Antwoord op vragen van het lid Teunissen over de impact van Nederlandse import op natuurverlies wereldwijd
Antwoord schriftelijke vragen
Nummer: 2022D43350, datum: 2022-10-21, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (ah-tk-20222023-443).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: Ch. van der Wal-Zeggelink, minister voor Natuur en Stikstof
- Mede namens: P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
- Mede namens: E.N.A.J. Schreinemacher, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
Onderdeel van zaak 2022Z17173:
- Gericht aan: E.N.A.J. Schreinemacher, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
- Indiener: C. Teunissen, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2022-2023 | Aanhangsel van de Handelingen |
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden |
443
Vragen van het lid Teunissen (PvdD) aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de impact van Nederlandse import op natuurverlies wereldwijd (ingezonden 16 september 2022).
Antwoord van Minister Van der Wal-Zeggelink (Natuur en Stikstof), mede namens de Ministers voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (ontvangen 21 oktober 2022).
Vraag 1
Bent u bekend met het nieuwe rapport van het Wereld Natuur Fonds Nederland genaamd «The impact of Dutch imports on nature loss worldwide»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Wat is uw reactie op de conclusie van het rapport, dat de productie voor de Nederlandse import van slechts 8 grondstoffen – soja, palmolie, mais, kokosnoot, cacao, hout en rundvlees/leer – beslag legt op gronden ter grootte van wel vier keer het landoppervlak van Nederland?
Antwoord 2
Het beeld dat uit dit rapport naar voren komt, stemt overeen met het beeld uit andere studies. Het is bekend dat Nederland en andere Europese landen, die via Nederland grondstoffen invoeren, een aanzienlijk landbeslag kennen voor de productie van deze grondstoffen. Onder meer het PBL heeft hier in haar recente Compendium voor de Leefomgeving2 uitgebreid over gerapporteerd. Daarbij geeft het PBL aan dat ondanks het hoge welvaart- en consumptieniveau in Nederland, het landgebruik per inwoner relatief laag is (0.62 ha per Nederlander, tegenover ca. 0.90 ha per Europeaan). Het grootste aandeel land is daarbij nodig is voor het verbouwen van voedsel (32% van de voetafdruk in 2019) en hout voor bijvoorbeeld de bouw (ook 32%) en voor de productie van papier (15%). Het PBL geeft daarbij ook aan dat ondanks een bevolkingsgroei van bijna 16% sinds 1990 het ruimtebeslag voor onze voeding is afgenomen. Dit komt volgens het PBL vooral door een toegenomen productiviteit in de landbouw.
In het WWF rapport wordt voor de daarin onderzochte grondstoffen een landbeslag van viermaal de oppervlakte van Nederland berekend, mede door het ook toerekenen aan Nederland van alle doorvoer, al dan niet na bewerking, van de opgenomen grondstoffen. Dit geeft een enigszins vertekend beeld van onze eigen Nederlandse voetafdruk. Niettemin komt het algemene beeld overeen met dat uit andere studies en is elke voetafdruk die boven de draagkracht en/of ecologische grenzen van onze aarde gaat niet duurzaam. Het kabinet zet daarom ook in op het verder verkleinen van onze voetafdruk en deze afgestemd te krijgen op de draagkracht van onze aarde (Kamerstuk 26 407, nr. 130), en erkent het kabinet het gegeven dat de voetafdruk horende bij ons leefpatroon substantieel dient te worden teruggedrongen. De productie van alle grondstoffen, waaronder ook minerale grondstoffen worden begrepen, moet daarop aangepast worden en het kabinetsbeleid is daar ook op gericht, zowel lokaal, nationaal als op Europees en mondiaal niveau.
Een belangrijk aspect van het beleid van het kabinet is derhalve om onze voetafdruk verder te verkleinen en afgestemd te krijgen op de draagkracht van onze aarde (Kamerstuk 26 407, nr. 130). Zoals eerder aangekondigd (Kamerstuk 2022Z06909) ben ik dan ook bereid om inzichtelijk te maken welke stappen nodig zijn om de Nederlandse voetafdruk te verkleinen en hoe het kabinet dit wil aanpakken. We zullen dit opnemen in het National Biodiversity Strategy and Action Plan (NBSAP), waarin we de verplichtingen in het kader van het VN-Biodiversiteitsverdrag (CBD) zullen verankeren in ons nationale beleid. Ik zal de Kamer in 2023 over de voortgang hiervan informeren.
Vraag 3
Wat vindt u ervan dat de productie van zes van deze grondstoffen gepaard gaat met een CO2-uitstoot van 43.6 miljoen ton per jaar, wat gelijk staat aan 24% van de totale Nederlandse binnenlandse broeikasgasuitstoot in 2019?
Antwoord 3
In algemene zin geldt dat Nederland niet alleen binnen de eigen landsgrenzen de uitstoot dient te verminderen, maar ook daarbuiten. De Nederlandse inzet is dan ook om, naast het bereiken van klimaatneutraliteit op eigen grondgebied, ook onze internationale voetafdruk substantieel te verkleinen. Dit is ook benoemd in de International Klimaat Strategie. Verder komt het kabinet hier onder meer op terug in het NBSAP.
Vraag 4
Erkent u gezien deze cijfers dat de inzet van het kabinet niet alleen moet zijn het verduurzamen van de import van ontbossingsproducten, maar vooral ook het verminderen van de vraag naar ontbossingsproducten?
Antwoord 4
De inzet van Nederland is al langer gericht op de verduurzaming van de productie en handel in de belangrijke agrarische grondstoffen, zoals soja, palmolie, cacao en hout. Nederland stimuleert en steunt de ontwikkeling van private mondiale duurzaamheidstandaarden van bedrijven, banken en maatschappelijke organisaties, door bijvoorbeeld deel te nemen aan de Round Table on Responsible Soy (RTRS voor soja) en de Roundtable on Sustainable Palm Oil (RSPO voor palmolie). Sinds 2015 werkt Nederland ook met andere gelijkgezinde Europese landen samen in het kader van de Amsterdam Declarations Partnership om ontwikkeling van Europese maatregelen te stimuleren, waaronder een ambitieus wettelijk (verplichtend) kader, als onderdeel van de inzet dat agrogrondstoffenketens uiterlijk in 2025 ontbossingsvrij zijn. Een van de resultaten van deze inspanningen is het voorstel van de Europese Commissie voor een ontbossingsverordening, met het verbod op het op de Europese markt aanbieden van een groot aantal producten met een directe link met ontbossing of bosachteruitgang. Hierbij is geen sprake van verminderen, maar van stoppen. Ook de omslag naar kringlooplandbouw, zoals omschreven in het coalitieakkoord, zal leiden het verkleinen van de ecologische voetafdruk.
Vraag 5
Maakt het verminderen van het beslag dat Nederland legt op (landbouw)gronden elders voor de import van deze grondstoffen deel uit van uw beleidsplannen? Zo ja, kunt u concreet toelichten op welke manier u deze impact gaat verkleinen? Zijn hier streefcijfers voor opgesteld? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 5
Zoals gemeld in de kabinetsreactie op het rapport van het Intergouvernementele Platform voor Biodiversiteit en Ecosysteemdiensten (IPBES) over internationale biodiversiteit heeft het kabinet als streefdoel voor 2050 een halvering van de ecologische voetafdruk van Nederland in de wereld geformuleerd (Kamerstuk 26 407, nr. 130). En zoals hiervoor ook bij vraag 2 aangegeven, zal ik inzichtelijk maken welke stappen nodig zijn om de Nederlandse voetafdruk te verminderen en hoe het kabinet dit wil aanpakken middels het National Biodiversity Strategy and Action Plan (NBSAP).
Vraag 6
Op welke manier maakt het verminderen van de uitstoot die gepaard gaat met de productie van deze grondstoffen in het buitenland deel uit van uw beleidsagenda? Zijn hier streefcijfers voor?
Antwoord 6
We zullen dit aspect meenemen in de toegezegde uitwerking van de beleidsdoelstelling om de ecologische voetafdruk terug te brengen.
Vraag 7
Wat vindt u ervan dat de productie van rundvlees en leer in het buitenland bestemd voor Nederlandse import beslag legt op grond ter grootte van 95% van het landoppervlak van heel Nederland? Erkent u gezien deze cijfers, dat de transitie naar een plantaardiger dieet een prominenter onderdeel zou moeten vormen van de BuHa-OS agenda? Zo ja, op welke manier bent u van plan dit te gaan implementeren? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 7
Ik wil niet op de precieze getallen en percentages in het rapport ingaan, vanwege alle specifieke achterliggende keuzes en aannames die tot de gepresenteerde uitkomsten leiden. Wel betreft het ook hier voor een zeer aanzienlijk deel doorvoer en moet de gewenste verduurzaming van en/of eisen aan de productie van ook deze goederenstromen (voor een groot gedeelte bestemd voor afzet op de interne EU markt) primair via EU-beleid en -regelgeving worden opgepakt.
Specifiek over de transitie naar een plantaardiger dieet kan ik melden dat middels de Nationale Eiwitstrategie het kabinet inzet op het verhogen van het aandeel plantaardig in onze consumptie. Dit streven is overeenkomstig het doel in het Klimaatakkoord om een gezonde balans te creëren in de verhouding van dierlijke en plantaardige eiwitten in ons dieet. Om de plantaardige eiwitconsumptie te stimuleren is verbetering nodig van de huidige consumentenproducten op productsamenstelling en nutritionele waarde. Productinnovatie is aan de markt. In samenhang hiermee is innovatie nodig op het niveau van grondstoffen, informatie over impact op duurzaamheid en gezondheid, de voedselomgeving, voedselcultuur, de sociale norm en voedselvaardigheden. Door middel van een gezamenlijke aanpak, met publiek-private samenwerking en soms ook publieke inzet, wordt ingezet op het bereiken van een gezonde balans in ons dieet.
De transitie naar een plantaardiger dieet valt primair onder de beleidsagenda van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. In veel van de gebieden waar met OS-gelden gewerkt wordt, is sprake van (klein)veehouderij binnen kleinschalige gemengde bedrijven. Daar draagt vee bij aan het in stand houden van bodemvruchtbaarheid en consumptie van dierlijke producten aan het tegengaan van ondervoeding van jonge kinderen. Daarnaast zijn in grote delen van de Sahel en de Hoorn van Afrika de agro-ecologische omstandigheden zodanig, dat extensieve veehouderij de enig mogelijke vorm van lokale voedselproductie is.
Vraag 8
Bent u het eens met de conclusie van het WNF, dat Nederland als doorvoerland een belangrijke wereldwijde verantwoordelijkheid heeft in het voorkomen van ontbossing en schade aan de leefomgeving en gezondheid van lokale bevolkingen? Hoe bent u van plan deze verantwoordelijkheid te dragen? Kunt u hierbij concrete maatregelen noemen binnen het nationale beleid, die apart staan van de Europese ontbossingswet?
Antwoord 8
Ik deel dat Nederland als doorvoerland een eigenstandige verantwoordelijkheid heeft, binnen de ook hiervoor aangegeven Europese (EU) context en wet- en regelgeving betreffende de interne markt. Nederland heeft zich altijd ambitieus en ook leidend opgesteld bij het opstellen van eisen aan brede duurzaamheid van ingevoerde agroproducten en hout afkomstig uit hoog-risicogebieden van elders wat betreft klimaat (ontbossing) en natuur (biodiversiteit), maar ook wat betreft de positie van kleine boeren, inheemse volkeren, arbeidsomstandigheden en goede landbouwpraktijken. Tot op heden vooral via publiek en/of privaat gesteunde programma’s en bijvoorbeeld specifieke steun aan de ontwikkeling van mondiale duurzaamheidsstandaarden ter vergroting van de impact op de noodzakelijke verdere verduurzamingen. Daarnaast zet het kabinet in op internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen met als doel dat Nederlandse bedrijven middels gepaste zorgvuldigheid risico’s op schade voor mens en milieu in hun waardeketen identificeren, aanpakken en voorkomen. In lijn met het coalitieakkoord bevordert het kabinet EU-wetgeving en voert het nationale IMVO-wetgeving in die rekening houdt met een gelijk speelveld met de omringende landen.
Vraag 9
Kunt u puntsgewijs reageren op de aanbevelingen die het WNF in het rapport doet aan overheden? Bent u bereid deze aanbevelingen op te volgen?
Antwoord 9
In het rapport worden verschillende aanbevelingen gedaan aan overheid, bedrijven, financiële instellingen en burgers om door Nederland geïmporteerd verlies aan natuur wereldwijd te beperken. Wat betreft aanbevelingen die specifiek aan de overheid zijn gedaan, gaan die over onze inzet binnen de EU om producten «ontbossingsvrij te maken» en om samen te werken met andere belangrijke producerende en consumerende landen. Dat is ook onze inzet.
In algemene zin kan ik daarover aangeven dat Nederland in het op 28 januari 2022 aan de Kamer gestuurde BNC-fiche over de EU-verordening betreffende ontbossingsvrije producten (Kamerstuk 22 112, nr. 3281) haar oordeel en wens voor een ambitieuze Europese «Ontbossingsverordening» heeft verwoord. Vanwege het mondiale perspectief en noodzaak voor stopzetting van verdere ontbossing en biodiversiteitsverlies, ook door conversie in andere kwetsbare ecosystemen, onderstreep ik graag nog specifiek het door WNF naar voren gehaalde grote belang van sterke samenwerkingsverbanden met productie- en consumptielanden. Dit is een van de Nederlandse speerpunten in de Ontbossingsverordening, omdat het door de Commissie geprojecteerde resultaat in de Impact Assessment van de Ontbossingsverordening van «At least 71,920 hectares of forest saved from EU-driven deforestation and forest degradation annually starting in 2030» nog drastisch omhoog moet om de ambitie van een werkelijk ontbossingsvrije aarde te bereiken.
Vraag 10
Wat is de laatste stand van zaken betreffende het uitbreiden van de reikwijdte van de Europese ontbossingswet? Bent u bereid bij de Europese Commissie te blijven aandringen op uitbreiding van de wet naar andere kwetsbare ecosystemen, zoals savannes en graslanden, en ontbossingsproducten die nog niet in het voorstel zijn opgenomen?
Antwoord 10
De trilogen tussen Commissie, Raad en het Europees Parlement zijn in september gestart. Het streven van Commissie en Parlement is om voor de komende biodiversiteitstop (CoP-15), die van 7 t/m 19 december zal plaatsvinden in Montreal, een akkoord te bereiken. Door de verdergaande positie van het Europees Parlement op onder meer de reikwijdte van de Verordening, zijn er mogelijk kansen met name op het punt van grondstoffen om uit te breiden met rubber en mais. Op dit moment is echter niet met zekerheid te stellen of hiervoor voldoende draagvlak is binnen de Raad. Wel blijft Nederland zich inzetten voor uitbreiding, waar mogelijk in samenwerking met andere lidstaten.
Vraag 11
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het notaoverleg over de beleidsnota Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op 28 september?
Antwoord 11
Nee.