OCW Begrotingsonderzoek (ongecorrigeerd stenogram)
Stenogram
Nummer: 2022D48419, datum: 2022-11-17, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van zaak 2022Z17492:
- Gericht aan: A.D. Wiersma, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
- Indiener: E.C.E. de Kler, griffier
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2022-11-17 10:00: OCW Begrotingsonderzoek (Wetgevingsoverleg), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer, OCW-begrotingsonderzoek 2023
VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG
Concept
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op 17 november 2022 overleg gevoerd met de heer Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en de heer Wiersma, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, over:
het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2023 (36200-VIII);
de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 15 november 2022 inzake verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden inzake vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2023 (Kamerstuk 36200-VIII) (2022Z22164).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap,
Michon-Derkzen
De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap,
De Kler
Voorzitter: Van der Laan
Griffier: De Kler
Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Beertema, Bisschop, El Yassini, Hagen, De Hoop, Van der Laan, Peters en Westerveld,
en de heer Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en de heer Wiersma, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs.
Aanvang 10.00 uur.
De voorzitter:
Goedemorgen, allemaal. Hierbij open ik dit wetgevingsoverleg. Aan de
orde is het begrotingsonderzoek inzake de OCW-begroting 2023. Ik heet de
bewindspersonen, de heer Dijkgraaf en de heer Wiersma, van harte welkom,
alsmede mijn collega-Kamerleden en uiteraard iedereen die dit debat
volgt op de tribune of thuis.
U heeft allemaal kunnen zien dat wij beginnen met een presentatie van
onze twee rapporteurs, de leden El Yassini en Peters. Het voorstel is om
te luisteren naar hun presentatie. Dan zou ik aan mijn
collega-Kamerleden willen vragen om wat bescheiden te zijn met vragen
tussendoor, anders dan verklarende vragen tijdens de presentatie. Aan
het eind is er dan ruimte om aanvullende vragen te stellen aan de
regering. Daarna zullen de ministers beginnen aan hun eerste termijn. In
de tweede termijn hebben alle fracties een spreektijd van drie à vier
minuten. Vervolgens hebben we dan nog een reactie van de regering in de
tweede termijn. Dat is de orde van de vergadering.
Hierbij geef ik het woord aan de heer El Yassini. Gaat uw gang.
De heer El Yassini (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Ik mocht samen met mijn collega de heer Peters
dit jaar de rapporteur zijn over de begroting van OCW. Ik begin maar
meteen, omwille van de tijd, met de inhoud. Wij gaan eerst kort in op de
conclusie op hoofdlijnen. Wij vallen meteen met de deur in huis, om
daarna te vertellen over onze aanpak, de focus van het onderzoek en de
financiële beschouwing, waarbij we de beleidsagenda en de Strategische
Evaluatie Agenda onder de loep nemen. Daarna is er ruimte voor eventuele
vragen en verzoeken aan ons, maar ook aan de ministers.
Voordat we echt beginnen, wil ik Inge van der Heul en Natasha Stroeker
enorm bedanken voor de ongelofelijke hulp en ondersteuning en alles wat
ze voor ons hebben gedaan. Dank daarvoor. Dit hadden we niet zonder
jullie kunnen doen.
Voorzitter. De hoofdconclusie: op dit moment kan de Tweede Kamer er nog
niet van op aan dat het beleid waarvoor (extra) geld is gereserveerd,
ook goed kan worden gevolgd en wordt geëvalueerd. We zien ook een
doolhof. Daar komen we aan het eind van de presentatie nog wel eventjes
op, dus dat zal straks wel duidelijk worden. We zijn niet de enigen die
tot deze conclusie komen. Afgelopen week is de Algemene Rekenkamer langs
geweest in de Kamer om zijn aanbevelingen te geven. Die concludeerde in
de brief ook al het een en ander over de NPO-middelen. Recent is de
Algemene Rekenkamer voor het thema "basisvaardigheden" ook tot een
vergelijkbare conclusie gekomen naar aanleiding van die
NPO-middelen.
In het vervolg van de presentatie lichten we toe hoe wij als rapporteurs
tot deze conclusie zijn gekomen. Het gaat in feite over drie punten.
Maak vooraf het maatschappelijke doel en de doelgroep duidelijk. Maak
een weloverwogen keuze in financiering, controle en verantwoording. Het
derde punt heeft echt wel een stevig raakvlak met de conclusies van de
Algemene Rekenkamer, namelijk: bepaal vooral welke informatie over
resultaten en uitgaven nodig is.
Dan gaan we naar de controlekaart begroting en verantwoording, want we
hanteren voor dit begrotingsonderzoek de methode-Duisenberg, oftewel een
set vragen die Kamerleden kunnen stellen bij de begroting. We gaan voor
dit begrotingsonderzoek niet alle vragen beantwoorden. We maken een
selectie, omdat er behoorlijk wat vragen zijn. Daar willen we de focus
op leggen. Waar leggen we dan de focus op? We leggen de focus op een
aantal punten. Wat wil de minister bereiken? Met welke activiteiten?
Welke prestaties worden verwacht? Hoe worden deze prestaties
inzichtelijk? Welke indicatoren worden gebruikt? Hoe weten we straks of
het beleid heeft gewerkt en hoe het geld is besteed?
Waarom doen we dat op deze manier? Omdat we nu aan de start staan van
nieuw beleid, de uitwerking van het coalitieakkoord. Kort samengevat
gaat het over de doelen van beleid, de activiteiten die worden ingezet,
de prestaties die worden verwacht, en hoe dit af te lezen is in de
indicatoren. Ook kijken we naar de monitoring en de evaluatie van het
beleid. Dan kunnen we straks als Kamer nagaan of het beleid heeft
gewerkt, dus de doeltreffendheid, en of het geld goed is besteed, de
doelmatigheid. Daarbij kijken we naar de begroting in zijn geheel, naar
alle onderwerpen, en zoomen we ook in op twee beleidsthema's, namelijk
basisvaardigheden en het lerarentekort.
Voorzitter. Dan even de uitgaven op hoofdlijnen. We starten met de
context van deze begroting, namelijk het nieuwe regeerakkoord. In deze
grafiek met de uitgaven voor 2023 zien we dat OCW ten opzichte van vorig
jaar meer geld gaat uitgeven, ruim 10%. In absolute zin is dat 5 miljard
euro. De posten zijn geordend naar absolute grootte. Aan primair
onderwijs wordt het meeste geld uitgegeven. Aan lesgelden wordt het
minste uitgegeven. Relatief gezien — dat is dus niet zichtbaar op deze
grafiek — zijn bij de volgende posten, de top drie, de uitgaven het
meest gestegen ten opzichte van vorig jaar. Emancipatie kent een plus
van 39%. Internationaal onderwijsbeleid heeft een plus van 34%, en bij
onderzoek en wetenschappen komt er 28% meer geld bij. Of we er wat aan
hebben, meneer Beertema, gaan we onderzoeken. Voor het hoger
beroepsonderwijs zijn er minder uitgaven. Daar komen we uiteindelijk uit
op een negatief getal van 0,3% ofwel ongeveer 13 miljoen euro.
Wat we vooral zien in de begroting, zijn veel intensiveringen. Dat
betreft het coalitieakkoord en het Nationaal Groeifonds. Deze tabel
geeft de intensiveringen per beleidsonderwerp per jaar aan, dus wat er
aan extra geld bijkomt. De eerste tien rijen zijn de onderwerpen uit het
coalitieakkoord, zoals het versterken van onderwijskwaliteit,
kansengelijkheid en een fonds voor onderzoek en wetenschap. Een deel van
deze intensiveringen deelt snel op tot structurele middelen. Het
grootste bedrag van 1 miljard gaat naar de herinvoering van de
basisbeurs, gevolgd door ruim 976 miljoen voor het versterken van de
onderwijskwaliteit en 800 miljoen voor leraren en schoolleiders. Deze
tabel toont daarnaast intensiveringen op enkele thema's zoals het
tijdelijk verhogen van de basisbeurs en het herdenkingsjaar slavernij.
Het grootste onderdeel van de tabel laat de intensivering vanuit het
Nationaal Groeifonds zien. De grootste uitgaven worden gedaan voor de
Nationale Leven Lang Ontwikkelen Katalysator, opgeteld zo'n 167 miljoen,
de Digitaliseringsimpuls Onderwijs, opgeteld zo'n 140 miljoen, en
ontwikkelingskracht, opgeteld iets meer dan 100 miljoen.
Veel middelen zijn van de aanvullende post Financiën naar de begroting
OCW gegaan. In de vorige sheet zagen we die intensiveringen. In deze
tabel staat welk delen van de intensiveringen uit het coalitieakkoord al
zijn toebedeeld aan de begroting van OCW sinds de Voorjaarsnota. Het
gaat hierbij om mutaties van de aanvullende post bij Financiën en een
groot deel van die intensiveringen is al overgeheveld naar de begroting
OCW. Dat betekent dat voor die middelen al globale beleidsplannen zijn
gemaakt, waardoor de middelen voor de aanvullende post naar de
OCW-begroting konden worden omgeboekt. Het is best technisch maar wel
belangrijk voor onze eindconclusie. Een kleiner deel staat nog op de
aanvullende post en daarover moet nog besluitvorming plaatsvinden. Het
gaat hierbij dus om een deel van de middelen voor kansengelijkheid,
vervolgopleiding en onderzoek, afschaffen leenstelsel, herinvoering
basisbeurs en een klein deel versterking onderwijskwaliteit.
De voorafgaande sheets leiden tot een tweetal conclusies. De eerste is
dat er structureel veel geld bijkomt. De tweede is dat het geld al
grotendeels is bestemd voor specifieke beleidsthema's. Dat roept wel
vragen op in hoeverre de Tweede Kamer kan controleren waar het geld
precies wordt ingezet. We kijken daarom in het vervolg van het onderzoek
naar de beleidsdoelen en of de voortgang van dit beleid gecontroleerd
kan worden en wanneer oordeelsvorming plaatsvindt of kan plaatsvinden en
dus mogelijk kan worden bijgestuurd. Het heeft natuurlijk ook wel met de
begrotingscyclus te maken omdat we met Prinsjesdag en de begrotingen die
we behandelen voor 2023, kijken naar volgend jaar en uiteindelijk de
verantwoording plaatsvindt in mei 2024. Dat betekent dus dat we na iets
minder dan twee jaar pas uiteindelijk tot die eindconclusie komen. De
vraag is hoe bijsturing dan in de tussentijd eventueel mogelijk
is.
We zien in de beleidsagenda van de begroting een aantal
beleidsprioriteiten beschreven in zeven thema's. Daarin verwachten we te
lezen welke doelen het kabinet heeft, welke maatregelen het daarvoor
treft en hoe de voortgang kan worden afgelezen. In positieve zin valt
ons op dat het beleid in zeven thema's is ingedeeld en dat de intentie
is deze beleidsonderwerpen in samenhang over de verschillende
onderwijssectoren en OCW-domeinen heen aan te pakken. Maar we lezen in
deze themabeschrijving ook ambities, maatregelen en voorgenomen
resultaten terug. Alleen, de link tussen de thema's en de middelen is
niet altijd duidelijk, want we willen ook weten in hoeverre duidelijk is
hoeveel geld er besteed wordt aan de diverse beleidsthema's. Tabel 5 van
de begroting OCW toont de coalitieakkoordenreeks. In de naamgeving van
de reeks zien we de thema's van de beleidsagenda's enigszins terug, maar
het sluit gewoon niet goed aan. Bij de feitelijke vragenronde zijn
hierover al door de Tweede Kamer vragen gesteld. Bijvoorbeeld: waar
staat in deze begroting de 1 miljard euro opgenomen die u … Ik pauzeer
even, voorzitter, vanwege de aanvangsbel die nu luidt voor de plenaire
vergadering.
De voorzitter:
Meneer El Yassini, vervolgt u.
De heer El Yassini (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Het is altijd wat fijner om even te wachten op
de bel als we in gesprek gaan of een bijdrage doen. Ik zie dat de heer
Bisschop inmiddels ook is aangeschoven. Ja, ready to go.
Ik pak het onderwerp even opnieuw op, want ik denk dat dat wat fijner
is. Het komt er in feite op neer dat we willen weten in hoeverre het
duidelijk is hoeveel geld er wordt besteed aan de diverse
beleidsthema's, tabel 5 van de begroting OCW, hier in de sheet aan de
rechterkant te zien. Het coalitieakkoord geeft reeksen weer. In de
naamgeving van de reeksen zien we de thema's van de beleidsagenda wel
enigszins terug, maar het sluit gewoon niet goed aan. In de feitelijke
vragenronde door de Tweede Kamer zijn hierover ook al vragen gesteld,
bijvoorbeeld waar in deze begroting de 1 miljard euro is opgenomen die
structureel wordt uitgetrokken voor het Masterplan basisvaardigheden.
Volgens de minister staat er 989,5 miljoen bij het thema "versterken
onderwijskwaliteit" en staat het restant op de aanvullende post. In de
beleidsagenda lezen we echter dat onder het thema "een sterke basis en
een hoge kwaliteit" ook nog andere zaken dan het masterplan vallen,
zoals een gezond en sterk fundament voor het hoger onderwijs en de
wetenschap of digitalisering.
Dat roept dan weer de vraag op waar de middelen voor deze thema's zijn
gebleven, maar ook de vraag waar de middelen voor een gezonde
arbeidsmarkt staan en de middelen voor sociale veiligheid en gelijke
behandeling. Dat zijn de thema's die we zien vanuit de beleidsagenda aan
de linkerkant ten opzichte van de rechterkant. Dan moeten we de middelen
voor de thema's "herstel, vernieuwing en groei in de culturele sector"
en "versterking van het lokale en het landelijke medialandschap"
allemaal terugzien in de reeks "cultuur en media". Dat is een vraag die
we hebben. Tot slot: waar staan de middelen voor "vervolgopleiding en
onderzoek" beschreven in de beleidsagenda? Bij het thema "een sterke
basis en hoge kwaliteit" misschien?
Het zijn mooie woorden, maar laten we een aantal illustraties geven om
duidelijk te maken waarom onze vragen zijn ontstaan. Op de vorige sheet
zagen we dat de verbinding tussen de beleidsthema's en de middelen
binnen de begroting echt al lastig te maken is, maar hoe zit het dan met
de middelen die zijn gekoppeld aan de afspraken met de sector? Ik noem
de 1,5 miljard euro in het onderwijsakkoord van april dit jaar. Daarin
worden afspraken gemaakt over het dichten van de loonkloof tussen p.o.
en vo, een arbeidsmarktoelage voor tekortplekken en -functies, de
werkdruk, het vso, en professionalisering van leraren en schoolleiders.
Die afspraken moeten uiteindelijk landen in cao's. Ook zijn mijlpalen
beschreven in het akkoord. Nu is de vraag wat er gebeurt als die
afspraken niet worden nagekomen, als de cao's te weinig ambities tonen
of als deze niet worden nageleefd. Wat gebeurt er als de mijlpalen niet
worden gehaald? Hoe weten we als Kamer uiteindelijk of die 1,5 miljard
doeltreffend en doelmatig is besteed? Met andere woorden, welke rol is
hierin nog weggelegd voor de Tweede Kamer en het budgetrecht?
Het onderwijsakkoord is slechts één voorbeeld. Ook voor het hoger
onderwijs is recent een bestuursakkoord afgesproken. Dat is jaarlijks
zo'n 650 miljoen euro. Ook de Werkagenda mbo, jaarlijks zo'n 900
miljoen, wordt straks in afspraken met de sector gegoten. De vraag is of
er heldere doelen zijn. In de volgende sheet kijken we namelijk naar de
doelen in de beleidsagenda. Zijn die doelen ook helder en meetbaar
geformuleerd? Zijn ze dus eigenlijk smart? Naast dat duidelijk moet zijn
wat het kabinet wil bereiken, is het ook belangrijk dat de doelen
meetbaar zijn geformuleerd. Zonder meetbare doelen kunnen we straks niet
nagaan wat de voortgang van het beleid is en of het beleid heeft
gewerkt. Dat is uiteindelijk ook ons doel als Kamer: om het kabinet te
controleren. Het valt ons op dat de doelen vaak nog erg abstract zijn.
Ik zal een aantal voorbeelden geven. Iedere leerling en student leert
datgene wat hij nodig heeft om zich staande te houden in de
maatschappij, het vervolgonderwijs en op de arbeidsmarkt. Een ander
voorbeeld: innovatiekracht van het mbo wordt versterkt. En tot slot mijn
favoriet: de cultuursector is sterker en flexibeler geworden. We zien
soms ook hele vage beschrijvingen, zoals: dit betekent ruimte voor
studenten, onderzoekers en docenten. De vraag is wat voor ruimte dat is.
Is dat fysieke ruimte? Is dat mentale ruimte? Deze hebben we natuurlijk
ook nog: scholen kunnen scherper kiezen wat hun leerlingen echt nodig
hebben. Dat is voor ons als rapporteurs nog best vaag. Soms zijn de
doelen juist heel erg actiegericht geformuleerd, het lijken haast
maatregelen. Daar hebben we ook voorbeelden van: we zetten daarom alles
op alles om de tekorten daadwerkelijk terug te dringen. Of: we spannen
ons in voor een gezonde arbeidsmarkt in de culturele en creatieve
sector.
We hebben heldere doelen, maar misschien ook wel meetbare doelen. De
hiervoor genoemde voorbeelden waren niet erg meetbaar geformuleerd, en
de meetbaar geformuleerde doelen zijn ook lastig te vinden als we heel
eerlijk zijn. We vinden een paar doelen die enigszins meetbaar zijn
geformuleerd. Ook voor deze doelen geldt dat er nog een wereld achter
bepaalde begrippen kan zitten. Wat verstaan we bijvoorbeeld onder
aantrekkelijker of mentale gezondheid? Hoeveel verbetering het kabinet
verwacht kan preciezer worden aangeduid.
We hebben een rijtje voorbeelden. In de begroting staat: voor ieder kind
is er een vorm van onderwijs en wordt het thuiszitten tot een minimum
beperkt. Dat klinkt meetbaar, maar wat is dan het minimum en wat is de
norm? Meer jongeren nemen deel aan de maatschappelijke diensttijd. Meer
lijkt kwantitatief, maar ook hier is het weer onduidelijk wat de norm
is. Is dat één jongere meer, of zijn het er 100 of 1.000 of 10.000?
Minder leerlingen die uitvallen of wisselen van opleiding. Ook daar is
het weer moeilijk meetbaar. Er is minder stagediscriminatie in het mbo
en het hoger onderwijs. Lerarenopleidingen zijn aantrekkelijker voor
zij-instromers. Mannen en vrouwen zijn evenredig vertegenwoordigd in
leidinggevende posities. In het mbo zijn het welzijn en de mentale
gezondheid van studenten verbeterd. De vraag is: zijn dit meetbare
doelen? Dat zijn wel vragen die de rapporteurs ook hebben.
Waarom is dat juist zo belangrijk? De vraag is of de voortgang van het
beleid ook gedurende dat begrotingsjaar controleerbaar is. Wanneer de
doelen van het beleid helder en meetbaar geformuleerd zijn, is het
makkelijker om te komen tot indicatoren die de voortgang van het beleid
op de doelen laat zien. De bewindslieden van OCW hebben per brief
aangekondigd dat zij in deze begroting nog geen indicatoren zullen
presenteren, die volgen op een later moment wanneer het beleid meer
uitgewerkt is. Als voorbeeld noemen zij de sector hoger onderwijs, waar
indicatoren zijn gekoppeld aan het bestuursakkoord. Ook voor dit
voorbeeld geldt dat het nog behoorlijk zoeken is. De doelen staan in de
beleidsbrief en de indicatoren in een bijlage van het bestuursakkoord.
Afijn, het wordt niet heel duidelijk waarom bepaalde indicatoren zijn
gekozen. Bijvoorbeeld doel: versterking van de fundamenten, het subdoel:
ongebonden onderzoek, maatregel: starters- en stimuleringsbeurzen. Deze
beurzen moeten de werkdruk en de aanvraagdruk verminderen, maar daarvoor
is geen indicator opgenomen.
Als we terugvallen op wat er wel te vinden is in de begroting of op
ocwincijfers.nl, dan zien we dat er bij beleidsartikelen wel
kerngetallen worden gebruikt, maar dat die niet echt aansluiten op de
doelstellingen. Op ocwincijfers.nl bevat het dashboard beleidsagenda
2022 weliswaar enkele op het oog willekeurige indicatoren, maar deze
bevatten niet de meest actuele data of soms helemaal geen data. Wij zijn
als rapporteurs natuurlijk bereid om een aantal voorbeelden te
geven.
Aan de linkerkant van de tabel ziet u de doelen wetenschapsbeleid, en
aan de rechterkant de kerngetallen wetenschapsbeleid, artikel 16 van het
onderzoeks- en wetenschapsbeleid van de begroting. We zien bij de doelen
in de beleidsagenda dat we onze kennis willen beschermen. We willen
investeren in ongebonden onderzoeken in de onderzoeksinfrastructuur en
we zorgen voor een betere balans tussen de eerste en tweede geldstroom.
Als we kijken naar de kerngetallen, dan zien we een top vijf positie qua
budget voor het kaderprogramma dat naar Nederland gaat. We zien publieke
investeringen in research and development als percentage van het bruto
binnenlands product, en we zien research and developmentpersoneel in fte
als percentage van de totale bevolking. De vraag is of er tussen de
doelen en de kerngetallen een koppeling gemaakt kan worden. Bij
illustratie 2 gaan we daar iets verder op in. Dat heeft te maken met
verouderde data of de afwezigheid van data. Bij het eerste voorbeeld,
aan de linkerkant, gaat het om een indicator met verouderde data. Dat
gaat over 2012 tot 2018. Bij het tweede voorbeeld, aan de rechterkant,
zien we een indicator zonder data, waar je deze wel zou verwachten. Dat
is de jaarlijkse monitor vanaf najaar 2021. Dan hebben we het eigenlijk
over het percentage kindercentra met een aanbod van voorschoolse
educatie dat per doelgroeppeuter tien uur pedagogische medewerker per
jaar inzet. Dat zijn data die je zou willen zien en die zijn niet
beschikbaar.
Dan komen we bij illustratie 3, de basisvaardigheden. We hadden ook
beloofd het thema "basisvaardigheden" nog even uit te lichten. De
eerdergenoemde punten daarover zijn het kunnen volgen van het geld,
heldere en meetbare doelen formuleren en het monitoren van de voortgang
met behulp van indicatoren. Die zijn ook hier niet in orde. De Tweede
Kamer heeft daar al eerder schriftelijke, feitelijke vragen over
gesteld, namelijk: waar staat in de begroting de 1 miljard opgenomen die
u structureel uittrekt voor het Masterplan basisvaardigheden? Of: hoe
wordt de 176,1 miljoen euro die beschikbaar wordt gesteld voor het
verbeteren van basisvaardigheden verdeeld over het land? De doelen zijn
dus nog niet concreet genoeg. Dat is een voorwaarde om straks goed te
kunnen monitoren. Het monitorplan is inmiddels aangekondigd in de brief
van de minister op 21 oktober jongstleden, scholen aan de slag met
subsidie basisvaardigheden. Maar wordt er ook aandacht besteed aan het
aanscherpen van de doelen? Ook heeft de Tweede Kamer de feitelijke vraag
gesteld: hoe wilt u toewerken naar structurele bekostiging van scholen
bij het verbeteren van de basisvaardigheden? Welk tijdspad en welke
insteek heeft u daarbij voor ogen en hoe zorgt u ervoor dat de middelen
in ieder geval terechtkomen bij de scholen die ze het meeste nodig
hebben? Het antwoord daarop is volgens ons niet alleen een monitorplan,
maar ook een strategisch evaluatieprogramma waarin wordt onderzocht hoe
beleidsmaatregelen afzonderlijk en in samenhang bijdragen aan de
doelstellingen en of de middelen doelmatig worden ingezet en waarin
duidelijke besluitvormingsmomenten zijn opgenomen over de koers van het
beleid en de ingezette maatregel. Dat laatste lichten we zo toe in het
vervolg van deze presentatie.
Dan kom ik bij het oordelen over en het bijsturen van beleid. We willen
niet alleen volgen in hoeverre de doelstellingen bereikt worden. We
willen ook op enig moment een oordeel kunnen vellen over het beleid.
Heeft het gewerkt en waarom wel of niet? Is er noodzaak tot bijsturen
gedurende het jaar? Ook daarvoor heeft de begroting een instrument,
namelijk de Strategische Evaluatie Agenda. In de Strategische Evaluatie
Agenda staan de belangrijkste beleidsthema's van een departement en
welke inzichten er nodig zijn om te kunnen komen tot goede
besluitvorming over beleid. Bijvoorbeeld: waarom werkt een bepaalde
beleidsmaatregel wel of niet? Of: wat doen andere landen met
vergelijkbare problemen? Om tot die inzichten te kunnen komen wordt
onderzoek uitgevoerd. De Strategische Evaluatie Agenda bevat daarom ook
een overzicht van het uit te voeren en uitgevoerde onderzoek. Voor dit
begrotingsonderzoek kijken we daarom naar de SEA — ik zal even de
Strategische Evaluatie Agenda "SEA" noemen; dat is wat makkelijker — en
de uitwerking daarvan.
Dan is de vraag wat de bevindingen zijn. Onze bevindingen over de SEA
zijn als volgt. De thema's die de SEA benoemt komen overeen met de
thema's van de beleidsagenda. Dat is fijn, want dan kunnen we straks ook
nog een oordeel vellen over het nieuw in te zetten beleid. De
themabeschrijvingen zijn beknopt, maar redelijk informatief. Wel valt
het ons op dat de beschrijvingen niet echt een vaste opbouw hebben. Ook
de inzichtbehoefte lezen we niet altijd expliciet terug. Bij sommige
onderwerpen staat het wel aangegeven en bij andere weer niet. Als er een
inzichtbehoefte staat, is deze soms nog abstract, bijvoorbeeld dat er
inzicht nodig is in de doeltreffendheid en doelmatigheid. Op andere
plekken staan weer concrete onderzoeksvragen. De planning geeft
eigenlijk alleen de looptijd van het thema aan, niet wanneer het wordt
geëvalueerd. In de bijlage volgt dan nog een uitwerking van de
Strategische Evaluatie Agenda, maar die laat de thematische indeling dan
weer los en kiest voor een indeling in de verschillende
onderwijssectoren en domeinen van OCW. Daarin worden wel weer thema's
genoemd, maar die sluiten weer net niet aan op eerder genoemde thema's.
Ook de domein- en themabeschrijvingen in de bijlagen sluiten niet goed
aan op de tabellen met onderzoek. Hoe passen de genoemde onderzoeken
precies in de beleidscyclus? Kortom, het is nogal een zoekplaatje.
Uiteraard hebben wij daar ook voorbeelden van gevonden. Een goed
voorbeeld treffen we bijvoorbeeld aan bij het domein Emancipatie. Daar
wordt helder beschreven welke belangrijke subthema's er zijn, welke
maatregelen er worden genomen en hoe die corresponderen met het
onderzoek in de tabel. Dan zien we het thema "arbeid", onder het
subthema "Doel gendergelijkheid" Topvrouwen, CPB, 2024, Onderzoek naar
de effecten van de invoering van diversiteitsquota, en het
begrotingsartikel.
Een mooi voorbeeld van een helder beschreven Strategische Evaluatie
Agenda treffen we aan bij het ministerie van LNV, Natuur en Visserij. De
link is de Strategische Evaluatie Agenda op hoofdlijnen. Dat is een
beknopte beschrijving van de hoofdthema's met een overzicht van de
periodieke rapportages. Dat waren voorheen de beleidsdoorlichtingen per
thema. In de toelichting staat een procesupdate van de SEA per thema.
Rechts ziet u een onderdeel van de uitgewerkte SEA, namelijk de
beleidsdoelstellingen en het bijbehorende onderzoek. Hier staat
aangegeven welke evaluatieonderzoeken al zijn afgerond, maar ook welke
onderzoeken nog worden toegevoegd en waarom. De inzichtbehoefte wordt
duidelijk. Ook wordt duidelijk wat met de kennis wordt gedaan. Alle
beleidsdoelstellingen zijn op dezelfde manier uitgewerkt.
Voorzitter. Dan komen wij bij onze tweede conclusie. In het voorgaande
hebben we namelijk gekeken of de doelen van het beleid helder en
meetbaar zijn geformuleerd, of de voortgang van het beleid op de doelen
met behulp van indicatoren kan worden gevolgd en of we straks als Kamer
ook een oordeel kunnen vellen over de werking van het beleid. Hoewel we
een goede aanzet zien in de beschrijving van de belangrijkste
beleidsthema's, merken we ook op dat de indicatoren gewoon ontbreken en
de doelen, maatregelen en middelen nog niet met elkaar in lijn zijn. De
Strategische Evaluatie Agenda is nog in ontwikkeling. Voor de
hoofdthema's zien we dat ze nog niet eenduidig zijn uitgewerkt en dat
een duidelijke planning echt ontbreekt. Hierdoor is het onduidelijk
wanneer welk beleid wordt geëvalueerd. De Strategische Evaluatie Agenda
over emancipatie is wat ons betreft op het goede spoor.
Voorzitter. Resumerend, op dit moment kan de Tweede Kamer er nog niet
van op aan dat het beleid waarvoor extra geld is gereserveerd, ook goed
kan worden gevolgd en geëvalueerd. Dit is een aandachtspunt bij alle
beleidsthema's, volgend uit het coalitieakkoord. In het bijzonder is dit
een aandachtspunt bij het beleid gericht op de basisvaardigheden. Daar
waar middelen via bestuurs- of sectorakkoorden worden bestemd, roept dit
vragen op over het budgetrecht van de Tweede Kamer.
Je zou kunnen zeggen dat de begroting kenmerken heeft van een doolhof.
Soms heeft de begroting ook kenmerken van een Japanse duizendknoop,
waarbij de thema's uit het coalitieakkoord, de beleidsthema's en de
beleidsagenda van de begroting met elkaar zijn verweven en waar de
zoektocht echt nog nodig is.
Voorzitter. Tot slot kom ik aan het einde. Dat zijn de verzoeken aan de
minister vanuit ons als rapporteurs. Dat zijn er een aantal. Ik zal ze
even met u doornemen.
Het eerste verzoek aan de minister als rapporteurs voor de vaste Kamercommissie OCW is: maak in de volgende begroting een duidelijke verbinding tussen thema's, maatregelen, indicatoren en middelen.
Formuleer heldere en meetbare doelen bij de uitwerking van beleid.
Betrek de Tweede Kamer bij de totstandkoming van de indicatoren. Doe dit niet alleen in afzonderlijke beleidsbrieven, maar ook in de begrotingscyclus voor het totaaloverzicht.
Actualiseer de kerngetallen en houdt oog voor de vergelijkbaarheid met het verleden. Dat is heel belangrijk.
Werk de Strategische Evaluatie Agenda als geheel en op de onderliggende thema's uit volgens een vast stramien waarin doelen en maatregelen gekoppeld worden aan elkaar, aan inzichtbehoefte en aan een tijdpad. Daaruit vloeit het evaluatieonderzoek dan weer logisch voort. Maak dit ook visueel inzichtelijk.
Geef de Tweede Kamer een rol bij de monitoring van het Onderwijsakkoord en vergelijkbare akkoorden die worden gesloten, zoals de Werkagenda mbo en de kwaliteitsafspraken die daarin staan.
Kortom, maak schoon schip. De rapporteurs hebben er het volste
vertrouwen in dat het gaat lukken.
Dank u wel, voorzitter. Dit was onze inbreng.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer El Yassini en de heer Peters voor uw inbreng en uw
inzet als rapporteurs. Dat wordt door de collega's zeker gewaardeerd. Ik
kijk even naar de andere Kamerleden of er aanvullende vragen zijn aan de
ministers. Ik zie dat de heer De Hoop een vraag heeft.
De heer De Hoop (PvdA):
Ja, die zijn er wel. Allereerst dank aan collega's El Yassini en Peters
dat zij deze taak op zich hebben genomen. Het is een hele kluif. Ook
dank aan de ondersteuning die daarbij geholpen heeft. Ik denk zeker dat
de pijn wordt blootgelegd. Het is gewoon heel lastig om te zien wat er
daadwerkelijk gebeurt met het geld dat we besteden. Dat kregen we
afgelopen week opnieuw terug van de Rekenkamer. Ik heb over een aantal
dingen nog wat vragen. Na de beantwoording van de feitelijke vragen,
blijven er bij mij wat vragen hangen, bijvoorbeeld over de aanpak van
het lerarentekort. We hebben de ministers er een aantal keren
uitgesproken over gehoord. We hebben ze ook een aantal voorstellen zien
doen, zoals de vierdaagse schoolweek, waar men toch weer een beetje van
teruggekrabbeld is. Wat zijn nu die radicale voorstellen die de
ministers wel willen uitvoeren? Het is mij gewoon niet duidelijk
geworden uit de feitelijkevragenronde.
Ik heb ook vragen over de aanpak van laaggeletterdheid. We hebben het
vaak over de 2,5 miljoen mensen in Nederland die laaggeletterd zijn. Dat
kwam ook naar voren uit het rapport van de Algemene Rekenkamer uit 2016.
Zijn dit er nog steeds 2,5 miljoen? Er wordt ook gerefereerd aan een
cijfer uit 2018. Wat is het cijfer waarmee de ministers werken? In
hoeverre is er meer nodig als we nog steeds op hetzelfde aantal zitten?
Er wordt bij de aanpak van laaggeletterdheid gerefereerd aan heel veel
verschillende gelden, die op heel veel verschillende manieren worden
ingezet. Is er volgens de ministers nog iets extra's voor nodig? In de
beantwoording op de feitelijke vragen over de schoolkosten en middelen
zie ik dat er nog geen aanvullende maatregelen zijn, terwijl we wel zien
dat er steeds meer mensen in armoede terechtkomen. Denken de ministers
daar nu wel aan? Is daar nog voor gezorgd na de begroting?
Hier laat ik het bij, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer De Hoop. Dan ga ik naar de heer Beertema van de
PVV.
De heer Beertema (PVV):
Ook mijn dank aan de rapporteurs. Het is een hele klus. Ik vind dat ze
het uitstekend gedaan hebben. Wat wel opvalt, is dat het twee
rapporteurs zijn uit de coalitiepartijen, die toch tot heel zware
conclusies komen. Ik vind het nogal wat. Als ik dit allemaal op een
rijtje zet, denk ik: is zelfs de coalitie voornemens om deze begroting
terug te sturen? Want op basis van deze conclusies lijkt het mij heel
moeilijk om decharge te gaan verlenen. Dat is mijn vraag aan de
rapporteurs.
De voorzitter:
Ik heb een feitelijke aanvulling op u, meneer Beertema. De rapporteurs
zijn aangesteld namens de commissie OCW en zitten hier niet in een rol
van coalitie of oppositie.
De heer Beertema (PVV):
Daar ben ik mij wel degelijk van bewust, maar ook binnen de commissie
spelen politieke verschillen natuurlijk wel degelijk een rol. Twee
rapporteurs uit de coalitie zullen misschien nog iets toegeeflijker zijn
naar de regeringspartijen dan leden uit de oppositie. Als deze
coalitierapporteurs al zo kritisch zijn, dan is er wel wat aan de
hand.
De voorzitter:
En de rapporteurs zijn "feitelijk kritisch". Ik ga over naar mevrouw
Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dank, voorzitter, en heel veel dank aan de rapporteurs. Ook ik weet
hoeveel werk dit is en ik vond dit een heel fijne presentatie met heel
goede vragen aan de bewindspersonen. Volgens mij is het heel mooi dat we
op deze manier het inhoudelijke debat met elkaar kunnen voeren over de
begroting.
Ik heb ook nog een aantal vragen. Ook mij valt een aantal zaken op in de
begroting. Het wordt wellicht het eerste jaar dat we echt gaan
debatteren met elkaar, zonder scheidslijn tussen oppositie en coalitie
over de vraag of er meer geld bij moet. De vraag die we met elkaar
stellen, is: komt het geld dat er is wel op de goede plek terecht? Als
ik deze begroting bijvoorbeeld leg naast de opdracht die collega Van
Ooijen heeft voor de jeugdzorg — deels gaat het natuurlijk om dezelfde
kinderen, want die zitten in het onderwijs, maar krijgen ook zorg — dan
zie ik best een discrepantie. Het kabinet heeft flink wat geld te
besteden en een ander departement heeft een enorme opgave en is aan het
kijken waar het geld vandaan kan halen. We hadden gisteren een briefing
van de SER waarin ook Kim Putters heel duidelijk zei: leg deze vraag
eens breder neer, om te zien of andere departementen wel goed genoeg op
de hoogte zijn van deze enorme opgave. Ik wil die vraag dus graag ook
neerleggen bij deze bewindspersonen.
Ik heb nog een vraag die ik wil voorleggen. Hoe kan het dat er steeds
meer geld gaat naar het onderwijs — ik ben me er wel degelijk van bewust
dat er ook structureel wordt geïnvesteerd, naast de tijdelijke middelen
— maar dat we aan de andere kant zien dat bijvoorbeeld het aantal
tijdelijke contracten stijgt? Hoe kan het dat we ook bij het passend
onderwijs zien dat de financiële reserves van samenwerkingsverbanden nog
niet voldoende zijn afgebouwd en dat steeds meer kinderen thuiszitten?
Wij hebben die vraag vorige week ook gesteld in het gesprek dat we
hadden met een aantal voorzitters van sectorraden. Die zeggen: dat komt
door de manier waarop dit geld door middel van een incidentele post,
door middel van een subsidie, op de begroting staat, en dat geeft ons te
weinig zekerheid. Ik vraag me af hoe de bewindspersonen daarnaar kijken.
Want als wij de vraag stellen aan bewindspersonen hoe het nou zit met
die tijdelijke contracten, dan wordt terecht verwezen naar de cao-tafel,
waar die afspraken worden gemaakt. Dus ik hoor daar twee verhalen die
naar mijn mening niet goed genoeg met elkaar matchen.
Dan heb ik nog een laatste vraag, die gaat over de lumpsumsystematiek.
Daar hebben wij voor gekozen in het onderwijs. Er komt een zak met geld
naar de schoolbesturen — veel te plat voorgesteld natuurlijk, dat weet
ik — en op de scholen gaan ze over de besteding. De rapporteurs
constateren, naar mijn mening terecht, dat het soms te onduidelijk is
wat er met het geld gebeurt. Daar zit natuurlijk wel een andere kant
aan, namelijk dat we een hele verantwoording vragen, waardoor we
wellicht heel veel administratieve lasten opleggen. Ik vraag me af hoe
de bewindspersonen daarnaar kijken. Moet de lumpsumsystematiek nu het
middel blijven op basis waarvan we het geld verdelen? Ik zie dat daar af
en toe best wel een discrepantie in zit, ook in het denken van de
Kamer.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het woord aan mevrouw Hagen van D66.
Mevrouw Hagen (D66):
Dank, voorzitter. Allereerst natuurlijk heel veel dank aan deze
rapporteurs. Nog een aantal vragen aan de ministers.
Ik kan mij er sterk in vinden dat we die indicatoren, zoals de Algemene
Rekenkamer heeft aangegeven, nog eens goed tegen het licht houden. Ik
denk dat dit heel verstandig is. Met name als we kijken naar
bijvoorbeeld basisvaardigheden, zou ik ook graag zien in welke mate wij
daarvoor wetenschappelijke middelen inzetten. Welke instrumenten gaan
wij daarop inzetten? Daar hebben wij kennis van, dus laten wij dat dan
ook zo goed mogelijk doen.
Ook nog een kanttekening. Het ging net even over jeugdzorg. Niet alles
is meetbaar in de wereld. Ik ben al heel blij dat het woord "rendement"
geschrapt is uit alles wat we rond onderwijs doen. Want een kind werkt
niet met rendementsdenken en zo werkt het onderwijs ook niet. Het geeft
ook enorme problemen in de uitvoering. Als we bijvoorbeeld kijken naar
het jeugdzorggedeelte, waar het net even over ging: als je preventieve
maatregelen wil treffen, dan kun je nooit helemaal aantonen wat je hebt
voorkomen. Ik vraag me af hoe de ministers dat zien. Dat je investeert
en dat het eigenlijk pas op heel lange termijn eruit komt; dat de
inzichten die leerlingen en studenten opdoen, pas veel later landen. Ik
ben dus heel benieuwd hoe we investeringen die je niet meteen kunt
meten, zouden willen neerzetten in de begroting. Misschien leent een
begroting zich daar niet helemaal voor, omdat het veel te blauw is. Maar
wellicht hebben de ministers daar ideeën over.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Bisschop van de SGP.
De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter, dank u wel. Ik wil mij wat dat laatste punt betreft graag
bij mijn collega aansluiten. De meetbaarheid is wel een punt om nog eens
even goed over na te denken.
Ik heb nog een ander punt. Er is terecht behoefte aan verantwoording en
duidelijkheid, ook om zo goed mogelijk inzicht te hebben in hoe de
bedragen neerdalen en welk effect ze hebben. Waar ik alleen wel altijd
beducht voor ben, is de enorme verantwoordingsplicht waarmee dat gepaard
kan gaan, als je daar niet goed voor oppast. Uiteraard moet elke school
zijn jaarcijfers inleveren. De accountants zitten daarop. Eigenlijk is
mijn vraag aan de ministers, maar ook een beetje aan de rapporteurs: hoe
voorkomen we nu dat die behoefte aan verantwoording en inzicht leidt tot
een uitdijende administratieve verantwoordingsplicht die neerdaalt in
scholen? Dat geeft namelijk een enorme druk. Welke rol zou een goed
ingericht jaarverslag van zo'n school daarin kunnen spelen? Kun je daar
als overheid niet veel meer mee doen, zonder dat je aparte
verantwoordingsstromen en verplichtingen hebt met betrekking tot
allerlei potjes die dan gevormd en beschikbaar gesteld worden? Van beide
kanten, zowel van de rapporteurs als van de bewindspersonen, zou ik daar
enige reflectie op willen. Ik vind dat namelijk wel een aangelegen
punt.
Dank, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Bisschop. Ik kijk even naar de rapporteurs of ze deze
vraag kunnen beantwoorden.
De heer El Yassini (VVD):
Ik herken inderdaad de signalen die mevrouw Hagen en de heer Bisschop
noemen. Je wil uitkijken dat je niet met een management by spreadsheet
gaat werken. Wij hebben wat betreft de begroting natuurlijk niet gekeken
naar de scholen en de verantwoording van de scholen, maar naar de
verantwoording van het ministerie. Wij hebben het budgetrecht en wij
bepalen dat. Ik denk dat het wezenlijke verschil is dat het gaat om de
vraag welke doelen je stelt. Je zet het onderwijsgeld namelijk in voor
een doel, namelijk het beste onderwijs voor onze jongeren en studenten.
Het is onhoudbaar als je van scholen gaat eisen dat ze het aantal
krijtjes gaan bijhouden en daarover gaan rapporteren. Dat is niet
mogelijk. Dan moeten ze bij elk krijtje weer tellingen doen. Dat is
bureaucratische rompslomp.
Tegelijkertijd zien we als rapporteurs het andere uiterste. Dat doen we
echt neutraal. We zien dat de doelen niet echt scherp worden
geformuleerd, waardoor je dus ook niet weet of er progressie en
voortgang voor het kind of de student zelf is. Dan heb je later, op het
moment dat iemand volwassen is, bijvoorbeeld te maken met
laaggeletterdheid omdat tijdens de periode van de basisschool, het
voortgezet onderwijs, het mbo, het hbo et cetera … Je ziet dat een
volwassene dan op een gegeven moment ergens tegen aanloopt, omdat in de
kinderjaren nooit is gekeken naar de voortgang en of hij goed onderwijs
heeft gehad. Wij weten oprecht niet wat de doelen en de daarbij
behorende normen exact zijn, omdat die soms niet, abstract of te vaag
worden opgeschreven. Daardoor kunnen wij niet sturen als we zien dat
extra geld dat we voor een bepaald doel hebben gereserveerd,
uiteindelijk niet dat effect heeft. Het is inderdaad een kwestie van
balans. Het is aan de Tweede Kamer hoe die balans wordt
vormgegeven.
De voorzitter:
Wil de heer Peters hier ook nog op reageren?
De heer Peters (CDA):
Ik ben benieuwd wat de heer Bisschop gaat vragen. Dan zal ik die vraag
beantwoorden.
De heer Bisschop (SGP):
Ik ben blij met de herkenning die ik proef. Het is alleen nog een beetje
vaag geformuleerd, zal ik maar zeggen. Hoe zou je dit dan kunnen
aanpakken? Hebben de rapporteurs daar ideeën over? Concreet vraag ik het
volgende. Periodiek heb je een inspectierapport. In principe krijgen
scholen eens in de vier jaar een inspectiebezoek. Als het allemaal goed
loopt, is er voor de rest voortgang en geen extra toezicht. Je hebt een
jaarverslag. Er is dus heel veel informatie. Scholen moeten die sowieso
al opleveren. Hoe kun je die nu inzetten om adequaat toezicht uit te
oefenen en progressie, voortgang en kwaliteit te bepalen?
De heer Peters (CDA):
Ja, maar ...
De voorzitter:
De heer Peters.
De heer Peters (CDA):
Sorry. Ik zie het als volgt, los van deze hele presentatie. Als wij niet
concreet hebben omschreven welke kwaliteit mensen moeten bieden ... Hoe
ziet dat er dan uit? Wat is het, bijvoorbeeld in termen van concreet,
waarneembaar menselijk gedrag? Wij investeren geld in de verbetering van
leerkrachten. Maar ja, wat is dat dan? Hoe ziet dat eruit? Welke acties
die mensen moeten gaan doen, horen daarbij? Je zou bijvoorbeeld bepaalde
typen training en scholing en de effecten daarvan als doelen kunnen
stellen. Als je niet hebt omschreven wat je wil dat ze doen, dan kun je
naderhand niet klagen dat ze niet doen wat jij had gewild. Snap je? We
hebben wel een probleem. We formuleren een probleem en daar gaat dan
geld naartoe. Dat was het dan eigenlijk wel.
Ik vraag dit dus niet van de school. Maar als je niet heel nadrukkelijk
schrijft: dit is het probleem, in deze richting willen wij geld geven en
dan verwachten we daar ... Ik kan even niet bedenken welke indicatoren
je dan moet gebruiken, want dat is nog heel ingewikkeld. Maar redelijk
simpel gezegd, hebben we op dit moment nog niet eens omschreven wat we
willen hebben. Dan wordt het lastig om achteraf te oordelen of het
geholpen heeft. Dat wisten we al met de NPO-gelden. Daarvan vroegen we
van tevoren, ook samen met de VVD, een Rekenkameroverzicht om te kijken
of dat zin had. Dan zeggen ze: als je niet hebt omschreven wat je
eigenlijk wil bereiken, dan is het een heilloze weg. Dank u wel, nou,
dat was het.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Peters. Uw aanvulling is duidelijk. Meneer El Yassini
heeft nog een korte aanvulling.
De heer El Yassini (VVD):
Ja, kort. Was de specifieke vraag van de heer Bisschop: hoe pakt u dat
dan aan? Ik zie dat u in gesprek bent, maar ik beantwoordde uw
vraag.
De heer Bisschop (SGP):
Neeneenee.
De heer El Yassini (VVD):
U vraagt hoe we dat aanpakken. Dat is dus precies het verzoek aan de
minister. Dat begint met duidelijk de doelen te schetsen van wat je wilt
doen, want die zijn nu nog niet beschreven. Maak ook een verbinding
tussen de thema's, de maatregelen en de indicatoren. Die indicatoren kun
je ook samen met de Tweede Kamer oppakken. Dat betekent dus niet dat we
de indicatoren te horen krijgen van het ministerie, dat die vervolgens
bij ons neergezet worden en dat we gewoon akkoord geven en daarmee
klaar. Het gaat erom dat we samen kijken hoe wij, het kabinet en de
Tweede Kamer, elkaar kunnen helpen, om ervoor te zorgen dat de doelen
die we met z'n allen hebben afgesproken voorkomen in de voortgang en de
monitoring, zodat we achteraf op Verantwoordingsdag het kabinet ter
verantwoording kunnen roepen. Dat is in ieder geval het verzoek aan de
minister, dat u op de laatste sheet ook kunt zien. Zo zou je het volgens
ons moeten aanpakken.
De voorzitter:
Dank u wel. Dat was het van de kant van de Kamerleden. De Kamerleden
hebben enkele vragen gesteld aan de ministers. De bewindspersonen hebben
verzocht om een korte schorsing van twintig minuten. Dus ik schors de
vergadering.
De vergadering wordt van 10.46 uur tot 11.05 uur geschorst.
De voorzitter:
Aan de orde is het wetgevingsoverleg begrotingsonderzoek inzake de
OCW-begroting 2023. We hebben de presentatie van de rapporteurs en de
aanvullende vragen van de Kamerleden gehad. Nu is de eerste termijn van
de bewindspersonen. Ik geef het woord aan de heer Dijkgraaf.
Minister Dijkgraaf:
Dank u wel, voorzitter. Laat ik beginnen met het uitspreken van onze
waardering en dank voor deze traditie die deze commissie heeft rondom de
begroting en het jaarverslag, en voor deze uitstekende presentatie.
Hartelijk dank ook aan de twee rapporteurs. Ik wil vooral ook de heer El
Yassini hartelijk feliciteren, omdat zijn indicator op een heel
objectieve, meetbare en heldere manier versprongen is, waarmee hij een
extra jaar aan wijsheid en inzicht heeft bereikt.
Ik vind het interessant dat wij hier praten over indicatoren en
meetbaarheid van ons beleid. Dat zeg ik ook als iemand die nu vele
decennia in de wetenschap heeft doorgebracht. Er is geen terrein waar zo
veel indicatoren zijn en waar zo veel gemeten wordt, maar ook waar zo
veel geproblematiseerd wordt ten aanzien van deze indicatoren. Ik denk
dat ik overkoepelend kan zeggen hoe goed het is dat we met elkaar dit
gesprek voeren, over wat we precies bedoelen met succes van beleid. Hoe
definiëren we dat succes? Is ons succes uiteindelijk dat we onze eigen
indicatoren weten te bereiken? Of zijn er andere manieren? Is het ook
vertaalbaar naar wat mensen in het land ervaren? Daarom denk ik dat het
heel goed is dat u ons scherp houdt. Ik heb het ministerie leren kennen
als een organisatie die zeer graag dingen scherp wil krijgen. Er is
duidelijk een waardering voor kennis in ons departement, maar we zijn
ook wel zoekende. Ik denk dat je op zo'n moment als vandaag ziet dat er
een gemengd beeld is. Een aantal dingen kunnen echt beter en scherper.
Dat helpt ons intern ook verder.
We bespreken vandaag dus het onderzoek over de begroting, de eerste
OCW-begroting van het huidige kabinet. Met de inzet van deze begroting
proberen we natuurlijk ook meer inzicht te krijgen in de
maatschappelijke impact, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het
gehele beleid en het budget dat wordt ingezet, en natuurlijk met name
van de extra middelen die vanuit het coalitieakkoord zijn ingezet. Ik
denk dat u terecht zegt dat het op zichzelf best een puzzelstukje is om
die algemene beleidsdoelen te verbinden aan de coalitiereeksen.
Een overkoepelende opmerking is dat deze discussie vaak een stuk
helderder wordt als je een en ander toch weer uitsplitst naar de
beleidsterreinen. We hebben algemene doelen. Als ik op mijn eigen
beleidsterrein ga kijken wat we bijvoorbeeld doen bij het mbo of het
hoger onderwijs, wordt het iets helderder hoe die verschillende doelen
samenhangen met de verschillende coalitiemiddelen. Daar ga ik u straks
nog wat voorbeelden van geven. Samen met mijn collega's Wiersma en Uslu
hebben we natuurlijk al diverse van die beleidsbrieven met u gedeeld.
Daarin zijn die doelen denk ik helder uitgewerkt. Ze zijn ook onderwerp
van overleg geweest. We hebben daarover gesproken.
U gaf in uw presentatie ook aan dat we soms wat vage termen gebruiken. U
noemde er een die mij aansprak, namelijk meer ruimte voor studenten,
onderzoekers en docenten. Wat bedoel je daar dan precies mee? Maar dat
wordt op een gegeven moment toch wel wat helderder als je gaat kijken
binnen een bepaald beleidsterrein. Wat bedoelen we bijvoorbeeld met meer
ruimte voor onderzoekers binnen het beleidsterrein hoger onderwijs en
wetenschap? Dat betekent dat ze meer tijd krijgen om onderzoek te doen.
Dat is iets wat je vrij precies kan meten. Dat wordt ook goed
bijgehouden. Welke middelen gebruiken we daarvoor? We zetten
onderzoeksmiddelen in, waarmee die onderzoekers ook daadwerkelijk het
onderzoek kunnen doen. Dus ik denk dat een aantal van die zogeheten vage
termen op deze manier veel helderder worden. Ze worden juist vaag als we
ze als overkoepelend thema hanteren. Daarom is dit wel een belangrijk
thema, een thema dat voor ons leidend is, maar uiteindelijk
terugvertaald naar de specifieke beleidsterreinen wordt het beeld een
stuk helderder.
Verder is gezegd dat ten aanzien van bepaalde meetbare doelen nog steeds
onduidelijk is hoe je die meet of wat er precies mee wordt bedoeld. U
noemde bijvoorbeeld het mentaal welzijn van studenten. Ik denk dat dit
een thema is dat heel breed leeft in de samenleving, ook een thema waar
we vanuit onderwijs het nodige aan kunnen doen maar waar een grote
maatschappelijke ontwikkeling ook een bijdrage aan levert. Het zou heel
verleidelijk zijn rond deze thema's als indicator te gebruiken de vraag
hoe vaak het voorkomt en hoeveel mensen dit rapporteren. Maar ook
inzichten van mensen die er meer van weten, geven aan: pas op, als je
een bepaald thema agendeert, dan hangen de cijfers die dan naar boven
komen, echt wel af van hoe makkelijk het is om erover te rapporteren en
welk onderzoek je daarbij doet. Vergeet niet dat je ook concreet kunt
investeren in instrumenten en mechanismen, bijvoorbeeld als het gaat om
welzijn, ondersteuning et cetera. Je kunt instellingen en ook het
departement eigenlijk rechtstreeks vragen: wat doet u op dit moment? Dat
betreft dan bijvoorbeeld het realiseren van dit soort instrumenten,
mechanismen en infrastructuur, waarbij op termijn, als alles goed gaat,
het aantal keren dat het voorkomt, uiteindelijk afneemt.
Dan nog een ander punt dat mij aansprak in de presentatie, namelijk het
verschil tussen de doelen en de kengetallen. De heer El Yassini noemde
als voorbeeld de publieke investeringen in R&D als percentage van
het bbp. Daarnaast hebben we als doel opgenomen meer ongebonden
onderzoek. Bij dat laatste kunnen we bijvoorbeeld meten hoe hoog het
percentage bij NWO is voor onderzoekers die vrij onderzoek willen doen
en hoeveel onderzoeksmiddelen er beschikbaar zijn op het niveau van
individuele instellingen. Ik denk dat het heel moeilijk zal zijn voor
ons om succes te meten alleen aan het percentage dat we aan publieke
middelen geven. Dat is heel grofstoffelijk, maar we houden het wel bij.
In de internationale vergelijkingen en hoe we in Europa gezamenlijk onze
doelen stellen, gaan die kengetallen dan weer een eigen leven leiden. Ik
denk ook dat het goed is dat een aantal van die kengetallen autonome
getallen zijn die breed worden gebruikt maar ze zijn eigenlijk te
grofstoffelijk om wat betreft onze beleidsdoelen uiteindelijk te laten
zien of ze wel of niet een succes worden.
Er is een flink aantal aandachtspunten benoemd die wij als bewindslieden
duidelijk herkennen. In het wetgevingsoverleg over het jaarverslag
hebben we al gedeeld dat de gewenste koppeling tussen beleid, begroting
en jaarverslag nog niet voldoende naar voren komt. U roept ons terecht
op om daaraan te werken. Dat gaat dan om problemen rond de kwaliteit van
indicatoren. Zo kunnen ze verouderd zijn. Het kan ook zijn dat
indicatoren juist geen geschiedenis hebben, waardoor ze eigenlijk weinig
sturend zijn. Om beter aan te sluiten bij die ontwikkelingen rond de
strategische evaluatieagenda gaan we dus stevig inzetten op het scherp
formuleren van beleidsindicatoren zodat u als parlement maar ook wij als
kabinet kunnen volgen wat de beleidsmaatregelen precies aan succes
opleveren. We willen ook heel graag ons beleid zo formuleren dat we
weten wanneer we succes hebben en we zo nodig ook nog verder kunnen
intensiveren. Bijvoorbeeld ten aanzien van hoger onderwijs en
wetenschapsbeleid heb ik met een aantal van u al gesproken over die
beleidsdoelen en bijbehorende indicatoren. Die zijn neergelegd in de
bestuursakkoorden die we hebben gesloten met universiteiten en
hogescholen. Het zijn er volgens mij een dertigtal. We zijn nog in
gesprek. Belangrijk is dat wij ons erin moeten herkennen en dat u zich
erin moet herkennen, maar dat ook het veld zich erin herkent. Dat veld
is ook heel gedifferentieerd. Niet alleen de bestuurders van de
instellingen moeten dit een goed idee vinden. Het is bij wijze van
spreken ook wel belangrijk dat docenten en studenten daar een stem in
hebben. Een voorbeeld is het studentenwelzijn. Dat is een indicator die
je makkelijk kunt problematiseren, want wat bedoel je daar precies mee?
Je kunt een enquête doen, maar er spelen daar zo veel effecten en er
zijn correlaties en causaties. Het is behoorlijk ingewikkeld. Ik noem
ook het beheersbaar maken van internationale studentenstromen — doe je
dat voor het totale aantal of per regio? — en de investeringen in
hbo-opleidingen die opleiden voor tekortsectoren. We zijn het er
allemaal over eens dat we hiervoor preciezere en heldere indicatoren
moeten formuleren die ook smart zijn. We zijn nu in dat proces en we
hopen de resultaten snel met u te kunnen delen.
Daarnaast komen er zo'n acht à tien vaste indicatoren bij de
begrotingsartikelen 6 en 7. Dat zijn de drie
stelselverantwoordelijkheden van toegankelijkheid, kwaliteit en
doelmatigheid. We proberen die ook voor de lange duur vast te houden, op
z'n minst vier jaar. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de instroom van
gediplomeerden in tekortsectoren in de gezondheidszorg. Dat lijkt me er
eentje die we echt meerjarig moeten volgen. Hetzelfde geldt voor de
bètatechniek, studenttevredenheid of het percentage hbo- en
wo-afgestudeerden dat ruim een jaar na het afstuderen aan het werk is.
Dat laatste is een belangrijke indicator, maar laten we ook eerlijk
zijn: het maakt daarbij natuurlijk erg uit in welk economisch tij we
verkeren. Het is dus erg lastig. Nu hebben we enorme
arbeidsmarkttekorten en dat helpt zeker vanuit ons perspectief. We
willen dus ook niet altijd causale relaties tussen publieke middelen en
beleidsresultaten veronderstellen, maar we willen het wel zo helder
mogelijk proberen te formuleren. Het helpt enorm dat u ons daar scherp
op houdt. We gaan hierover graag in gesprek met de sectoren, maar ook
met uw Kamer.
Ik kan dus ook echt aansluiten bij de inzet die aan het einde van de
presentatie aan ons is gevraagd. Dat was een duidelijke oproep. We gaan
ons in de begroting voor 2024 verdergaand richten op een inzichtelijke
verbinding tussen de thema's, de maatregelen en de middelen en waar
nodig op het aanscherpen van de beleidsdoelen. Natuurlijk nemen we ook
de geactualiseerde kengetallen op in de begroting en maken we daarbij de
vergelijkbaarheid zichtbaar. Dit gaan we ook laten aansluiten bij alle
ontwikkelingen rondom de Strategische Evaluatie Agenda's. Naast de
begroting in het jaarverslag is natuurlijk ook de monitoring via onze
website www.ocwincijfers.nl belangrijk. In de begroting voor 2024 nemen
we dan ook de geactualiseerde beleidsindicatoren op, passend bij de
prioriteiten van de begroting.
Dit was een beetje overkoepelend. Ik zal nu de specifieke vragen
adresseren. U vroeg in hoeverre het duidelijk is hoeveel middelen er
worden besteed aan de verschillende beleidsthema's. Ik ben daar al op
ingegaan en zei toen dat dit helderder wordt als je in de specifieke
beleidsagenda's gaat kijken. Laat ik gewoon een paar voorbeelden geven.
Ik denk dat mijn collega dat ook gaat doen. Een van de thema's is "een
sterke basis en hoge kwaliteit". Dat komt heel nadrukkelijk voor in de
Werkagenda mbo, in het hoger onderwijs en de wetenschap en in het
bestuursakkoord hoger onderwijs. Daar ziet u de specifieke verdeling van
de coalitiemiddelen en hoe die in deze sectoren terechtkomen.
Ik geef een ander voorbeeld. U vroeg waar de middelen voor een gezonde
arbeidsmarkt staan. Ook daar geldt weer dat het overkoepelende thema
wordt gevoed door verschillende coalitiereeksmiddelen. Ik wil u niet te
zeer vermoeien met alle details, maar dit zijn dingen die we ook in onze
recent overleg rondom het mbo hebben gezien, bijvoorbeeld de 175 miljoen
extra die we voor de bekostiging van mbo niveau 2 inzetten en de 25
miljoen voor begeleiding naar de arbeidsmarkt. Op artikel 4 is bovendien
ieder jaar 33 miljoen beschikbaar voor loopbaanoriëntatie, subsidies
voor het SBW. Er staat 240 miljoen begroot om bedrijven een deel van de
kosten te vergoeden voor leerwerkplekken, en zo kan ik nog wel een
stukje doorgaan. Je ziet uiteindelijk al die elementen terug. In dit
geval ons beleid rondom het mbo, maar het staat ook in de Nationaal
Groeifondsprojecten, bijvoorbeeld het LLO. Daar staat een thema
Collectief Laagopgeleiden en Laaggeletterden op, en die kunt u ook
terugvoeren bij de inzetten die wij doen op de arbeidsmarkt.
Een ander voorbeeld: sociale veiligheid en gelijke behandeling, ook weer
zo'n overkoepelend thema. Op artikel 4 staat 9,5 miljoen begroot voor
het stagepact dat zich onder andere richt tegen stagediscriminatie. Op
artikel 6 en 7 staat een item vier jaar lang circa 4,5 miljoen per jaar
voor sociale veiligheid in het hoger onderwijs en 15 miljoen voor
studentenwelzijn. En op artikel 16 bij het fonds Onderzoek en Wetenschap
staat 1,5 miljoen per jaar voor interventies, kennisdeling,
bewustwording en cultuurverandering en 2,5 miljoen voor onderzoek en
monitoring uitvoeringskosten. Dus uiteindelijk zien we in de
verschillende beleidsterreinen de elementen terug. Die zetten we
allemaal in bij de overkoepelende doelen die wij als ministerie hebben
rondom sociale veiligheid. Iets soortgelijks: zien wij het thema
"herstel en vernieuwing en groei in de culturele sector" terug in de
reeks cultuur en media? Ik denk dat dat waar is. Daar staan die middelen
zeker in, maar dat geldt ook voor versterking van het lokale en
landelijk medialandschap. Cultuur- en mediabudget vindt u op de
artikelen 14 en 15.
De Werkagenda mbo, ik ben daarop teruggekomen. Even vanuit mijn eigen
portefeuille: bij het hoger onderwijs hebben wij een bestuursakkoord
afgesloten en hebben we afgesproken voor welke terreinen we indicatoren
gaan ontwikkelen. Daar zijn wij al een heel eind mee. Een aantal
indicatoren zijn heel helder en daar hebben we weinig discussie over als
het gaat om bijvoorbeeld ruimte voor ongebonden onderzoek of het aantal
vaste contracten in het hoger onderwijs. Ik denk dat het vrij simpel is
om dat te kunnen meten. Andere zijn een stuk ingewikkelder, en daarover
zijn we met de sector in gesprek. We proberen daar snel helderheid te
krijgen en dat delen wij natuurlijk met uw Kamer. Voor het mbo heb ik
met u mijn inzet voor de Werkagenda besproken. Ik hoop die Werkagenda
snel af te sluiten en daar zit een vergelijkbaar proces in. We hebben in
die Werkagenda dertien duidelijke doelen geformuleerd, en daar komen ook
weer bijbehorende indicatoren bij. Ik ga daarover dan graag net u in
gesprek.
Ten slotte nog wat losse vragen. U merkte aan het begin op dat de
emancipatiebegroting een vrij grote sprong van 21 naar 22 vertoonde.
Laten we even kijken wat er precies is gebeurd. Als we kijken naar de
begroting rondom emancipatie, dan zien we een incidentele sprong vanwege
de tegemoetkoming transgender die van 21 naar 22 heeft plaatsgevonden.
Daarna zou het van 22 naar 23 eigenlijk moeten terugvallen van 20,7
miljoen naar het niveau 14,1. Maar daar is een intensivering van zo'n 6
miljoen extra geld voor instellings- en alliantiesubsidies. Daar is ook
het nationaal actieplan seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel
geweld aan toegevoegd dat we begin dit jaar hebben gelanceerd, en waar
onze regeringscommissaris bij betrokken is. Als u naar die reeksen
kijkt, ziet u dat die vanaf 23 constant doorloopt op die 20,2 miljoen.
Dat verklaart die sprong.
Dan nog even wat vragen die niet uit de rapportage kwamen maar uit de
leden die hier vandaag bij zijn. De heer De Hoop vroeg naar voortijdig
schoolverlaten. Wat is nodig voor verdere reductie? Ik heb daar gisteren
ook in het mbo-debat over gesproken. Ik heb aangegeven dat we hier in
februari verder over spreken. Er wordt nu hard gewerkt aan de vraag wat
precies de inzet is en hoe we daar succes kunnen volgen in het kader van
de werkagenda. Daar kom ik dus in het voorjaar op terug.
De heer Beertema merkte op dat er een kritische blik was vanuit de
coalitiepartners. Ik kan natuurlijk alleen maar aanmoedigen dat er door
iedereen hier op een opbouwende en kritische wijze naar wordt gekeken.
Ik wil nogmaals het volgende zeggen over de indicatoren. Ik moet ook wel
een winstwaarschuwing geven. Het is niet zo dat we volgend jaar ineens
de perfecte indicatoren hebben en dat het hele veld en de hele Kamer
daar gelukkig mee zullen zijn. Het is echt een zoekend proces om dit te
doen. Daarom denk ik dat juist dit soort gesprekken zo opbouwend zijn.
Ze geven ons food for thought. Van een aantal citaten die u noemde denk
ik ook dat ze wel heel vaag geformuleerd zijn. Hoe kunnen we op die
doelen, die ik makkelijk kan uitleggen — het zijn mooie quotes — echt
beleid sturen? Dat is de vraag die wij ons ook binnen het ministerie
iedere dag moeten stellen.
Mevrouw Westerveld vroeg wat er rondom welzijn breder in het kabinet
wordt gedaan. We werken heel nauw samen met de ministeries van VWS en
van Sociale Zaken. Veel van onze inzet wordt gezamenlijk met
staatssecretaris Van Ooijen gedaan. Veel van wat we doen, zeker rondom
mentaal welzijn, is een dubbelslag. We weten ook dat het in het hoger
onderwijs en in het beroepsonderwijs, het vervolgonderwijs in de
breedte, niet alleen aan de instelling is. Dat moet heel nadrukkelijk
ook met de gezondheidsdiensten en de gemeenten et cetera gebeuren. We
proberen daar met het kabinet breed samen te werken.
U vroeg ook naar tijdelijke contracten. U dacht voornamelijk aan het
p.o. en het vo, denk ik, maar hetzelfde speelt in het vervolgonderwijs.
Nogmaals, dat was echt wel onze inzet. Ons beleid is bijvoorbeeld om die
startersbeurzen alleen aan universitair docenten te geven als ze een
vast contract hebben. Dat is een duidelijke impuls. Daar wil ik wel
succes zien. Dat lijkt me een indicator die niet makkelijk te
problematiseren is.
U had een overkoepelende vraag of de lumpsum wel de juiste is. Ik denk
dat we met elkaar delen dat we soms iets meer op detail zouden willen
aansturen. We hebben dit jaar natuurlijk veel gesproken over de inzet
van het coalitieakkoord. Daar kunnen we allerlei condities omheen
verbinden. Daarom hebben we ook een wat scherper debat met het veld,
denk ik. Maar de vraag is natuurlijk altijd: wat doe je met de rest van
die lumpsum? Als ik bijvoorbeeld een discussie heb over
studentenwelzijn, moet die niet alleen gaan over de vraag hoe we onze
extra middelen inzetten, maar dat het een kerndoel van de instelling
moet zijn en dat ze daar ook de lumpsum voor moeten gebruiken. Als u
zegt dat u soms enige frustratie aan deze kant van de tafel voelt omdat
we misschien niet alle touwtjes hebben om aan te trekken, dan herken ik
dat.
Mevrouw Hagen vroeg hoe we eigenlijk omgaan met
langetermijninvesteringen. Dat is een heel heldere vraag. In de
wetenschappen wordt bijvoorbeeld gezegd: het aantal Nobelprijzen. Maar
daar moet je soms heel lang op wachten. Niemand stuurt daarop, ook al
hebben we ze zo mooi als bustes bij de ingang. Het zou een heldere
indicator zijn als we zouden zeggen dat we er daar een aan zouden willen
toevoegen, maar dat kan niet ons beleid zijn. We moeten misschien dus
ook wel op een gegeven moment durven het gesprek niet alleen over de
resultaten te voeren, maar over wat we doen met inzet. In de wetenschap
kunnen we dan bijvoorbeeld kijken of we investeren in de jonge mensen en
of bijvoorbeeld universiteiten, als die ruimte er is, de inzichten
hebben om de juiste mensen te werven en een klimaat te creëren waar ze
willen komen en omstandigheden willen bieden waardoor ze kunnen bloeien.
Dat kun je wel meten. Je kunt meten hoeveel tijd mensen hebben om
onderzoek te doen. Ik denk dat dat een goede indicator is. Pas op dat we
alleen maar gaan denken in termen van medailles of hele algemene dingen
als het aantal euro's dat we in de kennis stoppen. Dat is namelijk weer
veel te grofstoffelijk. Dus ik denk dat het goed is om daar met elkaar
het debat over te hebben. Laten we eerlijk zijn, onderwijs gaat altijd
over langetermijninvesteringen. Er is soms ook veel frustratie aan onze
kant. Als we bijvoorbeeld aan economen vragen om te berekenen wat de
onmiddellijke impact is van onderwijsinvesteringen op de economie, op
het verdienvermogen van Nederland, dan zeggen zij gewoon keihard: dat
gaan we niet doen, want dat kunnen we niet. Ik zou heel graag willen dat
ze het wel konden. Als we die causale relaties willen aanbrengen, moeten
we dus ook het debat hebben over wat dan de dingen zijn die meetbaar
zijn, die mensen ook voor ons willen meten en waar we uiteindelijk dat
langetermijnbeleid in terug kunnen zien.
De heer Bisschop vroeg terecht naar dat dilemma van meer
verantwoordingsplicht en heldere doelen, maar waarmee we tegelijkertijd
een grote administratieve bureaucratie creëren. Daarom moeten we volgens
mij enorm voorzichtig zijn met het toevoegen van extra indicatoren. We
moeten de juiste indicatoren vinden. Dat betekent niet altijd meer. Ik
denk dat dit een proces is waarbij we uiteindelijk met elkaar
indicatoren gaan groeperen. We gaan andere indicatoren toevoegen.
Sommige indicatoren moeten misschien wel worden afgevoerd. Sommige
blijken niet meetbaar te zijn. U hebt gelijk dat het voor ons, voor u en
voor de instellingen belangrijk is dat we niet meer ellende op ons
afroepen met eindeloze verantwoordingsplicht, waar we uiteindelijk
allerlei cijfers uit krijgen waar u en wij geen chocola van kunnen
maken. Dat is volgens mij een dilemma waar wij ons heel erg van bewust
zijn. Wij proberen om daar een goede weg in te vinden.
Voorzitter. Dat waren mijn vragen. Ik weet niet of u nu ruimte wilt
bieden of dat ik het woord aan de heer Wiersma kan geven.
De voorzitter:
Dank aan minister Dijkgraaf. Ik wil het woord geven aan minister Wiersma
voor zijn bijdrage.
Minister Wiersma:
Voorzitter, veel dank. Dank u wel. Dank aan de Kamerleden. Het is een
goed gebruik om op je verjaardag cadeautjes te krijgen. De heer El
Yassini heeft echter het gebruik geïntroduceerd om cadeautjes te geven.
Dus dank voor zijn input en de input van de heer Peters vanuit de
rapporteurs. Dank ook aan de Kamer voor de gestelde vragen. Mijn collega
Dijkgraaf heeft er eigenlijk al een heleboel over gezegd. Dat vond ik
allemaal heel wijs. Ik voeg daar dus niets aan toe!
Nee. Ik zou willen zeggen dat de conclusies die uit de rapporteurs komen
— ik heb zelf ook ooit die eer gehad — niet zo heel erg nieuw zijn. Ze
zijn wel elke keer weer vervelend. Het was voor mij ook elke keer weer
een motivatie om te zeggen dat we daar dan iets van moeten zeggen. Nu is
het voor mij een motivatie om er ook iets aan te doen. Dat is ook waarom
ik op deze plek zit.
Voorzitter. De heer Beertema zei: er is wel wat aan de hand. Ik heb
weleens een film gezien, waarin ze dan zeggen "no shit, Sherlock". Het
klopt namelijk. Dat is in het onderwijs ook wel te merken. Ik denk dat
daar ook een spanning zit. Die zou ik willen meenemen in de antwoorden
die ik ga geven. Die spanning zit tussen de meetbaarheid en de
overspannen situatie in het onderwijs. Als je overspannen bent en je
overspannen voelt, dan geldt voor veel mensen dat je dingen misschien
over de schoenen ziet lopen, dat je je daar soms wat somber bij voelt en
dat je soms even niet meer de motivatie vindt om daartegenin te roeien.
Om je heen is het dan lastig om je weer bij elkaar te pakken om dingen
omhoog te trekken. Dat zien we in het onderwijs wel gebeuren. Daar is
best veel aan de hand. Ik kom helemaal aan het eind terug op de vraag
van de heer Bisschop. Dit maakt het ingewikkeld als je ondertussen ook
nog wil weten — het is heel logisch dat wij dat willen weten — hoe het
geld dat wij daarin steken en de investeringen die wij doen,
daadwerkelijk landen in het onderwijs. Het is ook nog maar de vraag bij
wie het dan landt. Vaak landt dat in de vacaturebank. Dat is serieus,
want de mensen die dat geld vervolgens goed kunnen uitgeven, zijn
moeilijk te vinden. Het is dus wel degelijk ook een zoektocht voor ons
om in deze gespannen dan wel overspannen situatie toch goed aan de slag
te gaan met deze vragen. Ik ga u een aantal antwoorden geven. Ik probeer
dat te doen. Ik heb de Kamer er ook wel bij nodig om dat samen goed te
doen.
Voorzitter. Ik kom terug op de vragen van de rapporteurs en op de vragen
van de Kamer. Ik begin met de vragen van de rapporteurs. Waar staat in
deze begroting de 1 miljard opgenomen die u structureel uitgeeft voor
het Masterplan basisvaardigheden? Die staat in tabel 5 van de
OCW-begroting op bladzijde 24. De rapporteurs zeiden: dat konden wij ook
wel vinden. Dat snap ik. Dat is terecht. Daar staat dat 989,5 miljoen
structureel is toegevoegd aan de begroting. Nog een klein deel staat op
de aanvullende post, namelijk iets meer dan 11 miljoen. Maar de vraag is
denk ik vooral: hoe kan het dat het niet 1 miljard voor
basisvaardigheden is, maar dat er ook nog een deel naar andere zaken
gaat? Dat is namelijk wel het geval. Er gaat 673,3 miljoen structureel
naar het Masterplan basisvaardigheden, maar 316,2 miljoen gaat naar
andere zaken die ook te maken hebben met kwaliteit. Dat heet in het
coalitieakkoord de "envelop kwaliteit", in technische termen. Het wordt
besteed aan de werkdrukvermindering in het vo. Dit jaar besteden we
concreet 300 miljoen aan het verlichten van werkdruk in het vo. De helft
gaat naar 40 uur extra voor docenten in het voortgezet onderwijs. Zij
kunnen dat dit jaar inzetten, bijvoorbeeld om iemand anders te vragen
voor het surveilleren of voor nakijkwerk. Het wordt toegevoegd aan de al
bestaande 50 uur. Dat is dus bijna een verdubbeling van het aantal uren
dat beschikbaar is voor iemands persoonlijke budget om de werkdruk te
verlichten. De andere helft gaat generiek naar de scholen voor een
schoolplan om de werkdruk te verlichten. Dat is een van de elementen van
de afspraken in het onderwijsakkoord, waarvoor geld nodig was. Een deel
komt dus uit de middelen voor kwaliteit.
Datzelfde geldt voor het bijstellen van het curriculum. We hebben
debatten gevoerd over de wens dat de basisvaardigheden eerst worden
bijgesteld, dat we daar haast mee maken en ze ook implementeren. Dat
kost geld. Dat moet ergens vandaan komen. Daarvoor gebruiken we de
middelen van kwaliteit.
Ook willen we het toezicht op scholen verbeteren. De motie-De Hoop
vraagt om vaker contact met scholen te hebben. Daar heb je mensen voor
nodig en die mensen moeten betaald worden. Dat komt ook uit deze
middelen. Daarmee is de totale post goed te verklaren. Het is te vinden
in de artikelen 1, primair onderwijs, 3, voortgezet onderwijs, 4,
beroepsonderwijs en 14, cultuur. Het zit ook in de toelichtingen bij de
begrotingsartikelen.
Hoe wordt die 76,1 miljoen, die beschikbaar wordt gesteld voor het
verbeteren van basisvaardigheden, verdeeld over het land? Dat is
inderdaad de eerste ronde die we doen. Het is geen ideale ronde. Ik heb
de Kamer daar niet over gehoord, maar ik vind dat zelf. Het is namelijk
een vorm van loting. Dat aspect komt vast nog ter sprake en dan heb ik
er alvast iets over gezegd. Wij zijn bezig met een brief, waarin wordt
uitgelegd hoe dit verdeeld is over het land en wordt ingegaan op de
wijze van bekostiging voor de komende jaren, zodat wordt toegewerkt naar
een structurele oplossing, want dat is heel essentieel. Die brief komt
nog voor de begroting.
Besteedt u aandacht aan het aanscherpen van de doelen in het
monitoringsplan basisvaardigheden dat u heeft aangekondigd? Ja, dat is
natuurlijk de ambitie. Dat is overigens ook gewoon de opdracht van de
Kamer; daar moeten we gewoon eerlijk over zijn. Die heeft heel scherp
gesteld dat we dat beter moeten doen. Het is ook opdracht van de
Rekenkamer om dat te doen. Het is dus heel nadrukkelijk mijn opdracht,
maar het was ook al mijn motivatie. Het is belangrijk, dus wij hebben
een monitoringsplan aangekondigd. Ik kom voor de begrotingsbehandeling
met een plan op hoofdlijnen in de eerste voortgangsrapportage.
Concrete doelen zijn essentieel, maar we proberen voor die doelen echt
heldere indicatoren te hebben. Dat moeten we natuurlijk ook met de
wetenschap doen, met het onderwijs en met de leraren. We moeten samen
zoeken naar wat we zo meteen kunnen doen. Op hoofdlijnen vindt u dat in
de brief die u spoedig krijgt, vóór de begroting. Vervolgens doen wij de
verdere concretisering in heel specifieke indicatoren de komende weken
en maanden. Bijvoorbeeld de vraag: gaan we rekenen met 2% omhoog ten
opzichte van 2020? Die specifieke meetbaarheid willen wij echt gaan
organiseren. Dat betekent wel dat we aan leraren gaan vragen wat zij
haalbaar en realistisch vinden.
Dat gaan we doen. De hoofdlijnen zitten dus in het plan dat u voor de
begroting krijgt en de specificatie vindt u in het voorjaar, ik denk
april, waarin we het per doel heel scherp en smart — dat is Engels —
heel specifiek en meetbaar hebben gemaakt. Niet? Nee, als ik de
afkorting uitleg, dan niet.
De heer El Yassini (VVD):
Specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdsgebonden:
smart.
Minister Wiersma:
Kijk!
De voorzitter:
Ik concludeer als voorzitter dat beide gelijk hebben.
Minister Wiersma:
Dat is het mooie van de onderwijscommissie, daar zit de wijsheid aan de
andere kant. Heel veel dank daarvoor. Dat is heel "slim" van u! Nu moet
ik het wel goed gebruiken. Het komt naar u toe.
Hoe wilt u toewerken naar de structurele bekostiging van scholen? Dat
gaat om het tijdspad, de insteek en het toewerken naar die structurele
oplossing. Dat hele pad zit in de brief die u voor de begroting krijgt.
Dus daar kunnen we over van gedachten wisselen tijdens de
begrotingsbehandeling van volgende week.
Dan een belangrijke vraag over het onderwijsakkoord. Dat hebben we
afgesloten. Dat was een van de stappen die we in het begin van deze
periode hebben gezet, omdat je in het onderwijs ziet dat daar ook wordt
gesnakt naar hulp bij die werkdruk, maar soms ook hulp bij bijles voor
jezelf te organiseren of je lessen voor te bereiden. En dat dan niet tot
22.00 uur te hoeven doen, maar juist een keer niet te hoeven doen, omdat
dat in je gewone werktijd goed is geregeld. Op dit moment is dat niet
goed geregeld. Daar hebben we het onderwijsakkoord voor afgesloten, met
als grootste punt het gelijktrekken van de salarissen tussen primair
onderwijs en voortgezet onderwijs.
Binnen die afspraken is natuurlijk wel de vraag: wat is er zo meteen ook
gerealiseerd? Ik snap die vraag heel goed. Hoe wordt de cao nu
nageleefd? Hoe kunnen wij daarop controleren, op de doelmatigheid en ook
op de doeltreffendheid? Belangrijk is allereerst dat de afspraken die
wij gemaakt hebben, verwerkt worden in een cao. Dat is de eerste
afspraak. Dat is gebeurd. Vervolgens moeten we natuurlijk ook evalueren
of die afspraken worden nagekomen. Die afspraken worden geëvalueerd. Dus
er zit een monitor in die afspraken in de cao. De sociale partners gaan
dat doen.
Tegelijkertijd is dan de vraag: hoe gaan wij dan de Kamer daarvan op de
hoogte stellen en ervoor zorgen dat de Kamer ook kan meedenken en
meelezen in die conclusies? Ik denk dat dat een terecht punt is. Dat
hebben wij nog niet goed bedacht, dus dat moeten wij gaan organiseren.
Wij zullen even checken wanneer die afspraken volgens de planning van de
cao-partijen geëvalueerd worden. Wij zullen u daar dan over informeren,
zodat u daar een opvatting over kunt hebben.
Er is nog een vraag gesteld over de middelen voor digitalisering. De
scholen ontvangen een lumpsumbekostiging, waarmee ze ook de
digitalisering op scholen kunnen bekostigen. Die staan dus als
bekostigingsinstrumenten op de begroting van artikel 1 en artikel 3. De
middelen voor het Nationaal Groeifonds zijn toegekend voor een aantal
digitaliseringsprojecten op begroting 1 en 3 van onze OCW-begroting. Dus
de middelen die vanuit het regeerakkoord zijn toegevoegd voor Veilig
Digitaal staan ook op die artikelen, op artikel 3 in het bijzonder. Dus
u vraagt: waar staan die middelen? Die staan op die artikelen.
Dan kom ik toe aan de vragen die de leden van de Kamer gesteld hebben,
allereerst een vraag van de heer De Hoop. Het kabinet stelt voor om voor
het lerarenbeleid ook onorthodoxe maatregelen te treffen, maar waar
blijven die nou? Ik ben heel blij dat ook de heer De Hoop onorthodoxe
maatregelen wil treffen, of in ieder geval geïnteresseerd is om die
maatregelen te gaan treffen. Wij gaan hem op zijn wenken bedienen. Hoe
gaan we dat doen? Wij voeren al een debat op 15 december — dat debat
heeft de Kamer aangevraagd — over het lerarenbeleid. Wij willen ervoor
zorgen dat we voorafgaand aan dat debat echt heel vergaande stappen met
elkaar hebben kunnen zetten. Maar we willen de Kamer de kans geven om
ons die vergaande stappen te dicteren, of daar zo veel mogelijk richting
aan te geven. Daar willen we de begrotingsbehandeling van volgende week
graag voor benutten. Ik zou u willen uitdagen om dat te doen.
Wij sturen ook nog schriftelijke antwoorden op de vragen die gesteld
zijn naar aanleiding van de recente brief die wij hebben gestuurd over
het lerarenbeleid. In die brief hebben wij al wat dilemma's geschetst.
Wij geven antwoorden op de vragen die gesteld zijn en wij hopen dat u
ons antwoorden kunt geven op de dilemma's die in de begroting liggen.
Als u dat doet, kunnen wij daarna samen die onorthodoxe maatregelen in
het debat van 15 december bespreken.
Ik kijk even of ik de vragen van de heer De Hoop heb gehad. De
laaggeletterdheid vond ik ook een terecht punt. Het aantal
laaggeletterden is nog altijd hoog. Is er niet meer geld nodig? Dat is
een beetje kort door de bocht een samenvatting van de woorden van de
heer De Hoop. Hij vroeg eigenlijk: hebben we daar voldoende zicht op en
wat zijn de meest recente cijfers? Hoe weten we nou of het ook
verbetert? Dat zijn terechte vragen. Het programma Tel mee met taal
loopt al een aantal jaren, maar het loopt af. Daar komt deze maand een
tussentijdse beleidsmonitor voor. Dat is een kwalitatieve analyse om nu,
halverwege het programma — ik dacht dat het programma tot eind 2024
loopt — te zien waar we staan en ook waar we naartoe moeten. Dat is ook
om inzicht te krijgen in de doelgroep. Dat is ook om inzicht te krijgen
in de effectiviteit van de regionale programma's, want er lagen ooit ook
afspraken vanuit gemeenten onder. Dat is ook om te kijken wat de
uitkomsten zijn van de subsidies die we daarvoor verstrekken. Ik heb
laatst weer een hele ronde geld verstrekt daarvoor. Toch hoor ik soms
van mensen: mijn project is afgelopen, maar mijn behoefte om geschoold
te worden niet en nu moet ik opeens weer iets nieuws zoeken. Dat vind ik
een probleem. Op basis van die tussentijdse monitor wil ik met alle
partijen, dus ook met gemeenten, om tafel om te kijken of ik afspraken
kan maken wat betreft uw vragen.
We hebben ook iets extra geld mogelijk gemaakt voor volgend jaar. Ik kom
dus met iets naar de gemeenten toe. Ik wil met hen afspraken maken over
de meer concrete invulling, niet alleen van het beleid, maar ook van de
resultaten. Vervolgens kom ik op dat punt natuurlijk terug naar uw Kamer
en dan kunnen we daarnaar kijken. Maar ik zou zeggen: laat u zich niet
hinderen om wensen, als u die heeft, gewoon al eerder mee te geven, via
vragen volgende week of in een motie. Dat helpt mij ook weer om dat
gesprek met gemeenten goed te kunnen voeren.
Voorzitter. De heer Beertema had niet echt een vraag. Hij was uiteraard
wel messcherp, als altijd. Daarna werden de vragen met name door
Westerveld gesteld. De vraag betrof de opgave voor de jeugdzorg, met
daarbij de financiële vraag. Dat is bijna een meer bovenliggende vraag:
hoe organiseren wij met elkaar dat de maatschappelijke problemen die we
hebben, ook daadwerkelijk worden opgelost? Of lopen we het risico dat
iedereen kijkt naar z'n eigen hokje en naar wat hij moest doen en of dat
is opgelost? Hebben we daardoorheen ook nog iets gedaan wat
overkoepelend een oplossing heeft geboden, of niet? Ik vind dat een
terechte vraag. Ik zeg heel eerlijk dat ik het ook een moeilijke vraag
vind.
Ik heb gisteren nog met collega Van Ooijen gebeld. Wij hebben
gezamenlijk een onderwijs-zorgagenda. Wij komen nu met
onderwijs-zorgarrangementen, juist om het grijze gebied tussen onderwijs
en zorg extra op te zoeken. Ik zie dat organisaties die in dat gebied
werken soms geen geld kunnen vinden om hun goede werk, bijvoorbeeld voor
thuiszitters, te doen. Ik ben aan het zoeken hoe we dat goed
georganiseerd krijgen. Tegelijkertijd heeft Van Ooijen natuurlijk een
uitdaging die inderdaad ook een financiële uitdaging is. Hij vraagt
natuurlijk ook mijn hulp daarbij. We kijken op welke manier we dat met
elkaar kunnen doen. Daarvoor helpt het wel om eerst de agenda scherper
te hebben. Waar is die hulp nodig en waar niet? Dat kan ik ook niet
helemaal gokken. Ik ben dus met hem in gesprek. De bereidheid om dat met
elkaar te bekijken en de notie zijn volgens mij goed. Ik ga ook kijken
hoe ik dit in het kabinet kan delen. Zijn we over de domeinen heen
voldoende scherp op de vragen of we elkaar daar helpen en de zaken
oplossen? Je zou kunnen zeggen dat dat met een groter kabinet ook weer
een grotere uitdaging is. Maar dat is wel een legitiem punt.
De voorzitter:
U heeft een interruptie van mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik ben blij met deze woorden. Het is relevant voor onze discussies over
begrotingen omdat we natuurlijk één kabinet hebben, maar er echt twee
totaal verschillende werelden lijken te zijn. Je hebt het onderwijs,
waar flink wat incidenteel geld is en waarin ook structureel wordt
geïnvesteerd. We zien dat financiële reserves daar toenemen. Je hebt de
jeugdzorg, waarbij de hele sector in de fik lijkt te staat. Er is daar
ontzettend veel aan de hand en er zijn enorme uitdagingen, terwijl op de
lange termijn het plan is om te gaan bezuinigen.
Voor een deel gaat het echt over dezelfde kinderen. Ik vind dat daar een
spanning zit. Je hebt twee totaal verschillende begrotingen, terwijl het
voor een deel over dezelfde kinderen gaat. Ze vallen uit in het
onderwijs en komen daardoor in de jeugdzorg terecht. Ik vind dat we
terecht met elkaar het gesprek voeren, ook in de andere commissie, waar
collega Peters bij zit, over de vraag hoe je dat meer afbakent. Niet
alle opvoedingsproblemen zijn natuurlijk problemen waar jeugdzorg bij
moet kijken. Tegelijkertijd vragen we hier, in deze commissie, aandacht
voor de mentale gezondheid van kinderen en vinden we dat er op scholen
weer meer moet gebeuren. Ik zie dus allerlei zaken die door elkaar
lopen, terwijl het uiteindelijk gaat over dezelfde kinderen.
Minister Wiersma:
Ik zit even te zoeken naar een reactie daarop. Ik deel dat, maar ik zoek
wel elke keer naar wat ik kan doen. Ik pak even één voorbeeld eruit, van
iets waar ik nu iets mee probeer te doen, namelijk de
samenwerkingsverbanden. U zei net terecht dat die al heel lang hoge
reserves hebben. Het viel mij op dat mijn voorganger heeft gezegd: als u
die houdt, gaan we u korten. In het voorjaar moest ik daar een besluit
over nemen. Toen heb ik nog één keer gezegd tegen die
samenwerkingsverbanden: geef dat geld nou uit.
Ik spreek ook samenwerkingsverbanden. Vorige week heb ik er nog eentje
gesproken, een school in Lelystad, het Aurum College, meen ik. Daar
mocht ik mee wandelen. Zij hebben mij verteld dat zij juist flink
tekortkomen en dat het heel raar voelt dat er op andere plekken iets op
de plank ligt dat zij niet kunnen inzetten. Ik zei tegen hen: waarom
gaan al die samenwerkingsverbanden dan niet met elkaar afspreken dat ze
dat voor elkaar beschikbaar stellen, voor het collectief? Ik vind het
heel jammer en erg als een minister dat zou moeten doen. Dat vind ik
echt, want je doet het voor die leerlingen. Als ik dat moet gaan doen,
dan doe ik dat, maar dat gaat allemaal niet zo snel. We gaan nu wel die
samenwerkingsverbanden waarvan de reserves te hoog zijn, aanschrijven om
hun te vertellen dat zij die toch echt beschikbaar moeten stellen aan
het collectief, zelf of via mij. Dan haal ik die eruit en ga ik
datzelfde collectief weer vragen om die afspraken te maken. De
makkelijkste weg is dus dat ze het nu zelf bedenken. Daar zou ik hen ook
wel toe willen uitdagen. Ik wil niet dat we hier een rare en moeilijke
verhouding gaan maken, want ik zie dan straks ook nog gebeuren dat ik
het verwijt krijg dat ik geld weghaal bij verbanden die dat nodig hebben
voor de kinderen. Dat is natuurlijk niet wat ik wil. Ik wil dat het
effectief en goed wordt ingezet. Daar waar het op de plank ligt, moet
het naar leerlingen. Doe dat met elkaar.
Dat is dus mijn bijdrage op één elementje waar ik iets aan kan doen.
Iets anders is dat ik daarbinnen dan ook ga zeggen: ga kijken hoe je dat
aan innovatieve concepten of oplossingen kunt besteden, die nu misschien
bij die samenwerkingsverbanden geen voet aan de grond krijgen. Zou ik ze
kunnen vragen om dat ook in die afspraken op te nemen? Als u dat soort
routes interessant vindt, kunt u mij ook in het debat van volgende week
wat richting meegeven.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Grote pluim voor deze stap, want volgens mij is het ons, van links tot
rechts, breed een doorn in het oog dat er aan de ene kant grote
financiële reserves zijn terwijl wij aan de andere kant elke keer vragen
om structurele investeringen en zien dat kinderen thuiszitten.
Hartstikke fijn dat dit gaat gebeuren. Mijn vraag was natuurlijk wel
iets breder. Ik zou de minister willen vragen om dit mee terug te nemen
naar het kabinet, om ook collega Van Ooijen te ondersteunen in die
ontzettend grote uitdaging op het gebied van jeugd. Want daar gaat het
gewoon echt niet goed.
Minister Wiersma:
Dank. Dat lijkt mij een heldere opdracht. Een andere goede vraag van
mevrouw Westerveld ging over de tijdelijke contracten. Je zou kunnen
stellen dat een van de onorthodoxe oplossingen zou kunnen zijn dat wij
vragen dat er meer vaste contracten worden afgesloten en wat mij betreft
ook meer contracten met een grotere omvang. Dat zou een van de
onorthodoxe maatregelen kunnen zijn. Mocht u dat ook vinden, dan kunt u
ons dat volgende week meegeven bij de begroting. Dat helpt zeer. De
feiten zijn dat er veel uitstroom is, natuurlijk ook van ouder
personeel, om verschillende redenen, soms ook omdat men met pensioen
gaat. En nieuw personeel, jong personeel, krijgt vaker een tijdelijk
contract. We weten ook dat nieuw, jong personeel vaker weggaat uit het
onderwijs, vanwege een tekort aan begeleiding. Ik zou zeggen: maak het
commitment heel scherp en maak het ook een vast contract. Maar ik zit
niet in die scholen. Ik kan het niet overzien. Ik weet ook niet wat daar
het beste voor is. Ik kan wel zeggen dat, als wij afspraken gaan maken
met al die partijen, dit een afspraak zou kunnen zijn en dat u ons
daarbij zou kunnen helpen. We zien wel dat er vaker uitzicht is op een
vast contract. Dan zou ik zeggen: no shit, Sherlock. Want daarvoor geldt
natuurlijk: gelukkig maar, want we hebben die mensen ongelofelijk hard
nodig, dus we moeten die mensen begeleiden en behouden. Het is
belangrijk om daar ook op te kunnen sturen, zeg ik tegen mevrouw
Westerveld.
Dan het thema van de lumpsum; over sturing gesproken.
De voorzitter:
Minister, u heeft een interruptie van mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ja, over de tijdelijke contracten. Volgens mij was de minister nog
voorzitter van FNV Jong toen voor het eerst al breder werd besproken dat
het echt een dilemma is dat zo veel jonge docenten uitvallen vanwege het
gebrek aan begeleiding. Dus we zien dat ook dit een onderwerp is dat elk
jaar weer terugkomt. Mijn vraag was wat de ministers vinden van de
reactie die wij kregen van de voorzitters van de sectorraden dat het
moeilijk is om al op lange termijn duidelijkheid te hebben, omdat het
geld dat het volgende jaar beschikbaar komt in de vorm van een subsidie
is. Dat kregen we vorige week te horen toen we een gesprek hadden met de
sectorraden. Er werd toen gezegd: dat komt omdat het op onze begroting
terechtkomt als een subsidie en dat geeft ons niet de zekerheid voor de
lange termijn. Daar kwam ook wel een kritische reflectie vanuit de
Kamerleden op terug. Maar ik vroeg mij af wat deze bewindspersonen
daarover kunnen zeggen. Kunnen ze garanderen dat dit een structurele
investering is?
Minister Wiersma:
Dit is ook een terecht punt, want je moet ook kunnen plannen, en dus ook
op vaste banen. Het is overigens wel zo dat 60% een bovenmatige reserve
heeft. Het is dus niet alleen maar zo dat men wacht, want er is
blijkbaar ook nog wel geld. Dat ligt dan op de plank omdat je er
waarschijnlijk personeel van wilt aannemen dat je echter niet kan
vinden. Ik weet ook dat dit niet makkelijk is. Ik weet ook dat een
incidentele regeling dan niet helpt, vooral niet om de kwaliteit voor
leerlingen langjarig te garanderen. Het begint met weten wat je dan van
scholen verwacht en dat je duidelijk bent over wat kwaliteit is, wat de
basisvaardigheden zijn, hoeveel tijd eraan besteed moet worden en dat we
daarbij helpen om dat gesprek te voeren om er vervolgens voor te zorgen
dat je dat langjarig kan doorzetten. Als je die randvoorwaarde hebt,
hebben we natuurlijk ook meer vertrouwen met elkaar dat we dat ook
kunnen vragen. Nu zit dat vertrouwen eigenlijk tussen twee instrumenten
in, of een subsidie met daarbij een regeling, procedures en
verantwoording, of lumpsum met: het gaat over de balk en maar hopen dat
het goed komt. En daar moet iets tussenin zitten. Wij proberen met
basisvaardigheden — dat gaat u ook in de brief lezen — dat pad te
vinden. Dat heb ik niet voor 2023 geregeld en ik denk ook niet voor 2024
maar ik probeer wel dat pad te vinden en het dan ook langjarig te
koppelen aan de prestaties. Maar dan moeten we wel weten hoe dat
eruitziet. Dat betekent dat we ook data moeten hebben die vergelijkbaar
zijn, bijvoorbeeld over eindtoetsen. Dat is wat gekleurd geweest in
coronatijd, dus ik probeer dat nu netjes neutraal te maken. Als dat
robuust is en we daar een plan voor hebben, dan vragen we scholen om het
inzichtelijk te maken voor ons. Soms hebben ze die informatie zelf wel
maar hebben wij die niet en dan kunnen we het ook niet vergelijken en er
ook geen geld voor geven. Als scholen zeggen een grote uitdaging te
hebben maar wij die niet kunnen zien, dan kan ik ook geen geld opsturen.
Dus als ik dat inzicht heb, kan ik ze dat vertrouwen geven en dan weten
we ook of het iets oplevert. Dan kan je het ook langjarig in een
instrument onderbrengen. Dan is het een soort onderdeel van de
bekostiging, maar wel een afgeschermd onderdeel waar ook bij hoort dat
je levert.
Overigens vind ik basisvaardigheden een standaardonderdeel voor alle
scholen dat niet moet afhangen van meer geld. Dus het kan zijn dat we
dat extra geld inzetten voor daar waar het even niet lukt of wanneer je
niemand kan vinden die je kan helpen, dan wel als je extra krachten
nodig hebt of iemand die kennis kan delen over hoe je dit kan doen. Dus
dan geef je een tijdelijke impuls. Dat voelt dan misschien alsof je
beloond wordt voor het feit dat het even niet goed gaat. Dat is een
dilemma, maar ik vind dat je daarmee juist helpt. Het is namelijk niet
een leuke route, want het is dan niet alsof niemand zich ermee bemoeit.
Het is namelijk dat iedereen zegt: we willen jou helpen om het beter te
maken. Dus mijn zoektocht is — dat debat moeten we dan ook maar voeren
aan de hand van die brief — hoe we dat beter kunnen gaan doen, maar het
is nadrukkelijk de bedoeling om dat dan ook structureel bij scholen
duidelijk te maken en ook duidelijk te maken wanneer men in de komende
jaren recht op geld heeft vanuit die basisvaardigheden. Dat gaan we
aangeven in de brief, zodat scholen ook weten of ze daarvoor in
aanmerking komen of niet. Scholen die het nu al fantastisch voor elkaar
hebben en die in een buurt gesitueerd zijn waar allemaal kinderen zitten
die het fantastisch voor elkaar hebben, kunnen er al een beetje op
rekenen dat naar hen niet het meeste geld ervan gaat. Dat was een lang
antwoord, excuus, voorzitter.
De heer Bisschop stelde een goede vraag die overigens deels samenhangt
met de vorige vraag over de lumpsum. Er zit namelijk een spanning
tussen. Mevrouw Westerveld vroeg hoe ik kijk naar de lumpsum, ook in het
kader van de verantwoording. Daar zit een zekere spanning met de vraag
van de heer Bisschop. Als je meer stuurt op subsidie, betekent dat ook
meer verantwoording. Als je meer stuurt op lumpsum, betekent dat minder
zicht. Dus vandaar de zoektocht naar wat daartussenin zit. Kunnen we dat
wat scherper maken? Moeten we soms een hekje zetten om iets zodat we
weten: daar is dat voor nodig en dat resultaat willen we ermee behalen?
Ik denk wel dat de heer Bisschop een terecht punt heeft als hij zegt dat
de uitdijende verantwoordelijkheidslast een risico is. Dat is ook een
spanning. We zijn ons daar overigens wel zeer bewust van. Dat betekent
dat we altijd per thema een monitoringsplan hebben waar juist die balans
in zit, omdat we ons realiseren dat dit best tricky is. Waar mogelijk
voorkomen we ook dat we nieuwe gegevens vragen in plaats van dat we die
zelf uit het jaarverslag en de jaarrekening halen. Dat hebben we
bijvoorbeeld gedaan bij de werkdrukmiddelen voor het primair onderwijs
en voor het voortgezet onderwijs. We kijken nu ook of er nog technische
mogelijkheden zijn om alle informatie die er al is veel toegankelijker
te maken, makkelijker te ontsluiten en sneller bij elkaar te brengen
zonder dat een school daar last van heeft.
Maar het is wel een ingewikkelde keuze. Als de Kamer mij vraagt om
scherper te weten wat er gebeurt, vraagt de Kamer mij om scherper te
sturen en meer te vragen aan scholen. Dat heeft gevolgen. Dan kunnen we
hier elke keer zeggen dat het allemaal niet duidelijk genoeg is en dat
er wel iets aan de hand is, om de heer Beertema te citeren, maar dan
moet de Kamer mij ook een opdracht geven om dit daadwerkelijk aan de
scholen te vragen. Dan moet u mij ook helpen om tegen de scholen te
zeggen: dit is nou eenmaal wat we hebben gevraagd om te doen. Ik probeer
daar nu het midden in te vinden, maar soms vraagt u mij wel om een
vierkante cirkel uit te voeren. Daar moet ik ook eerlijk over zijn. Ook
in de discussie over de lumpsum moet u met elkaar een knoop doorhakken
en eens even een goede motie indienen. Dan weet ik waar ik aan toe ben.
Tot die tijd doe ik wat ik nu doe.
Voorzitter. Ik kom bij de vraag van mevrouw Hagen over
basisvaardigheden, wetenschappelijke middelen en instrumenten. Dat is
een terecht punt. De basis daarvoor is gelegd in het Nationaal Programma
Onderwijs. Dat noemden we daar "de menukaart". We kijken hier of we een
goed overzicht kunnen krijgen van de effectieve maatregelen ten aanzien
van basisvaardigheden. Dat overzicht moet ook toegankelijk zijn, zodat
het een gespreksdocument is dat je in de personeelskamer met elkaar kunt
bespreken, waarin je kunt zoeken en waaruit je ook kunt putten, zodat je
niet allemaal zelf het wiel hoeft uit te vinden, of waarmee je kritisch
kan zijn over de methode die er op een school is en die langs de bewezen
maatregelen kunt leggen. Dat zit nadrukkelijk in de aanvragen die we zo
meteen gaan doen, ook in het structurele plan, maar het zit ook in de
monitoring: gebruiken scholen die maatregelen ook? Het doel is dus
nadrukkelijk om dit bij de scholen onder de aandacht te brengen. De
volgende stap is dat we soms wat duidelijker zijn — dat moeten we dan
misschien ook in de wet zijn — over wat "kwaliteit" dan is. Is
"kwaliteit" een vorm van directe instructie? Is het evidence-informed
werken? Op dit moment bieden we daar heel veel ruimte voor. Het is de
vraag of we zover willen gaan dat wij dat specifieker maken. Ik heb de
inspectie in ieder geval gevraagd om duidelijker te maken wat hieronder
wordt verstaan, zodat wij scholen kunnen helpen met bewezen effectieve
methoden en de inspectie ook kan kijken of dat aanslaat. Ik zal de Kamer
binnenkort, nog voor de begrotingsbehandeling, een brief sturen waar dat
in staat.
De voorzitter:
Er is een onderbreking van mevrouw Hagen.
Mevrouw Hagen (D66):
Dank voor het antwoord. Ik ben bekend met de menukaart. Ik weet hoe dat
zit, maar mijn vraag is of dit ook voorwaardelijk is voor de
financiering. Dat hoor ik nu niet. Dan blijft het eigenlijk toch nog wel
vrij.
Minister Wiersma:
Dit is het verschil met de basisvaardigheid. De menukaart staat in het
Nationaal Programma Onderwijs en er werd gevraagd om daar gebruik van te
maken, maar we konden het daarna niet terugvorderen. Dat is weleens een
punt geweest van onder anderen de heer Beertema. Voor de
basisvaardigheden geldt dat we voor deze ronde de menukaart nog niet
compleet hebben. Je kunt dan wel zeggen dat je je eraan moet houden,
maar we hebben 'm nog niet af. Ik moet die bewezen effectieve methoden
wel hebben voordat ik dat kan vragen. Het instrumentarium dat wij nu
uitwerken voor het Masterplan basisvaardigheden is erop gericht dat
terugvordering mogelijk is op het moment dat men daar geen gebruik van
maakt of geen zichtbaar resultaat haalt. Wij zijn dat aan het uitwerken
in de structurele oplossing. Daarvoor heb ik wel nodig dat er in het
kader van de inspectie dan ook duidelijk is wat er wordt verstaan. Ze
gaan bijvoorbeeld standaardbasisvaardigheden toevoegen. Dat klinkt heel
technisch, maar het betekent dat ze daar op scholen een oordeel over
gaan geven. Dat hangt samen met evidence-informed werken. Je moet dat
dus aan twee kanten stikken. Dat zijn we nu aan het organiseren.
De voorzitter:
Tot slot.
Minister Wiersma:
Tot slot het thema "meetbaarheid". Kun je alles zichtbaar en meetbaar
maken voor de korte en lange termijn? Vrij veel van wat ik hiervoor
gezegd heb gaat daarover. Het was een mooie vraag om te checken of dat
ook zo is.
De voorzitter:
Dank aan beide ministers voor deze uitgebreide antwoorden. Ik ga over
naar de tweede termijn van de kant van de Kamer, en uiteraard geef ik de
rapporteurs als eerste het woord. Meneer El Yassini.
De heer El Yassini (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Ik hoor u zeggen: dan geef ik het woord aan de
rapporteurs. Ik wil tegen de mensen thuis en op de publieke tribune
zeggen dat ik nu even van pet wissel. Ik doe die van rapporteur af, en
nu ben ik Kamerlid namens de VVD. Meneer Peters en ik hebben dit als
rapporteurs opgepakt namens de gehele commissie, en niet namens onze
eigen partij of onze lijn. Dat gaat nu verdwijnen. Die pet doe ik af en
daar komt een mooie oranje VVD-pet voor in de plaats.
Ik wil beide ministers bedanken voor de antwoorden. Als Kamerlid vind ik
het belangrijk dat wij met z'n allen kritisch kijken naar hoe het beter
kan, met als doel het elk jaar weer steeds beter te krijgen. Dit punt is
een soort motivatie en een duwtje in de rug om het volgend jaar nog
beter te doen, en het jaar daarop nog beter. Als de rapporteurs volgend
jaar weer over indicatoren beginnen, hoop ik dat ze zeggen: wat een
enorme verbetering ten opzichte van vorig jaar! Dat is mooi en dat is
het doel.
Ik wil even stilstaan bij een aantal zaken die ik belangrijk vind en die
ik wil doorgeven als VVD-Kamerlid. Ik hoor beide ministers zeggen dat we
moeten uitkijken voor management by spreadsheet. Daar komt het in feite
op neer. Ze spraken ook over de causaliteit tussen de middelen en het
uiteindelijke resultaat. Ik wil beide ministers vertellen dat we als
coalitiepartner heel trots zijn dat we extra geld voor het onderwijs
hebben gerealiseerd. Maar dat is niet voor niets. Dat betekent in feite
dat we de afgelopen decennia niet meetbaar scherp hebben kunnen zien wat
er mis is gegaan, om vervolgens nu een enorme achterstand in te halen
met extra geld.
Het tweede punt is dat ik de heer Wiersma hoor zeggen: we moeten
uitkijken, want we hebben een overspannen onderwijs. Die snap ik heel
goed, maar ik hoop op mijn verjaardag een stukje wijsheid mee te kunnen
geven aan de ministers. Als wij niet weten wat wij willen vragen van het
onderwijs, dan gaan we alles vragen. Daar zit de balans tussen de Kamer
en het kabinet: wij eisen en verwachten van het kabinet dat zij de
doelen — datgene wat we willen bereiken — scherp hebben en daar
indicatoren voor plaatsen. Maar dan moet er vanuit de Kamer ook een
bepaalde mate van terughoudendheid zijn om niet constant van alles te
vragen, niet alleen in cijfers maar ook in de manier waarop. Ik vind dat
er vertrouwen moet zijn bij ministers en het onderwijsveld. Wij willen
verantwoording gedurende het proces en — uiteindelijk bij
verantwoordingsdag — achteraf, waarbij de ministers zeggen: wij hebben
dit afgesproken, dit is wat eruit komt, dit heb ik niet gehaald vanwege
andere externe factoren en dit hebben we wel gehaald en dat vind ik
belangrijk.
Dit wil ik tot slot echt meegeven. We vragen niet om alles te meten, we
vragen niet om alle causale relaties vast te houden. Wat we wel vragen
is dat we niet na vier jaar erachter komen dat het met de extra 5
miljard om achterstand in te halen niet goed is gegaan. We willen niet
dat het volgende kabinet dat geformeerd moet worden met de toekomstige
coalitiepartners tot de conclusie komt dat er weer 10% meer bij moet om
de achterstanden in te halen. Dat is mijn enige belangrijke punt.
Dat was mijn bijdrage, voorzitter, dank u wel.
De voorzitter:
Dank, meneer El Yassini. Dan geef ik het woord aan de heer Peters. Hij
doet dezelfde truc, dus pet af. Hij spreekt niet als rapporteur, maar
als Kamerlid voor het CDA.
De heer Peters (CDA):
Ja, en als mijzelf ook nog.
De heer Beertema (PVV):
Toch wel?
De heer Peters (CDA):
Ja, toch wel. Voor sommige mensen maakt het niet uit welke pet zij op
hebben, die kramen dezelfde onzin uit. Ik ben daar één van. Mijn dank
voor de antwoorden en voor het gesprek dat wij hebben. Toen ik net
minister Wiersma hoorde, moest ik denken aan een grapje dat mijn dochter
ooit maakte toen zij 6 was. "Pap, ik heb een raadsel: het is rond en het
is vierkant, een vierkant rondje." Ik moest lachen en zij ook. De heer
Wiersma maakt die grap hier ook. Het is namelijk eigenlijk wel een
beetje wat we hier af en toe vragen. Dat krijg ik hiervan mee. Wij als
Kamer zien of horen problemen. We vragen om een oplossing en de
oplossing is meestal gevonden in of grote woorden of extra regels of
geld. Dat gaat dan met een breed gebaar — dat gebeurt met tempo; we
noemen het "daadkracht" — het onderwijsveld in en je vindt er nooit meer
iets van terug. Dat hebben we de afgelopen jaren eigenlijk steeds gezien
en gemerkt.
Als we nu zeggen dat het anders moet, vind ik dat we als Kamer ook
moeten kijken naar onszelf. We moeten niet om vierkante rondjes vragen,
maar we moeten zeggen wat we dan kwaliteit vinden en hoe we die dan gaan
meten. Dat is geen gesprek dat we hier even één keer met twee ministers
voeren. Dat zouden we vaker moeten voeren. Ik zou dan ook willen vragen
of we dit gesprek ook wat intensiever zouden kunnen voeren om samen te
kijken wat we dan kwaliteit vinden. Dat betekent ook kiezen. We kunnen
niet zeggen dat we maximale vrijheid voor scholen willen en
tegelijkertijd de lumpsum willen afschaffen. Dat kan eigenlijk niet. Dat
zijn dingen die met elkaar in tegenspraak zijn. Ik kan eigenlijk niet
vragen om tot achter de komma te weten hoe het geld besteed wordt. Bij
veel dingen geven we dubbele boodschappen af. Daar kan de minister niet
aan voldoen, maar dat kunnen de scholen ook niet, zeker niet als het met
tijdelijk geld moet gebeuren. Je kunt niet allemaal tijdelijk geld geven
en tegelijkertijd vragen om vaste contracten. Dat kun je doen, maar er
is geen school — tenminste, die zijn er wel; dat is nog erger — die
vaste mensen in dienst neemt met tijdelijk geld. Dat gebeurt ook nog.
Wij moeten samen dus heel veel beter nadenken over de vraag welke kant
wij dan op willen en hoe we dat gaan meten.
We hebben van de week een gesprek gehad met de Rekenkamer. Die zeiden
ook: we vertellen jaar in, jaar uit dat we er eigenlijk niks van kunnen
zeggen. Misschien zouden we een paar keer een dagdeel — ik weet het niet
— dat gesprek kunnen voeren met wat verstandige ambtenaren, met wat
Kamerleden, met de Rekenkamer, met twee ministers, om te kijken hoe we
hier duurzaam wel chocola van kunnen maken. Jullie geven keurig een
winstwaarschuwing. Volgend jaar zitten we hier weer en dan is het echt
niet radicaal anders. Het hoeft van mij ook niet radicaal anders,
helemaal niet, want dat gaat niet. Ik wil wel dat we een kant op boeren.
Als we allemaal zeggen dat het die kant op moet, dan moeten we het
gesprek duurzaam aangaan. Dan zien we elkaar hopelijk eerder dan volgend
jaar rond deze tijd met twee andere rapporteurs.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank aan de heer Peters. Dan geef ik het woord aan meneer De Hoop van de
PvdA.
De heer De Hoop (PvdA):
Dank u wel, voorzitter, en dank aan beide ministers voor de
beantwoording. Er gaat gewoon een hele bult geld naar het onderwijs. Op
zich is dat natuurlijk hartstikke mooi, want er is heel veel uit het
onderwijs te halen. Van het begin tot aan het einde van die hele mooie
onderwijskolom is er nog heel veel winst te behalen en daar zijn
investeringen voor nodig. Maar daarvoor moeten we de problemen wel echt
bij de wortel aanpakken. We lopen er te vaak tegenaan dat we niet
precies weten wat we uit de bestedingen halen. Ik sluit me wel aan bij
wat de heer Peters net zegt. Dat moeten wij ons ook als Kamer
aantrekken. Toen we afgelopen week samen met de Algemene Rekenkamer
zaten, kregen we een heel lijstje met al die indicatoren. Dat zijn er
heel wat. Het zijn met name ook heel veel inputindicatoren. We moeten
meer het gesprek voeren over wat we er nou uit willen halen, "de output"
hoor ik de heer El Yassini zeggen. Tegelijkertijd zeg ik ook tegen de
minister dit ik dit bij het debat over de basisvaardigheden aan de orde
stelde en van de heer Wiersma te horen kreeg: u bent wel heel kritisch,
meneer De Hoop. Dat ging niet over de inzet van het kabinet, maar over
de output. Afgelopen week hadden we ook het debat over de functiemix.
Daar stelde ik bepaalde outputeisen met betrekking tot de LC- en
LD-schaal. Dat soort moties worden wel ontraden. Ik denk dat we daar een
breder gesprek over moeten voeren. Als de ministers aangeven dat ook te
willen, dan moet er af en toe ook de ruimte zijn voor de Kamer om dat te
doen. Het lijkt me mooi als we dat misschien met elkaar agenderen bij de
strategische procedurevergadering begin komend jaar.
Minister Wiersma had het over de orthodoxe voorstellen voor de aanpak
van het lerarentekort. Hij wil daarover graag input van de Kamer. Dat
gaan we bij de begroting doen. Ik wil nu ook al gerust wat meegeven. Ik
zou bijvoorbeeld willen kijken naar maatregelen om structureel meer tijd
aan leraren te bieden, zodat ze ook echt de ruimte hebben. Voor veel
leraren die nu een fulltimebaan hebben, is die nog veel meer dan
fulltime. Dat zijn maatregelen die eigenlijk niet onorthodox zouden
moeten zijn, maar in de realiteit is dat op dit moment wel zo. Dat is
ook met het voorstel voor de flexibele contracten dat mevrouw Westerveld
deed. Dat zouden eigenlijk geen orthodoxe maatregelen moeten zijn, maar
dat is wel de realiteit waar we in zitten. Ik zou bijvoorbeeld ook
denken aan een misschien nog wel verdergaande dualisering van de
lerarenopleiding. Daardoor staan er minder onbevoegden, maar meer
pabo-studenten voor de klas om ze nog eerder kennis te laten maken met
het onderwijs. Dit moet dan wel met goede begeleiding. Je kunt dan
misschien ook dat lerarenlek nadat zij hun studie hebben gedaan, meer
tegengaan. Dat zijn voorstellen waaraan ik denk en die ik bij de
begrotingsbehandeling bij u zal neerleggen.
Ik heb op één vraag nog geen antwoord gekregen. Ik had ook een vraag
gesteld over de aanvullende middelen voor schoolkosten. We zien dat de
armoedeproblematiek toeneemt. In de begroting stond een punt over de
schoolmiddelen en over wat daar misschien voor nodig is. Daar stond
nadrukkelijk dat daar geen aanvullende middelen voor waren. Daar zou ik
dus nog graag een antwoord op krijgen van een van de ministers.
De voorzitter:
Dank, meneer De Hoop. Het woord is aan de heer Beertema van de
PVV.
De heer Beertema (PVV):
Voorzitter. Ook mijn dank aan de beide ministers voor hun antwoorden en
voor hun verhaal. Het valt mij dan weer op dat minister Wiersma er
altijd heel goed in slaagt om ons als Kamer, als coalitie maar ook als
oppositie, mee te nemen in het omschrijven en het duidelijk maken van de
problemen die er zijn. Hij neemt ons ook mee in de talloze dilemma's om
dingen op te lossen. In dat kader valt het mij dan ook weer op dat de
petten van de beide rapporteurs inderdaad zijn afgezet, want ze zijn
meteen weer volop VVD en CDA. Wat blijkt? Dadelijk heeft mijn collega
Westerveld van GroenLinks een mooie motie die helemaal niet zo
verschrikkelijk ingrijpend is. We zouden wel willen dat deze motie door
de hele commissie zou worden ondertekend. Dan is er ineens weer die
kopschuwheid die in tegenspraak is met de oproep van minister Wiersma,
waarin hij zegt: kom op Kamer, ik wil ook door jullie worden gestuurd.
Dat geef ik dus even mee.
Voor de rest bewaar ik alles even voor de begroting, want anders zou het
mosterd voor de maaltijd worden. Dat is net zo'n domme logistieke
beslissing als mosterd na de maaltijd.
Tot zover.
De voorzitter:
Dank, meneer Beertema. Over het punt van die kopschuwheid: dat moeten we
natuurlijk nog maar bezien. Het woord is aan mevrouw Westerveld van
GroenLinks.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dank, voorzitter. Ik heb zin in de bespreking van de onderwijsbegroting.
Volgens mij kan het een heel mooi inhoudelijk gesprek worden, want dat
was het vandaag ook. Er zijn gewoon een aantal dilemma's. Ik vind het
heel mooi om te zien dat we die hardop met elkaar kunnen bespreken en
dat hier ruimte is voor dat inhoudelijke gesprek. Daarom heb ik ook zin
in volgende week.
Ik wil daar wel bij zeggen dat het er natuurlijk ook om gaat of we
uiteindelijk keuzes maken. Heel veel van de dilemma's die worden genoemd
door de rapporteurs in hun uitstekende presentatie, maar ook door beide
bewindspersonen, kennen we al langer. We kennen al langer het probleem
van de tijdelijke contracten. We kennen al langer het probleem dat
startende leraren niet goed worden gefaciliteerd en daardoor uitvallen.
We weten al langer dat de financiële reserves bij samenwerkingsverbanden
stijgen, terwijl er ook kinderen thuiszitten. Ik ben heel blij dat
minister Wiersma daar wat aan wil doen. Het is echter natuurlijk wel een
discussie die we ook in deze Kamer al een jaar of vijf voeren.
Of mijn collega's nou van coalitie of oppositie zijn, volgens mij moeten
wij niet alleen maar blijven praten, maar uiteindelijk ook keuzes durven
maken. De kennis is er echt wel in deze commissie, maar uiteindelijk
moeten we natuurlijk ook wat gaan doen met die kennis. Anders zitten we
hier in de komende jaren weer elke keer diezelfde dilemma's met elkaar
te herhalen. Ik zie collega Beertema al knikken. Hij doet dat nog vele
jaren langer dan ik. Sinds 2010, hoor ik naast me.
Voorzitter. Ik heb een motie over het aantal tijdelijke contracten. Ik
zal de motie voorlezen.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat ondanks incidentele en structurele investeringen in
het onderwijs het aantal tijdelijke dienstverbanden blijft
toenemen;
constaterende dat het begrotingsonderzoek stelt dat de begroting van OCW
2023 op dit punt geen meetbare indicatoren heeft;
verzoekt de regering om in de begroting van OCW 2024 concrete afspraken
te maken over het aantal vaste dienstverbanden uitgesplitst per
functie,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld, Beertema, De Hoop en
Bisschop.
Zij krijgt nr. 33 (36200-VIII).
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Voorzitter. Ik heb de motie zelf net naar aanleiding van de mooie
woorden van minister Wiersma nog wat concreter gemaakt. Er stond eerst
"streefcijfers op te nemen", maar we hebben over heel veel dingen al
streefcijfers met elkaar afgesproken. Volgens mij wordt het nu tijd dat
we als Kamer zeggen: maak maar eens heel concrete afspraken met het
onderwijsveld, zodat we gewoon zien waar het onderwijsgeld aan wordt
besteed.
De voorzitter:
Dank, mevrouw Westerveld. U heeft twee interrupties.
De heer Peters (CDA):
Volgens mij is dit nou een typisch voorbeeld van de minister wegsturen
met een vierkant rondje. Iedereen hier, inclusief de minister, is ervan
overtuigd dat we vaste contracten willen. Maar de minister is geen
werkgever en hij heeft geen enkele mogelijkheid om tegen een
schoolbestuur te zeggen: gij zult … We sturen hem dus weg met een
vierkant rondje. Dan zegt hij dat hij een afspraak gaat maken en
vervolgens concluderen we dat er niets gebeurt en vragen we: minister
Wiersma, wat zijn er voor afspraken? Hij gaat er helaas niet over. Hij
kan een oproep doen: mensen, doe het, geef vaste contracten waar dat
enigszins mogelijk is. Die oproep steun ik van harte, maar ik ga de
minister niet opzadelen met een opdracht die hij niet kan uitvoeren. Er
is nog een tweede punt. Wij moeten ook naar onszelf kijken. Dat is de
andere kant van het vierkante rondje. Wij zijn ongelooflijk goed in het
sturen van tijdelijke middelen naar het onderwijs, projectgeld
enzovoorts, waardoor scholen vaak in de knel zitten. Zij willen geen
vaste contracten afsluiten met tijdelijk geld. Sterker nog, dat vindt de
accountant niet goed en dan is men niet eerlijk richting de werknemer.
Vindt mevrouw Westerveld eigenlijk ook niet dat we de minister nu
opzadelen met een opdracht die hij niet kan uitvoeren? En vindt ze ook
niet dat we zelf moeten beslissen dat we het onderwijs enkel en alleen
nog structureel geld moeten bieden en nooit meer op basis van projecten,
om vervolgens te eisen dat er personeel wordt aangenomen op basis van
vaste contracten?
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik lees even de hoofdconclusie van de rapporteurs. Zij zeggen: op dit
moment kan de Tweede Kamer er nog niet van op aan dat beleid, waarvoor
extra geld is gereserveerd, goed kan worden gevolgd en wordt
geëvalueerd. De rapporteurs zeiden in hun presentatie dat bij heel veel
zaken de doelen niet duidelijk zijn, dat er nog vragen zijn en dat het
moeilijk is om streefcijfers te maken. Dit is nou precies een onderwerp
waarover je wel concrete streefcijfers kunt hebben en dat wel te meten
is. Dat hoorden we zelfs in de beantwoording van de bewindspersonen. Dit
is ook geen micromanagement. Dit is een vrij groot onderwerp. Ik heb
lang genoeg bij de vakbond gewerkt om te weten dat al die tijdelijke
contracten een heel groot probleem zijn. Dat is niet alleen vanwege de
braindrain en de onduidelijkheid bij kinderen. Als je drie keer per jaar
een andere docent voor de klas hebt staan, doet dat iets met wat de
kinderen leren. We weten dat het voor onzekerheid zorgt. We weten dat
het altijd een van de grote punten is van de verschillende actiegroepen.
Dit is echt een groot punt!
De heer Peters was er vorige week zelf bij, toen ik de vraag ook
voorlegde aan de werkgeversorganisaties. Men zei: hoe kan dat nu? Als we
de vraag voorleggen aan de bewindspersonen, verwijzen ze naar de
cao-tafels. Hier zitten de cao-partners, dus hoe kan het nu dat het
aantal tijdelijke contracten toeneemt? Daar werd vervolgens gezegd dat
men te weinig duidelijkheid heeft op de lange termijn. Ik sla het
antwoord een beetje plat, maar dat was basically wat ze zeiden. Op een
gegeven moment moeten we wel zeggen: en nu maken we er harde afspraken
over. Ik heb vaak genoeg complimenten gehad dat er ook structureel wordt
geïnvesteerd, maar als je structureel investeert, vind ik dat je daar
iets voor terug mag vragen.
De voorzitter:
Tot slot, de heer Peters op dit onderwerp.
De heer Peters (CDA):
Ik ben het nou eens helemaal met mevrouw Westerveld als zij zou zeggen:
we gaan concrete streefcijfers afspreken en we geven de minister de
opdracht om eens te gaan bekijken hoe hij die streefcijfers gaat
behalen, in samenwerking met het veld. Maar hier staat: maak eens even
concrete afspraken over het aantal vaste dienstverbanden. Daar gaat de
minister niet over, dus dat is een onmogelijke opdracht. Zoals de
opdracht is geformuleerd, kan het niet, dus daarom kan ik de motie niet
steunen. Dat is niet omdat ik het doel niet steun, of omdat ik niet snap
dat we niet steeds wisselende docenten voor de klas moeten hebben, of
omdat ik niet snap dat men geen huis kan kopen op basis van een
tijdelijk contract. Ik kan alles volgen, maar ik hecht er wel aan dat
wij de minister wegsturen met een opdracht die hij in theorie zou kunnen
volbrengen en niet met een opdracht, waarvan ik al zeker weet dat het
een kansloze missie is, al zijn we het eens over het doel.
De voorzitter:
Mevrouw Westerveld, tot slot.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Wat ik hier wel heel lastig aan vind, is dat we talloze voorbeelden
hebben gehad waarbij de minister afspraken maakte, bijvoorbeeld
afspraken over het aantal docenten dat uiteindelijk in hogere schalen
terecht zou komen. En dan gaat de Kamer later zeggen: hoe kan dat nu, u
hebt afspraken gemaakt, maar er is niks van terechtgekomen. Wij hebben
afspraken gemaakt. Er zijn allerlei afspraken gemaakt, vastgelegd in
bestuursakkoorden, over de besteding van het geld dat werd opgehaald
door middel van het invoeren van het leenstelsel. Achteraf zegt de
Kamer: waarom zijn al die afspraken nou niet gehaald? Dat is een groot
probleem. Daarom vind ik dat we inderdaad moeten zorgen dat er gewoon
goede afspraken komen, die afrekenbaar zijn, die je kan meegeven aan de
cao-partners en waar we dus uiteindelijk wel over moeten gaan. Dus wij
moeten die keuze maken: of je maakt vrijblijvende afspraken en je gaat
achteraf klagen, of je zorgt ervoor dat er een heel concrete
doelstelling komt te liggen waarop we de volgende begroting kunnen
terugkomen. Dat is wat ik wil.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Westerveld. Uw punt is helder. U heeft ook nog een
interruptie van de heer El Yassini.
De heer El Yassini (VVD):
Richting mevrouw Westerveld zou ik willen zeggen dat dit wel een gemiste
kans is. We hadden namelijk als vaste Kamercommissie van OCW nu
eensgezind met elkaar kunnen optrekken om een duidelijk signaal af te
geven in dit begrotingsonderzoek, apolitiek eigenlijk, door tegen het
ministerie te zeggen: ga eens aan de slag met die doelen. Nu zie ik weer
een motie langskomen met een politiek verlangen, dus het wordt een
beetje gemengd. Dat vind ik jammer. Het was mooi geweest als die tijdens
de begroting was ingediend, maar dat is even een persoonlijk gevoel dat
ik heb.
Mijn vraag aan mevrouw Westerveld is de volgende. Wij hebben een heel
onderzoek gedaan als rapporteurs. Wij zijn erachter gekomen dat in de
begroting heel vaag, of heel abstract en niet concreet, doelen
geformuleerd worden waar we het kabinet aan willen houden. Wij maken een
verschil tussen doelen en middelen. Het gaat om het wat; het hoe wordt
later ingevuld. Onze kritiek gaat over het wat. Als ik dan de motie
lees, dan zie ik dat het doel de middelen zijn. Want wat willen we nou
eigenlijk als het gaat om leraren- en docentenbeleid? Waar willen we
naartoe? Dat we meer docenten vaste dienstverbanden geven, uitgesplitst
per functie? Dat kan een middel zijn, maar wat is nou het doel? En dat
zie ik nu weer. We vervallen weer in exact hetzelfde, namelijk dat we
als Kamer gewoon niet duidelijk en eensgezind tegen het ministerie
zeggen: wat zijn de doelen voor het wat? Over het hoe kunnen we dan als
politiek later apart met elkaar in gesprek gaan.
Vindt u niet dat het gewoon anders moet zijn en dat we nu vooral het wat
moeten zeggen, namelijk dat we gewoon goede, stevige docenten die
bekwaam en bevoegd zijn voor de klas moeten krijgen, die helpen om de
kwaliteit van het onderwijs op het hoogste niveau te krijgen?
De voorzitter:
Dank, meneer El Yassini. U doet een persoonlijke constatering, maar ik
moet als voorzitter ook de feitelijke constatering doen dat mevrouw
Westerveld het volste recht heeft om tijdens een WGO een motie in te
dienen.
De heer El Yassini (VVD):
Absoluut, voorzitter, absoluut.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Mijn complimenten voor de presentatie waren oprecht gemeend en mijn
complimenten voor het inhoudelijke debat ook. Volgens mij is dit precies
het debat dat wij met elkaar moeten voeren.
De discussie over het hoe en het wat heb ik best wel goed gevolgd. Ten
tijde van de commissie-Dijsselbloem, die daar uitgebreid onderzoek naar
heeft gedaan, was ik zelf ook actief in het onderwijs. Dit is niet het
hoe. Dit is niet dat wij gaan vertellen hoe docenten hun lessen moeten
invullen. Dit is dat wij moeten zorgen voor de goede randvoorwaarden.
Daar ging het hele rapport over. De overheid moet ervoor zorgen dat
allen die in het onderwijs werken, docenten, bestuurders en
onderwijsondersteunend personeel, hun werk goed kunnen doen. Zorgen voor
een vast contract is onderdeel van die randvoorwaarden. Zorgen voor
structurele middelen, waar die commissie toe heeft opgeroepen, is
onderdeel van de randvoorwaarden waar wij met elkaar verantwoordelijk
voor zijn.
Wij noemen in deze motie geen precieze percentages — ik wil die trouwens
best wel vastleggen — maar wij zeggen in de motie: maak hier nou gewoon
concrete afspraken over. Dat is dus niet het hoe. Wij gaan niet
vertellen hoe een geschiedenisdocent een les moet invullen, maar wij
gaan er hopelijk wel voor zorgen dat mensen in het onderwijs willen
blijven werken, omdat wij de verantwoordelijkheid nemen voor die goede
randvoorwaarden. Wij zijn er verantwoordelijk voor dat het geld dat naar
onderwijs gaat op een juiste manier wordt uitgekeerd. En waar kan dat
nou beter aan worden besteed dan aan die docent of die
onderwijsondersteuner die in de klas dat werk goed doet?
De voorzitter:
Meneer El Yassini, tot slot.
De heer El Yassini (VVD):
Voorzitter, u had natuurlijk helemaal gelijk. Mevrouw Westerveld heeft
ook in een WGO altijd het recht om een motie in te dienen. Het was mijn
eigen constatering dat ik het gewoon jammer vind dat we niet een keertje
met z'n allen eensgezind kunnen optreden.
Ik snap wat zij zegt over de commissie-Dijsselbloem. Tegelijkertijd zie
ik in de motie staan: "Verzoekt de regering om in de begroting van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor 2024 concrete afspraken te maken
over het aantal vaste dienstverbanden, uitgesplitst ..." Dit is precies
wat ik bedoel: de Kamer geeft op een gegeven moment meer sturing op het
wat. Volgens mij is het in eerste instantie belangrijk dat het onderwijs
en het bestuur aantrekkelijke werkgevers zijn.
Daarnaast is er het wat of het hoe. Het gaat wel degelijk over het hoe.
Een onderdeel van de lumpsum is inderdaad dat het bestuur de ruimte
krijgt om er zelf voor te zorgen dat aantrekkelijk werkgeverschap een
belangrijk onderdeel is van de doelen die vanuit het ministerie en
vanuit de Tweede Kamer richting het onderwijs worden gestuurd. Dat
betekent dus dat besturen ook moeten nadenken over vaste
dienstverbanden. Dat is in ieder geval het hoe. Je kunt het op
verschillende manieren doen. Wij vinden, waarschijnlijk ook eensgezind,
dat het vaste dienstverband een heel goed punt is voor het zijn van een
aantrekkelijke werkgever. Maar nu bepalen wij voor de besturen hoe ze
dat moeten gaan doen. Meneer Peters had gelijk: de ministers gaan daar
niet over. Daarom zeg ik ook: laten we het hoe en het wat echt splitsen.
Is mevrouw Westerveld het met mij eens dat we eerst moeten focussen op
het wat en op de vraag hoe we dat gaan realiseren, door dat strak,
concreet en tijdsgebonden in de begroting voor 2024 te hebben?
De voorzitter:
Mevrouw Westerveld, wilt u tot een beantwoording komen en tot een
afronding van uw tweede termijn?
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Zeker, voorzitter. Om heel eerlijk te zijn, kijk ik wat op van deze
discussie. We weten namelijk al tientallen jaren dat er een enorm
lerarentekort is. We weten ook al tientallen jaren waarom docenten het
onderwijs uit gaan. Dat is allemaal opgeschreven in vuistdikke
rapporten. We weten dat tijdelijke contracten daar een voorbeeld van
zijn. Ik vind het gek dat we aan de ene kant een minister oproepen om
met onorthodoxe maatregelen te komen terwijl wij, aan de andere kant,
hier de basis niet eens met elkaar willen vastleggen. Ik vind het gek om
dat van onderwijswoordvoerders te horen, want wij zijn er met elkaar wel
verantwoordelijk voor dat de mensen in het onderwijs, die zo snoeihard
werken, daar goed voor beloond worden en waar mogelijk een vaste
aanstelling krijgen en dat onderwijsgeld goed wordt besteed.
Wij gaan volgende week met elkaar in debat over de begroting. Er gaat
flink wat geld naar het onderwijs. Daarvoor heb ik vaak genoeg de
bewindspersonen en de collega's in de coalitie gecomplimenteerd, maar ik
vind ook dat wij er met elkaar verantwoordelijk voor zijn dat dat geld
op een goede manier terechtkomt. Daarom vind ik wel dat je met elkaar
een uitspraak mag doen over hoe belangrijk het is dat docenten in de
klas een vaste aanstelling krijgen. Ik vind het vreemd dat je als
onderwijswoordvoerder met allerlei tegenwerpingen komt, want we hebben
hier een grote verantwoordelijkheid met elkaar.
De voorzitter:
Dank, mevrouw Westerveld. Ik geef tot slot het woord aan de heer Peters
en dan wil ik graag door met de tweede termijn van de andere
Kamerleden.
De heer Peters (CDA):
Nu komen we ergens waaraan ik mij langzaamaan begin te storen. Iedereen
aan deze tafel vindt die vaste contracten namelijk belangrijk. Maar als
ik constateer dat ik een opdracht aan de minister ga geven die hij niet
kán uitvoeren, dan vind ik het gewoon dom populisme om net te doen of
het met een motietje gaat. Dat gaat gewoon niet. We weten het, want we
proberen het iedere keer: maak afspraken over de differentiatie met LC.
"Het gebeurt niet." Nee, natuurlijk niet, want hij gaat er niet over.
Dan roepen we: schande, de minister doet niet wat ik wil. Nee, hij heeft
geen enkele mogelijkheid om dat te doen. Als we willen dat het op deze
manier gebeurt, zeg dan: de rijksoverheid is weer werkgever van de
docent. Dan kan. Schrijf dat dan op. Dan zeggen we: je bent in dienst
van het Rijk. Dan gaat de minister erover, in plaats van dat hij
vrijblijvende afspraken maakt met nul mogelijkheden op daarop te sturen.
Dan wordt mij vervolgens in de schoenen geschoven dat ik het niet wil.
Daar gaat het niet over. Het kan niet. Ik vind dat gewoon vervelend en
ik vind dit een persoonlijk feit. Je moet dat echt zo niet doen.
De heer El Yassini (VVD):
Ik sluit mij volledig aan bij dat persoonlijke feit. Ik vind het gewoon
zonde dat de discussie hierdoor vertroebelt. Volgens mij willen we
namelijk allemaal het beste voor het onderwijs. We nemen alleen
verschillende besluiten. Om dan te zeggen dat je dat als onderwijs ...
Nou goed, ik laat het hierbij. Ik sluit me aan bij de heer Peters, maar
dit doet wel wat met me.
De voorzitter:
Mevrouw Westerveld, komt u tot een afronding.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Het was op geen enkele manier mijn bedoeling om collega's te schofferen.
Ik vind het juist wel mooi dat we hier een inhoudelijke discussie
hebben, dus ik hoop ook dat we die inhoudelijk kunnen houden. Misschien
nog één punt over afspraken die normaal worden gemaakt: die worden heel
vaak gemaakt via de zogeheten bestuursakkoorden. Een groot deel van de
klachten uit het onderwijsveld gaat erover dat die niet met het hele
onderwijsveld worden gemaakt. Dit soort afspraken over vaste contracten
en tijdelijke aanstellingen kun je heel mooi maken aan de cao-tafel,
waar alle vertegenwoordigers uit het onderwijsveld zitten. Ik hoop dus
dat we de bewindspersonen hiermee kunnen helpen en een boodschap kunnen
meegeven, zodat ze met een duidelijke boodschap naar die cao-tafel
kunnen. Laten we daar met elkaar een uitspraak over doen. Wat mij
betreft hoeft dit helemaal geen verhitte discussie te worden. Ik kijk
nog steeds uit naar de discussie volgende week.
De voorzitter:
Dank, mevrouw Westerveld. Dit wordt ongetwijfeld vervolgd aankomende
week. Mevrouw Hagen, D66.
Mevrouw Hagen (D66):
Voorzitter. Ik kijk ook enorm uit naar deze eerste echte
onderwijsbegrotingsbehandeling die we met elkaar gaan hebben. Ik ben ook
wel heel benieuwd naar de plannen die aangekondigd worden, met name over
de basisvaardigheden. Ik denk dat het helemaal niet zo lang hoeft te
duren om vast te stellen wat wetenschappelijk goede methodes zijn. De
reden waarom ik daar nog een keer aandacht aan besteed, is de volgende.
Als een school besluit om een nieuwe methode in te voeren, is dat niet
van vandaag op morgen gebeurd. Dat heeft te maken met de training van de
docenten, maar ook omdat zo'n methode in een aantal jaren wordt
ingevoerd over de lagen. Dus daar moet je ook nog rekening mee houden,
tenzij het daar ook expliciet aan besteed kan worden. Maar dan moet die
lijst er wel zijn. Mijn oproep is dus om dat echt zo snel mogelijk te
doen.
Dan nog een laatste noot over de meetbaarheid. Fijn om te horen van
beide ministers dat ze ook zien dat er op een onderwijsbegroting een
soort balans van gezond verstand zou mogen zijn, in de letterlijke en
figuurlijke zin, dus dank voor deze visie daarop. Ik kijk er enorm naar
uit om met u allen in debat te gaan.
De voorzitter:
Dank, mevrouw Hagen. De heer Bisschop, SGP.
De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter, dank u wel. Allereerst dank aan beide rapporteurs voor hun
boeiende presentatie. Dat had ik nog verzuimd te noemen. Maar dat
verzuim heb ik hiermee hopelijk goed gemaakt. Dank ook aan de
bewindspersonen voor de verhelderende reactie op de vragen. Eén punt zou
ik nog even iets willen aanscherpen, namelijk het punt van de
indicatoren. Het werd een beetje in een bijzin vermeld: indicatoren die
verouderd zijn, zouden misschien ook geschrapt kunnen worden. Ik zou dat
wat krachtiger verwoord willen hebben: "Indicatoren die verouderd zijn,
gaan er gewoon uit. En wat effectief toezicht en effectieve controle
betreft spreken we af dat er voor elke nieuwe maatregel ten behoeve van
controle en toezicht, twee uit gaan." Dat soort brave voornemens zijn
vaker uitgesproken, maar we moeten het gewoon blijven benoemen. Dat kan
helpen bij het voorkomen van een grotere
administratievelastendruk.
Voorzitter. Na enig intern beraad heb ik de motie meeondertekend. Waarom
heb ik dat gedaan? Dat is niet om de bewindspersonen met een onmogelijke
opdracht op pad te sturen, maar omdat wij constateren dat de
ontwikkeling op dit punt niet in de gewenste richting gaat. Ik zie het
verzoek aan de regering, aan de minister, als volgt: natuurlijk kunnen
er eisen gesteld worden aan een vaste benoeming. Dat is van alle tijden.
Dat is logisch. Je moet aan eisen en voorwaarden voldoen. Uiteraard
heeft dat te maken met een structurele vergoeding en dat soort dingen.
Maar als er aan die voorwaarden wordt voldaan, is het ook redelijk om
werknemers een zekere garantie te bieden. Natuurlijk gaat de minister er
niet rechtstreeks over, maar — daarom geef ik ook mee aan de coalitie om
eronder te gaan staan — we kunnen een signaal afgeven dat wij dit
belangrijk vinden. We snappen dat de minister er niet over gaat, maar de
minister kan aantallen benoemen onder bepaalde condities. Dan mag je
verwachten dat een werkgever zich als een goede werkgever, een goede
huisvader, opstelt, ten behoeve van zijn personeel. Dat is mijn
overweging om die motie mee te ondertekenen.
Dank.
De voorzitter:
U heeft een interruptie van de heer Peters.
De heer Peters (CDA):
Met een interpretatie van iets wat er niet staat, ben ik het helemaal
eens met de heer Bisschop. Hier staat echter letterlijk dat er in een
begroting concrete afspraken gemaakt moeten worden over het aantal vaste
dienstverbanden. Ik heb sowieso nog nooit in een begroting ergens
afspraken zien staan. Want met wie maak je die afspraken dan? Met de
begroting? Dat kan dus gewoon niet. Dus als er nou zou staan "verzoekt
de regering met het onderwijsveld in gesprek te gaan en afspraken te
maken over hoe we komen tot veel meer vaste dienstverbanden" staat mijn
naam er subiet onder. Maar dat staat er totaal niet. Dus als het er niet
staat, kan mijn naam er niet onder. Wat hier staat, kan gewoon niet.
Heeft u een voorbeeld van een begroting waarin concrete afspraken
staan?
De heer Bisschop (SGP):
Dan zou ik al die begrotingen van de laatste tien jaar de revue moeten
laten passeren. Natuurlijk, een begroting is een verhaal van cijfers.
Tegelijkertijd is een begroting ook een verhaal van beleidsvoornemens.
In die zin zou dit bepaald niet misstaan in een begroting. En over de
redactie valt misschien best nog wel te overleggen. Ik ben geen eerste
initiatiefnemer, maar als we op die manier Kamerbreed tot een uitspraak
kunnen komen, ben ik graag bereid om daarin mee te denken. Maar
nogmaals, dat initiatief ligt uiteraard niet bij mij.
De heer Peters (CDA):
Ik ben blij met dit antwoord. Dank u wel.
De voorzitter:
Oké. Dank voor deze inbreng. De bewindspersonen hebben aangegeven geen
schorsing nodig te hebben voor het beantwoorden van een enkele vraag en
de appreciatie van de motie. Dus ik geef graag allereerst het woord aan
minister Dijkgraaf.
Minister Dijkgraaf:
Dank, voorzitter. Dank aan alle leden hier voor de discussie. Ik vond
het zeer boeiend hoe we hier met elkaar de inhoud in zijn gegaan. In
zekere zin was deze discussie al op een metaniveau, waar we spraken over
het belang van indicatoren. U heeft allemaal aangegeven dat we dit
gesprek vaker en ook een laag dieper moeten voeren, want het wordt pas
echt spannend als we over de specifieke richtingen gaan praten waarin we
kwaliteit willen meten en wat dan de juiste wijze is om dit te vangen.
De discussie die u net met elkaar had over vaste versus tijdelijke
contracten is een goed voorbeeld van hoe we uiteindelijk met elkaar de
weg moeten vinden. Ik vond het ook goed van de heer El Yassini te horen
dat we ook terug moeten kijken naar wat er de afgelopen jaren is
misgegaan, waar we daar geen duidelijk beeld van hebben gehad. Ook is
van belang de vraag hoe we ervoor kunnen zorgen dat we van dit beleid,
ook met de intensiveringen in het coalitieakkoord, echt een succes
kunnen maken.
Ik denk dat allen in deze ruimte vinden dat onderwijsuitgaven
onderwijsinvesteringen zijn die zich uitbetalen en dat we daar een
succes van moeten willen maken, maar dat we dat succes wel helder moeten
definiëren, niet alleen wat betreft de intensiveringen maar eigenlijk
wat betreft de hele begroting. Ik hoop dat we, ook met de inspanningen
die we doen en die niet structureel zijn, uiteindelijk wel kunnen
zeggen: dit werkt en dit verdient een vervolg en misschien zelfs nog wel
een hogere stap. Ik denk namelijk dat dit een van de weinige plekken is
waar we de hoop kunnen uitspreken dat we onze maatschappij en onze
economie stimuleren met uitgaven die zich uiteindelijk ook weer
terugverdienen. Dus wat mij betreft: graag dat gesprek. We hebben het
dan vaak over het wat, maar soms zit daar inderdaad het hoe ook wel
achter. U heeft geproefd dat er ook bij ons wel de behoefte is om daar
ergens tussenin te gaan zitten. Wij zitten vaak in de positie dat we
instrumenten kunnen bedenken waarmee we hopen het juiste gedrag uit te
lokken en te stimuleren. We kunnen daar het gesprek over voeren, we
kunnen dat monitoren en we kunnen dat met u delen, maar soms zijn we
gewoon niet in de positie om zelf die afspraken te maken.
Collega Wiersma zal zo meteen de motie appreciëren, maar ik kan zelf
zeggen dat we in het hoger onderwijs het aantal vaste contracten als een
duidelijke indicator meegenomen hebben, waarover we gesprekken voeren.
Daarbij zitten we uiteindelijk wel wat op afstand, hoewel de Kamer zelf
ook wel instrumenten in handen heeft, wat ze in Amerika "the power of
the wallet" noemen, aangezien ze zelf uiteindelijk ook over de begroting
gaat en daarmee een heel belangrijk signaal kan afgeven. Het was goed om
te zien dat de heer De Hoop al een aantal onorthodoxe instrumenten begon
te suggereren rondom de lerarenstrategie. We gaan daar graag verder met
u over in gesprek. We hebben wat dilemma's met u gedeeld. Ik wil graag
versterken wat collega Wiersma net zei, namelijk dat wij graag wat
duiding van uw kant krijgen zodat wij met het veld de volgende stappen
kunnen zetten.
De heer Bisschop zei dat we oude indicatoren eruit moeten halen. Ik
geloof dat zijn algoritme was dat bij iedere indicator erbij, er twee
vanaf moesten. Dan komen we uiteindelijk op nul uit en dat is misschien
ook wat weinig. We halen er regelmatig indicatoren uit. Ik geef één
voorbeeld. Op een gegeven moment bleek dat het aantal gesprekken dat
besturen met onderwijspersonen voeren, altijd 100% was. Dat is dan een
indicator die uiteindelijk heel weinig zegt. Het gaat er natuurlijk niet
om of het gesprek gevoerd is zodat je in dat vakje een kruisje kunt
zetten. Het gaat natuurlijk om de inhoud van de gesprekken. Soms zijn er
dus loze indicatoren waarbij er gewoon vakjes worden aangekruist. Daar
schiet niemand iets mee op. Het is absoluut onze inzet om betekenisvolle
indicatoren te krijgen.
Mijn laatste opmerking is dat er breed in de maatschappij minder en
minder nadruk wordt gelegd op de financiële rapportage. De harde
kengetallen gaan op allerlei domeinen steeds vaker over niet-financiële
dingen zoals welzijn, veiligheid en governance. De hele maatschappij is
zoekende naar hoe we dat meten voor bedrijven, de overheid en
onderwijsinstellingen. In het hoger onderwijs en het vervolgonderwijs
zijn we nu bezig met een toekomstverkenning om precies dat soort
elementen tastbaar te maken. Daar is ook veel kennis over. Ik denk dat
wij met elkaar een belangrijke rol hebben om die elementen te vangen in
cijfers die terugkomen en waarover u het gesprek kunt voeren. Die
elementen leven trouwens heel breed in het land. Als je praat met
studenten, docenten en besturen, beginnen zij heel vaak over deze
beleidsterreinen. Wij kijken hier heel erg naar uit. Ik denk dat het een
hele goede suggestie was van de heer Peters om in een wat ontspannener
verband met elkaar de diepte in te gaan, met technische ondersteuning
erbij, zodat we een beheersbaar aantal heldere indicatoren weten te
ontwikkelen waarmee we uiteindelijk ons eigen succes kunnen
vaststellen.
Dat was het wat mij betreft.
De voorzitter:
Dank. Het woord is aan minister Wiersma.
Minister Wiersma:
Voorzitter. De tweede termijn van de Kamer bewijst wel de belangrijke
rol van de Kamer. Ik vond het best een zelfkritisch voorgerecht van de
begroting, waarvoor dank. Wij zaten daar als een soort publiek bij. Ik
vond dat interessant, dus dank. Er kwamen veel dingen uit die ik even
langs zou willen lopen.
Als we zelfkritisch zijn, vergeten we bijna wat er allemaal wél wordt
gerealiseerd in het onderwijs. Het is belangrijk dat we het onderwijs
ook vertellen dat we dat waarderen en herkennen, maar ik denk dat het
goed is om het ook hier expliciet te benoemen. Wij hebben een
belangrijke rol. De vraag is niet altijd of het onderwijs het waarmaakt.
Misschien is de vraag wel vaker of wij het waarmaken voor het onderwijs.
Deels is dat ook weleens de frustratie van leraren. De VVD en het CDA
noemden al het punt of wij dan wel durven te kiezen. Wat verwachten we
dan? Zijn we daar duidelijk over? Durven we ook iets te laten varen? Tot
nu wordt het bordje met wensen en eisen voller. De eisen in de wet zijn
niet heel specifiek. Dat maakt het soms lastig om dat waar te maken, en
dat maakt het voor ons mogelijk om daar heel veel over te discussiëren.
We zouden het onderwijs natuurlijk een dienst bewijzen als wij kiezen,
maar dan ook met realistische keuzes, daar geef ik de heer Peters gelijk
in. Anders serveren wij iets uit wat helemaal niet eetbaar is. Daar
moeten we bij het onderwijs voor oppassen, want daar wordt heel veel
geserveerd wat niet allemaal wordt opgegeten.
Dat gezegd hebbende, ben ik het eens met de heer El Yassini dat wij
duidelijk moeten zijn. Als je niet weet wat er moet of wat er mag, dan
wordt het heel erg ingewikkeld.
Dan het CDA. De heer Peters heeft de dubbele boodschappen heel mooi
verwoord. Hij heeft heel goed gezegd dat wij met elkaar moeten nadenken
over wat wij willen en over wat dan kwaliteit? Dat gaat verder dan
alleen de vraag: wij gaan daar toch niet over? Als wij er niks over
zeggen, gaan we er toch over, want dan zitten we het in de weg. Dat is
toch ingewikkeld. Ik zit even te kijken wat we daaraan kunnen bijdragen.
We hebben op 14 december een debat, ook weer met ons tweeën, over de
inspectie. Dat is de dag voordat we een debat hebben over de leraren. U
gaat zelf over uw werkdruk, maar het zou kunnen dat u daarvoor iets
organiseert met partijen om over die keuzes voor kwaliteit door te
praten. Ik ga zo meteen zeggen welke brieven u nog van mij krijgt voor
de begroting, maar daar zit zeker een brief tussen die hier veel mee te
maken heeft. Die gaat ook over toezicht en die kunnen we dan natuurlijk
met elkaar bespreken bij de begroting, maar ook al op het debat van 14
december. Dan zijn we er beiden weer bij. Op 15 december zijn we er ook
beiden bij, dus we zijn nog veel vaker beiden bij u, maar ik vind dit
gesprek de moeite waard om met de Kamer te voeren. Het was een goede
suggestie van de heer Peters en dit is mijn suggestie hoe u dit zou
kunnen invullen.
In het verlengde hiervan was er een vraag van de heer De Hoop: wat
betekent de kritiek van de Rekenkamer nou concreet? Hoe zorgen we dat we
het specifiek maken? Daar zit de spanning in waar we het over moeten
hebben, maar daar zit wel in dat we er veel verder in kunnen gaan dan we
nu doen. Met het Nationaal Programma Onderwijs heb ik dat op basis van
de kritiek van de Rekenkamer gedaan. Ik heb stappen gezet om het te
verduidelijken en om de doelen te verscherpen. De rapportage van het
Nationaal Programma Onderwijs komt deze week nog naar uw Kamer toe, dan
kunt u mij daarop controleren. Daarvoor geldt natuurlijk wel dat we het
aanvankelijk minder stevig aan de voorkant hebben gedaan. Daar zijn we
terecht op gewezen en dat proberen we met de basisvaardigheden meteen
vanaf de voorkant goed te doen. De Rekenkamer heeft ons uitgenodigd om
met hen in gesprek te gaan over de vraag hoe we dat kunnen doen, en dat
gaan we doen. We gaan ook ambtelijk in gesprek met de Rekenkamer. Dat
hebben we voor de basisvaardigheden en voor het Nationaal Programma
Onderwijs ook gedaan. Hoe kunnen wij het beter doen? Wij willen het
beter doen. Het is geen onwil of zo. Wij willen dat graag beter doen.
Maar het is wel zoeken naar hoe we dat doen op een manier dat het ook
lukt. Deels hebben we een discussie te voeren over wat u verwacht van
mij, wanneer is het een vierkante cirkel is en wanneer ik het wel kan.
De Petersdoctrine is wel belangrijk en het Petersproces ook.
De heer Peters (CDA):
Hou die gedachte vast. Dat woord "Petersdoctrine" zal ik munten, dank
u.
Minister Wiersma:
Ik zag de heer Peters op zijn mobieltje en ik dacht: ik moet die
aandacht weer weten te trekken! Dat is gelukt.
Het statement van de heer De Hoop was nog dat het eigenlijk geen
onorthodoxe maatregelen zijn en dat het jammer is dat we het op die
manier moeten benoemen. Het zijn in ieder geval maatregelen die we
eerder niet hebben durven nemen. Die moeten we nu kiezen. Dank voor de
behulpzaamheid, ik kom zo nog op de motie.
U had nog specifiek een vraag over schoolkosten. Dat is net iets
ingewikkelder te zeggen. We hebben dat niet in één brief voor u
klaarliggen, maar we komen voor de begroting nog met een uitwerking. De
eerste stap zijn de schoolmaaltijden. Voor de kerst komen we nog met een
uitwerking van de vrijwillige ouderbijdrage. We hebben een discussie die
u heel goed kent over de limiet. Die zit in een brief over
kansengelijkheid. Medio 2023 komt de schoolkostenmonitor. Die komt eens
in de drie jaar. Die komt dus medio volgend jaar. Daar doen wij
natuurlijk een beleidsreactie bij. Ik heb begrepen dat gisteren in het
debat over de Werkagenda mbo is toegezegd dat minister Dijkgraaf een
brief over de leermiddelen in het mbo naar de Kamer stuurt. Dat doet hij
nog voor de begroting.
De voorzitter:
Meneer De Hoop, gaat uw gang.
De heer De Hoop (PvdA):
Dank dat we die brief over de maaltijden nog krijgen. Dat is heel
interessant, ook naar aanleiding van de motie van D66 en Volt. Ik was
benieuwd of daarin, los van de aanpak van armoede, ook iets komt over
onderwijskansen. Daar refereert dit natuurlijk ook aan. Kunnen we
bijvoorbeeld dingen als een brugfunctionaris ook verwachten in die
brief? Dat vind ik namelijk ook interessant richting de begroting.
Minister Wiersma:
Deels wel, maar die brief over kansengelijkheid komt niet voor de
begroting. Het lukt mij niet om de visie op kansengelijkheid daarvoor op
te stellen. Ik zal zo een lijstje voorlezen van wat er allemaal wel
lukt. Dat is ook heel veel. Dan moet het u ook nog maar lukken. Dat vind
ik ook altijd wel moeilijk. In kansengelijkheid zit de vrijwillige
ouderbijdrage, maar bijvoorbeeld ook een brugfunctionaris en dergelijke.
Een deel daarvan zit er wel in, zeg ik tegen de heer De Hoop. Om de
schoolmaaltijden te organiseren, zou het namelijk zomaar kunnen dat je
iemand nodig hebt. Wij hebben een oplossing om dat te ondervangen en de
brugfunctionaris speelt daar een rol in. Maar in de brief over
kansengelijkheid zit het wat breder op dat vlak. Voor de helft zit het
er dus in, de andere helft komt daarna.
Voorzitter. De heer Beertema had geen specifieke vraag, maar deed wel
iets wat ik interessant vond. Onderdeel van het debat, als we het
proces-Peters volgen, is dat we met elkaar wisselen wat we belangrijk
vinden, wat we durven te zeggen en wat we dan ook waar durven te maken.
Dat moet je dan ook zorgvuldig met elkaar opschrijven. Dat is een beetje
in reactie op de motie-Westerveld. Daar kom ik zo op. Dat is wel
belangrijk. Als iemand het daar niet mee eens is, vindt hij dat het niet
zorgvuldig is gebeurd of is hij het er inhoudelijk niet mee eens. Dat
betekent natuurlijk niet dat je daarmee het veld niet zou willen
steunen. Ik probeer zelf in het onderwijs wel uit de cirkel te komen dat
wij elkaar de rotte vis toespelen en doen alsof het het beste werkt als
wij het opgelost zouden hebben. Volgens mij is er niet zo'n groot
verschil met betrekking tot de vraag voor welke uitdagingen we staan en
welke oplossingen daarvoor nodig zijn. Volgens mij zullen we vanuit die
hoedanigheid dat gesprek moeten voeren. Dan moeten we soms dingen wat
duidelijker durven maken. Dat geldt inderdaad ook voor personeelskosten.
Daar heeft de heer Peters inderdaad gelijk in; ik kom er zo op. Dat is
best duidelijk. Als je wat anders wilt, moet je heel duidelijk maken wat
je anders wil. Er zitten echt wel wat smaken tussen — daar kom ik zo op
— maar in de kern zit daar natuurlijk de discussie. Daarover moet je
duidelijk zijn met elkaar en dat moet je aan het onderwijs kunnen
vertellen. Anders moet je ook niet versteld staan dat datgene wat het
onderwijs ons biedt, niet altijd duidelijk is. Dat neem ik hen niet
kwalijk, maar ons wel.
Ik kom zo op de motie van GroenLinks. Ik beantwoord eerst nog de vraag
van mevrouw Hagen van D66 over wetenschappelijke methoden. Misschien was
ik daar net niet duidelijk genoeg over. De menukaart is verplicht bij de
subsidie. Gebruik je die niet, dan halen we dat geld ook terug. We
moeten dan wel weten dat je het geld niet gebruikt. Het is niet altijd
zo zwart-wit. De menukaart was al beschikbaar toen we startten met de
eerste ronde. We maken hem alleen elke keer beter. Daardoor kunnen ook
meer mensen in het onderwijs er niet meer omheen. Wij kunnen hen dan ook
echt helpen om dit goed te doen.
Ik behandel eerst even de brieven die nog komen. Dat is wel goed voor de
Kamer om te weten. Excuses al bij voorbaat, want het zijn er nog best
een aantal vanuit mij. Ik weet niet of er vanuit collega Dijkgraaf nog
specifieke brieven komen. Daar komen er ook nog een paar, hoor ik. Ik
noem in ieder geval even die van mij. Dat zijn er wel echt veel, dus ik
vind het netjes om dit te melden. Er komt nog een brief over de
schoolmaaltijden naar de Kamer. Er komt nog een brief over hoe we de
examens gaan doen. Die komen allemaal voor de begroting. Er komt nog een
brief over toezicht naar uw Kamer. Er komt nog een brief over vrij en
veilig onderwijs. De rapportage Nationaal Programma Onderwijs komt naar
uw Kamer. De eerste voortgangsrapportage basisvaardigheden komt naar uw
Kamer. Een brief over lwoo en pro komt naar uw Kamer. De aanpak van de
verouderde voorraad huisvesting komt ook naar uw Kamer. De antwoorden op
een schriftelijk overleg over leraren komen naar uw Kamer; deze zijn
mogelijk al verstuurd. Er komt ook nog een brief over de financiële
positie van schoolbesturen en samenwerkingsverbanden naar uw Kamer. Deze
brief stuur ik samen met collega Dijkgraaf.
Ik zeg het wat bedeesd, omdat ik het als Kamerlid altijd heel
ingewikkeld vond dat veel brieven zo laat komen. Ik kan alleen maar
zeggen dat wij er echt ongelofelijk hard aan hebben gewerkt om dit
allemaal te kunnen doen. Ambtenaren werken hier dag in, dag uit aan. Het
is echt ongelofelijk. Het is al heel knap dat dit er ligt en ook op deze
termijn. Ik vraag daarvoor uw begrip. Ik heb ook begrip voor u dat dit
best pittig is. Stel er ook gerust vragen over. Wij kunnen daar in de
begroting goede antwoorden op geven.
Dan kom ik op de motie van mevrouw Westerveld. We denken dat we op een
aantal punten al inzicht hebben, maar nog niet op alles. De motie heeft
dus toegevoegde waarde. We denken dat we bijvoorbeeld inzicht hebben in
het aantal tijdelijke contracten met uitzicht op een vast contract. Wij
hebben al zicht op een aantal indicatoren. Wij kunnen in ieder geval
duidelijk maken waar wij al zicht op hebben. Dat zou je ook nog in de
begroting kunnen opnemen. Een eerste stap die wij wel kunnen zetten, is
om dit allereerst omhoog te trekken. Dan weten wij waar we zicht op
hebben en weet u dat ook.
De principiële discussie is: aan wie is het nou in eerste instantie om
dit af te spreken? Het is natuurlijk aan de werkgevers om dit af te
spreken. Dat weet u ook. Sterker nog, ik heb ze niet in dienst. Ik vind
de strekking van de motie wel reden om te zeggen dat ik me zou willen
inspannen om dit te realiseren, maar wel via sociale partners en de
cao-tafel. Dat cao-gesprek komt ergens in de komende maanden weer. Dat
duurt nog een paar maanden, want we hebben er nog niet zo lang eentje.
Als dat niet het gewenste resultaat oplevert, dan kom ik bij u terug.
Dan kunnen we ook kijken naar alternatieven. Ik heb al bij uw Kamer
aangekondigd dat ik met een wet over strategisch personeelsbeleid kom.
Dat is echt een wet. Dat leg je vast in wetgeving. Er zouden natuurlijk
heel goed vanuit onszelf, maar ook vanuit de Kamer initiatieven kunnen
komen om dat hard in de wet te zetten. Je moet de discussie dus ook
gewoon ontleden in wat we wel en niet kunnen. We hebben deels cijfers.
Daar kunnen we naar kijken. We hebben deels de ambitie. Die volg ik. Die
wil ik met die partijen bespreken en ook op die agenda zetten. Ik zeg
daar ook bij dat ik dat belangrijk vind. We hebben u uitgedaagd tot
onorthodoxe maatregelen. Wij willen binnenkort tot afspraken met
partijen komen. Dit zou daar een afspraak in kunnen zijn. Dat kan. Maar
dan maken zij natuurlijk de afspraak met elkaar dat ze dat doen. Ik
vertel ze dat de Kamer — dat vinden namelijk alle partijen — het
belangrijk vindt dat er een goed personeelsbeleid is en dat dit waar
mogelijk een vaste baan oplevert. Wij kunnen ook nog kijken naar
alternatieven. Die hoor ik dan graag ook uit de sector zelf.
Deels lost dat ook op dat we als partijen daaraan gecommitteerd zijn.
Als ik het opleg, heb ik nog steeds niet al die gegevens. Ten eerste kan
ik het niet opleggen, want dat moet ik in een wet doen. Ten tweede
hebben die partijen die gegevens. Als we een afspraak maken, kan dat ook
leiden tot gegevens. Dan hebben we ook zicht op alles. Ik vind dat het
iets complexer is dan normaal. Ik zou willen verzoeken om de motie in de
huidige vorm nu aan te houden. We hebben er namelijk het debat over bij
de begrotingsbehandeling. We hebben gesprekken met partijen. Ik kom met
een wetsvoorstel over strategisch personeelsbeleid. Ik denk echter dat
we in de tussentijd, tot het lerarendebat op 15 december, hier misschien
al tot afspraken kunnen komen. Dat zou ik willen pogen, gezien de
discussie in de Kamer. Maar ik vind niet dat dit een discussie tussen
partijen zou moeten zijn over waar het op uit moet komen. De discussie
werd net wat scherper. Ik zou ook willen kijken of we tot iets kunnen
komen waarop we elkaar kunnen vinden, maar dat ga ik eerst bij de
partijen aftasten.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik begrijp het oprecht niet zo goed, want de onderwijsbegroting staat
vol met doelstellingen. Dat woord staat er tientallen keren in. Een
sterke docent is bijvoorbeeld de doelstelling. Dan staat er: het
percentage van besturen dat aangeeft dat er binnen het schoolteam een
gesprek is gevoerd over de besteding van de werkdrukmiddelen. Kennelijk
vinden we dat belangrijk. Ik vind dat ook belangrijk, maar dat staat
allemaal in de begroting. Je zou ook kunnen zeggen dat dit redelijk
micromanagement is, in vergelijking met bijvoorbeeld het aantal docenten
dat een tijdelijke of vaste aanstelling heeft. Waarom nemen we dit wel
op in de begroting? Waarom vinden we dat hierover wel concrete afspraken
in de begroting moeten staan, maar vinden we over iets groots en
fundamenteels, namelijk een randvoorwaarde voor docenten om goed te
kunnen lesgeven en in het onderwijs te blijven, kennelijk dat de Kamer
er niet over gaat? Ik begrijp die afweging niet zo goed.
Minister Wiersma:
Ik laat mij nu niet in het debat trekken dat u net met elkaar voerde,
want ik heb niet gezegd dat ik dit niet vind kunnen als afspraak in de
begroting. Ik heb alleen gezegd dat ik niet verantwoordelijk ben voor de
realisatie hiervan. Ik wil met partijen verdergaande afspraken maken op
dit punt. Als dat niet lukt, is het nog een mogelijkheid om tot een wet
te komen. Dat heb ik ook gezegd. Maar ik moet toch eerst bij de tafel
zijn, waar ik wil dat het uitgevoerd wordt. Ik vind het netjes om dit
eerst met hen te bespreken. Ik zeg tegen u: hou die motie aan, zodat ik
dat gesprek kan voeren. Dan heeft u de motie nog boven de markt hangen.
Volgens mij is dat krachtig. Komende weken hebben we nog discussie over
de begroting en dan komen er nog wel meer wensen van partijen. We kunnen
dat samenpakken en alle partijen uitnodigen. Dan gaan we met elkaar
kijken hoe we tot afspraken kunnen komen. Daarna trekken we in het debat
van 15 december de conclusie wat er wel en niet is gerealiseerd. Ik zit
veel meer op het proces dan dat ik nu een inhoudelijke discussie erover
wil voeren. Qua inhoudelijke discussie heb ik gezegd dat ik mij wil
inspannen om dit te realiseren. In all fairness wilde ik dat even met u
delen.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik overleg even met de collega's, want het lijkt mij inderdaad goed dat
er eensgezindheid vanuit de Kamer is. Mijn opmerking was er vooral op
gericht dat er in de begroting op allerlei kleine punten doelstellingen
staan. Dat zijn dingen die we kennelijk meten, terwijl dat op zo'n groot
onderwerp niet zou kunnen. Laten we er vooral geen onnodige
gepolitiseerde discussie van maken. Ik hoop dat we hier gewoon uit
kunnen komen.
Minister Wiersma:
Veel dank voor dat laatste. Het een-na-laatste ging erover dat u op veel
punten meetbare dingen ziet. De eerste zin van mijn beantwoording was
dat het mijn motivatie is om dit in het onderwijs te verbeteren, ook in
deze begroting. Want ik vind ook dat dit goed is, want dan weet je wat
je van elkaar verwacht, wat je vindt en wat er geleverd moet worden. Er
zit een dunne lijn tussen wanneer je het inzet en het ook kan, wanneer
je het inzet en het niet kan, en wanneer je het inzet maar er niet over
gaat. Dat is de spanning die Peters noemde en daar heeft hij een terecht
punt. We moeten oppassen dat we elkaar nu niet over de tafel trekken met
een soort oplossing die misschien niet gaat werken. Volgens mij zitten
we gewoon in de richting van een punt dat gedeeld wordt. Laten we ons
inspannen om dat punt te realiseren.
De voorzitter:
Oké, maar wij hebben op dit moment nog geen appreciatie, omdat er eerst
een uitspraak van de indieners nodig is.
Minister Wiersma:
Als mevrouw Westerveld haar motie niet wil aanhouden, dan zou ik deze
ontraden.
De voorzitter:
Oké.
Minister Wiersma:
Maar dan hoop ik niet dat zij dit gebruikt om de polarisatie mee te
voeden. Dat zou ik niet netjes vinden. De heer Beertema heb ik niet
hierop aangesproken. Ik ga dit uiteindelijk wel doen, maar de rest
niet.
De voorzitter:
Dank, minister. Dan kijk ik nog even naar de andere minister voor de
administratie rondom de brieven.
Minister Dijkgraaf:
Het is misschien goed om even aan te geven wat er volgende week van mijn
kant nog aankomt. Dat is de Emancipatienota, maar die is niet voor de
onderwijsbegroting; de discussie daarover is pas op 5 december. Er komt
nog een brief over de rente van de studiefinanciering. Er komt nog een
brief over de medezeggenschap. En zoals al eerder toegezegd door mijn
collega, komt er een soort menukaart rondom de leermiddelen mbo. Ook
komt er nog een brief over de toekomstverkenning onderwijs en
wetenschap, en een Kamerbrief over een financiële impuls voor
vitalisering van krimpregio's. Daarnaast zijn er nog een aantal
schriftelijke overleggen, maar die noem ik hier even niet.
De voorzitter:
Dank. Er wordt hard gewerkt. Dat is een goede constatering.
Ik ga over tot het afronden van dit wetgevingsoverleg. Dat betekent dat
ik de administratie even op orde ga brengen, met vier
presentatieblaadjes.
De eerste. Ik heb één algemene toezegging over de begrotingssystematiek kunnen destilleren. Ik probeer daarbij de minister te citeren, of in ieder geval te parafraseren. De bewindspersonen zeggen toe dat zij zich in de OCW-begroting 2024 richten op een aanscherping van de beleidsdoelen en deze laten aansluiten bij de Strategische Evaluatie Agenda. Het gaat dan om geactualiseerde beleidsindicatoren, passend bij de prioriteiten in de begroting.
De tweede. De Kamer ontvangt voor de begrotingsbehandeling een brief over de bekostiging van het Masterplan basisvaardigheden en de indicatoren op hoofdlijnen. Ook wordt daarin een licht geworpen op de menukaart en de invulling van het toezicht.
De derde. Over het programma Tel mee met Taal ontvangt de Kamer een tussentijdse monitor.
De vierde. De Kamer ontvangt voor de kerst een brief met een visie op kansengelijkheid, waarin onder andere de vrijwillige ouderbijdrage en de brugfunctionaris worden opgenomen.
De vijfde. Voor de begroting ontvangt de Kamer brieven over schoolmaaltijden, examens, toezicht, vrije en veilige school, rapportage mbo, de voortgangsrapportage basisvaardigheden, lwoo-pro, huisvesting, schriftelijk overleg leraren en de financiële positie van schoolbesturen en samenwerkingsverbanden.
Dan hebben we nog een staartje, maar niet minder belangrijk. Minister Dijkgraaf zegt brieven toe over: de Emancipatienota, de studiefinanciering, de medezeggenschap, de menukaart leermiddelen mbo, de toekomst h.o. en de financiële impuls krimpregio's.
Daarmee is de administratie op orde. Ik wil iedereen danken, maar ik
zie dat de heer El Yassini nog een punt heeft over de
administratie.
De heer El Yassini (VVD):
Ja, met name over de toezeggingen. Een van de verzoeken aan de ministers
was om de Tweede Kamer te betrekken bij de totstandkoming van de
indicatoren. Volgens mij was het ook een toezegging om in ieder geval
daarmee aan de slag te gaan en de Tweede Kamer daarbij te betrekken. Ik
kan mij vergissen, maar volgens mij hoorde ik dat vooral minister
Dijkgraaf in het begin zeggen.
De voorzitter:
Dat heb ik ook gehoord, maar het is geen toezegging in de zin van een
stuk aan de Kamer.
De heer El Yassini (VVD):
Eens. Dank.
De voorzitter:
Dan ga ik nu echt over tot het afronden van dit wetgevingsoverleg. Ik
wil de rapporteurs danken voor hun inzet, evenals de bewindspersonen, de
Kamerleden en uiteraard de ondersteuning. Het was me een waar genoegen.
Ik wens u een plezierige dag.
Sluiting 13.06 uur.
ONGECORRIGEERD STENOGRAM Verslag OSV 20 (2022-2023) van 17 november 2022 |
---|
Aan ongecorrigeerde verslagen kan geen enkel recht worden ontleend. Uit ongecorrigeerde verslagen mag niet letterlijk worden geciteerd. Inlichtingen: verslagdienst@tweedekamer.nl |