekomen, van mij, maar ook van de ministers van SZW, JenV, OCW en voor VRO en Langdurige Zorg en Sport. Zij gaan dus zeker ook met alle plannen en adviezen aan de slag.

Lopend beleid en nieuwe beleidsplannen zijn samengevoegd in een uitgebreid programma en het kabinet gaat zeker aan de slag met de uitvoering van het Nationaal Programma.

Op het Nationaal Programma heeft de NCDR een aanbiedingsbrief gemaakt, waarin hij heeft aangegeven dat er op drie punten verdergaande maatregelen in het Nationaal Programma opgenomen kunnen worden. Over die drie punten staat in het Nationaal programma wat het kabinet daar mee gaat doen.

Over excuses slavernijverleden komt het kabinet later dit jaar nog met een reactie. En naar aanleiding van de evaluatie van de RWbmg - in de volksmond de Rotterdamwet - zal de minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening later dit jaar de Kamer berichten of en hoe hij de wet op dit punt zou willen aanpassen.

Over de neutraliteitseis geldt dat met het oog op de toekomst het gesprek met (en tussen) de betrokken partijen en stakeholders aangegaan moeten worden. De NCDR heeft hier ook een rol in.

Het zwart Manifest, het regenboogakkoord, het feministisch manifest en het VN verdrag voor mensen met een beperking vormen belangrijke stukken of bronnen in de aanpak van discriminatie. Omdat het inzicht biedt en soms ook houvast. Mijn ambtenaren hebben afgelopen week nog gesproken met diverse stichtingen over het zwart Manifest. Niet om alles 1-op-1 over te nemen, maar omdat het een goed houvast is in het voeren van het gesprek. En de NCDR spreekt regelmatig partijen achter het zwart Manifest, het COC en andere maatschappelijke initiatieven. Wat hij opgehaald heeft uit die gesprekken heeft zijn weerslag gekregen in het Nationaal Programma.