Inbreng verslag schriftelijk overleg over een update lerarenstrategie primair en voortgezet onderwijs
Inbreng verslag schriftelijk overleg
Nummer: 2022D44531, datum: 2022-11-01, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VVD)
- Mede ondertekenaar: C.H. Bosnjakovic , adjunct-griffier
Onderdeel van zaak 2022Z20219:
- Indiener: A.D. Wiersma, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
- Medeindiener: R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2022-11-01 14:00: Update lerarenstrategie primair en voortgezet onderwijs (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2022-11-08 15:45: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2022-11-10 10:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2022-12-08 10:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2022-12-15 10:00: Leraren en Lerarenopleidingen (Commissiedebat), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2023-02-08 12:30: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
27 923 Werken in het onderwijs
Nr. Verslag van een schriftelijk overleg
Vastgesteld d.d. …
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 21 oktober 2022 inzake update lerarenstrategie primair en voortgezet onderwijs (Parlisnummer 2022Z20219).Bij brief van ... hebben de ministers deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
Voorzitter van de commissie
Michon-Derkzen
Adjunct-griffier van de commissie
Bosnjakovic
Inhoud
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
Inbreng van de leden van de D66-fractie
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
Inbreng van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
Inbreng van de leden de van SGP-fractie
II Reactie van de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de update lerarenstrategie en hebben nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie hebben met instemming gelezen dat er wettelijke eisen omtrent strategisch personeelsbeleid komen. Zijn de ministers bereid daarin beleid op te nemen om transparante loopbaanpaden te creëren en om goede leraren beter te belonen, bijvoorbeeld door eerder vaste contracten te verstrekken en extra periodieken toe te kennen aan excellerende leraren? Daarnaast lezen de leden dat niet duidelijk is hoe vaak leraren een extra periodiek krijgen en hoe vaak juist geen periodiek. Kunnen de ministers dit jaarlijks monitoren, zo vragen zij.
De leden van de VVD-fractie zien dat het beeld heerst dat een docent moeilijk of niet kan doorgroeien in zijn vak. Hoe willen de ministers dit beeld veranderen? Zijn de ministers het met deze leden, OESO1, Onderwijsraad en McKinsey eens dat landelijk vastgestelde carrièrepaden en functietitels daarbij zouden kunnen helpen? Zo ja, welke stappen willen de ministers gaan zetten, zo vragen zij.
De leden van de VVD-fractie lezen dat het niet duidelijk is hoeveel docenten op de basisschool een jaarlijks functioneringsgesprek hebben en dat 25 procent van de docenten op de middelbare school geen jaarlijks functioneringsgesprek heeft. Zijn de ministers het met deze leden eens dat een jaarlijks functioneringsgesprek een ondergrens is van strategisch personeelsbeleid waar alle scholen aan moeten voldoen? Hoe gaan de ministers ervoor zorgen dat elke docent minimaal een keer per jaar een functioneringsgesprek heeft? Kunnen de ministers dit jaarlijks monitoren, zo vragen zij.
De leden van de VVD-fractie hebben vernomen dat de lerarenopleiding of onderdelen van de lerarenopleiding door sommige werkenden deels bekostigd zouden kunnen worden vanuit het STAP2-budget. Kunnen de ministers er werk van maken dat de opleiders deze opleidingen registreren in het STAP-register zodat werkenden hier gebruik van kunnen maken? Zijn de ministers het met deze leden eens dat opleidingen in de onderwijssector voorrang zouden moeten krijgen bij het toekennen van het STAP-budget, zo vragen zij.
De leden van de VVD-fractie onderschrijven het belang van goede mogelijkheden voor zij-instroom. De leden zijn van mening dat bij elke lerarenopleiding er minimaal viermaal per jaar een instroommoment moet zijn, en dat vaardigheden die een zij-instromer al beheerst niet nog een keer onderwezen moeten worden. De leden vinden landelijke regie door de minister een geschikt middel om dat doel te bereiken en zij vragen hoe de ministers dit voor zich zien.
De leden van de VVD-fractie vinden het begrijpelijk dat de ministers inzetten op het vervullen van vacatures binnen een samenwerkingsverband waar de nood het hoogst is, maar hoe kunnen de ministers borgen dat de belangen en behoeften van de betreffende (solliciterende) leraar voldoende worden meegewogen, zo vragen zij.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de Kamerbrief update lerarenstrategie primair en voortgezet onderwijs. Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen die zij willen voorleggen aan de ministers.
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat het oplossen van het lerarentekort grote prioriteit behoeft. Zij zijn blij dat de ministers al goede stappen hebben gezet om leraren beter te waarderen naar aanleiding van het gesloten coalitieakkoord. Bijvoorbeeld middels het dichten van de loonkloof en de extra gelden voor de ontwikkeling van leraren. Zij lezen dat de ministers daarnaast extra stappen willen zetten om het tekort op te lossen. Deze leden zijn van mening dat dit zeer nodig is om de druk op leraren te verlichten en te zorgen dat alle kinderen les krijgen van bevoegde docenten. Zodat alle leerlingen het beste onderwijs ontvangen. Deze leden constateren dat in de brief nauwelijks iets te lezen is over of de ministers extra willen inzetten op het behouden van nieuwe leraren, gezien deze te vaak in de eerste jaren voor de klas afhaken. Wat zal hierop hun inzet worden? Zijn de ministers het met deze leden eens dat het behouden van nieuwe leraren zeer belangrijk is voor het oplossen van de tekorten? Wat zien zij als de grootste knelpunten voor nieuwe leraren, zo vragen de leden.
De leden van de D66-fractie lezen dat een aantal gesprekspartners kansen ziet voor het inzetten van mbo-geschoolden of het inzetten van professionals uit de beroepspraktijk met een mbo-opleiding voor de praktijkgerichte vakken. Echter, de ministers stellen ook dat niet iedereen in het veld hier om staat te springen omdat de angst bestaat dat de kwaliteit van het onderwijs en de status van het beroep hieronder lijden. Is het niet mogelijk om de kwaliteit van het onderwijs te waarborgen bij het inzetten van mbo-geschoolden? Hoe kijken de ministers hiernaar? Zouden deze mensen bijvoorbeeld extra ondersteund kunnen worden of kunnen extra scholingsmogelijkheden worden ingezet? Daarnaast stellen de ministers ook dat zij veel feedback krijgen over het aanbieden van werk in vaste banen. Wat gaan de ministers hiervoor betekenen? Zijn de ministers het met deze leden eens dat we leraren moeten stimuleren en helpen om meer uren te werken, gezien veel leraren parttime werken? Deze leden constateren dat veel leraren met een deeltijdbaan meer willen werken, maar aangeven dat niet te kunnen. Deze leden zijn daarom onder andere van mening dat het kabinet snel stappen moet zetten naar gratis kinderopvang. Delen de ministers deze mening, zo vragen zij.
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat de begeleiding van zij-instromers beter kan. Zij zijn positief dat de ministers deze mening delen en inzetten op betere begeleiding. Kunnen de ministers nader toelichten hoe zij het voortraject voor zij-instromers willen verbeteren? Hoe gaan de ministers de instroom van zij-instromers precies verhogen en onnodige uitval voorkomen? Zetten de ministers extra stappen om mensen uit andere vakgebieden te enthousiasmeren voor het beroep van leraar? Zo ja, welke, zo vragen de leden.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de Kamerbrief update lerarenstrategie primair en voortgezet onderwijs. Zij herkennen de problemen rondom het lerarentekort en de wens om na te denken over wat er gedaan kan worden om dit terug te dringen. Zij maken zich hierbij zorgen over de vele suggesties die in de brief gedaan worden om verplichtingen op te leggen aan scholen/schoolbesturen. En de gedachte dat meer coördinatie vanuit Den Haag nodig is. De leden hebben nog enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie ontvangen graag een onderbouwing, bij voorkeur wetenschappelijk, op welke grond beide bewindspersonen stellen dat het afgedwongen aanbieden van maatwerk, bovenschoolse mobiliteit van leraren en (regionale) samenwerking, het opgeven van lokale autonomie en flexibiliteit voor meer landelijke afstemming en standaardisatie bewezen effectief zijn bij het tegengaan van het lerarentekort. Is het waar dat de bewindspersonen deze opties hebben verzameld en nu slechts aanbieden aan de Kamer ter overweging? Zo ja, welke argumenten of praktijkvoorbeelden zijn bij de hiervoor genoemde maatregelen door derden aangedragen, zo vragen de leden.
De leden van de CDA-fractie vragen of de bewindspersonen kunnen toelichten wat de afspraken rondom gezamenlijk werven, opleiden en begeleiden van zij-instromers, die in steeds meer regio’s gemaakt worden, inhouden. Om hoeveel regio’s gaat het ongeveer en welke? Waarom beperken deze afspraken zich nu toe tot zij-instromers? Welke rol spelen opleidingsscholen, Fast Switch en het Onderwijsloket hierbij, zo vragen de leden.
De leden van de CDA-fractie vragen of het waar is dat het in het voortgezet onderwijs al mogelijk is om te werken met een gastdocent en dat dus niet alle lestijd op school door een bevoegd docent dient te worden ingevuld. Hoe vaak wordt van deze mogelijkheid gebruik gemaakt? Hoe verhoudt deze regeling zich tot de ervaringen van het primair onderwijs in grote steden die nu al de ruimte hebben om een dag in de week (22 uur per maand) anders bevoegden in te zetten? Wat is de reden dat alleen het primair onderwijs in de grote steden deze ruimte tot op heden hebben, zo vragen de leden.
De leden van de CDA-fractie ontvangen graag een onderbouwing, bij voorkeur wetenschappelijk, welke risico’s op kwaliteit en doelmatigheid de ministers voor zich zien indien de voltijdopleidingen in het hbo kunnen werken met leeruitkomsten.
Hoe verhoudt de wens van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om in het middelbaar beroepsonderwijs voor basisvaardigheden op termijn uitsluitend te werken met bevoegde docenten, zich tot het algehele lerarentekort, zo vragen de leden.
De leden van de CDA-fractie lezen dat er opnieuw twee nieuwe regelingen in het leven zijn geroepen, één voor het schoolleiderstekort in het primair onderwijs en één voor onderwijs ondersteunend personeel in het voortgezet onderwijs. Deze leden hebben zorgen over het toenemend aantal regelingen waardoor mensen door de bomen het bos niet meer zouden kunnen zien en er toch elke keer een groep buiten boord lijkt te vallen. Herkennen de bewindspersonen deze zorgen? Kunnen zij een actueel overzicht geven van regelingen (fiscaal, subsidie of beleidsinzet) gericht op behalen van een bevoegdheid of als stimulans om in het onderwijs te gaan werken, zo vragen de leden.
De leden van de CDA-fractie vragen of de bewindspersonen kunnen toelichten waarom er gekozen is voor het experiment toelating pabo in plaats van deze mogelijkheid metterdaad wettelijk vast te leggen. De voornoemde leden stellen deze vraag aangezien in de urgente coronaperiode deze maatregel al tweemaal is genomen en dit ertoe leidde dat vijftien procent van de studenten die normaliter afvielen nu wel aan de toelatingseisen voldeed. Welk beeld hebben de bewindspersonen van het studiesucces van het cohort dat onder het genoemde experiment toegang tot de opleiding kreeg, zo vragen de leden.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de komst van de nieuwe universitaire lerarenopleiding Educatieve Master Primair Onderwijs zich verhoudt tot de toekomstverkenning van het hoger onderwijs waarbij er ook gekeken wordt hoe hogescholen en universiteiten zich (meer) van elkaar (kunnen) onderscheiden. Hoeveel studenten volgen op dit moment een universitaire pabo-opleiding? Welke ambities hebben de bewindspersonen voor het verhogen van de instroom in mbo-opleidingen onderwijsassistent, zo vragen de leden.
De leden van de CDA-fractie maken zich zorgen over de uitstroom van met name jonge leerkrachten in het onderwijs. Er kan ingezet worden op het werven van nieuwe leerkrachten, dit zal echter nauwelijks effect hebben als we leerkrachten niet voor het onderwijs weten te behouden. De voorgenoemde leden ontvangen graag een recent overzicht over de in- en uitstroom van startende leerkrachten, uitgesplitst naar sector. Kunnen de ministers tevens aangeven wat hun inzet wordt om deze groep te behouden voor het onderwijs, zo vragen de leden.
De leden van de CDA-fractie vragen of de ministers kunnen toelichten waarom zij-instromen voor de algemeen vormende vakken in het tweedegraads gebied in het voortgezet onderwijs met een niet specifiek aansluitende vooropleiding niet mogelijk is, terwijl met een pdg3-traject in het mbo dit wel mogelijk is. In hoeverre zien de ministers, gezien het oplopende tekort van leerkrachten in het voortgezet onderwijs, ruimte om de mogelijkheden te verruimen om met een niet specifiek aansluitende vooropleiding toch een zij-instroomtraject op te starten, zo vragen de leden.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de onderhavige brief. Het valt hen op dat de ministers in hun brief vooral veel vragen opwerpen, maar minder duidelijkheid verschaffen over hun eigen antwoorden. Kennelijk verwachten zij de doortastendheid nu vooral vanuit de Kamer. De leden zien het lerarentekort als een bedreiging voor het onderwijs. Omdat de tekorten vaak groter zijn op plekken met meer kans op leerachterstanden, zorgen de tekorten voor meer ongelijkheid. Met name in het basisonderwijs zijn de tekorten schrikbarend, maar inmiddels ontvangen zij ook signalen dat scholen voor voortgezet onderwijs vakken moeten laten sneuvelen omdat ze geen bevoegde docenten weten te werven. Daarom achten de leden structurele extra investeringen noodzakelijk in leraren, schoolleiders en ondersteunend onderwijspersoneel. Ook de ministers lijken de urgentie te onderkennen nu zij schrijven over “alle registers open” en “onorthodoxe maatregelen”. Niettemin horen de ministers terug dat de ingezette maatregelen goed zijn, maar niet voldoende. Welke aanwijzingen hebben de ministers dat de “slimmere combinaties met meer focus” het verschil gaan maken tussen niet voldoende en wèl voldoende, zo vragen de leden.
De leden van de PvdA-fractie zijn het eens met de uitgangspunten van beide ministers dat alle kinderen vijf dagen per week naar school moeten gaan en er niet gesleuteld mag worden aan de toegangseisen ten aanzien van de lerarenopleiding en het lerarenberoep. Toch willen de ministers leren van de ervaringen in de grote steden die in het primair onderwijs nu al anders bevoegden inzetten. Is het niet de bedoeling dat de scholing die bijvoorbeeld zulke musici, kunstenaars en technici nodig hebben voor een minstens even rijke schooldag voor de kinderen, uiteindelijk een bekroning krijgt in een onderwijsbevoegdheid? Of blijft de scholing zozeer beperkt, dat deze nog bijlange na niet in de buurt komt van onderwijsbevoegdheid, zo vragen de leden.
De leden van de PvdA-fractie merken op dat de ministers schrijven over de mogelijkheid van onvolledige lerarenopleidingen. Welke aanpassingen zouden er nodig zijn in het stelsel van hoger onderwijs om onvolledige opleidingen breder mogelijk te maken, mocht zoiets al wenselijk zijn, zo vragen de leden.
De leden van de PvdA-fractie merken voorts op dat de ministers regionale verschillen signaleren bij de samenwerking tussen lerarenopleidingen, hogescholen en universiteiten. Kunnen zij ook specificeren in hoeverre er sinds het verschijnen van het rapport van de commissie Dijsselbloem inzake de onderwijsvernieuwingen Tijd voor onderwijs in 2008, voortgang is geboekt met de aanbeveling om – in afwijking van wat in het hoger onderwijs gebruikelijk is, voor de hbo-lerarenopleidingen curricula en examenprogramma’s te krijgen die door de overheid zijn vastgesteld4, zo vragen de leden.
De leden van de PvdA-fractie merken op dat de ministers de uitkomsten van het evaluatieonderzoek naar de regionale aanpak overwegend positief noemen. Kunnen zij ook toelichten welke uitkomsten minder positief waren, zo vragen zij.
De leden van de PvdA-fractie merken op dat de Kamer de in december de resultaten ontvangt van de landelijke meting van de actuele tekorten in het primair onderwijs. Wanneer gebeurt dit voor de resultaten van de landelijke uitvraag van de actuele tekorten in het voortgezet onderwijs, zo vragen de leden.
De leden van de PvdA-fractie merken tevens op dat de ministers investeringen aankondigen in de opleiding tot leraar van onderwijsondersteunend personeel in het voortgezet onderwijs en het voortraject voor zij-instromers. Hoeveel middelen trekken zij hiervoor uit en wat zijn de afrekenbare doelen die de ministers hierbij voor ogen staan, zo vragen de leden.
De leden van de PvdA-fractie merken op dat de ministers hun brief afsluiten met een vijftal vragen en stellen dat hierbij ook de vraag hoort of we “een definitieve systeemingreep” willen en moeten doen. Kunnen de ministers specificeren wat zij zich voorstellen bij zo’n definitieve systeemingreep? In hoeverre kan deze recht doen aan hun uitgangspunten dat alle kinderen vijf dagen per week naar school moeten gaan en er niet gesleuteld mag worden aan de toegangseisen ten aanzien van de lerarenopleiding en het lerarenberoep, zo vragen de leden.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met verbazing de update gelezen over de lerarenstrategie primair en voortgezet onderwijs. Na de brief van 1 juli over de strategie voor de aanpak van de tekorten aan onderwijspersoneel hadden de leden inmiddels wat voortgang verwacht. Deze updatebrief biedt echter weinig nieuws. Het brengt meer vragen dan antwoorden. Ook hebben de leden moeite met het beeld dat wordt neergezet, alsof er nu ineens een groot lerarentekort is dat om moeilijke keuzes vraagt. Het lerarentekort is er al jaren, en is juist groter geworden omdat opeenvolgende kabinetten geen (moeilijke) keuzes wilden maken. Of gewoonweg jaren hebben geweigerd om te investeren. Delen de ministers deze analyse, zo vragen de leden.
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat al jaren er rapporten worden geschreven over het lerarentekort en er oplossingen worden aangedragen (denk bijvoorbeeld aan het rapport van Alexander Rinnooy Kan uit 2007) maar elke keer wordt het wiel opnieuw uitgevonden of gekozen voor korte termijn oplossingen. De leden vragen waarom er niet gekozen wordt voor een bewezen lange termijnaanpak, samen met het onderwijsveld waarbij de leraar centraal staat, met bijbehorende investeringen.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn ook benieuwd hoe de ministers de samenhang zien tussen de lerarenstrategie en de grote ambities uit het regeerakkoord op het gebied van het verbeteren van de basisvaardigheden, kansengelijkheid en het invoeren van een rijke schooldag. Hoe is het mogelijk om de basisvaardigheden van leerlingen te verbeteren, terwijl er tegelijk gesproken wordt over het verlagen van de kwaliteitseisen van leraren? Is het mogelijk een rijke schooldag in te voeren, terwijl er tegelijk gesproken wordt over het terugdringen van de onderwijstijd? Kortom, zien de ministers ook dat alle ambities uit het regeerakkoord uiteindelijk pas uitvoerbaar zijn met voldoende leraren? Zo ja, waarom is er niet voor gekozen om eerst dat probleem op te lossen en daar vooral op te focussen, zo vragen de leden.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de ministers het een optie vinden om te kijken naar de onderwijstijd. Dit is echter niets nieuws, in 2020 is de motie van het lid Westerveld c.s.5 met algemene stemmen aangenomen waarin de regering wordt verzocht om onderwijs dat gegeven wordt door onbevoegden niet als onderwijstijd te zien. De gehele Kamer stond achter deze motie. Wat is er met deze aangenomen motie gedaan en op welke manier nemen de ministers deze uitspraak van de Kamer mee in hun plannen? De leden begrijpen dat het soms ruimte kan bieden om bijvoorbeeld musici, kunstenaar en technici in te zetten om leerlingen hun professie te leren, maar zij blijven van mening dat dit niet gezien kan worden als onderwijstijd omdat dit het beroep van docent devalueert.
De leden van de GroenLinks-fractie missen bij de alinea over lerarenopleidingen het punt dat er nog steeds hoge collegegelden zijn voor tweede opleidingen in tekortsectoren als het onderwijs of de zorg. Zijn de ministers bereid dit ook aan te pakken in zijn plannen? Zo niet, waarom niet? Ook missen de leden het punt van de stille onderwijsreserve. Wat gaan de ministers doen om de 80.000 mensen met een onderwijsbevoegdheid terug te brengen naar het onderwijs? Waarom worden er in de brief geen voorstellen gedaan over meer zeggenschap voor docenten? Of het bieden van carrièreperspectieven? Dit soort maatregelen kunnen het beroep aantrekkelijker maken. De leden zijn ook benieuwd of er cijfers zijn over de verhouding tussen de hoeveelheid bestuurders en managers in het onderwijs ten opzichte van onderwijzend en onderwijsondersteunend personeel? Is hier een overzicht van te geven, zo vragen zij.
Inbreng van de leden van Partij voor de Dieren-fractie
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Kamerbrief update lerarenstrategie primair en voortgezet onderwijs. Deze leden spreken hun waardering voor de dualistische houding van het kabinet op dit dossier uit en zijn van mening dat het belangrijk is om gezamenlijk te zoeken naar oplossingen voor het lerarentekort, niet alleen voor de korte termijn, maar ook voor een structurele aanpak voor de langere termijn. De leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie missen in de aanpak momenteel de nodige aandacht voor uittreders uit het onderwijs en dan met name met docenten die binnen twee à drie jaar stoppen. De leden begrijpen dat het in het basisonderwijs om een kwart van de beginnende docenten gaat. Dat gaat om mensen die een vakopleiding gevolgd hebben en binnen korte tijd weer stoppen. Hebben de ministers zicht op de redenen voor vertrek uit het onderwijs? Als mogelijke redenen voor de grote uitstroom wordt vaak verwezen naar het gebrek aan perspectief op een vaste aanstelling, het door de leraar moeten verrichten van administratieve taken, een gebrek aan doorgroeimogelijkheden en te volle klassen. Kunnen de ministers hierop reflecteren, zo vragen de leden.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen daarnaast welke uitstroom te zien is in het voortgezet onderwijs. Welke redenen worden daar genoemd door docenten die vertrekken? Het vasthouden van docenten is wat betreft de leden onmisbaar in het aanpakken van het lerarentekort. Welke concrete stappen worden er gezet om de uitstroom tegen te gaan? Welke mogelijkheden zijn er om docenten weer meer zeggenschap te geven te geven over hun werkzaamheden? Naast een goed salaris moet er ook gekeken worden naar werkdruk, doorgroeimogelijkheden en het vooruitzicht op een vaste aanstelling. Voor dergelijke arbeidsvoorwaarden en arbeidsvooruitzichten is langjarige financiering nodig.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel om onderwijsvervanging regionaal te organiseren, in het bijzonder van het Duitse-model, waar een docent per deelstaat solliciteert en niet bij een school zelf. De leden hebben hier nog wel een aantal vragen over.
In Nederland hebben we conform artikel 23 van de Grondwet vrijheid van onderwijs. Hoe zou een dergelijke manier van solliciteren eruit komen te zien bij een dergelijk op Duitsland gebaseerd model, solliciteren docenten dan bij een onderwijskoepel? En hoe verhoudt dit zich tot onderwijsinstellingen die geen onderdeel zijn of wensen te zijn van een dergelijke koepel? De keuze om voor een bepaalde school te werken kan namelijk samenhangen met de vorm van onderwijs, zoals een vrije school, of juist de expliciete keuze voor openbaar onderwijs. Kunnen de ministers dit toelichten, zo vragen de leden.
Deze leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen hoe een flexibele pool leraren in het onderwijs zich verhoudt tot een duurzame binding tussen docent en leerling. Deze leden zouden hier graag een reflectie op willen.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben ook vragen bij de mogelijkheid om niet alle lesuren door gediplomeerde docenten te laten vervullen. Het kan waardevol zijn kunst- en cultuurinstellingen lessen te laten verzorgen. Dit geldt ook voor bijvoorbeeld natuuronderwijs op het primair onderwijs door iemand van het IVN6. Maar hoe gaan de ministers voorkomen dat deze lessen niet door commerciële bedrijven worden overgenomen, of door de fossiele industrie of de agrarische lobby? Kunnen de ministers hierop reflecteren? Deze leden vinden het namelijk van belang dat jongeren gevormd worden op basis van wetenschappelijke feiten, met aandacht voor verschillende vakgebieden buiten de kernvakken om, zoals natuur, milieu, filosofie en geschiedenis.
Inbreng van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de vervolgstappen in de uitwerking van de lerarenstrategie. Zij hebben enkele vragen ter verduidelijking.
De leden van de SGP-fractie vragen om een toelichting op het landelijke specialisatiemodel voor de pabo, tegen de achtergrond van de opmerking dat het curriculum door dit model niet overladen wordt. In hoeverre zijn de verschillende bekwaamheden bij de richtingen jonge en oude kind onderdeel van de initiële opleiding of is de startbekwaamheid toereikend om in een bepaalde specialisatie bevoegd aan het werk te gaan? Klopt het bovendien dat voor de uitwerking een wetsvoorstel opgesteld zal worden, zo vragen de leden.
De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre verder dwang om regionaal samen te werken als optie voor de hand liggen is, gelet op de positieve ervaringen in de afgelopen jaren waarin besturen mede gesteund door subsidies op allerlei manieren intensiever zijn gaan samenwerken. Wordt uitdrukkelijk ook verkend welke mogelijkheden er zijn om door middel van gunstige randvoorwaarden en versoepelde regels te komen tot meer samenwerking en bijvoorbeeld uitwisseling van personeel? Deze leden wijzen bijvoorbeeld op fiscale belemmeringen die vlotte en eenvoudige samenwerking kunnen belemmeren.
De leden van de SGP-fractie vragen of bij de inventarisatie van mogelijkheden ook aandacht wordt gegeven aan mogelijkheden om de onderwijstijd te beperken en scholen ten minste meer ruimte te bieden om, met instemming van betrokkenen, binnen een bepaalde bandbreedte af te wijken van de wettelijke minimumnormen. Is verkend welke minimumnormen op basis van de praktijk in andere Europese landen acceptabel zou zijn? Welke lessen zijn bovendien getrokken uit eerder experimenten en pilots inzake onderwijstijd met het oog op de context van het lerarentekort, zo vragen de leden.
II Reactie van de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap