Verslag
Wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid alsmede enkele wetten van andere ministeries (Verzamelwet SZW 2023)
Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader)
Nummer: 2022D44789, datum: 2022-11-02, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36216-7).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: T. Kuzu, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Ooit DENK kamerlid)
- Mede ondertekenaar: T.M. Meester-Schaap, adjunct-griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 36216 -7 Wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid alsmede enkele wetten van andere ministeries (Verzamelwet SZW 2023).
Onderdeel van zaak 2022Z18464:
- Indiener: C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Medeindiener: C.J. Schouten, minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2022-10-06 14:15: Aansluitend: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2022-10-11 16:30: Procedures en brieven commissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2022-11-01 16:30: Procedures en brieven commissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2022-11-02 14:00: Wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid alsmede enkele wetten van andere ministeries (Verzamelwet SZW 2023) (36216) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2022-11-15 16:30: Procedures en brieven commissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2022-11-16 14:00: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2022-12-13 15:00: Stemmingen (Stemmingen), TK
- 2022-12-13 16:30: Procedures en brieven commissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2022-2023 |
36 216 Wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid alsmede enkele wetten van andere ministeries (Verzamelwet SZW 2023)
Nr. 7 VERSLAG
Vastgesteld 2 november 2022
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende door de regering worden beantwoord acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
I. | ALGEMEEN | 2 | |
1. | Inleiding | 2 | |
2. | Klein beleid | 3 | |
2.1. | Artikel IV Burgerlijk Wetboek BES en artikel XXIV Overgangsrecht artikel 1614CA van Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek BES | 3 | |
2.2. | Artikel VI Politiewet 2012, artikel XI Wet ambtenaren defensie, artikel XXI Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd, artikel XXIII Ziektewet | 3 | |
2.3. | Artikel VIII Wet algemene ouderdomsverzekering BES, artikel IX Wet algemene weduwen- en wezenverzekering BES, artikel XVI Wet kinderbijslagvoorziening BES | 3 | |
2.4. | Artikel X Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs, artikel XVIII Wet op het algemeen verbindend verklaren en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten | 3 | |
2.5. | Artikel XIII Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten | 4 | |
2.6. | Artikel XIV Wet financiering sociale verzekeringen | 4 | |
2.7. | Artikel XV Wet inburgering 2021 | 4 | |
2.8. | Artikel XVII, onderdelen B en C, Wet kinderopvang | 5 | |
2.9. | Artikel XX Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen | 6 | |
2.10. | Artikel XXII Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en artikel XXVI Inwerkingtreding | 6 | |
2.11. | Eerste nota van wijziging | 7 | |
2.12. | Tweede nota van wijziging | 8 | |
3. | Uitvoering | 8 | |
4. | Advies en internetconsultatie | 8 | |
5. | Regeldruk | 9 | |
II. | ARTIKELSGEWIJS | 9 |
I. ALGEMEEN
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid alsmede enkele wetten van andere ministeries (Verzamelwet SZW 2023). De leden hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie zijn dankbaar voor de voorgestelde wijzigingen in de Verzamelwet SZW 2023. Deze leden achten het positief dat jaarlijks wordt bezien of verbetering mogelijk is op de beleidsterreinen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en dat geïdentificeerde verbeterpunten worden gecodificeerd en bijeengebracht in de Verzamelwet. Omdat ook deze op het oog kleine wijzigingen grote gevolgen kunnen hebben, stellen deze leden nog een aantal vragen bij deze Verzamelwet en plaatsen zij een aantal opmerkingen richting de regering.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van voorliggend wetsvoorstel. Deze leden hebben nog wel enkele vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Aangaande diverse wijzigingen hebben deze leden nog enkele vragen.
De leden van de SGP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van de Wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid alsmede enkele wetten van andere ministeries (Verzamelwet SZW 2023), maar heeft verder geen inbreng.
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie lezen dat er bij de meeste wijzigingen geen substantiële financiële gevolgen zijn. Toch zouden deze leden willen vragen aan de regering om inzicht te geven in de beoogde kosten.
2. Klein beleid
2.1. Artikel IV Burgerlijk Wetboek BES en artikel XXIV Overgangsrecht artikel 1614CA van Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek BES
2.2. Artikel VI Politiewet 2012, artikel XI Wet ambtenaren defensie, artikel XXI Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd, artikel XXIII Ziektewet
Omdat de leden van de D66-fractie mensen die na het bereiken van de Algemene Ouderdomswet (AOW-)leeftijd willen werken graag de mogelijkheid willen bieden om te gaan werken, zien deze leden het verbeteren van de wettelijke bepaling voor werken na de AOW-leeftijd als een positieve ontwikkeling. Deze leden begrijpen dat uit de evaluatie die is uitgevoerd geen signalen van verdringing zijn gekomen, gelukkig, maar vragen of er andere signalen zijn waarmee meer ouderen geholpen kunnen worden om aan het werk te kunnen gaan. Hoe past werken na de AOW-leeftijd in de mogelijkheden tot deeltijdpensioen in de tweede pijler, zo vragen deze leden. Concreet vragen de leden van de D66-fractie naar het gebruik van de mogelijkheid om het tweedepijlerpensioen eerder of later in te laten gaan dan de AOW-leeftijd, zowel volledig als deels. Deze leden vragen voorts naar de verschillen tussen pensioenfondsen en een verklaring daarvoor.
2.3. Artikel VIII Wet algemene ouderdomsverzekering BES, artikel IX Wet algemene weduwen- en wezenverzekering BES, artikel XVI Wet kinderbijslagvoorziening BES
Aangezien de wet moet worden herzien om het CRIB-nummer uit te vragen bij een aanvraag, maar dat dit nummer reeds werd gebruikt voor de identificatie bij aanvragen voor wettelijk zieken- en ongevallengeld, vragen de leden van de D66-fractie naar de wenselijkheid van het opnemen van deze bepaling in de wet. Heeft de regering overwogen om op te nemen dat dergelijke zaken in lagere regelgeving worden uitgewerkt zodat eventuele aanpassingen in de toekomst sneller doorgevoerd kunnen worden, zo vragen deze leden.
2.4. Artikel X Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs, artikel XVIII Wet op het algemeen verbindend verklaren en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten
De leden van de VVD-fractie vragen zich af of de Autoriteit Persoonsgegevens heeft meegedacht bij de afweging tussen de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen enerzijds en het belang van het opstellen van een goed verslag.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat toestemming van de werknemer voor het opnemen van (herleidbare) gegevens geen noodzakelijke voorwaarde is voor het opnemen van deze gegevens in het verslag van de Arbeidsinspectie, aangezien het opnemen van deze gegevens op grond van artikel 15 Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) en artikel 10 Wet op het algemeen verbindend en Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (Wet AVV) gebeurt en niet op grond van artikel 6.1.a Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). De Raad van State geeft echter aan dat het verslag wat de Arbeidsinspectie opstelt, bedoeld is om de werknemer of werkzoekende een sterkere positie te geven in civiele procedures. Ondanks dat de Arbeidsinspectie een taak in het algemeen belang uitvoert, is het verslag dus alsnog met name in het individueel belang. Waarom is er gezien dit grote individuele belang van de werknemer niet gekozen voor een noodzakelijke toestemming van de werknemer? Past het niet beter bij dit belang om de afweging tussen een sterkere positie in civiele procedures of het beschermen van persoonsgegevens een individuele te laten zijn? Als de regering toestemming van de werknemer niet als noodzakelijke voorwaarde wil stellen, zou het verplicht in kennis stellen van de werknemer of werkzoekende van het gebruik van herleidbare gegevens, waartegen de werknemer of werkzoekende bezwaar kan maken, een alternatief kunnen zijn om toch dit individuele belang te borgen?
2.5. Artikel XIII Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten
De leden van de GroenLinks-fractie lezen over mensen met een Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong-)uitkering, die werk verrichten bij een sociale werkvoorziening. Deze mensen bouwen vaak geen pensioen op, omdat zij met de loondispensatie onder de franchise blijven. Mensen die bij een sociale werkvoorziening werken onder de collectieve arbeidsovereenkomst (cao) Aan de Slag (cao Participatiewet) werken met loonkostensubsidie en bouwen dus wel pensioen op. In het commissiedebat Participatiewet/Breed offensief in de Tweede Kamer van 23 februari jl. heeft de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen de Kamer toegezegd met betrokken partijen in gesprek te gaan over de banenafspraak en de ondersteuning die daarbij hoort, en in deze gesprekken mee te nemen of er behoefte is aan het invoeren van loonkostensubsidie in de Wajong en Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De leden vragen of de regering een update kan geven van deze gesprekken.
De leden van de ChristenUnie-fractie vernemen dat een jonggehandicapte met arbeidsvermogen recht blijft houden op een Wajong-uitkering als die als lid van de Eerste Kamer, een publiekrechtelijk lichaam dat bij rechtstreekse verkiezingen wordt samengesteld (bijvoorbeeld een gemeenteraad) of van een algemeen bestuur van een waterschap meer dan 75% van het maatmaninkomen verdient, overeenkomstig een Regeling van de Staatssecretaris SZW uit 1994. Is bij het voorstel om deze mogelijkheid weer toe te voegen onderzocht of de uitzondering daadwerkelijk een positief effect heeft op de politieke participatie van Wajong-ers? Als dit het geval is, zijn er dan mogelijkheden om deze uitzondering uit te breiden naar functies die een sterk algemeen belang dienen?
2.6. Artikel XIV Wet financiering sociale verzekeringen
2.7. Artikel XV Wet inburgering 2021
De leden van de D66-fractie steunen het voornemen om het inburgeringstraject inclusiever en effectiever te maken met het voorliggende voorstel. Deze leden vragen waarom deze wijziging alleen gekoppeld lijkt aan de Z-route, terwijl het volgens deze leden belangrijk is dat mensen met een auditieve of visuele beperking op hun eigen niveau kunnen meedoen aan de inburgering. In reactie op de adviezen van de gemeenten Den Haag en Rotterdam, over de termijn die nodig is voor het implementeren van de wijziging, schrijft de Minister dat dit wordt meegenomen in de uitwerking, maar geen wijziging van de wettekst vraagt. Echter, zal dit deel van de voorliggende wet met terugwerkende kracht ingaan per 1 januari 2022. Deze leden vragen de regering om toe te lichten op welke manier zij er, samen met gemeenten, voor gaat zorgen dat er geen onduidelijkheid ontstaat over de implementatie van het wetsvoorstel.
Daarnaast adviseert de gemeente Den Haag om de termijn voor het Plan Inburgering en Participatie (PIP) te verlengen bij inschakeling van een medisch specialist. Als de regering zegt dit mee te nemen in de uitwerking van lagere regelgeving, bedoelt ze daarmee dat ze het advies van de gemeente Den Haag ter harte neemt zo vragen de leden van de D66-fractie. Zo nee, waarom niet, vragen deze leden voorts.
2.8. Artikel XVII, onderdelen B en C, Wet kinderopvang
De leden van de D66-fractie hebben het belang van eenvoudigere samenwerking tussen verschillende partijen die betrokken zijn bij de ontwikkeling van het kind vaker benadrukt. Daarom zijn deze leden positief over de stap die wordt aangekondigd in deze Verzamelwet om oudercommissies gecombineerd te kunnen laten samenwerken aan de medezeggenschap van de kinderopvang. Ook onderstrepen zij het belang van vertegenwoordiging van ouders met kinderen uit de afzonderlijke kindercentra of gastouderbureaus. In aanvulling daarop vragen deze leden naar waarborgen om de representativiteit en de evenwichtigheid van de besluitvorming in een gecombineerde oudercommissie te waarborgen.
Voorts begrijpen de leden van de D66-fractie dat de situatie zich niet kan voordoen dat ouders die verbonden zijn aan het ene kindercentrum of gastouderbureau een besluit nemen dat betrekking heeft op een ander kindercentrum of gastouderbureau, zonder dat ouders van dat andere kindercentrum of gastouderbureau het daar in meerderheid mee eens zijn. Moeten deze leden hierin lezen dat alle ouders bij de betreffende locatie naar hun mening worden gevraagd of doelt de regering in de memorie van toelichting op de meerderheid van de ouders van het andere kindercentrum of gastouderbureau die vertegenwoordigd zijn in de gecombineerde oudercommissie, zo vragen deze leden.
Aangezien is overeengekomen dat de toezichthouder jaarlijks ten minste 50% van de voorzieningen voor gastouderopvang onderzoekt, vragen de leden van de D66-fractie naar de waarborgen om ervoor te zorgen dat dit onderzoek daadwerkelijk draait om de kwaliteit van de gastouderopvang en niet slechts om het afwerken van een checklist. Deze leden vragen voorts naar het waarborgen van de kwaliteit van het toezicht op de kinderopvang, het minimaliseren van de belasting van toezicht voor pedagogisch medewerkers en het oog houden voor de kwaliteit naast het enkel kijken naar het voldoen aan de concrete eisen uit de wet.
Het overnemen van de normen door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en Gemeentelijke Gezondheidsdienst en Geneeskundige Hulpverleningsorganisatie in de Regio (GGD GHOR) Nederland in het landelijk advies betekent volgens de leden van de D66-fractie dat de bepalingen ook waargemaakt kunnen worden. Daarom vragen deze leden naar de verhouding tussen het gerealiseerde aantal bezoeken en het huidige landelijke advies van de VNG en GGD GHOR Nederland. Hoe verschilt het gemiddelde aantal bezoeken in de praktijk van het advies en wat zijn de verschillen tussen verschillende (veiligheids)regio’s, zo vragen zij. Deze leden krijgen signalen uit de praktijk over grote verschillen in de intensiteit en kwaliteit van controles door verschillende GGD’en in verschillende regio’s. Hoe kijkt de regering naar verschillen in controles in verschillende regio’s en hoe zijn deze verschillen te verklaren, zo vragen deze leden. De leden van de D66-fractie vragen of de regering bereid is om de landelijke richtlijnen verder te concretiseren om onverklaarbare verschillen tussen verschillende regio’s te minimaliseren.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe de regering voorkomt dat een risicogerichte prioritering van de inspecties op basis van persoonsgegevens discriminerend werkt. Deze leden vragen voorts waarom de woorden «in redelijkheid» niet zijn geschrapt, in afwijking van het advies van de Raad van State.
De leden van de SGP-fractie hebben met verwondering kennisgenomen van de voorgenomen intensivering van het toezicht op de gastouderopvang. Allereerst vinden deze leden het opvallend dat deze beleidswijziging is ondergebracht in de Verzamelwet SZW, aangezien het een politieke keuze betreft om het toezicht te intensiveren. Deze leden hebben eerder reeds bezwaar gemaakt tegen de dekking van de maatregel waarbij de maximumuurprijs van de gastouderopvang werd verlaagd. Zo heeft deze maatregel een mogelijk nadelig effect voor de toegankelijkheid, met name voor de lagere inkomens. Is de regering het met deze leden eens dat een dergelijke politieke keuze niet thuishoort in een verzamelwet, waarin enkel onomstreden voornemens en technische wijzigingen een plaats horen te krijgen?
Ook inhoudelijk hebben de leden van de SGP-fractie grote vraagtekens bij deze intensivering van het toezicht. Kunt u aangeven hoe de sector en andere betrokken stakeholders denken over de plannen om het toezicht te intensiveren? Welke alternatieve maatregelen zijn overwogen? Deze leden lezen dat de intensivering in het toezicht en het wettelijk verankeren van de nieuwe toezichtsnorm een eerste stap is in het verbetertraject. Verbetering van de begeleiding door gastouderbureaus en professionalisering van de gastouders zijn ook onderdeel van de aanpak van de regering. Waarom is er niet voor gekozen eerst de sector de kans te geven zelf de kwaliteit te verbeteren alvorens te grijpen naar het opvoeren van het toezicht? Het is toch een onlogische volgorde om eerst het toezicht op te schroeven zonder dat voorafgaand gewerkt wordt aan professionalisering van gastouder(bureau)s, omdat «kwaliteitsverbetering een langere doorlooptijd zou hebben»? Deze leden vinden de motivering van de regering op dit punt niet sterk en vragen duidelijk(er) te motiveren waarom deze maatregel noodzakelijk zou zijn. En is de regering het met deze leden eens dat er bij gastouderopvang over het algemeen sprake is van een sterke mate van sociale controle, wat de kwaliteit en veiligheid van de kinderen ook ten goede komt? Hoe is dit verdisconteerd in het voornemen de wet op dit punt te wijzigen?
Tot slot vragen de leden van de SGP-fractie in te gaan op het onderscheid tussen toezicht op gastoudervoorzieningen (zijnde een locatie) en gastouderbureaus (die meerdere locaties/gastouders in zich kunnen bergen). Hoe krijgt dit onderscheid vorm en wat betekent dit voor de frequentie van het toezicht?
2.9. Artikel XX Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen
2.10. Artikel XXII Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en artikel XXVI Inwerkingtreding
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de wijziging van de regels omtrent het meetellen van woonkosten bij het berekenen van de bijslagvrije voet. Deze leden zijn het ermee eens dat er zoveel mogelijk moet worden gerekend met bedragen die overeenkomen met de daadwerkelijke kosten, zeker in een markt waar de woonlasten snel oplopen. Kan de regering nog eens toelichten waarom er bij de nieuwe wet beslagvrije voet voor is gekozen om met fictieve in plaats van reële bedragen te rekenen, zo vragen deze leden. Zij vragen zich af of er ook nog andere kostenposten zijn waar wordt gerekend met fictieve in plaats van daadwerkelijke kosten.
De leden van de D66-fractie lezen dat de termijn van aanpassing van de beslagvrije voet is vastgesteld op zes maanden, met een mogelijke verlenging. Zij vragen waarom er niet voor is gekozen om de aangepaste beslagvrije voet te hanteren tot de woonkosten daadwerkelijk gewijzigd zijn. Zij wijzen hierbij ook op de reactie van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) met betrekking tot de extra werklast die de herbeoordelingen en herberekeningen vergen.
De leden van de D66-fractie maken ook van deze gelegenheid gebruik om nog eens de aandacht te vestigen op de website www.uwbeslagvrijevoet.nl. Deze website is in het leven geroepen om het berekenen van de beslagvrije voet eenvoudiger te maken. Deze leden ontvangen signalen dat deze website niet door iedereen als begrijpelijk en gebruiksvriendelijk wordt ervaren. Herkent de regering dit signaal, zo vragen deze leden. Zo ja, welke acties zijn er ingezet om de gebruiksvriendelijkheid te verbeteren, zo vragen zij tevens.
De leden van de D66-fractie lezen dat reeds lopende tijdelijke ophogingen niet ambtshalve worden verlengd. Waarom niet, vragen deze leden. Wel staat het de schuldenaar die naar het dan geldende recht in aanmerking zou komen voor een langere tijdelijke ophoging vrij om nogmaals een verzoek om een tijdelijke ophoging van de beslagvrije voet te doen. Op welke wijze worden de betreffende personen hierover geïnformeerd en hierin gefaciliteerd, vragen deze leden.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de rekenmodule wordt aangepast voor beslagleggende partijen. Zij vragen de regering hoe degene op wiens inkomen beslag wordt gelegd weet dat op hem een hogere beslagvrije voet van toepassing is? Wie informeert daarover? Moeten mensen altijd zelf vragen om een hogere beslagvrije voet, of kunnen beslagleggende partijen dit weten en de betrokkene hierover informeren? Kan de regering nader toelichten in hoeverre in dit hele proces rekening wordt gehouden met het «doenvermogen» van mensen?
2.11. Eerste nota van wijziging
De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom is gekozen voor de rekenmethode op basis van 4 1/3e in plaats van voor 4.33, aangezien consistentie tussen wet en praktijk ook bereikt kan worden door de praktijk af te stemmen op de wet en niet andersom. Deze leden vragen wat de gevolgen van beide methoden zijn en welke rekenmethode voordeliger uitpakt voor werkenden op het minimumloon.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom er niet voor is gekozen om het woord «hogere» toe te voegen aan de andere definities, zoals die van het maximum dagloon.
De leden van de SGP-fractie constateren dat er al langere tijd sprake is van een discrepantie tussen praktijk en wet op het punt van de toepassing van het woonlandbeginsel voor deze groep. Hoe is dit ontstaan en wie heeft hiertoe besloten? Is de Kamer hier eerder over geïnformeerd?
De leden van de SGP-fractie lezen dat de Sociale Verzekeringsbank (SVB) inschat dat er zo driehonderd tot achthonderd kinderen in Nederland zijn die hier niet wonen maar wel verblijven. Zij zouden conform het voorstel recht krijgen op kinderbijslag en kindgebonden budget waarop de woonlandfactor niet meer van toepassing is. Kunt u een aantal voorbeelden en wellicht ook cijfers geven van de groep kinderen die onder deze criteria vallen? Deze leden zijn geïnteresseerd in een nadere duiding van deze groep. Is onder deze groep ook sprake van illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen, en hoe wordt met hen omgegaan ten aanzien van de toepassing van deze wet?
2.12. Tweede nota van wijziging
De leden van de VVD-fractie zijn verheugd om te lezen over de voorgenomen wijziging om de positie van zelfstandig werkenden in de Sociaal-Economische Raad (SER) te versterken. Deze leden lezen ook dat de uitbreiding van het aantal zetels in de SER bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) plaats kan gaan vinden tijdens de benoemingsperiode. Zij vragen zich af per welke termijn de AMvB kan worden ingezet en wanneer het aantal zetels verhoogd en ingevuld kan worden.
3. Uitvoering
De leden van de CDA-fractie constateren dat de SVB een aantal concrete voorstellen heeft gedaan om de voorgestelde wijzigingen beter uitvoerbaar te maken. Zo stelt de SVB voor om een wettelijke grondslag in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op te nemen die regelt dat woonkosten worden geacht te zijn gedeeld met het aantal inwonende meerderjarigen met een volwaardig eigen inkomen, ongeacht op wiens naam de lening of het huurcontract is afgesloten. Zo wordt volgens de SVB voorkomen dat in theorie in een woning verschillende schuldenaren afzonderlijk de volledige woonkosten als persoonlijke lasten presenteren. Waarom heeft de regering dit voorstel van de SVB niet overgenomen in onderhavige Verzamelwet, zo vragen deze leden.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom de regering ervoor heeft gekozen de voorstellen van de SVB niet mee te nemen in de Verzamelwet SZW 2023.
4. Advies en internetconsultatie
De leden van de VVD-fractie lezen op pagina 21 van de memorie van toelichting dat de VNG nog enkele kritische kanttekeningen heeft geplaatst bij het wetsvoorstel. Voorgenoemde leden vragen zich af op welke manier deze input is meegenomen in de verdere uitwerking van het wetsvoorstel. Zijn er naar aanleiding van deze opmerkingen nog wijzigingen doorgevoerd? Hoe wordt de VNG betrokken bij de uitvoering van de wijzigingen die middels dit wetsvoorstel worden doorgevoerd in het kinderopvangstelsel?
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de opmerking van de GGD GHOR dat de toezichtsnorm die wordt voorgesteld in artikel 1.62 lid drie, wellicht beter past in lagere regelgeving. Deze leden onderschrijven deze opmerking. Past deze vorm van intensivering van toezicht wel bij opvang van een kind in een familiaire sfeer (door opa en oma) of bij opvang op het woonadres van het kind, zo vragen zij de regering? En in hoeverre sluit deze verhoging van de inspectielast aan bij de aard van de opvang? Periodiek toezicht op de gastouder zou volgens de GGD beter passen dan periodiek toezicht op de voorziening voor gastouderopvang, omdat een gastouder die opvang biedt bij de vraagouder frequent van adres wisselt. Kan de regering aangeven waarom hier niet voor lagere regelgeving is gekozen?
5. Regeldruk
II. ARTIKELSGEWIJS
Artikel XIX Wet op het kindgebonden budget
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het klopt dat er met deze formulering nog steeds kinderen buiten de boot vallen en daardoor in armoede opgroeien? Voorts vragen deze leden of het klopt dat in Nederland geen enkele andere sociale zekerheidsregeling is gekoppeld aan het kind, wat ook de reden is waarom Nederland een voorbehoud heeft gemaakt op artikel 26 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK)? De leden vragen waarom de regering het in dit geval wel logisch acht om het recht op kindgebonden budget te koppelen aan de status van het kind? Voorts lezen de leden het volgende: «In overeenstemming met de Vreemdelingenwet 2000 is een kind geen vreemdeling indien het de Nederlandse nationaliteit bezit of op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander moet worden behandeld.» De leden vragen om welke wettelijke bepalingen het hier gaat en of de regering hier voorbeelden van kan geven?
De voorzitter van de commissie,
Kuzu
Adjunct-griffier van de commissie,
Meester-Schaap