[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een commissiedebat, gehouden op 20 oktober 2022, over Gewasbeschermingsmiddelen

Gewasbeschermingsbeleid

Verslag van een commissiedebat

Nummer: 2022D44178, datum: 2022-11-10, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 4

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-27858-596).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 27858 -596 Gewasbeschermingsbeleid.

Onderdeel van zaak 2022Z12452:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2022-2023

27 858 Gewasbeschermingsbeleid

Nr. 596 VERSLAG VAN EEN COMMISSIEDEBAT

Vastgesteld 10 november 2022

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat hebben op 20 oktober 2022 overleg gevoerd met de heer Adema, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, over:

de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 17 juni 2022 inzake beantwoording vragen gesteld tijdens het commissiedebat Gewasbeschermingsmiddelen van 8 juni 2022 (Kamerstuk 27 858, nr. 573);

de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 1 juli 2022 inzake uitvoering moties verbod gebruik glyfosaathoudende middelen (Kamerstuk 27 858, nr. 576);

de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 14 juli 2022 inzake geactualiseerd nationaal actieplan duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen (2022–2025) (Kamerstuk 27 858, nr. 579);

de brief van de voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 3 oktober 2022 inzake openbaarmaking van het juridisch advies met betrekking tot glyfosaathoudende middelen (Kamerstuk 27 858, nr. 580);

de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 5 oktober 2022 inzake moties en toezeggingen op het gebied van gewasbescherming (Kamerstuk 27 858, nr. 581);

de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 19 oktober 2022 inzake actuele ontwikkelingen op het terrein van gewasbescherming (Kamerstuk 27 858, nr. 584);

de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 19 oktober 2022 inzake reactie op verzoek commissie over een afschrift brief aan Pesticide Action Network Netherlands (PAN) met betrekking tot voorbereiding van herziening dRAR over glyfosaat (Kamerstuk 27 858, nr. 585).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
Geurts

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken,
Hagen

De voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat,
T. de Groot

De griffier van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
Jansma

Voorzitter: Bisschop

Griffier: Witzke

Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Beckerman, Bisschop, Boswijk, Bromet, Van Campen, Grinwis, Tjeerd de Groot, Thijssen en Vestering,

en de heer Adema, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Aanvang 16.30 uur.

De voorzitter:

Dames en heren, ik heet u allen van harte welkom. Ik open dit commissiedebat over het thema gewasbeschermingsmiddelen. Welkom aan de Minister. Hij is zo langzamerhand hier kind aan huis, in ieder geval vandaag. Maar goed, we zullen maar zeggen dat dat ook goed is voor het gewenningsproces. Welkom ook aan de leden. Ik stel ze even voor ten behoeve van onze gasten en ook de digitale gasten, die ik ook van harte welkom heet: de heer Tjeerd de Groot vertegenwoordigt D66, de heer Boswijk van het CDA, mevrouw Vestering van de Partij voor de Dieren, mevrouw Bromet van GroenLinks en mevrouw Beckerman van de SP. Ik mag u allen dienen als voorzitter, maar ik vertegenwoordig ook de SGP en zal als zodanig mijn inbreng leveren. Ik zal dan collega De Groot even vragen of hij op dat moment het voorzitterschap wil waarnemen.

Het is een compact overleg. Er staat twee uur voor gepland. We hebben een spreektijd van drie minuten. Aarzel dus niet. Ik zou bijna zeggen: vergeet de punten en de komma's. Ik stel voor om toch te kijken of we een korte tweede termijn kunnen hebben. Veel meer zal het in ieder geval niet kunnen worden, denk ik. In eerste instantie beperken we ons tot drie vragen. Dan kunnen we altijd nog kijken of we elkaar eventueel wat uitvoeriger de maat kunnen nemen als er aan het eind iets meer ruimte ontstaat.

Heeft dat uw instemming? Dan gaan wij van start. Als eerste is het woord aan de heer De Groot, sprekend namens D66. Gaat uw gang.

De heer Tjeerd de Groot (D66):

Dank u, voorzitter. Ik pak de draad op waar we het vorige debat mee waren gestopt. Het gaat over de vermaledijde gele grasvelden die elk voorjaar weer verschijnen als gevolg van het overmatige gebruik van glyfosaat.

Voorzitter. Wat dat betreft is het een goede dag. Het is een goede dag omdat de Minister een opening biedt om daarmee aan de slag te gaan. Daar wil ik hem ook voor complimenteren, want de intentie is er. Ik ben wel nog benieuwd hoe de Minister dat gaat doen. Want het is tegelijkertijd ook een slechte dag, omdat het toch wel een hele taaie strijd is geweest. De eerste motie is vier jaar oud. Er is nog een motie geweest. Het parlement is tot twee keer toe in het gelijk gesteld door de parlementair advocaat. Het is toch wel heel erg droevig dat het zo langzaam moet gaan. Maar uiteindelijk heeft de Minister wel de bevoegdheid, op grond van onder andere de Richtlijn 2009/128, om het gebruik van glyfosaat in het kader van geïntegreerde gewasbescherming te beperken.

De voorzitter:

De eerste interruptie is van mevrouw Bromet. Gaat uw gang.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

Ik heb een vraag. Dit is een dossier waar D66 en GroenLinks eigenlijk al heel lang samen in optrekken, omdat wij het gebruik van glyfosaat, zoals Roundup, willen verminderen in Nederland. Ik zat te luisteren naar het verhaal en ik dacht: is er iets dat ik gemist heb, een brief van de Minister misschien? Ik vraag de heer De Groot of dit gaat over het onderzoek waar wij als Kamer om hebben gevraagd. Dat is juridisch onderzoek waaruit blijkt dat het wel degelijk mogelijk is, in tegenstelling tot wat twee Ministers ons al eerder vertelde, om glyfosaat voor bepaalde toepassingen te gebruiken zoals wij graag willen, bijvoorbeeld op die gele velden, die je in deze tijd van het jaar overal ziet.

De heer Tjeerd de Groot (D66):

Ja, daar gaat het over. Ik heb in diezelfde brief met een vergrootglas moeten zoeken naar die intentie, maar die staat er wel in. De Minister gaat namelijk kijken waar hij dat gebruik kan gaan verbieden in overleg met de sector. Dat is sinds vier jaar geleden echt een ander geluid, want de Minister zei eerder: «Nee, ik mag het Ctgb geen aanwijzingen geven. De regelgeving geeft mij geen bevoegdheden.» Daar hoor ik de Minister nog steeds terughoudend over. Ik begrijp uw vraag dus ook heel goed, maar ik sla toch even aan op het hoopgevende zinnetje. Ik hoop ook in dit debat meer van de Minister te horen over hoe hij dat dan gaat doen. Ik blijf dus even bij: het glas is halfvol.

De voorzitter:

Dank. U vervolgt uw betoog.

De heer Tjeerd de Groot (D66):

De Minister zegt wel: het moet onderbouwd, noodzakelijk, geschikt en evenredig zijn. Dat lijkt me logisch. Een overheid doet nooit maar wat en mag niet zomaar wat doen. Laat mij de Minister een beetje helpen. Mevrouw Schebesta, die ik overigens hartelijk dank voor haar goede analyse, geeft aan dat glyfosaat toxisch is voor het aquatisch milieu, dat slechts 1% van de wateren in Nederland voldoet aan de eis van de Kaderrichtlijn Water, dat in 56% van de wateren te veel gewasbeschermingsmiddelen zitten en dat vijf van de acht drinkwaterputten moesten worden gesloten als gevolg van glyfosaat. Ze zegt ook dat glyfosaat de meest voorkomende oorzaak is. Daar heeft u uw onderbouwde, noodzakelijke, geschikte en evenredige bijdrage op een dienblaadje.

Voorzitter. Dan is er in Brussel nog een discussie over de toelating van gewasbeschermingsmiddelen, met name glyfosaat. De Minister geeft aan dat nog niet alle wetenschappelijke resultaten zijn verwerkt. D66 is een partij die zegt: oké, als de wetenschap zegt dat een stof toegelaten mag worden, dan scharen we ons daar ook achter. Maar we kunnen ons wel voorstellen dat de Minister zegt: net als Frankrijk en Duitsland onthoud ik mij van stemming, omdat we gewoon nog niet alle wetenschap hebben verwerkt.

Voorzitter. Dan de bescherming van ons grondwater. Ook daarbij geldt artikel 11c van de Richtlijn duurzaam gebruik. Dat geeft aan dat je in grondwaterbeschermingsgebieden nadere maatregelen mag nemen. En wat doet de Minister? Ook dat onderdeel wordt eigenlijk weer een beetje naar het NPLG verwezen, net als vanochtend met klimaat gebeurde, terwijl de Minister in Brussel gewoon verantwoordelijk is voor de bescherming van het grondwater. Kan de Minister in ieder geval per provincie aangeven waar die waterwingebieden zijn, waar die grondwaterbeschermingsgebieden zijn? Kan de Minister daar een overzicht van geven?

Voorzitter, tot slot.

De voorzitter:

U bent door uw tijd heen.

De heer Tjeerd de Groot (D66):

Ik rond af.

De voorzitter:

Nog één afbouwende zin.

De heer Tjeerd de Groot (D66):

Ik heb nog twee korte vragen. Hoe staat het met de 90% reductie in 2023? We zijn er bijna. En hoe staat het met de motie van ondergetekende en collega Boswijk over een benchmark voor gewasbeschermingsmiddelengebruik?

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank. Dan is het woord aan de heer Boswijk namens het CDA.

De heer Boswijk (CDA):

Dank u wel, voorzitter. Zoals gebruikelijk bij debatten over gewasbeschermingsmiddelen begin ik mijn pleidooi met het benadrukken van het belang daarvan voor de voedselzekerheid. Zonder gewasbeschermingsmiddelen hadden wij nooit met zo veel mensen op deze aardbol kunnen leven. Dat gezegd hebbende kom ik gelijk tot de inhoud. Collega De Groot had het al even over het zinnetje over glyfosaat. Ik had daar ook wat vragen over. Veel boeren gebruiken dit namelijk niet voor de lol, maar ook omdat dat soms noodzakelijk is door het beleid dat is opgelegd door deze zelfde overheid. Denk aan groenbemesters en het snel kunnen omploegen van het land.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

De biologische landbouw bewijst eigenlijk al sinds jaar en dag dat het helemaal niet verplicht is vanuit de overheid om je land met gif te bespuiten. Het is wel heel makkelijk voor boeren om dat te doen. De suggestie dat het nodig is, dat het niet anders kan, omdat er regels zijn die wij als overheid zelf maken, vind ik eigenlijk een beetje de omgekeerde wereld. Geeft de heer Boswijk toe dat het ook een gemakskwestie is voor de boeren die dit middel gebruiken?

De heer Boswijk (CDA):

Ik wilde «vanggewassen» zeggen. Excuus. Nee, voor een deel zou het zeker op een andere manier kunnen, maar voor een heel groot deel is het zeker geen gemak. Het is gewoon een feit dat een boer in het systeem zit. Met dat systeem kun je het niet eens zijn; laten we dat vooropstellen. De boer in kwestie moet ook een mogelijkheid hebben om te veranderen. Maar soms weerhoudt wet- en regelgeving of de financiële realiteit waar de boer in zit hem er nu nog van om die verandering te maken. Dan is mijn vraag aan de Minister de volgende. Stel dat dit instrument wegvalt. Zorg er dan wel voor dat er alternatieven zijn, of dat de belemmeringen die er zijn, misschien zelfs de financiële belemmeringen, in ieder geval worden weggenomen. Ik ben heel benieuwd of daar ook over na wordt gedacht.

De heer Tjeerd de Groot (D66):

Het is natuurlijk de kunst om uit het huidige kostprijsmodel te komen en meer naar de opbrengst te gaan. We hebben daarvan al mooie voorbeelden langs zien komen, met AVB en nu ook Cosun. Het kan dus. Maar er zijn natuurlijk ook innovaties die je hiervoor aan zou kunnen dragen. Denk bijvoorbeeld aan een decentrale structuur van waterstoftrekkers. De heer Grinwis heeft daar vanochtend ook aandacht voor gevraagd. Daar zul je «m hebben! Hij komt nu binnenlopen. Op de grote landbouwtentoonstelling in Biddinghuizen waren er ook innovaties die juist zonder die diepe grondbewerking toch het grasland of de vanggewassen kunnen scheuren. Bent u het met D66 eens dat we daarnaar moeten kijken en niet naar de subsidiëring van fossiele brandstoffen, die niets aan vernieuwing bijdraagt?

De heer Boswijk (CDA):

Mijn dag kan nooit beter beginnen dan als ik D66 hoor pleiten voor innovaties in de landbouw. Natuurlijk moeten dat innovaties zijn die bijdragen aan een nieuw model en dus niet een oud model in stand houden of zorgen voor weer andere opgaves op een ander gebied. Dat is altijd moeilijk, want soms weet je achteraf pas wat wijsheid is. Maar als er alternatieven zijn die ervoor zorgen dat een boer nog beter in balans met zijn of haar omgeving kan werken, dan staat het CDA daar natuurlijk om te juichen. De praktijk is alleen weerbarstiger. Die is vaak dat de consument er nog niet voor betaalt of dat regelgeving in Den Haag het nog tegenhoudt. Daarom vraag ik de Minister: wordt er ook wel nagedacht over belemmeringen die hier misschien achter wegkomen, en op welke manier?

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog.

De heer Boswijk (CDA):

Voorzitter. In de brief lees ik dat het Ctgb inmiddels een versnelde procedure heeft ontwikkeld voor reeds toegestane laagrisicomiddelen met kleine toepassingen, zodat deze sneller beschikbaar komen. Dat is goed nieuws. Ik vraag me alleen wel af wanneer we de eerste resultaten gaan zien. Wanneer is de verwachting dat er meer laagrisicomiddelen beschikbaar komen? En is dit wel op tijd om het doel van 50% minder gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen in 2030 te halen? Zijn er nog meer belemmeringen in Europa of in Nederland die de toelating van deze middelen vertragen? Is de Minister bereid om zijn best te doen om deze belemmeringen weg te nemen? Ik zou dezelfde vraag willen stellen over precisietechnieken, aangezien dit ook via het Ctgb loopt. Hoelang duurt het voordat deze toegepast kunnen worden? Hoe kunnen we dat versnellen, en is de Minister ertoe bereid om hier stevig op in te zetten?

Als we het toch over het Ctgb hebben, ben ik ook wel benieuwd naar de mening van de Minister over de ideeën die rondgaan om gewasbeschermingsmiddelen bijvoorbeeld via bestemmingsplannen te regelen. Zorgt dit er niet voor dat het Ctgb misschien wel buitenspel wordt gezet, terwijl we er toch op mogen vertrouwen dat het Ctgb op een juiste manier, met oog voor mens, dier en milieu, zijn werk doet? Graag een reactie van de Minister.

Voorzitter. In de beantwoording van de schriftelijke vragen over de Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen is geen antwoord gegeven op mijn vraag of er onderscheid gemaakt wordt tussen verschillende teeltsystemen. Ik wil deze vraag alsnog stellen, maar dan iets concreter. Waarom is er in de verordening geen onderscheid gemaakt tussen teeltsystemen? En is dit wellicht mogelijk? Wat het CDA betreft wordt er wel onderscheid gemaakt tussen teeltsystemen, zodat innovatie en duurzame productiemiddelen niet worden ontmoedigd. Het CDA blijft het een gemiste kans vinden dat er nog weinig maatwerk in de verordening zit.

Voorzitter. Dan de beantwoording van mijn vraag waarom er gekozen wordt voor het reduceren van zowel het gebruik als het risico van gewasbeschermingsmiddelen. Naar aanleiding van het antwoord hierop ben ik er benieuwd naar welke indicatoren, anders dan alleen het milieu, zijn betrokken bij de totstandkoming van de weegfactoren. Zijn er in Europa ook andere indicatoren meegenomen, en zo ja, welke? In Nederland wordt er gekeken naar de milieu-indicator Gewasbescherming. Hoe staat het daarmee? En wanneer kunnen we deze resultaten verwachten?

Mijn laatste punt gaat over het zwalkende beleid op het gebied van gewasbeschermingsmiddelen. Remkes heeft daar vorige week of twee weken geleden ook iets over gezegd. Ik kan me nog heel goed een opmerking van vorig jaar op het Malieveld herinneren. Een jonge boer zei: ik wil met alle liefde mijn gewasbescherming verminderen, en ik zou er op termijn het liefst helemaal vanaf zijn, maar de instrumenten daarvoor zijn ontzettend duur en niemand garandeert mij dat ik een machine van drie ton volgend jaar nog mag gebruiken. Hoe kijkt de Minister daarnaar?

De voorzitter:

Dank voor uw inbreng. Het woord is aan mevrouw Vestering. Zij spreekt namens de Partij voor de Dieren.

Mevrouw Vestering (PvdD):

Dank u wel, voorzitter. Laat ik ook maar meteen beginnen met glyfosaat, de actieve stof in het middel Roundup. Het is het meest gebruikte landbouwgif in de hele wereld, en ook het stofje waarvoor dit debat voor het zomerreces nog werd geschorst. Kan en mag Nederland het gebruik van dat gif nu wel of niet beperken? Daar hebben we het net al eventjes over gehad. De heer De Groot heeft het erover gehad wat we in Nederland kunnen doen. Maar mijn fractie vindt het nog veel interessanter dat in Europa nu de mogelijkheid voorligt om helemaal van glyfosaat af te komen. Over twee maanden loopt de toelating van het gif in Europa af. De verplichte nieuwe veiligheidstoetsen zijn nog niet afgerond. Daarom stelt de Europese Commissie voor om glyfosaat gewoon nog een jaartje toe te staan. Duitsland, Frankrijk, Luxemburg, Slovenië, Kroatië en Malta hebben daarvoor een stokje gestoken. Nederland niet. Nederland stemde gewoon voor de verlenging van de toelating van glyfosaat. Waarom, is mijn vraag aan de Minister.

In Europa geldt, als het goed is, het voorzorgsprincipe. Als het om chemische middelen gaat: bij twijfel niet toelaten. Bij glyfosaat is er meer dan twijfel. De Wereldgezondheidsorganisatie heeft geoordeeld dat het spul waarschijnlijk kankerverwekkend is voor de mens, en de Parkinson Vereniging wijst op basis van wetenschappelijk bewijs glyfosaat aan als een van de meest verdachte landbouwgiffen, die de toename van de ziekte van Parkinson kan verklaren. Waterschappen waarschuwen dat glyfosaat een van de belangrijkste vervuilers is van ons water, en dat terwijl de stof bewezen giftig is voor het waterleven. Dan is er nog recent onderzoek dat de schadelijke effecten van glyfosaat op hommels laat zien.

Voorzitter. Onder andere Frankrijk en Duitsland hebben hun nek uitgestoken en laten zien dat ze klaar zijn met glyfosaat. Dat nota bene de Duitse multinational Bayer, die het gif produceert en er honderden miljoenen mee verdient, er niet voor heeft gezorgd dat de Duitse overheid is gezwicht om voor de verlening van de toelating te stemmen! Het landbouwministerie zegt zich hiermee te willen houden aan het Europese doel van een duurzamere, ecologische en dus toekomstbestendige landbouwsector. Mijn vraag is: waar was Nederland? Waarom wil Nederland dit gif per se op de markt houden?

Tot slot, voorzitter.

De voorzitter:

Een moment. Een interruptie van de heer Van Campen.

De heer Van Campen (VVD):

Ik zit hier niet om het werk van de Minister te doen, maar volgens mij is het hele makkelijke antwoord dat het Ctgb op wetenschappelijke gronden heeft geconcludeerd dat een juiste toepassing van de werkzame stof glyfosaat niet tot schade leidt. Ik zou mevrouw Vestering willen vragen hoe zij kijkt naar de beoordelingsprocedure zoals we die op dit moment hebben ingeregeld bij een van onze belangrijke instituties. Laat ik maar alvast zeggen dat de VVD hecht aan die instituties, die op grond van wetenschappelijke beoordelingen conclusies trekken. Hoe kijkt mevrouw Vestering daar dan naar?

Mevrouw Vestering (PvdD):

De Partij voor de Dieren baseert zich altijd op wetenschap. Wat nu zo ongelofelijk kwalijk is aan deze zaak, is dat er niet gekeken is naar de neurologische effecten van glyfosaat. Die spelen bijvoorbeeld een rol bij parkinson. Dat is niet meegewogen! Maar dan nog stemt Nederland er gemakshalve mee in om glyfosaat nog een jaar lang op de markt te houden. De mensen die het meest dichtbij glyfosaat staan, dus de mensen die het zelf gebruiken, lopen daarbij het hoogste risico. Ik vind het ongelofelijk kwalijk dat deze situatie nog langer blijft voortbestaan.

De voorzitter:

Een tweede vraag. Voor degenen die wat later kwamen: we hebben drie vragen afgesproken. Die mag u inzetten zoals u wilt.

De heer Van Campen (VVD):

We blijven op dit punt namelijk al anderhalf jaar lang in cirkeltjes redeneren. Dit is voortdurend het vraag-en-antwoordspel dat ik speel met mevrouw Vestering. Ik zou haar dan ook willen vragen om hier concrete voorstellen te doen, te beginnen met een oordeel over de wijze waarop het Ctgb beoordeelt. Daar baseren we ons immers op in dit land. Dat is ook de grondslag – ik denk dat de Minister dat gaat zeggen – waarop Nederland in de SCoPAFF positief adviseert over de toepassing van de werkzame stof. Als zij daar zo kritisch op is, wat zijn dan de voorstellen die de Partij voor de Dieren doet om de beoordeling door het Ctgb te laten verlopen langs een lijn waardoor de Partij voor de Dieren er wel vertrouwen in zou hebben? Het lijkt er namelijk op dit moment op dat mevrouw Vestering die hele beoordeling van tafel veegt. Ik vind het best wel wat om dat te moeten concluderen.

Mevrouw Vestering (PvdD):

Wat best wel wat is, is dat je een gifproducent op zijn blauwe ogen gelooft. Dat is wat in dit geval steeds opnieuw gebeurt: er wordt steeds gekeken naar wat de gifproducent zelf aan rapportages aanlevert en dat daar een toetsing op volgt. Als u zegt «het is nogal wat», dan vind ik dát nogal wat. Als u vraagt welk voorstel de Partij voor de Dieren indient, dan is het belangrijk dat we, als er twijfel is, direct kiezen voor het voorzorgsbeginsel. Je zorgt namelijk goed voor de mensen die hier in Nederland wonen. Je gaat niet een beetje flauw afwachten wat er gebeurt. Je kijkt naar het voorbeeld van dappere landen als Duitsland en Frankrijk die wel hun nek uitsteken, om te zien wat voor procedures ze daar volgen. Een kabinet dat echt staat voor de mensen in dit land, gaat ervoor zorgen dat het zijn mensen beschermt en gaat dat eventueel uitvechten tot aan de rechter toe. Er zijn voldoende wetenschappelijke publicaties die aantonen dat glyfosaat ongelofelijk gevaarlijk is, niet alleen voor de mensen die ermee in aanraking komen, maar ook voor het milieu en ook voor insecten.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog.

Mevrouw Vestering (PvdD):

Dank u wel, voorzitter. Tot slot heb ik nog één vraag. Ik heb het ook eerder al gehad over de niet-toetsbare stoffen. Die stoffen zijn zó giftig voor het waterleven dat de toegelaten norm in het water niet eens toetsbaar is. Ik heb de voorganger van de Minister gevraagd waarom die stoffen, die giffen, niet allang verboden zijn, ook gezien de grote opgave van de Kaderrichtlijn Water. Het antwoord dat ik kreeg, was puur technisch. De Minister beschreef hoe je die stoffen mogelijk toch zou kunnen meten, maar dat is mijn vraag niet. Dus nogmaals: waarom verbiedt de Minister niet het gebruik van deze zeer giftige stoffen, die zelfs zo giftig zijn dat ze, zodra je ze meet, al ver boven alle normen uitstijgen?

De voorzitter:

Dank u zeer voor uw inbreng. Dan is het woord aan mevrouw Bromet namens GroenLinks. Gaat uw gang.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

Dank u wel, voorzitter. Bij belangrijke debatten zijn de PvdA en GroenLinks allebei aanwezig. We hebben in dit geval gekozen om allebei te komen en ook namens elkaar te spraken, waarbij we de taken verdelen. Ik heb de eer om te spreken over glyfosaat.

Voorzitter. Je kunt aan je haar merken waar je woont in Nederland: als je boer bent, heb je heel veel gif in je haar; als je in de buurt van een landbouwgebied woont, heb je iets minder gif in je haar – het kan ook in je baard zitten – en als je in de stad woont, heb je het minste gif in je haar. Dat is toch wel heel erg kwalijk. We hebben hier met de vorige Minister een debat over gevoerd en ik vond dat een heel onaangenaam debat. Waarom? Zoals net ook al door D66 en de Partij voor de Dieren aangegeven, zijn wij al jarenlang aan het streven naar een verbod op het gebruik van glyfosaat op grasland. Ik heb die graslanden dit weekend weer gezien. Het was prachtig weer, je komt erlangs en dan zie je die vogels zitten in zo'n vergeeld stuk land. Dan draait mijn maag zich om.

Voorzitter. Dit is niet de manier waarop ik vind dat wij met ons landschap en met onze natuur moeten omgaan. Maar het lukt ons niet om glyfosaat verboden te krijgen. Dit is de derde Minister waar we dit debat mee voeren. Ik hoop dat dit de laatste keer is dat we dit debat voeren. Er ligt nu een juridisch onderzoek waaruit blijkt dat het kan. Daarvan was ik altijd al overtuigd, omdat ik ook al eerder verteld heb dat ik als medewerker in 2013 betrokken ben geweest bij het verbod op het gebruik van glyfosaat op verhardingen. Daar heb ik later als wethouder heel veel profijt van gehad, want er waren gewoon alternatieve manieren van onkruidbestrijding. Toen de plaatselijke VVD mij vroeg om weer naar de gifspuit te grijpen, kon ik zeggen: nee, want dat is inmiddels verboden.

Voorzitter. Ik hoop echt dat de Minister straks aangeeft dat hij aan de slag gaat met een verbod op het bespuiten van graslanden. Dat is namelijk echt een gemakskwestie en niet een kwestie van noodzaak. We hebben een biodiversiteitscrisis en het lijkt ons gewoon beter om hiermee te stoppen. Ook voor de boer zelf trouwens, want de grifproducent wordt er alleen maar rijk mee.

Voorzitter. Mijn tweede punt is door de Partij voor de Dieren ook al aangebracht, namelijk de Europese toelating. Wij willen dat Nederland samen met andere kritische landen aan het werk gaat om glyfosaat zo snel mogelijk te verbieden. Dat kan wat ons betreft het snelst door de toelating in te trekken of niet te verlengen. Als dat niet lukt, willen wij voorwaarden stellen aan de toepassingsregels: niet buiten de landbouw, zoveel meter uit de sloot, zoveel meter van een natuurgebied, zoveel meter van bewoning. Dat moet zo scherp dat we zeker weten dat er geen gif meer in het water komt en dat er geen gif in de natuur terechtkomt. Dat geldt eerlijk gezegd niet alleen voor glyfosaat, maar net zo goed voor alle andere giftige stoffen.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank. Prachtig binnen de tijd. Dan is het woord aan mevrouw Beckerman en zij spreekt namens de SP. Gaat uw gang.

Mevrouw Beckerman (SP):

Parkinson is de snelst groeiende hersenziekte ter wereld. Veel boeren en omwonenden van landbouwpercelen lopen deze ziekte op. Het wordt dan volgens de SP ook tijd dat wij de boeren, de biodiversiteit en de omgeving beter gaan beschermen. De link wordt hier en in het buitenland regelmatig gelegd tussen omgevingsfactoren, waaronder het gebruik van bestrijdingsmiddelen, en parkinson. Helaas weten we nog te weinig over de precieze invloed van onze omgeving op de ontwikkeling van parkinson. Wat we wel weten is dat, zoals De Groene Amsterdammer eerder dit jaar meldde, de ziekte van Parkinson in combinatie met werk- en leefomgeving nog helemaal niet goed wordt bijgehouden. Ik citeer: «Het gebrek aan gegevens verhult in heel Europa de schadelijke effecten van pesticiden op de menselijke gezondheid. Ook zijn er grote vraagtekens over de doeltreffendheid van beschermende kleding of maskers die werknemers zouden moeten dragen tijdens het werken met bestrijdingsmiddelen.»

Hoewel er dus zeer sterke aanwijzingen bestaan dat parkinson zich sneller kan ontwikkelen bij langdurige blootstelling aan bestrijdingsmiddelen, is daar nog geen uitsluitsel over. Er moet dus meer en beter onderzoek komen naar individuele stoffen, maar vooral ook naar de cocktails van middelen die ingezet worden op ons platteland. Hierover werd begin juli een motie van de Partij voor de Dieren en de SP aangenomen. Hoe staat het met de uitvoering daarvan?

We hadden afgelopen dinsdag een goed gesprek met Bas Bloem en enkele vertegenwoordigers van de Nederlandse Parkinson Vereniging. Ik vond dat indrukwekkend en interessant, omdat het ons ook goed deed beseffen dat we met relatief weinig middelen echt grote stappen kunnen zetten op het gebied van een veilig gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en het beter beschermen van de gezondheid van onze boeren en de natuur.

Onze vraag aan de Minister is vrij eenvoudig: is hij bereid extra geld vrij te maken voor meer onderzoek naar een verbetering van het toetsingsbeleid? Dat is ook de aanbeveling die het RIVM doet: meer en beter onderzoek, waarin alle Europese kennis over mogelijke effecten van gewasbeschermingsmiddelen kan worden samengebracht. Kan zo'n werkgroep worden opgezet? Wat vindt de Minister hiervan? Ziet de Minister ook de risico's van het niet goed registreren van omgevingsfactoren bij het vaststellen van de diagnose parkinson? Een klein bruggetje: zoals reeds aangegeven kan dan ook gelijk geïnvesteerd worden in testen zonder dieren om meer informatie te krijgen of stoffen in bestrijdingsmiddelen eraan bijdragen dat aandoeningen zoals parkinson ontstaan.

Voorzitter, tot slot. Sinds 1990 is het wereldwijde gebruik van pesticiden bijna verdubbeld. Het debat daarover is natuurlijk gepolariseerd. Het absolute minimum wat we kunnen doen is alles op alles zetten om het voorzorgsprincipe te hanteren en om goed uit te zoeken wat de effecten van het gebruik van onder andere bestrijdingsmiddelen zijn. Daar kan in principe toch niemand tegen zijn? Dat onderzoek moeten we dan vooral niet laten beïnvloeden door de machtige lobby die deze industrie rijk is.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank. Ook prachtig binnen de tijd. Het woord is aan de heer Van Campen, en hij spreekt namens de VVD.

De heer Van Campen (VVD):

Dank u wel, voorzitter. Er is geen boer die 's ochtend opstaat met het doel om eens even maximaal gewasbeschermingsmiddelen uit te rijden over zijn grond. Er is ook geen boer, zo ben ik overtuigd, die de veelbesproken stof glyfosaat uitrijdt omdat hij het mooi vindt om groen grasland te transformeren in een gele vlakte. Boeren gebruiken gewasbeschermingsmiddelen om zo efficiënt mogelijk voedsel te kunnen produceren en hun gewassen te beschermen tegen plagen, ziekte en schimmels. In de beantwoording op onze Kamervragen zegt de Minister dat er nog gezocht moet worden naar een alternatief.

Voorzitter. Ik vind dat wij de zorgen van omwonenden nooit moeten bagatelliseren wanneer zij vrezen voor hun gezondheid in de buurt van een plek waar gewerkt wordt met deze middelen. Daarom moeten we onvoorwaardelijk kunnen vertrouwen op onze toelatingsinstantie, het Ctgb. Als die toelatingsprocedure beter kan, dan wil de VVD daarover meedenken.

Voorzitter. Vertrouwen in de wetenschap is ook een groot goed en ook daartoe wil ik vandaag een oproep doen. In de beantwoording op onze Kamervragen zegt de Minister dat een alternatief voor een andere werkzame stof, neonicotinoïden, momenteel wordt getoetst op de Europese staatssteunregels. De VVD hoort graag wanneer hierover wordt besloten, want net als voor glyfosaat geldt ook voor neonicotinoïden dat zolang er geen alternatief voorhanden is, er een ongelijk speelveld blijft bestaan met andere landen zoals Duitsland, die dankzij een nationale ontheffing nog steeds gebruikmaken van deze bietencoating. Is de Minister dat met de VVD eens? Wij horen daarop graag een reactie.

De voorzitter:

Dat roept direct een paar reacties op bij de collega's, allereerst mevrouw Bromet.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

Een hele korte vraag, want de heer Van Campen spreekt over die gele velden waar wij het allemaal over hebben, en dan zegt hij: maar je moet die gewasbescherming toch gebruiken. Ik vraag aan de heer Van Campen welk gewas er wordt beschermd bij het geelspuiten van grasland.

De heer Van Campen (VVD):

Het gewas dat volgt op het gewas waarop het glyfosaat wordt toegepast. Het is nu eenmaal zo dat op het moment dat de bodem voor bepaalde kwetsbare gewassen... Ik heb hier weleens eerder het debat gevoerd met mevrouw Bromet over bijvoorbeeld de teelt van aardappelen of uien, kwetsbare teelten. Als ik het goed begrijp, zitten hier akkerbouwers in ons midden die dit beter weten dan ik. Maar het gaat erom in een vroeg stadium de potentiële besmetting met plagen, ziekte en schimmels te kunnen voorkomen. Dat is wat glyfosaat doet, zodat je met een schone grond een gewas kunt telen, waarmee je veel later in de teelt veel minder gebruik hoeft te maken van gewasbeschermingsmiddelen.

Voorzitter. Ik zeg toch even in de richting van mevrouw Bromet: je moet de hele teelt van het volgende gewas in acht nemen bij de toepassing van glyfosaat. Dat mis ik eigenlijk altijd in het betoog van mevrouw Bromet en dat vind ik jammer.

De voorzitter:

Dank. Zag ik ook een vraag van mevrouw Beckerman?

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

Voorzitter...

De voorzitter:

Nee nee nee, u hebt drie vragen gehad. U bent door uw voorraad heen. Mevrouw Beckerman, gaat uw gang.

Mevrouw Beckerman (SP):

Ik had eigenlijk helemaal niet zo veel zin in een soort polarisatiepolonaise. Ik wilde juist proberen om tot oplossingen te komen. Daarom vond ik het eigenlijk ook wel een beetje jammer dat de VVD het beeld schept dat er hier mensen zijn die denken dat mensen het leuk zouden vinden om dat wild te gaan spuiten. Ik zou, via de voorzitter, aan de VVD willen vragen wat ze vond van het pleidooi dat we hier hebben gehouden. We zien dat parkinson de snelst groeiende hersenziekte ter wereld is. We zien ook dat er veel zorgen zijn over omgevingsfactoren, zoals het gebruik van gewasbestrijdingsmiddelen. De gezondheid van de boer zou dus vooropgesteld moeten worden. We weten daar nu eigenlijk nog veel te weinig over. Volgt de heer Van Campen dat pleidooi?

De heer Van Campen (VVD):

Volgens mij heb ik dat gezegd, maar dank voor de gelegenheid die mevrouw Beckerman mij biedt om het te herhalen. Ik vind dat we zorgen van omwonenden nooit moeten bagatelliseren, maar ik vind ook dat we ons moeten baseren op de wetenschap. Als ik de stukken van de Minister lees, zie ik dat er op grond van onderzoek van het RIVM geen aantoonbare relatie is tussen neurologische effecten en de toepassing van toegelaten werkzame stoffen in de instrumentenkist van de boer, als ze worden toegepast conform de voorschriften. Daarmee zijn we wat mij betreft niet uitgepraat. Ik heb ook aangegeven dat als die toelating beter, gerichter en zorgvuldiger kan, ik daarvoor opensta. Volgens mij heeft de Minister in zijn beantwoording ook aangegeven dat hij in Europees verband, via de EFSA, ook wil kijken of hij de toelatingsprocedures kan aanscherpen, verbeteren en nuanceren. Als het daarmee beter wordt, ben ik daarvoor. Ik denk dus dat ik het eens ben met mevrouw Beckerman.

De voorzitter:

Heeft u nog een vervolgvraag, mevrouw Beckerman?

Mevrouw Beckerman (SP):

Nou, dat is mooi. De wetenschap volgen is natuurlijk heel goed. Partijen hiervoor zeiden dat ook. Maar de wetenschap staat ook niet stil. Het zijn nou juist wetenschappers die zeggen: we weten eigenlijk niet genoeg, niet over individuele middelen, maar zeker ook niet over cocktails van middelen. Dus nu ik de VVD al een stukje mee heb: er is eerder een motie van ons en de Partij voor de Dieren aangenomen over het testen van cocktails. Die ging echt over nieuwe cocktails. Wij stellen nu voor om breder onderzoek te doen naar toegelaten middelen en de cocktails die gebruikt worden, juist ook om de gezondheid van boeren voorop te stellen. We zien nu namelijk dat bijvoorbeeld beschermende pakken die gebruikt worden mogelijkerwijs helemaal niet voldoende beschermen, waardoor...

De voorzitter:

En uw vraag is?

Mevrouw Beckerman (SP):

Of de VVD dit hele concrete voorstel om meer onderzoek te laten doen zou kunnen volgen en dat eventueel zelfs met ons zou willen indienen. Wie weet.

De voorzitter:

Meneer Van Campen, wat voor mooie perspectieven kunt u bieden?

De heer Van Campen (VVD):

In alle bescheidenheid: ik ben mij bewust van mijn positie. Ik vind dat het mij in mijn rol als volksvertegenwoordiger niet past om hier eens even een chemisch robbertje te vechten met mevrouw Beckerman. Als zij een voorstel doet, wil ik daar welwillend naar luisteren. Maar dan zou mijn vraag aan de Minister zijn: is dat noodzakelijk? In zijn stukken lees ik namelijk – dat vind ik wél mijn verantwoordelijkheid als volksvertegenwoordiger – dat hij het RIVM, ons rijksinstituut voor de volksgezondheid, daar al onderzoek naar heeft laten doen. Als daar lacunes of omissies in zitten, dan moeten we die procedures verbeteren. Maar ik vind wel dat het ons als volksvertegenwoordigers past om hier zo veel mogelijk langs de lijn van de wetenschap het debat te voeren. Dat is wat ik doe, en dat is ook waar ik mijn oordeel op baseer in mijn bijdrage in deze discussies over middelen en werkzame stoffen.

De heer Thijssen (PvdA):

De heer Van Campen begon zijn betoog door te zeggen dat geen enkele boer 's ochtends opstaat en denkt: ik ga eens even lekker gif over mijn land uitrijden. Dat denk ik ook. Moeten we er dan niet voor zorgen dat die boeren dat niet hoeven te doen en dat ze veel meer biologisch kunnen boeren? Moeten we niet aan de Minister vragen om in de perspectiefbrief, of in de landbouwbrief – dat wordt het nu – eens even op te nemen hoe alle boeren biologisch kunnen gaan boeren?

De heer Van Campen (VVD):

De heer Thijssen plakt daar meteen het predicaat «biologisch» op. Ik denk dat heel veel ondernemers iedere dag werken aan het verminderen van hun emissies. Laten we elkaar ook geen mietje noemen. Gewasbeschermingsmiddelen kosten de ondernemer heel veel geld. Afgelopen maandag sprak ik in de polder in Dronten een akkerbouwer, een gangbare boer. Die had zijn schuur vol met machines, want hij zei: ja, weet je, Thom, als ik het zonder chemie en zonder middelen af kan, dan ben ik in de portemonnee veel beter uit. Ik ben het dus eens met de heer Thijssen. Niet voor niets heeft deze coalitie in het coalitieakkoord die beweging naar geïntegreerde gewasbescherming voorgesteld. Ik ben het daar helemaal mee eens. Maar dan moeten we die ondernemers wel de alternatieve middelen en de techniek kunnen bieden om het verloop van die chemie te kunnen ondervangen. Het is namelijk wel noodzakelijk om misoogsten te voorkomen. Ik denk dat de heer Thijssen ook niet voor voedselverspilling is. Dat willen we allemaal bestrijden. Dat komt er allemaal wel achter weg.

De voorzitter:

Een vervolgvraag van de heer Thijssen.

De heer Thijssen (PvdA):

Wat ik steeds begrijp, is dat heel veel gangbare boeren niet de stap naar biologisch willen zetten, omdat ze bang zijn dat hun producten dan te duur worden, dat ze zichzelf dan uit de markt prijzen en dat er niet voldoende vraag is naar die biologische producten. Laten we nou net een nieuwe Minister hebben die een perspectiefbrief gaat schrijven – die heet nu een «landbouwbrief» – en die gaat kijken naar de verdienmodellen van boeren. Kunnen we er nu dan niet voor zorgen dat de gangbare boeren een verdienmodel krijgen waarin ze over kunnen gaan op gifvrije productie? Laten we het dan niet «biologisch» maar «gifvrij» noemen.

De heer Van Campen (VVD):

Ik denk dat we een boer de gereedschapskist moeten bieden die hij nodig heeft om voedselverspilling zo veel mogelijk te voorkomen, om plagen te voorkomen, om schimmels te voorkomen, om ziekten te voorkomen. Ik ben het met de heer Thijssen eens. Ik ben hier niet op een soort religieuze missie om zo veel mogelijk chemie toe te passen. Integendeel; hoe minder hoe beter. Ik had het zojuist al over de kosten van die chemie. Als het minder kan, heb ik dat liever. Maar laten we dan wel met de boer meedenken om hem die alternatieven te bieden. Hier hoor ik alweer dat de biologische landbouw voor een aantal collega's de enige juiste manier is, terwijl ik in de praktijk ook heel veel gangbare alternatieven zie. Ik zie heel veel boeren die werken aan emissievermindering, ook als het gaat om de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen. Laten we nou naast hen gaan staan en met ze meedenken.

De voorzitter:

Er is nog een vraag van de heer De Groot. Sorry, de heer Thijssen besteedt ook zijn derde vraag aan deze gedachtewisseling.

De heer Thijssen (PvdA):

Ik probeer juist mee te denken met de VVD. Ik probeer mee te denken met die boeren die gewoon een boterham willen verdienen. Ik zal dadelijk in mijn bijdrage zeggen dat we gewoon de meest schadelijke stoffen duurder moeten maken of moeten verbieden. Dat is niet meteen iets wat bij de VVD past. Ik zit nou juist te denken: hoe kunnen we ervoor zorgen dat we de woorden van de VVD waarmaken en dat er zo weinig mogelijk gif wordt gebruikt? Volgens mij doen we dat door ervoor te zorgen dat de boeren die zonder gif werken en daar misschien wat hogere kosten voor maken, een goed verdienmodel hebben. Dus nogmaals, die brief is onze kans. Laten we deze Minister ertoe aanzetten om er in die brief voor te zorgen dat boeren gifvrij een goede boterham kunnen verdienen.

De voorzitter:

Is de heer Van Campen het daarmee eens?

De heer Van Campen (VVD):

Laat ik voor mezelf spreken. Als ik last heb van een beetje keelpijn, dan pak ik een trachitolletje. Maar als ik zware longontsteking heb, ga ik toch even naar de dokter voor een antibioticakuur. Volgens mij werkt het niet anders voor gewassen. Volgens mij moeten we ervoor zorgen dat we niet terechtkomen in de situatie van die antibioticakuur, want dan zijn we te ver. Dat ben ik met de heer Thijssen eens. Maar als grote oogsten verloren gaan, als er sprake is van voedselverspilling, door niet tijdig ingrijpen met in het uiterste geval chemie, dan zijn we niet goed bezig, zowel economisch voor de boer als voor ons klimaat en milieu. Ik denk dus dat iedere fase van de ziekte z'n eigen aanpak heeft. Ik vind – dat ben ik met de heer Thijssen eens, denk ik – dat je zo veel mogelijk moet toewerken naar zo veel mogelijk mechanisch doen en er zo vroeg mogelijk bij moet zijn om ziektes te voorkomen. Maar als het eenmaal echt is aangeslagen, moet je ook ingrijpen om te voorkomen dat het erger wordt.

De heer Tjeerd de Groot (D66):

Ik zat nog even over dat trachitolletje na te denken. Het punt is natuurlijk dat vaak op de verpakking staat: neem elke week even een trachitolletje, want je weet nooit of je keelpijn krijgt. Het is dus de kunst om alleen dat trachitolletje te nemen als je een probleem hebt met je gewassen. De vraag is: hoe komen we daar nou? Die 90% reductie gaan we volgend jaar gewoon niet halen. Het gebruik van sommige middelen neemt zelfs toe. Zou het nou niet goed zijn om het voorbeeld van antibioticareductie – dat is echt een voorbeeld van een geslaagd project – ook toe te passen op gewasbeschermingsmiddelen? Dan kunnen we echt een benchmark gaan ontwikkelen voor de boeren en alles registreren wat ze gebruiken, om op die manier echt voorbij het toverwoord «geïntegreerde gewasbescherming» te komen. We hebben namelijk gewoon een verantwoordelijkheid om het gebruik op allerlei manieren terug te dringen. Dat geldt voor onnodig gebruik zoals het geelspuiten van graslanden, maar ook voor het preventieve gebruik.

De heer Van Campen (VVD):

Volgens mij heeft de heer De Groot hiermee de essentie van geïntegreerde gewasbescherming geformuleerd en daar ben ik het mee eens. Daar sta ik voor en daar heeft de VVD de handtekening onder gezet in het coalitieakkoord. Alleen, ik zeg er wel bij: als we die benchmarking doen, laten we dan ook met de sector zelf gaan kijken – dan heb ik het niet zozeer over de chemiesector, maar echt over de toeleveranciers – hoe je dat voor elkaar kunt krijgen, zodat je ook voldoende alternatieven hebt. Lagerisicoalternatieven. Ik heb daar zelf voorstellen voor gedaan en ga de Minister daar zo dadelijk ook nog op bevragen. We moeten alternatieven bieden, zodat die boer straks niet met een lege gereedschapskist zit en wij het kind met het badwater weggooien. Dat moeten we volgens mij willen voorkomen.

Mevrouw Vestering (PvdD):

Ik begin een beetje te twijfelen of de heer Van Campen afgelopen jaar wel heeft meegemaakt, waarin wij veelvuldig hebben gesproken over landbouwgif en waarin de Kamer ook de uitspraak heeft gedaan dat we gaan toewerken naar een uitfasering van landbouwgif in 2030, door middel van tussendoelen. Dat is de uitspraak van de Kamer. De heer Van Campen had het net over de afspraak die gemaakt is in het coalitieakkoord, om te komen tot tussendoelen voor geïntegreerde gewasbescherming. Maar is het niet zo, vraag ik aan de VVD, dat dit allang – namelijk sinds 2009 – verplicht is?

De heer Van Campen (VVD):

Ik baseer me op het coalitieakkoord dat we hebben afgesproken. Dat spreekt over geïntegreerde gewasbescherming en daar gaat de Minister voorstellen voor doen. Die gaat hij ongetwijfeld ook nog toelichten tegenover de Kamer. Als dat in 2009 al had gemoeten, dan is dat des te meer reden om daar voortvarend mee aan de slag te gaan, zou ik zeggen.

De voorzitter:

Een vervolgvraag van mevrouw Vestering.

Mevrouw Vestering (PvdD):

Heel voortvarend is dat natuurlijk niet. Ik zie dat de VVD in het landbouwgifdossier echt achter de feiten aanhobbelt. De natuur, het milieu, de dieren, de mensen die hiermee te maken hebben en zelfs de mensen die er niet mee te maken hebben, maar er wel mee te maken krijgen, zijn daarbij het kind van de rekening. Ik wil de VVD vragen om toch echt grote stappen te maken als het gaat om landbouwgif en zich toch ook te houden aan de gemaakte afspraken – niet alleen binnen de coalitie, maar ook binnen Europa – en te komen tot het uitfaseren van landbouwgif zoals we in de Tweede Kamer hebben afgesproken.

De heer Van Campen (VVD):

Ik heb al gezegd wat ik vind van de hele politisering van de chemie zoals die hier voortdurend plaatsvindt. Ik vind het echt ontzettend hinderlijk dat wij hier als volksvertegenwoordigers met elkaar allerlei werkzame stoffen gaan zitten beoordelen, nadat onze instituties al hebben geoordeeld. Ik blijf erop wijzen dat ik de zorgvuldigheid daarbij van belang vind, maar als onze instituties ons wetenschappelijk adviseren dat dit gevaarloos kan, dan is dat één. Ik zou mevrouw Vestering ook willen wijzen op iets. De Partij voor de Dieren heeft het altijd over het belang van de eiwittransitie naar een plantaardig dieet. Daar heb je akkerbouwers voor nodig. Daar heb je gewassen voor nodig. Daar heb je ook boeren voor nodig die ervoor zorgen dat die gewassen de eindstreep ook halen. Anders komt er weinig terecht, zeg ik tegen mevrouw Vestering, van die eiwittransitie die zij zo voorstaat.

De voorzitter:

De laatste vraag van mevrouw Vestering aan de heer Van Campen.

Mevrouw Vestering (PvdD):

Voorzitter, die offer ik dan maar op, want ik vind het echt ongelofelijk flauw tegenover al die akkerbouwers in Nederland die prima zonder gif werken, die prachtige opbrengsten hebben, die samenwerken met de natuur, die proberen de natuur weer in balans te brengen – de natuur weer een klein beetje in balans te brengen, is overigens ook wat zijn eigen Minister hard probeert te doen – om dat volledig weer uit balans te brengen door van harte toe te staan dat landbouwgif overal maar gebruikt mag worden en dat het vooral ook niet verboden wordt terwijl er wel degelijk wetenschappelijk bewijs is dat het schadelijk is voor alle omgevingen die ik al eerder heb genoemd.

De voorzitter:

Dat is geen vraag. Er mag op gereageerd worden.

De heer Van Campen (VVD):

Ik constateer dat de Partij voor de Dieren blijkbaar bereid is om hiervoor zelfs de eiwitstrategie op te offeren. Dan vraag ik me eerlijk gezegd toch wel af wat er straks nog wel op het menu kan komen te staan.

De voorzitter:

De heer Van Campen vervolgt zijn betoog en is ongeveer halverwege.

De heer Van Campen (VVD):

Dat menu wordt zo wel erg mager, als u het mij vraagt.

Voorzitter. Ik vroeg de Minister of hij de risico's herkent van de toename in de toepassing van hoogrisicomiddelen, wanneer laagrisicomiddelen niet langer worden beoordeeld. Denk daarbij aan de bollenteelt. In dat kader heeft de Kamer vorige week ingestemd met onze motie, die bij verloop van gewasbeschermingsmiddelen vraagt om een automatische en versnelde toelatingsprocedure voor alternatieve werkzame stoffen en middelen met een laag risico. Graag horen wij hoe de Minister deze motie gaat uitvoeren. Hetzelfde geldt voor onze motie die erom vroeg om alle Ctgb'en van de lidstaten van de Europese Unie een evenredige bijdrage te laten leveren voor de toelating van nieuwe gewasbeschermingsmiddelen. Graag ook een reactie op de vraag hoe hij deze moties gaat uitvoeren.

Voorzitter, tot slot vragen we nog maar eens aandacht voor de inzet van CRISPR-Cas-technologie. Met deze veredelingstechniek kunnen gewassen weerbaarder worden gemaakt tegen plagen, schimmels en ziekte, alleen is deze techniek nog steeds niet toegestaan. Ik zou in een tweeminutendebat de regering kunnen verzoeken om ten aanzien van de gmo-regelgeving in te zetten op een vrijstelling van het gebruik van de CRISPR-Cas-techniek voor gerichte mutaties van planten. Ik zou de regering ook kunnen verzoeken om de Europese Commissie daarnaast aan te sporen tot een spoedig besluit over nieuwe veredelingstechnieken in relatie tot de gmo-wetgeving, maar dat heeft mijn voorgangster al in 2016 gedaan. Dat heeft mijn fractie al in 2016 in een motie vervat. Ik vraag de Minister waarom hier nog steeds geen vooruitgang op geboekt is, want weerbare gewassen vragen, als ik de interruptiedebatten zo hoor, minder gewasbescherming en minder chemie. We horen graag wat de Minister gaat doen om deze opdracht uit 2016 alsnog uit te gaan voeren.

Dank u, voorzitter.

De voorzitter:

Dank voor uw inbreng. Dan is nu het woord aan de heer Thijssen en hij spreekt namens de PvdA.

De heer Thijssen (PvdA):

Mijn inbreng is ook namens GroenLinks, want dat is zo'n fijne partij om mee samen te werken. Een paar punten in aanvulling op wat collega Bromet heeft gezegd. Volgens onze toekomstvisie 2030 streven wij naar minder schadelijke middelen. Het probleem is wel dat dat vaak de goedkoopste middelen zijn. Daarom worden die nog veelvuldig gebruikt, zoals we net ook hebben gehoord. Mijn vraag aan de Minister is daarom: kan er een toepassingsverbod komen voor de meest schadelijke stoffen, als daar een minder schadelijk alternatief voor voorhanden is? Als dat niet kan, kan er dan een heffing worden geheven op de meest schadelijke bestrijdingsmiddelen, zodat de minder schadelijke bestrijdingsmiddelen goedkoper worden? We hebben net immers ook van de VVD gehoord dat die kosten aardig kunnen oplopen. Dat is niet nieuw. Denemarken heeft hier ervaring mee. Misschien kan de Minister daar lessen uit trekken en dat ook hier gaan toepassen.

Dan een vraag over het Nationaal Programma Landelijk Gebied dat nu wordt uitgewerkt. Remkes adviseerde hierin een zonering. Mijn vraag is of daarin ook het gebruik van landbouwgif terugkomt. Komen er naast stikstofarme ook gifvrije en kunstmestvrije zones? Wat wordt het spuitbeleid op de nieuw te ontwikkelen landschapsgronden? Hebben de provincies die het NPLG en de gebiedsprocessen uitwerken een duidelijk kader of richtlijn voor het gebruik van landbouwgif?

Voorzitter. Niet spuiten buiten de landbouw is onvoldoende om alle mensen te beschermen, doordat veel stoffen verwaaien. Het RIVM geeft aan dat binnen een straal van 250 meter van bollenvelden tien keer meer gif in de lucht is. Collega Bromet gaf ook al aan dat je dit terug kunt vinden in je haar, of dat nou op je hoofd zit of aan je kin hangt. Waarop is de aanbeveling van een bufferzone van 10 tot 50 meter gebaseerd als het gif veel verder verwaait? Is de Minister bereid te onderzoeken en vervolgens voor te schrijven wat de minimale afstand moet zijn om iedereen te beschermen? Is de Minister het met ons eens dat die bescherming zowel voor nieuwe bestemmingen als voor bestaande bestemmingen moet gelden? Immers, eenieders gezondheid is even belangrijk.

Dank u, voorzitter.

De voorzitter:

Dank voor uw inbreng. Het woord is aan de heer Grinwis en hij spreekt namens de ChristenUnie.

De heer Grinwis (ChristenUnie):

Voorzitter, dank u wel. Ik zie dit een beetje als de tweede termijn van het niet helemaal gelukte debat van 8 juni. Toen heb ik een interessant interruptiedebatje gehad met onder anderen collega De Groot over glyfosaat. Ik verwijs eigenlijk terug naar wat ik toen gezegd heb, want dat was een best wel verstandige lijn over glyfosaat. De heer De Groot vraagt buiten de microfoon om of ik het nog een keer wil herhalen. Nou, dan nodig ik mijn collega's uit om mij te interrumperen.

De voorzitter:

De heer De Groot, daartoe uitgenodigd, besteedt zijn laatste vraag aan de heer Grinwis.

De heer Tjeerd de Groot (D66):

Voorzitter, het is toch een tijdje geleden. Zou de heer Grinwis nog eventjes de essentie kunnen weergeven? Waar ging dat ook alweer over?

De voorzitter:

De beantwoording van een interruptie duurt altijd een halve minuut. Na een halve minuut gaat de klok weer lopen.

De heer Grinwis (ChristenUnie):

De heer De Groot heeft mij toen met allemaal ingewikkelde nummers van verordeningen en onderzoeken bevraagd over hoe ik daar nu inzit en of moties moeten worden uitgevoerd. Waarop mijn antwoord was: ja, in principe moeten moties gewoon worden uitgevoerd. En ik vind het eigenlijk niet zo zinvol dat glyfosaat nu wordt gebruikt om vanggewassen mee plat te spuiten. Die kunnen gewoon gemaaid worden en machinaal worden ondergewerkt. Maar ik heb de heer De Groot – daar reageerde hij toen niet zo op – ook meegegeven dat er wel sprake is van botsende waarden en dat glyfosaat spuiten op gras voor het klimaat minder impact heeft dan het allemaal machinaal onderwerken. Dat zijn zo wat flarden uit onze gedachtewisseling van toen. Al met al mag er wat mij betreft een beperkende ingreep op de aanbieding van glyfosaat plaatsvinden, met dien verstande dat het als herbicide niet moet worden uitgevlakt.

De voorzitter:

Dank voor deze compacte toelichting. Nee, nee, meneer De Groot, dat gaan we niet doen gezien de tijd. De heer Grinwis vervolgt zijn betoog.

De heer Grinwis (ChristenUnie):

We hebben volgens mij nog een derde termijn, voorzitter.

Afgelopen vrijdag was ik op werkbezoek bij biologische akkerbouwers Anne-Willem en Max Maris in Dinteloord en daarna bij Cosun, officieel uit Stampersgat, maar ook bij Dinteloord. Het is mooi om te zien dat er steeds meer kruisbestuiving is tussen gangbaar en biologisch, zoals meer en betere mechanische onkruidbestrijding waar mogelijk. Het is ook mooi om te zien dat bij de akkerbouwers waar ik was de opbrengst steeds dichter tegen die van gangbaar aankruipt. Cosun, als mooie coöperatie voor gangbare suikerbietenboeren, maakt ook grote stappen naar duurzamere landbouw, met alsmaar doorgaande veredeling en soms ook onderzoek naar teeltcombinaties die de kans op ziekte verminderen. Dat betekent niet dat er niets te doen is. We konden deze week in dagblad Trouw lezen dat bestrijdingsmiddelen terug te vinden zijn in de haren van boeren en plattelandsbewoners; collega Bromet zei dat al. Collega Beckerman had het al over wat in Frankrijk de «boerenziekte» wordt genoemd, parkinson. Ook de impact op biodiversiteit blijft te groot. Ik lees in de brief van de Minister dat een ingediend projectvoorstel om te komen tot een werkbaar alternatief voor het gebruik van neonicotinoïden voor bietentelers is goedgekeurd en dat het Ministerie van LNV 50% cofinanciert. Inmiddels doen Nederlandse bietentelers het de afgelopen jaren beter dan de Fransen, die nog wel neonicotinoïden gebruiken. Maar het blijft natuurlijk wel een kat-en-muisspel tussen plaag en mens. Het is dus goed dat dit onderzoek ondersteund wordt. Toch vraag ik me af of de richting die de Europese Commissie heeft gekozen bij haar doelstelling voor halvering van middelen in 2030 de meest slimme is, dus hoe ze dat invult.

Drie kritiekpunten/vragen. Ten eerste. Denk in kilo's in plaats van impact. Het is goed dat Nederland zich bij de nieuwe verordening hardmaakt voor een slimmere formulering van de doelen. Kan de Minister ondertussen naast de Nederlandse doelstellingen slimmere maatstaven leggen? Ten tweede. Zet in op vermindering van het aantal soorten bestrijdingsmiddelen in plaats van vermindering van gebruik over het hele spectrum. Soms is het beter voor het milieu om heel vroeg in te grijpen met middelen waarvan je het liefst maar heel weinig gebruikt, dan te wachten tot de plaag zich heeft verspreid en je genoodzaakt bent een grote hoeveelheid van het toegestane middel te gebruiken. Hoe kijkt de Minister hiertegen aan, ook in het licht van de huidige wijze waarop geïntegreerde gewasbescherming wordt toegepast? Dat sluit ook een beetje aan bij het betoog van collega Van Campen. Ten derde: uitzonderingen op het verbod op bestrijdingsmiddelen voor bepaalde landen, zoals bij neonicotinoïden, zouden niet mogelijk moeten zijn. Wil de Minister zich hardmaken voor een gelijk Europees speelveld?

Tot slot...

De voorzitter:

Ja, tot slot.

De heer Grinwis (ChristenUnie):

Ik heb in eerdere debatten aandacht gevraagd voor de nog onderbelichte rol van de cumulatie van stoffen in het milieu. Hoever is de Minister daarmee? En hoe gaat het met het onderzoek op het gebied van robotica waarvoor geld is toegekend vanuit het Nationaal Groeifonds? Dat is een van de vormen van hightech precisielandbouw die ontwikkeld moeten worden en beschikbaar moeten komen voor een hele groep boeren in Nederland en wereldwijd.

De voorzitter:

Dank voor uw inbreng. Dan zou ik collega De Groot willen vragen om de regie even over te nemen en kan ik mijn inbreng plegen.

Voorzitter: Tjeerd de Groot

De voorzitter:

Dan is het woord aan de heer Bisschop van de SGP.

De heer Bisschop (SGP):

Dank, waarnemend voorzitter. Veel nieuwe punten zal ik niet opbrengen, vermoed ik zomaar. Ik hoorde ook in de interrupties al een aantal verdiepende vragen. Ik probeer mijn bijdrage binnen de gestelde minuten te leveren.

Precisietechnieken reduceren het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen aanzienlijk. Dat is een van de argumenten om die middelen niet te verbieden, mits ze zorgvuldig zijn toegelaten, maar eerder toe te passen met behulp van precisietechnieken, dus toelating met precisietoepassing als voorschrift. Wil de Minister ervoor zorgen dat het Ctgb hier samen met de sector kaders voor opstelt en dat hier op Europees niveau ruimte voor komt?

Voorzitter. Er ontstaan steeds meer acute knelpunten in teelten. Het uitvoeringsprogramma bevat afspraken om die op te lossen, bijvoorbeeld door tijdelijke vrijstellingen, maar er wordt nauwelijks ruimte voor gegeven. Wanneer gaat de Minister hier werk van maken?

Dan heb ik nog een punt over het uitvoeringsprogramma gewasbescherming. Voor een landbouw met minder gewasbeschermingsmiddelen is praktijkonderzoek absoluut nodig. Maar op de begroting is dat eigenlijk letterlijk een sluitpost. Voor het uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 resteert nog geen half miljoen euro. Dat staat niet in verhouding tot de opgave. Hoe gaat de Minister zorgen voor voldoende budget voor het uitvoeringsprogramma gewasbescherming?

Voorzitter. Wij hebben eerder vragen gesteld over het opnemen van biostimulanten in de Meststoffenwet. De Minister beperkt dit tot het beperkte aantal biostimulanten onder de Europese Meststoffenverordening. Voor innovatie en markttoegang zou het erg helpen als naast de huidige lijst ook andere biostimulanten erkend worden, bijvoorbeeld door criteria hiervoor op te nemen. Wil de Minister in overleg gaan met de sector over een regeling die het op de markt brengen van goede biostimulanten stimuleert?

Dan kom ik nu bij het veelbesproken glyfosaat. Goed dat de Minister glyfosaat niet wil verbieden, ook niet voor toepassingen op grasland en groenbemesters. Inderdaad, juristen hebben gelijk dat artikel 36 van de Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen ruimte biedt voor gebruiksbeperkingen. Daar staat alleen wel de kanttekening bij dat er dan sprake moet zijn van onaanvaardbare risico's, specifieke situaties en passende maatregelen. Daarbij hecht ik meer waarde aan het oordeel van het Ctgb dan aan de meer emotioneel gevoede gevoelens, die in de discussie nog weleens een rol spelen. Die wetenschappelijke toets op risico's van het Ctgb geeft groen licht. Vergaande gebruiksbeperkingen zijn dan niet passend en niet in lijn met de genoemde verordening. Als je groenbemesters en vanggewassen wilt én daarbij ook niet-kerende grondbewerking, wat op zich positief is, dan kan je moeilijk om glyfosaat heen. De belasting van oppervlaktewater met glyfosaat komt overigens voor meer dan 95% uit riolering en waterzuivering, en dus niet vanuit de landbouw.

Dank, voorzitter.

De voorzitter:

Het was heel goed net binnen de tijd.

De heer Bisschop (SGP):

Ja, dat heb ik van jullie ook allemaal gedoogd!

(Hilariteit)

De voorzitter:

Ik geef u het voorzitterschap terug.

Voorzitter: Bisschop

De voorzitter:

Dank u wel. Hoe lang heeft de Minister nodig voor het voorbereiden van de reactie?

Minister Adema:

Twintig minuten.

De voorzitter:

Dan schors ik tot 17.45 uur.

De vergadering wordt van 17.26 uur tot 17.48 uur geschorst.

De voorzitter:

Dames en heren, het is kwart voor zes geweest. Wij heten eenieder weer van harte welkom. Ik geef de Minister graag de gelegenheid om het woord te voeren. Alvorens ik dat doe, moet ik met het schaamrood op mijn kaken nog een ernstige omissie herstellen. Als spreker was mij gevraagd om ook namens BBB te spreken. Ik ben dat vergeten te noemen. Kunnen jullie me dat vergeven? Jullie hebben het in ieder geval nu gehoord. Ik geef graag de Minister de gelegenheid. Mijn voorstel is om maximaal twee vragen te stellen, gelet op de beschikbare tijd. Ik weet niet hoe compact de beantwoording kan zijn, maar ik zie wel dat het een beperkt aantal mapjes is. We kunnen dan misschien nog een hele korte tweede termijn doen. Dan kunt u nog datgene wat u echt op uw lever hebt even kwijt.

Het woord is aan de Minister. Gaat uw gang.

Minister Adema:

Dank u wel, voorzitter. Ik hoop dat de beantwoording kort kan zijn, maar het gaat wel ergens over. We moeten het daarom ook niet te snel afdoen. Ik wil alle Kamerleden bedanken voor hun inbreng en hun vragen, waar ik zo op terugkom. Het is wel duidelijk dat het dossier gewasbescherming een dossier is waar zorgen over zijn en uitdagingen liggen. Er zijn zorgen over de effecten van middelen op mens, dier en milieu. Maar er zijn ook zorgen over de gereedschapskist van de telers, die steeds leger dreigt te worden, terwijl de uitdaging om ziekten, plagen en onkruiden te bestrijden wel blijft.

De uitdaging is om onze gewassen in de toekomst te kunnen beschermen op een veel duurzamere manier. Dat moet snel, want alle seinen wijzen erop. Gewasbescherming kan en moet anders: meer inzetten op niet-chemische maatregelen en laag-risicomiddelen. Onze ambities zijn, zoals u weet, groot voor de verdere verduurzaming van de gewasbescherming, zowel in Europa als bij het kabinet, maar ook bij deze nog een beetje nieuwe Minister. Ik kan u zeggen dat ik deze ambitie ook duidelijk proef in onze contacten met boeren en tuinders. De grote opgaven voor gewasbescherming vragen om nog meer urgentie. Die urgentie voel ik ook.

Agrarische ondernemers moeten geïntegreerde gewasbescherming toepassen. Het begint met het nemen van preventieve maatregelen om plagen, ziekten en onkruiden te voorkomen. Vervolgens kunnen niet-chemische maatregelen toegepast worden, zoals het uitzetten van natuurlijke vijanden. Als laatste redmiddel kunnen gewasbeschermingsmiddelen toegepast worden. Het hoort er wel bij, maar als laatste redmiddel dus.

Ik stel tussendoelen op voor geïntegreerde gewasbescherming, weerbare planten en teeltsystemen, en voor het verbinden van land- en tuinbouw met natuur. Ik ben aan de slag met een stimuleringsregeling voor innovatie en investeringen in bijvoorbeeld precisielandbouw. Ik kom daar straks op terug. Het is het streven om deze regeling in het voorjaar van 2023 open te stellen. Tevens werk ik aan het loskoppelen van verkoop en advies, wat ook niet onbelangrijk is. Hoe ik dat ga bereiken zal ik u in december doen toekomen. Ik heb uw Kamer recent geïnformeerd over de wijze waarop LNV en IenW gezamenlijk gaan zorgen dat de doelen van de Kaderrichtlijn Water voor gewasbeschermingsmiddelen in 2027 worden gerealiseerd.

Voorzitter. Ik kom bij de beantwoording van de vragen. Ik heb hiervoor vier blokjes, wat mij betreft. Het eerste gaat over glyfosaat, het tweede over de verordening en het derde over algemeen beleid en alternatieve middelen. Daarna heb ik nog een blokje overig.

Ik begin met glyfosaat. Ik ben mij zeer bewust van de discussie die speelt rond glyfosaat en het gebruik van glyfosaathoudende middelen. Naar aanleiding van de moties van het lid Tjeerd de Groot heeft het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden bepaalde volvelds vooroogsttoepassingen van glyfosaathoudende middelen verboden. Kalenderspuiten is niet aan de orde. Dat was ook een onderdeel van uw motie. Dan blijft het resetten van grasland over, overigens ook de vanggewassen. Ik deel de conclusie van dr. Schebesta, dat zowel de Europese als nationale wet- en regelgeving voor gewasbeschermingsmiddelen voorziet in een mogelijkheid om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in bepaalde situaties te verbieden. Maar om een dergelijk verbod daadwerkelijk te kunnen realiseren is het ook volgens dr. Schebesta noodzakelijk dat zo'n verbod voldoende wetenschappelijk is onderbouwd, en daarnaast ook noodzakelijk, geschikt en evenredig is. Die beoordeling is in Nederland belegd bij het onafhankelijke Ctgb. Er zijn volgens het Ctgb op dit moment geen nieuwe wetenschappelijke inzichten om toepassingen te verbieden van glyfosaathoudende middelen om grasland, groenbemesters en vanggewassen dood te spuiten.

Maar wat mij betreft blijft het daar niet bij ... Spannend hè? Het valt mij op dat het ene Kamerlid misschien de brief wat nauwgezetter leest dan het andere Kamerlid. De heer De Groot gaf in zijn termijn namelijk aan dat hij in de brief had gelezen dat ik aan de slag ga met de toepassing van glyfosaat bij het resetten van grasland en bij vanggewassen. Dat is ook zo. Het gaat natuurlijk om geïntegreerde gewasbescherming. Dat betekent dat glyfosaat in de geïntegreerde gewasbescherming uiteindelijk wel nog steeds een plek krijgt in de keten, die ik net ook noemde, als middel om toe te passen bij bijvoorbeeld hard onkruid.

Als het gaat om toepassing bij het resetten van grasland en vanggewassen, ben ik van mening dat er goed toepasbare alternatieven zijn. In dit geval gaat het wat mij betreft om mechanische alternatieven. Ik ben met de sector inmiddels in gesprek om te komen tot de toepassing van deze mechanische alternatieven voor glyfosaat bij het resetten van grasland en bij vanggewassen. Dat betekent dat we de komende periode met de sector gaan werken aan een overgang naar de mechanische technieken, in plaats van de toepassing van glyfosaat bij het resetten van grasland en bij vanggewassen. Ik wil de sector ruimte en tijd geven om die overgang te kunnen maken en daarover mee te denken. Ik wil ook dat ik die overgang financieel ondersteun, want dit vergt investeringen van de agrariërs. Ik vind het terecht dat we dan ook ervoor zorgen dat er een goede financiële regeling voor komt, waardoor de overgang van glyfosaat naar mechanische behandeling op een goede manier waargemaakt kan worden voor de boeren.

De voorzitter:

Dat leidt tot een vraag van de heer Boswijk. Gaat uw gang.

De heer Boswijk (CDA):

Ik zei in mijn bijdrage ook: boeren willen het wel, maar soms kunnen ze het niet omdat ze in een systeem zitten. Collega Van Campen zei ook al dat ze het niet voor de lol gebruiken. Het is dus goed dat de Minister daar oog voor heeft. Maar op welke termijn zou die overgang gemaakt moeten worden, waar nu over nagedacht wordt?

Minister Adema:

Ik wil me hier nog niet helemaal vastpinnen op een termijn. Het zou bijvoorbeeld op 1 januari 2025 kunnen zijn; ik weet het nog even niet. Ik wil dat namelijk ook even met de sector goed doorspreken. Ik ga nu dus met de sector in gesprek om dit wat mij betreft onomkeerbare proces in gang te zetten; laat dat helder zijn. Maar ik wil ook met de sector tot een goede overgangsregeling komen, waarmee de sector zelf vooruit kan. Daar heb ik dus nog geen exacte datum van overgang voor bepaald. Het is een termijn van een paar jaar waarin we die overgang gaan laten plaatsvinden, maar ik wil daar graag met de sector samen naar kijken. Ik heb in het begin van mijn start als Minister aangegeven dat ik graag met de sector samenwerk. Dit vind ik ook een vorm van samenwerking om te komen tot goede oplossingen.

De voorzitter:

Voordat u verdergaat, heeft de heer Van Campen nog een vraag.

De heer Van Campen (VVD):

Het is op zich mooi wat de Minister hier zegt. Aan de ene kant zegt hij: «De stof blijft behoren tot de gereedschapskist van boeren, maar we gaan de transitie maken naar mechanica. Daarbij laten we boeren niet in de kou staan. Er komt ook een regeling om ervoor te zorgen dat ze dat kunnen doen.» Dat is die beweging naar geïntegreerde gewasbescherming. Maar als gevraagd wordt per wanneer hij dat gaat doen, dan heeft de Minister het over 2025. Dan zou ik toch willen zeggen: «Pas op. We hebben het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030. Laat het daar dan in meelopen, want daarin hebben we al het beleid vastgeklonken en geborgd. Neem gewoon dat pad dat we met elkaar hebben vastgelegd. Dan weet iedereen waar we het over hebben. Dan klinkt hij het mooi vast in het programma dat er al ligt.» Hoe denkt de Minister daarover?

Minister Adema:

Daar denkt de Minister iets anders over, omdat wij in overleg zijn met de sector om te komen tot deze transitie. Ik ben ervan overtuigd dat als we daar goede ondersteuning bij bieden – dat vind ik wel van wezenlijk belang, zoals ik net ook zei – we samen met de sector eerder tot die transitie komen dan 2030. Ik snap dat u dat noemt omdat het gekoppeld is aan het uitvoeringsprogramma, dat tien jaar loopt, maar in dit geval denk ik dat we met de sector echt wel kunnen komen tot een eerdere transitie. Ik denk dat het eerder om een aantal jaren gaat dan om de zeven, acht of negen jaar die u beschrijft. Dat kan wat mij betreft sneller.

De voorzitter:

De Minister vervolgt zijn beantwoording.

Minister Adema:

Als die omschakeling plaatsvindt, zal er ook een moment komen waarop we het gebruik van de andere toepassing gaan verplichten. Dat gaan we in dit traject ook onderzoeken, samen met de sector. Dat is dan wel op het moment dat de agrarische sector de omschakeling heeft meegemaakt en wij daarbij een goede ondersteuning hebben geboden.

De heer Tjeerd de Groot (D66):

Ik ben blij dat ik het lichtpuntje toch goed heb geïnterpreteerd. Ik vind het heel fijn dat de Minister hiermee aan de slag gaat. Het helpt natuurlijk ook wel als we als Kamer een deadline meegeven. Dan kunnen we zeggen: we gaan het erover hebben. Ik weet dat de akkerbouwsector op dit vlak zelf heel progressief is. De zuivelsector is dat misschien iets minder. Dan helpt het misschien ook wel om een deadline mee te geven. De Minister heeft immers ook de mogelijkheid om het zelf te reguleren, maar het heeft natuurlijk de voorkeur om het door de sector zelf te laten doen. Hoe kijkt de Minister daartegen aan?

Minister Adema:

Ik heb zowel met de akkerbouw als met de zuivel contacten gehad. Ten aanzien van beide sectoren ben ik ervan overtuigd dat wij op korte termijn tot goede afspraken kunnen komen. Je kunt er een deadline op zetten; dat kan natuurlijk altijd. Maar geef deze Minister nou het vertrouwen dat hij het op een goede manier en ook snel genoeg gaat regelen met de sector. Laat dat ook een beetje de nieuwe manier van samenwerken zijn tussen de overheid en de sector. Maar dat we het gaan regelen, is evident.

De voorzitter:

De tweede vraag van de heer De Groot.

De heer Tjeerd de Groot (D66):

Ik wil deze Minister zeker dat vertrouwen geven, maar ik zal er ook nog even over nadenken om hem een beetje een steuntje in de rug te geven. Dat praat altijd wat makkelijker.

De voorzitter:

Zulke warme gevoelens.

Minister Adema:

Nogmaals, het staat u vrij om te doen wat u wilt, maar u ziet in de brief en in de teksten die ik nu uitspreek dat deze Minister zelf met het initiatief gekomen is om deze maatregel te nemen. Dan zou het wel raar zijn als deze Minister het doorvoeren van die maatregel vervolgens gaat vertragen. Wat dat betreft heb ik op dit dossier geen stok achter de deur nodig. Ik zou dus zeggen: dat is niet nodig.

De heer Tjeerd de Groot (D66):

Ik heb nog een laatste interruptie.

De voorzitter:

Nee, we hebben twee interrupties. Helaas. De Minister vervolgt zijn betoog.

Minister Adema:

Dan gaat het over de stemming. Er was een vraag van mevrouw Vestering over de stemming, en volgens mij heeft meneer De Groot daar ook nog vragen over gesteld. Zoals u weet, heeft de Europese Commissie een voorstel het licht doen zien om de toelating van glyfosaat met een jaar te verlengen. Wij hebben daar in de afgelopen periode voor gestemd. Dat doen we omdat het Ctgb ook zegt dat er op dit moment geen wetenschappelijke gronden zijn om die verlenging niet door te voeren. Er is al even gesproken over het Ctgb. Ik heb voluit vertrouwen in het Ctgb. Ik heb vertrouwen in de wetenschappelijke onderzoeken die het Ctgb gebruikt om keuzes te maken en te toetsen. Wij hebben er in een eerder stadium van de verlenging al bij de Europese Commissie op aangedrongen om de herbeoordeling van glyfosaat zo snel mogelijk uit te voeren, en daarbij ook alle wetenschappelijke publicaties die er zijn, te betrekken, breder dan tot nu toe is gedaan. Daarmee kom ik toch een beetje tegemoet aan alle andere rapporten die er liggen. Maar ik laat het oordeel ook weer aan het Ctgb. Dat ga ik niet zelf doen. Ik ben zelf geen wetenschapper en ik moet niet op de stoel van de wetenschap gaan zitten. Laten we dat alsjeblieft laten bij de wetenschappers zelf en bij de instituties die we daarvoor hebben. Laten we er ook vertrouwen in hebben dat die er op een goede manier mee omgaan. Maar nogmaals, we hebben aangedrongen op die versnelling en het verbreden van de scope met de wetenschappelijke rapporten en onderzoeken die er liggen. Dat ten aanzien van de verlenging van de goedkeuring.

Mevrouw Vestering (PvdD):

Er ligt natuurlijk al genoeg wetenschappelijk bewijs dat we moeten stoppen met glyfosaat. Het is niet voor niets dat Duitsland, Frankrijk, Luxemburg, Slovenië, Kroatië en Malta tegen hebben gestemd ofwel zich van stemming hebben onthouden bij de stemming van vorige week. Mijn vraag aan de Minister is dan ook: op welke grond denkt de Minister dat deze landen een tegenstem hebben uitgebracht? Hebben ze dat gedaan op basis van een gut feeling, of zouden die landen hun stem misschien wel baseren op wetenschappelijk bewijs?

Minister Adema:

Daar liggen bij die landen verschillende redenen aan ten grondslag. Het voert op dit moment te ver om dat te bespreken, maar ik wil u wel wat anders zeggen. Deze landen onthouden zich van stemming. Op dit moment zijn de voorstemmen gestokt op 64,8%, zeg ik uit mijn hoofd. Als deze landen zich onthouden, hebben we nog geen tegenstem. Het is niet zo dat het voorstel van de Europese Commissie daarmee is verworpen. De Europese Commissie krijgt dan ruimte om haar eigen keuze te maken, en dat zal ze doen. Waarom stemmen wij dan toch voor? Dat doen we juist vanwege wat ik net zei. We hebben bij de eerdere stemmingen een stemverklaring afgegeven waarin we het hebben gehad over die versnelling en die verbreding. Op het moment dat het weer in stemming komt, zullen wij dat natuurlijk opnieuw inbrengen, om juist druk te houden op die versnelling en die verbreding. Als wij ons onthouden van stemming, hebben wij geen mogelijkheden meer om via een stemverklaring die twee punten onder de aandacht te brengen. Ik vind het buitengewoon belangrijk dat we die punten wel onder de aandacht van de Europese Commissie brengen. Dat is de reden dat we gaan voorstemmen, wat mij betreft.

De voorzitter:

De Minister vervolgt zijn beantwoording.

Minister Adema:

De heer Boswijk vroeg... Sorry, voorzitter, ik schakel zomaar door naar de verordening, met uw welnemen.

De voorzitter:

Ja, dat hadden we wel door.

Minister Adema:

Oké. De heer Boswijk vroeg: wordt in de verordening geen onderscheid gemaakt tussen verschillende teeltsysteem, en is het mogelijk om dat te doen? Jazeker, het is mogelijk om dat te doen. Je kunt in de nieuwe verordening rekening houden met verschillende teeltsystemen. Daar wordt ook rekening mee gehouden.

Dan een andere vraag van de heer Boswijk, over de laagrisicomiddelen en de belemmeringen. Hij vroeg of er in Nederland of de EU nog belemmeringen zijn die de toelating van laagrisicomiddelen vertragen. We zetten ons in Europa volop in voor het verbeteren van de Europese goedkeurings- en toelatingseisen voor laagrisicomiddelen, want we vinden dat belangrijk. Ik zet me daar als Minister ook volop voor in. In de motie-Van Campen is onder andere gevraagd om een knelpuntenanalyse van de nieuwe stoffen en middelen bij het Ctgb. Die motie gaan we vanzelfsprekend uitvoeren. Die analyse komt er dus. Ik ga u daar natuurlijk over informeren. Ik verwacht dat zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval in het voorjaar van 2023 te gaan doen.

Welke andere indicatoren – ook een vraag van de heer Boswijk – zijn betrokken bij de weegfactoren? De geharmoniseerde risico-indicator die de EU heeft vastgesteld, deelt de gewasbeschermingsmiddelen in vier groepen in. Elke groep heeft een aparte wegingsfactor gekregen. Natuurlijk spelen naast milieuaspecten ook gezondheidsaspecten een rol bij de indeling in die groepen. We hebben mede op uw verzoek gezegd dat wij een verfijning van dat systeem willen hebben. We gaan kijken wat daarvan straks in de nieuwe verordening komt, maar die vraag is dus overgebracht bij de bespreking van de nieuwe verordening.

De heer Grinwis vraagt: wil de Minister inzetten op impact...

De heer Boswijk (CDA):

Zou de Minister ons hiervan iets actiever op de hoogte kunnen houden, ook van het tijdpad? Zou hij daarover wat proactiever kunnen informeren? Het luistert uiteindelijk vrij nauw en wij zijn als CDA ook vrij nieuwsgierig naar dit proces en de inzet daarin.

Minister Adema:

U bent niet het enige Kamerlid dat nieuwsgierig is, meneer Boswijk. De meeste Kamerleden zijn nieuwsgierig, heb ik gemerkt.

De voorzitter:

Brede belangstelling heet zoiets.

Minister Adema:

Ik ben bereid om u daarover te informeren op gezette tijden, wanneer er weer ontwikkelingen zijn.

De voorzitter:

De Minister vervolgt de beantwoording.

Minister Adema:

Dan de vraag van de heer Grinwis. Wil de Minister in het kader van duurzaam gebruik inzetten op impact in plaats van op kilo's? Ik heb in het overleg, overigens in lijn met een door uw Kamer aangenomen motie, al gepleit voor een voorstel om meer aandacht te hebben voor risico's in de berekening van de indicatoren. Daar zal ik met nadruk voor blijven pleiten.

Dan was er nog een vraag over de inzet op het verminderen van soorten gewasbeschermingsmiddelen, bijvoorbeeld in plaats van de hoeveelheid gebruik. Hoe kijkt de Minister hiertegen aan? Ik vind allebei nodig. Het is belangrijk om vooral in te zetten op de vermindering van gewasbeschermingsmiddelen die de grootste risico's vormen. Maar daarnaast is het van belang dat de afhankelijkheid van chemische gewasbeschermingsmiddelen in z'n algemeenheid afneemt. Dat is ook wat met het uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming wordt beoogd. Die twee sporen zitten daar nadrukkelijk in. Dat was wat mij betreft de verordening.

Voorzitter. Dan gaan we naar wat algemene vragen. Die gaan over het algemene beleid, alternatieve middelen. Ik heb al iets gezegd, meneer Boswijk, over het vertrouwen in het Ctgb. Daar hoef ik, denk ik, niet meer op in te gaan.

De voorzitter:

Moment. De heer Grinwis heeft toch nog een vraag.

De heer Grinwis (ChristenUnie):

Dank aan de Minister. Heldere antwoorden. Ik weet niet of die vraag bij de verordening hoort, maar ik had ook nog gevraagd naar zijn inzet voor een Europees gelijk speelveld. Neonicotinoïden worden om moverende redenen verboden, maar tegelijkertijd zijn er wel uitdagingen voor onze bietentelers. En in andere landen gaan ze er gewoon nog mee door, want daar zijn ze nog even toegestaan. Zo'n ontheffing moet toch niet mogelijk zijn?

Minister Adema:

Ik kan u zeggen dat ik het betreur dat er zo'n ongelijk speelveld ontstaat. Dat is niet goed, dat spreekt voor zich. Alleen, het verlenen van vrijstellingen is een nationale bevoegdheid. Daarom kan zo'n ongelijk speelveld ontstaan en u begrijpt dat ik mij, als ik het betreur, ook in Europa inzet om dat te voorkomen, om dat speelveld gelijk te trekken en om de uitzonderingsmogelijkheden verder te beperken.

De voorzitter:

De Minister vervolgt de beantwoording.

Minister Adema:

Dan de vraag van de heer Boswijk of er ook nagedacht wordt over het wegnemen van financiële en juridische belemmeringen bij alternatieven. Ik zou zeggen: natuurlijk, zeker. We proberen bijvoorbeeld de toelating van laagrisicomiddelen in de Europese Unie te vereenvoudigen. Ik ben ook bereid om te kijken naar financiële stimulering voor deze middelen. Dat gaat dan natuurlijk naar de boer, maar dat gaat ook via extra menskracht bij de toelatende autoriteiten, maar dat is een heel belangrijke, weten we inmiddels.

Dan de laagrisicomiddelen en de doelen voor 2030. U vraagt wanneer naar verwachting meer laagrisicomiddelen beschikbaar komen. Komen die op tijd om het doel van 50% minder gebruik te halen? Ik moet zeggen dat het aantal laagrisicomiddelen gestaag stijgt. Wij verwachten dan ook dat daardoor de toelating van het aantal laagrisicomiddelen ook gestaag mee zal stijgen. Maar om de ambities van 2030 te kunnen halen, is wel meer nodig. Daarom zet ik naast de laagrisicomiddelen ook in op de transitie naar weerbare teeltsystemen waarin minder gebruik van gewasbeschermingsmiddelen nodig is.

Dan de versnelde procedure van het Ctgb bij de aanvraag laagrisicomiddelen. Het Ctgb heeft de versnelde procedure inmiddels ontwikkeld. Deze wordt op dit moment geïmplementeerd en de eerste resultaten zullen in 2023 beschikbaar komen als voor deze versnelde toelating aanvragen worden ingediend.

Verder zijn vragen gesteld over het zwalkend beleid. Remkes legt daar ook terecht de vinger op. Dat geldt overigens niet alleen bij gewasbescherming maar bij meer zaken in de landbouw. U weet dat ik er ook op uit ben om met de landbouwsector te komen tot een toekomstbestendige landbouw waarin sprake is van duidelijkheid, zekerheid en rust voor het hele speelveld. Daar hoort dit vanzelfsprekend ook bij. Aan de andere kant: het uitvoeringsprogramma heeft wel een looptijd van tien jaar. Dus dat is niet echt zwalkend beleid. De komende tien jaar hebben we daarmee de piketpalen geslagen. Zoals u weet, loopt ook het landbouwakkoord tot na 2030 door. Dus dit zal er ongetwijfeld ook een plek in krijgen waar het gaat om de horizon achter 2030.

Dan de moties van de heer Van Campen over gewasbescherming. Dan gaat het meer specifiek om de motie over een automatische en versnelde toelatingsprocedure voor alternatieve werkzame stoffen en middelen met een laag risico en over de vraag hoe wij die motie gaan uitvoeren. Ik heb u al geïnformeerd over de bespreking in de Raadswerkgroep van 11 en 12 oktober jongstleden die ging over het voorstel inzake de verordening inzake duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. In het verslag ervan staat mijn inbreng, onder andere over de motie over toelating en ontwikkeling van alternatieven. Ik realiseer mij wel dat nog niet alle moties zijn ingebracht maar dat heeft ook erg te maken met de onderwerpen die op dat moment spelen en het moment waarop we de moties kunnen inbrengen, maar het heeft vanzelfsprekend mijn aandacht en we zullen ze op het gepaste moment inbrengen.

Dan ga ik naar mijn laatste blokje, het blokje overig. De heer De Groot heeft gevraagd hoe het staat met de doelstellingen om de 90%-reductie van normoverschrijding te realiseren. In het kader van het uitvoeringsprogramma zijn we bezig met een monitoringsrapport. Dat wordt nog dit jaar opgesteld. Daarin wordt ook gerapporteerd over de overschrijdingen. Dan gaat het over de ecologie, water en ook drinkwater. Waterkwaliteit in zijn algemeenheid blijft voor deze Minister een buitengewoon belangrijke zaak waar ik mij voluit voor blijf inzetten. Dat geldt niet alleen voor deze Minister als het gaat om het landbouwbeleid maar natuurlijk ook voor de Minister voor Stikstof als het gaat om het NPLG omdat daar de waterdoelen in ondergebracht zullen gaan worden.

Dan de vraag hoe het staat met de motie-De Groot/Boswijk over de benchmark gewasbeschermingsmiddelengebruik. We zijn op dit moment bezig met een systematiek van digitaal inwinnen van gegevens over die geïntegreerde gewasbescherming. In dat traject zal ook de benchmark die u heeft voorgesteld, een plekje krijgen. We streven ernaar om dat inwinnen van de gegevens plus die benchmark 1 januari 2024 klaar te hebben.

Dan de vraag van de heer Boswijk over de precisietechnieken. Een van de belangrijke methodes om te komen tot een verlaging van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is natuurlijk precisielandbouw. Het Ctgb is op dit moment bezig om te onderzoeken hoe precisielandbouw en de technieken die daarbij gebruikt worden beter kunnen worden meegenomen in de beoordelingssystematiek. Wij krijgen daar een rapportage over. Ik verwacht die in het begin van volgend jaar. Vooruitlopend daarop beoordeelt het Ctgb alvast de pleksgewijze toepassingen van gewasbeschermingsmiddelen met de bestaande toepassingstechnieken.

Dan het lid Van Campen. Hij had een vraag over neonicotinoïden. Ik weet niet of dat drie keer woordwaarde is. U wilt graag weten wanneer we komen met een alternatief hiervoor. Ik kan u zeggen dat er inmiddels een akkoord is op het onderzoeksvoorstel van de sector om te komen tot alternatieven. Dat is afgelopen week gebeurd. We gaan er dus mee aan de slag. Natuurlijk blijf ik met de sector in gesprek om de voortgang daarvan te bespreken en daadwerkelijk tot die alternatieven te komen.

Dan refereerde u aan de status van de motie-Lodders uit 2016 inzake CRISPR-Cas. CRISPR-Cas is wat mij betreft een hele interessante techniek om toe te passen, mits het blijft binnen de gewaskolom of eigenlijk de gewassoort. Dat is erg belangrijk. We hebben er in Europa dus ook op aangedrongen om hier meer werk van te gaan maken en de toepassing daarvan te versnellen, en om ook met wetgeving te komen om het goed te kunnen toepassen. Als alles goed gaat, komt de Commissie in het tweede kwartaal van 2023 met een wetsvoorstel voor de toepassing hiervan. Als het goed is, is uw Kamer hier op 23 september door Staatssecretaris Heijnen over geïnformeerd. Maar u begrijpt: het is een interessante alternatieve techniek. Ik blijf me daar volop voor inzetten.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

Het is inderdaad interessant, maar ook controversieel. Ik zeg maar eerlijk: wij zijn er binnen GroenLinks nog niet uit wat ons standpunt daaromtrent is. Dat hoeft ook niet echt, omdat het door Europa niet toegestaan wordt. Hoor ik de Minister nou zeggen dat hij toch al aan de slag gaat zonder dat het door Europa toegestaan wordt?

Minister Adema:

U hebt mij horen zeggen dat er een wetsvoorstel vanuit Europa onderweg is dat in het tweede kwartaal van 2023 het licht zal zien. Dat wetsvoorstel beoogt natuurlijk om de toepassing van deze techniek te gaan toestaan.

De heer Van Campen (VVD):

Het zal de Minister niet verbazen dat mijn fractie deze ontwikkeling met de grootst mogelijke belangstelling zal volgen. Ik zou de Minister dan ook willen vragen of hij ons als Landbouwcommissie van de Kamer hiervan op de hoogte zou kunnen houden. Het is goed dat Staatssecretaris Heijnen van IenW hierbij betrokken is, maar ik denk dat dit ook voor onze eigen Minister van Landbouw een aangelegen punt zou moeten zijn, gezien de ambities die we hebben op het gebied van geïntegreerde gewasbescherming en minder chemie. Ik hoop dus op een toezegging op dit punt.

Minister Adema:

Ik denk dat het belangrijk is, omdat het een hele kansrijke techniek is. Nogmaals, het moet wel gebeuren binnen de randvoorwaarden die ik net gesteld heb. Dat vind ik buitengewoon belangrijk, want dat biedt meer veiligheid. Als we dat niet doen, lopen we het risico dat we echt wel in een ander scenario terechtkomen. Dat wil ik beslist niet; laat dat helder zijn. Maar gezien het feit dat het een interessante techniek is, zal ik u daar vanzelfsprekend over informeren.

De voorzitter:

De Minister vervolgt de beantwoording.

Minister Adema:

Ja. Dan hebben we een vraag gekregen van mevrouw Vestering. Dat is een complexe vraag, die ook vraagt om een complex antwoord. Het punt is: ik wil u heel graag recht doen, maar als ik dat nu allemaal uiteen ga zetten, wordt het een hele uitgebreide technische verhandeling. Nogmaals, ik wil de vraag recht doen, want ik vind die vraag ook terecht. Ik stel voor dat we u een brief sturen met een uitgebreide toelichting op uw vraag, omdat het ook erg technisch is.

Mevrouw Vestering (PvdD):

Even voor de duidelijkheid: ik neem aan dat de vraag waar de Minister aan refereert, gaat over niet-toetsbare stoffen?

Minister Adema:

Dat klopt, ja. Sorry.

Mevrouw Vestering (PvdD):

Dat is fijn. Zo ingewikkeld is het niet, denk ik. Het gaat om stoffen die verschrikkelijk giftig zijn. Een voorbeeld daarvan is deltamethrin. Op het moment dat je deltamethrin meet in het water, overschrijd je de norm 400 keer. Het is dus een ongelofelijk sterk goedje. Als je die niet-toetsbare stoffen dus meet, ben je al in overtreding van de Kaderrichtlijn Water. Mijn vraag is dus eigenlijk heel eenvoudig. Het hoeft niet zo ingewikkeld te zijn. Is het dan niet verstandiger om niet-toetsbare stoffen te verbieden om de Kaderrichtlijn Water te gaan halen?

Minister Adema:

Ik begrijp uw vraag, maar het antwoord is complexer dan de vraag die u stelt. Ik vraag echt ruimte van u om op korte termijn met een brief te komen waarin ik dit complexe antwoord met u deel. Daar kunnen we daarna vanzelfsprekend wel weer over doorspreken. Om u snel te bedienen, stel ik voor dat we kort na het herfstreces met een antwoord in uw richting komen.

De voorzitter:

Dat is genoteerd als toezegging. De Minister vervolgt de beantwoording.

Minister Adema:

Voorzitter. Dan de vraag van mevrouw Beckerman over testen zonder proefdieren. U vraagt of ik mij wil inzetten voor het testen zonder dieren, om meer informatie te hebben over de invloed van gewasbeschermingsmiddelen. Ik kan u zeggen: proefdieren zijn nodig voor testen. Wij zullen dat natuurlijk zo veel mogelijk proberen te beperken, maar dat kan niet altijd. We zullen dus gebruik moeten blijven maken van proefdieren. Overigens is het natuurlijk zo dat de hele inzet op proefdieren ook bij VWS is belegd.

De voorzitter:

Er is een vraag van mevrouw Beckerman.

Mevrouw Beckerman (SP):

Mijn vraag was eigenlijk veel breder dan simpelweg wel of geen proefdieren. We hebben een gesprek gehad met Bas Bloem en met mensen van de Parkinson Vereniging. Zij zeggen dat ze best wel veel kansen zien om met goed onderzoek te gaan kijken hoe we kunnen uitsluiten of aantonen welke gewasbeschermingsmiddelen van invloed zijn op het ontstaan van parkinson, dan wel alleen, dan wel in een cocktail. Dat was dus vraag één: is de Minister bereid om dat onderzoek te gaan doen? Er is eerder al een motie aangenomen die gaat over nieuwe cocktails, maar nu stellen we die vraag eigenlijk breder. Zij zeggen ook: als we dat onderzoek dan doen – we doen dat nu met dierproeven – dan zien we ook mogelijkheden om te kijken hoe we dat zonder dierproeven kunnen doen. Dat gaat dus nadrukkelijk over de toekomst. Dat is eigenlijk deel twee. De belangrijkste vraag was eigenlijk: is de Minister met ons van mening dat het een goed idee is om hier veel breder onderzoek naar te doen, omdat we zien dat parkinson gerelateerd wordt aan omgevingsfactoren, waaronder gewasbeschermingsmiddelen?

Minister Adema:

Dank voor uw toelichting. Excuses dat de vraag niet helemaal op die manier was meegenomen. Ik heb al eerder uitgesproken dat ik belang hecht aan vertrouwen in onze instituties, en dus ook in het Ctgb. Het Ctgb betrekt wetenschappelijk onderzoek bij de toetsing om te komen tot het toelaten of niet meer toelaten van middelen. Ik doe u hier geen toezegging om het onderzoek dat u benoemt en de mogelijkheden van dit onderzoek direct te betrekken bij de toelating. Ik ben wel bereid om met het Ctgb te overleggen over de punten die u benoemt, om te kijken of zij mogelijkheden zien. Maar nogmaals, ik blijf wel achter de lijn staan dat het aan het Ctgb is om uiteindelijk te beoordelen of de wetenschappelijke onderzoeken voldoende goed zijn om meegewogen te worden in de toetsing.

De voorzitter:

Een vervolgvraag van mevrouw Beckerman.

Mevrouw Beckerman (SP):

Dit is bijna een persoonlijk feit in plaats van een vervolgvraag. Ik heb vandaag in twee debatten echt geprobeerd om niet mee te gaan in polarisatie en een woordvoering te bedenken waarin we het belang van boeren echt vooropstellen. Ik denk dat de Minister dat helemaal niet bewust doet, maar ik vind het heel vervelend als, als dit soort vragen worden gesteld na overleg met wetenschappers, wordt gedaan alsof we zouden twijfelen aan de integriteit en kennis en kunde die er op dit moment is. Dat is echt op geen enkele manier wat wij doen. Wij zien alleen dat er nog een wereld te winnen is, ook Europees. We zien ook dat er nu in verschillende landen heel goede onderzoeken gedaan worden. Collega Grinwis noemde bijvoorbeeld Frankrijk, dat parkinson als boerenziekte benoemt en bekijkt hoe er veel meer gedaan kan worden. Mijn vraag was dus niet: ga twijfelen aan de wetenschap of instituten. Mijn vraag was simpelweg: kunnen we niet nog meer doen omdat we het belang van boeren, naast de natuur, voorop moeten stellen? Ik wil echt verre van mij werpen dat wij daarmee andere kennis in twijfel trekken. Het gaat puur en alleen om meer onderzoek, omdat we weten dat andere landen daar ook mee bezig zijn en we dat samen kunnen doen.

De voorzitter:

Helder, denk ik. De reactie van de Minister.

Minister Adema:

Als ik mij op een zodanige manier heb uitgedrukt dat ik daarmee de indruk heb gewekt dat u twijfelt aan de wetenschappelijke onderzoeken die worden gedaan, dan is dat niet terecht. Dat is niet zo. Ik twijfel daar niet aan. Ook onze inzet is om breder te kijken dan alleen de wetenschappelijke onderzoeken die er op dit moment liggen. Dat hebt u ook gehoord als het gaat om de verlenging van glyfosaat. We willen alles meenemen. Uw punt is helder. Ik heb gezegd dat ik uw punt ga meenemen richting het Ctgb en ga vragen om breder te kijken. Daarbij moet ik wel stellen dat ik blijf bij mijn standpunt – we hebben het Ctgb niet voor niks – dat het Ctgb uiteindelijk een afweging maakt. Het Ctgb kiest wat het meeweegt en toetst. Ik ga dit punt wel met nadruk onder de aandacht van het Ctgb brengen.

De voorzitter:

De tijd is verstreken. Is het mogelijk om vlot te antwoorden, of is het verstandig om het verder schriftelijk af te doen? Ruimte voor een tweede termijn is er in elk geval niet meer. Sommigen moeten echt vertrekken. Zegt u het maar. Als het in vijf minuten kan, mag dat dan?

Minister Adema:

Ik heb niet zo heel veel meer. Misschien dat ik er heel snel doorheen kan, in een paar minuten.

De voorzitter:

In een paar minuten, heel snel, oké.

Minister Adema:

Het speelveld over de neonicotinoïden is inmiddels al besproken.

Dan de vraag van mevrouw Beckerman over de aanbevelingen van het RIVM: is de Minister bereid om er extra geld voor uit te trekken? Eerder is u gemeld dat het ministerie voornemens is om expertise van het RIVM en het Ctgb beschikbaar te stellen aan de EFSA en de Europese Commissie om toetsingskaders voor laagrisicomiddelen te verbeteren. In OECD-verband heb ik gepleit voor meer aandacht voor de ontwikkeling van toetsingsmethoden op neurologische aandoeningen, waaraan het RIVM een bijdrage kan leveren. Ik zal hier het RIVM bij helpen als dat nodig is.

Dan de vraag van de heer Boswijk over bestemmingsplannen. Ik hecht eraan om te zeggen dat toelating gaat volgens de lijnen die we in dit land hebben. Het kan in bijzondere omstandigheden vóórkomen. Er moeten dwingende redenen zijn, en ook een wetenschappelijke onderbouwing, waardoor een gemeente hier in zijn bestemmingsplan eventueel op stuurt. Dat moet dan wel heel goed onderbouwd zijn. Dan moeten er ook echt wel onaanvaardbare risico's zijn voor mens, dier en milieu.

De heer Bisschop stelde nog een vraag over de financiering. Ik heb ook geconstateerd dat die financiering in principe wel wat steviger kan als we zo veel ambitie hebben op het gebied van gewasbescherming. Ik zal hier binnen het kabinet ook een zorgvuldig gesprek over voeren, zoals dat gebruikelijk is. Ik zal hier bij de Voorjaarsnota ook op terugkomen.

Dan de vraag van de heer Thijssen of er een toepassingsverbod kan komen. Het Ctgb voert een vergelijkende risicobeoordeling uit voor gewasbeschermingsmiddelen op basis van stoffen die zijn aangemerkt voor vervanging. Als er een alternatief is, laat het Ctgb het niet toe. Ik zal in het kader van het uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 verkennen of een heffing mogelijk is binnen het palet aan economische prikkels. Er zijn natuurlijk nog andere economische prikkels. Je zou bijvoorbeeld ook kunnen denken aan subsidies. Dat is de tegenhanger.

Komt in het NPLG ook gebruik van landbouwgif en het terugdringen ervan aan de orde? Als je kijkt naar de normen en doelstellingen van het NPLG, onder andere op het gebied van water, zie je dat die ook gevolgen hebben voor gewasbescherming. In die zin komt het aan de orde.

Dan de biostimulanten, een vraag van de heer Bisschop. De Europese meststoffenverordening biedt producenten van biostimulanten sinds juli de mogelijkheid om producten die voldoen aan de eisen als Europees bemestingsproduct op de markt te brengen. Nationaal kennen we in de Meststoffenwet geen categorie biostimulanten. Producten moeten voldoen aan de generieke eisen uit de Warenwet en geen gevaar voor mens, dier en milieu vormen. De Europese Commissie heeft aangegeven te willen werken aan een uitbreiding van de lijst van micro-organismen die gebruikt kunnen worden bij de productie van biostimulanten. Ik ga met de sector in overleg om te bekijken hoe we dit proces zo goed mogelijk kunnen inrichten. Ik ga zo snel mogelijk met de sector in gesprek, maar ik heb vandaag meer toezeggingen gedaan om met sectoren in gesprek te gaan, ook allemaal zo snel mogelijk. Ondertussen komt er ook nog een landbouwakkoord aan. U begrijpt dat mijn agenda aan het vollopen is door de toezeggingen die ik doe in de Kamer.

Dan heb ik volgens mij de meeste vragen gehad, voorzitter.

De voorzitter:

Dank voor de beantwoording. Ik ga even de toezeggingen oplezen, zodat dit even kritisch beluisterd kan worden van de kant van de Kamer en de Minister.

– Een toezegging aan de heer Boswijk. De Kamer wordt geïnformeerd over de ontwikkelingen in het tijdpad en de uitwerking van de Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen.

– Een toezegging aan de heer Van Campen. De Kamer wordt door de Minister van LNV op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen rondom CRISPR-Cas in aanloop naar het voorstel van de Europese Commissie in het tweede kwartaal van 2023.

– Een toezegging aan mevrouw Vestering. De Kamer wordt kort na het herfstreces geïnformeerd over niet-toetsbare stoffen en de (on)mogelijkheden voor een verbod.

Er is een tweeminutendebat aangevraagd met als eerste spreker de heer Tjeerd de Groot.

Ik wil u allen danken voor de medewerking aan dit overleg, ook voor het redelijk op tijd afsluiten ervan. Ik dank ook de Minister, voor de vlotte beantwoording. Onze gasten dank ik voor de belangstelling, net als degenen die dit digitaal hebben bijgewoond.

Dan rest mij nog u allen een smakelijke maaltijd en een arbeidsvreugdevolle avond te wensen.

(Hilariteit)

De voorzitter:

Ik sluit deze vergadering.

Sluiting 18.36 uur.