Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde Agenda Sportraad 29 november 2022 (Kamerstuk 21501-34-389)
Raad voor Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2022D50223, datum: 2022-12-02, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-34-390).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VVD)
- Mede ondertekenaar: C.H. Bosnjakovic , adjunct-griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 21501 34-390 Raad voor Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport .
Onderdeel van zaak 2022Z23280:
- Indiener: R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Volgcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- 2022-12-06 16:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2022-12-08 10:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2022-12-14 10:15: Procedurevergadering VWS (Procedurevergadering), vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- 2023-04-05 15:30: Sportbeleid (Commissiedebat), vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- 2023-04-06 14:30: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2022-2023 |
21 501-34 Raad voor Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport
Nr. 390 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 2 december 2022
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over:
– brief van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport van 17 november 2022 inzake de geannoteerde Agenda Sportraad 29 november 2022 (Kamerstuk 21 501-34, nr. 389);
– brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 15-11-2022 inzake de geannoteerde agenda van de Onderwijs-, Jeugd-, Cultuur- en Sportraad (OJCS-Raad) van 28 november 2022 (onderdeel Jeugd) (Kamerstuk 21 501-34, nr. 388);
– brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 15 november 2022 inzake Geannoteerde agenda OCJS-Raad 28 en 29 november 2022 (onderwijs en cultuur/AV);
– brief Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 5 juli 2022 inzake het verslag informele Raad van Onderwijsministers 16 maart 2022 en OJCS-Raad 4 en 5 april 2022 (cultuur/av en onderwijs) (Kamerstuk 21 501-34, nr. 386);
– brief Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 22 april 2022 inzake het verslag van het schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda OJCS-Raad 4 en 5 april (cultuur/AV en onderwijs) (Kamerstuk 21 501-34, nr. 380) (Kamerstuk 21 501-34 nr. 383);
– brief Minister voor Langdurige Zorg en Sport van 13 mei 2022 inzake het verslag van de EU Onderwijs-, Jeugd-, Cultuur- en Sportraad (OJCS-Raad) voor het onderdeel Sport op 4 april 2022 (Kamerstuk 21 501-34, nr. 384);
– brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 16 juni 2022 inzake het verslag van de Onderwijs-, Jeugd-, Cultuur- en Sportraad (OJCS-Raad) voor het onderdeel Jeugd van 5 april 2022 (Kamerstuk 21 501-34, nr. 385);
– brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 2 september 2022 inzake het fiche: Raadsaanbeveling trajecten naar succes op school (Kamerstuk 22 112, nr. 3486).
De vragen en opmerkingen zijn op 22 november 2022 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 25 november 2022 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie,
Michon-Derkzen
Adjunct-griffier van de commissie,
Bosnjakovic
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de «OJCS-Raad van 28-29 november 2022». De leden hebben hierover nog een aantal vragen.
De leden van de VVD-fractie lezen in het werkprogramma van de Europese Commissie voor 2023 dat de Commissie wil toewerken naar een Europese onderwijsruimte in 2025. Hoe kijkt de Minister naar deze ambitie? Ziet de Minister extra mobiliteit van Europese studenten als risico voor een nog verder toenemende druk op Nederlandse universiteiten? Wat is de inzet van de Minister in Europees verband op deze ontwikkeling, zo vragen zij.
De leden van de VVD-fractie lezen in de stukken niets over studentenmobiliteit binnen de EU. De leden vragen of het thema studentenmobiliteit binnen de EU ter sprake zal komen tijdens de OJCS-Raad. Hoe kijkt de Minister aan tegen de doelstelling van de Europese Commissie om in 2025 tot één onderwijsruimte te komen, zo vragen zij.
De leden van de VVD-fractie hebben goede notie genomen van het agendapunt diversen, met daarop onder Cultuur/AV onder andere de Voortgangsrapportage over de Europese Mediavrijheid verordening. Mede naar aanleiding van de zeer informatieve technische briefing op 17 november 2022 in de Kamer over deze verordening en het fiche, hebben de leden een aantal vragen.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe Nederland tijdens deze raad de brede zorgen, die in het parlement en de media leven over deze verordening, op Europees niveau zal aankaarten.
Daarnaast blijkt uit de voortgangsrapportage dat er nog niet veel inhoudelijke stappen zijn genomen, dat geeft hoop dat de verordening nog bij te sturen is in een richting die meer passend is voor de Nederlandse (en Scandinavische) situatie waar een en ander reeds goed geregeld is. De leden vragen hoe Nederland zich hiervoor hard gaat maken en met welke landen het voornemens is samen op te trekken. Daarnaast vragen de leden hoe de Kamer wordt geïnformeerd als de verordening toch schuurt tegen Nederlandse fundamentele rechten en vrijheden.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister aangeeft dat veel lidstaten tijdens de bespreking in de Raadswerkgroep kritisch is op een aantal punten, zoals twijfel over de juistheid van de gekozen rechtsgrondslag (artikel 114 VWEU1), de rol/bevoegdheid van de Commissie en de Europese Raad voor Mediadiensten en nog te willen onderzoeken hoe het voorstel zich verhoudt tot hun Grondwet. Zijn dit niet ook punten van zorg die Nederland deelt? Of zou moeten delen? Steunt Nederland het verzoek van de groep lidstaten aan de Juridische Dienst van de Raad om de rechtsgrondslag van de verordening te onderzoeken, zo vragen zij.
De leden van de VVD-fractie lezen ook dat Nederland zich in de Raadswerkgroep positief heeft opgesteld ten aanzien van de doelstellingen van het voorstel maar vragen heeft gesteld over met name toezichts- en handhavings- en uitvoeringsaspecten. Kan de Minister aangeven of de volgende vragen en kritiekpunten die wat deze leden betreft onderdeel zouden moeten zijn van de Nederlandse inzet, daarbij ook aan bod kwamen of komen en welke antwoorden Nederland daarop gekregen heeft en of dat voldoende was, zo vragen zij.
Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie wat de verhouding is van de Mediavrijheid verordening tot het in artikel 7 Grondwet neergelegde absolute verbod voor de wetgever (zowel formeel als materieel) om preventieve beperkingen te introduceren voor de geschreven pers. Waarop is de gedachte van de Minister gebaseerd dat de Grondwet pas in het geding zou zijn bij een vergunningensysteem of preventief toezicht voor de geschreven pers, zo vragen zij.
De leden van de VVD-fractie vragen ook of het reguleren van de pers door uitspraken van een nieuw op te richten Europese Board – die vroeg of laat ook de geschreven pers raken – anders worden geïnterpreteerd dan een inperking van de persvrijheid zoals beschreven in artikel 7 van de Grondwet.
De leden van de VVD-fractie merken op dat Europese Commissie de interne markt gebruikt als rechtvaardiging voor de Mediavrijheid verordening. Om artikel 114 VWEU als grondslag te kunnen gebruiken moet de verordening belemmeringen in de markt wegnemen. De leden vragen of het mogelijk is uiteen te zetten welke belemmeringen zich nu voordoen of in de toekomst zijn voorzien in de Europese interne markt en of deze met dit voorstel daadwerkelijk worden weggenomen.
Daarnaast merken de leden van de VVD-fractie op, zoals ook besproken in de technische briefing van 17 november 2022, dat Nederlandse toezichthouders zich – terecht – altijd verre hebben gehouden van uitspraken over pluriformiteit bij fusies, met een expliciete verwijzing naar artikel 7 van de Grondwet. In de Mediavrijheid verordening wordt dit principe losgelaten. Hoe verhoudt dit zich tot de Grondwet? Waarom zou het beoordelen van pluriformiteit nu wel geoorloofd zijn binnen de kaders van de Grondwet, zo vragen zij.
Ook merken de leden van de VVD-fractie op dat het lijkt dat door de Nederlandse inzet nu positief geoordeeld te worden over een toets waarvan een kernbegrip niet is gedefinieerd. Welke definitie van het begrip pluriformiteit is aanvaardbaar? En op welke basis wordt die geënt en door wie, zo vragen zij.
De leden van de VVD-fractie vragen vervolgens, nu de Commissie krachtens de Mediavrijheid verordening de aanbeveling geeft uitgebreide adviezen die ingrijpen in de organisatie van redacties uitgeeft, hoe vrijblijvend deze adviezen voor mediapartijen zijn als de Europese Commissie zich het recht voorbehoudt om bij onvoldoende uitvoering de aanbevelingen te herzien.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de agenda van de OJCS-Raad aandacht zal besteden aan jongerenparticipatie en dat er specifiek ruimte is voor de verschillende belangen van jongeren, zoals gelijkheid en solidariteit. De leden vragen of er ook aandacht is voor de mentale weerbaarheid en prestatiedruk onder jongeren.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de stukken ten behoeve van de vergaderingen van de OJCS-Raad op 28 en 29 oktober 2022. Daarover hebben zij nog de volgende vragen.
De leden van de D66-fractie zijn verbaasd over de aankondiging dat de Minister voor Langdurige Zorg en Sport zichzelf zal laten vervangen voor de EU-Sportraad, terwijl deze Minister op dezelfde dag wel namens de regering aanwezig zal zijn bij de wedstrijd Nederland-Qatar op het WK voetbal. Deze verbazing wordt versterkt omdat juist bij deze EU-Sportraad op Nederlands initiatief gesproken zal worden over het meewegen van de mensenrechtensituatie bij de toewijzing van sportevenementen. Was bij het nemen van het besluit om een regeringsdelegatie naar het WK in Qatar te sturen bekend dat hierdoor een agendaconflict zou ontstaan met deze EU-Sportraad? Was dat ook bekend bij het maken van de keuze om specifiek de Minister voor Langdurige Zorg en Sport naar het WK in Qatar te laten gaan? Is daarbij bijvoorbeeld overwogen om de Minister van Buitenlandse Zaken samen met de mensenrechtenambassadeur naar het WK in Qatar af te vaardigen? Zou daarmee niet juist het signaal worden afgegeven dat de regeringsdelegatie naar het WK écht wordt gebruikt om de mensenrechtensituatie in Qatar aan te kaarten zoals het kabinet zelf ook stelt, terwijl de Minister voor Langdurige Zorg en Sport zou kunnen werken aan het voorkomen van een nieuw WK in een land als Qatar, zo vragen de leden.
De leden van de D66-fractie wijzen graag op de uitspraak van de Kamer om geen regeringsdelegatie naar het WK in Qatar te laten gaan, waar deze leden nog steeds van harte achter staan2. Is de Minister bereid alsnog gehoor te geven aan deze Kameruitspraak, nu na een lange lijst van nieuwe misstanden rondom het WK in Qatar ook blijkt dat hiermee de Minister zich bij een belangrijke afspraak moet worden vervangen? Is overwogen om een regeringsdelegatie naar een andere wedstrijd te laten gaan dan de wedstrijd tussen Nederland en Qatar? Kan de Minister reflecteren op het signaal dat het Nederlandse kabinet geeft aan de internationale gemeenschap als de Minister voor Langdurige Zorg en Sport verstek laat gaan bij de bespreking van dit onderwerp in de Europese Sportraad? Op welke manier wil de Minister voor Langdurige Zorg en Sport gestand doen aan de uitspraak die zij bij het debat op 1 november jl. heeft gedaan dat zij zeker van zins is om te proberen daar aan de voorkant zo veel mogelijk aan te doen met een verwijzing naar deze vergadering van de Europese Sportraad? Wat verstaat de Minister onder een actieve positie, als zij hier niet heen zal gaan, zo vragen de leden.
De leden van de D66-fractie hopen dat de bespreking van de toewijzing van grote sportevenementen in de Europese Sportraad zal leiden tot een kentering. Kan de Minister aangeven welke diplomatieke middelen worden aangewend aanvullend op de acties die genoemd worden in de geannoteerde agenda? Op welke manier wordt vrijheid van meningsuiting betrokken bij dit onderwerp, in het licht van de recente verwerpelijke straf die de FIFA heeft opgelegd bij het dragen van de One Love-armband? Welke concrete maatregelen verwacht Nederland dat het resultaat zullen zijn van de bespreking van dit onderwerp in de Europese Sportraad en op welke termijn? Wat is het speelveld binnen de EU op dit onderwerp, zo vragen zij.
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Met interesse heb ik kennisgenomen van de vragen van de fracties van uw Kamer. Ik dank hen voor hun inbreng. De antwoorden houden dezelfde volgorde aan zoals in de inbreng van de fracties. Ik heb hierbij de vragen cursief overgenomen.
Beantwoording van de inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie lezen in het werkprogramma van de Europese Commissie voor 2023 dat de Commissie wil toewerken naar een Europese onderwijsruimte in 2025. Hoe kijkt de Minister naar deze ambitie? Ziet de Minister extra mobiliteit van Europese studenten als risico voor een nog verder toenemende druk op Nederlandse universiteiten? Wat is de inzet van de Minister in Europees verband op deze ontwikkeling, zo vragen zij.
Het streven naar een Europese onderwijsruimte voert terug naar een bijeenkomst van staatshoofden en regeringsleiders in Gotenburg in november 2017. In 2020 heeft de Europese Commissie mede op basis van verschillende beleidsdebatten in de Raad en raadsconclusies over dit streven voorstellen gedaan voor concretisering3. Ik deel de inzet van het vorige kabinet naar aanleiding van die voorstellen en de resolutie van de Raad hierover begin 20214. Het uitgangspunt hierbij is de toegevoegde waarde die onderwijssamenwerking in Europa heeft voor de bevordering van onderwijskwaliteit in verschillende sectoren; dat leermobiliteit en grensoverschrijdende samenwerking als aanjagers werken voor het verbeteren van kwaliteit en dat obstakels voor mobiliteit moeten worden weggenomen.
Onlangs heeft de Commissie een eerste voortgangsrapport over de geboekte resultaten gepubliceerd, waartoe de Raad begin 2021 had verzocht. Naar verwachting zal dit uitgebreider worden besproken tijdens het Zweedse voorzitterschap in 2023. Ik zal uw Kamer op dat moment hierover ook verder informeren. Eén van de recente voorstellen in het kader van de Europese onderwijsruimte betrof ook een Mededeling Europese strategie voor universiteiten en Raadsaanbeveling transnationale samenwerking hoger onderwijs. Ik heb u eerder hierover geïnformeerd5. In het Commissie Werkprogramma 2023 heeft de Commissie aangekondigd met een voorstel voor een Europees leermobiliteitskader voor alle onderwijssectoren te komen. Ik verwijs u op dit punt naar de bredere kabinetsreactie op het werkprogramma die uw Kamer binnenkort wordt toegezonden.
De hogeronderwijsruimte in Nederland is reeds volledig open voor EER-studenten, een Europese onderwijsruimte brengt hierin geen verandering. Studenten uit de EU dienen volgens het EU-recht in principe gelijk behandeld te worden met Nederlandse studenten wat betreft de toegankelijkheid van het onderwijs. Dit geldt ook voor personen uit de (overige) lidstaten binnen de EER op grond van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
Het uitgangspunt van het EU-recht is dat maatregelen geen direct of indirect onderscheid mogen maken tussen Nederlandse en EER-studenten. Hierdoor zijn in beginsel maatregelen die de beperking van de toegang van EER-studenten tot doel hebben niet mogelijk.
Extra mobiliteit van Europese studenten richting Nederland kan verdeeld worden in twee typen mobiliteit; studiepuntmobiliteit en diplomamobiliteit. Studiepuntmobiliteit is wederkerige mobiliteit, wat zorgt voor uitwisseling tussen diverse EER-landen en waar ik grote voorstander van ben. Voor diplomamobiliteit ligt dit anders, dit is nu niet wederkerig: de inkomende diplomamobiliteit is veel hoger dan de uitgaande. Nuffic is op mijn verzoek met een actieplan gestart om de ervaren drempels voor uitgaande diplomamobiliteit weg te nemen. Op dit moment ben ik bezig met een toekomstverkenning naar internationalisering in het hoger onderwijs. Hierin wordt ook gekeken naar de internationale instroom voor diplomamobiliteit en mogelijkheden om te kunnen sturen op die internationale instroom.
Overigens is de instroom van internationale studenten lang niet voor alle Nederlandse hogeronderwijsinstellingen een probleem. Begin 2023 ontvangt de Tweede Kamer een brief met beleidsvoorstellen voor het meer beheersbaar maken van de internationale instroom, waarbij voor de studenten uit de EER dus weinig directe sturing mogelijk zal zijn. In Europees verband zet ik in op «brain circulation», wat moet bijdragen aan meer balans in diplomamobiliteit in Europa.
De leden van de VVD-fractie lezen in de stukken niets over studentenmobiliteit binnen de EU. De leden vragen of het thema studentenmobiliteit binnen de EU ter sprake zal komen tijdens de OJCS-Raad. Hoe kijkt de Minister aan tegen de doelstelling van de Europese Commissie om in 2025 tot één onderwijsruimte te komen, zo vragen zij.
Het onderwerp studentenmobiliteit staat niet op de agenda van deze Raad. Op mijn inzet t.a.v. de Europese onderwijsruimte en het thema studentenmobiliteit ben ik hiervoor ingegaan.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe Nederland tijdens deze raad de brede zorgen, die in het parlement en de media leven over deze verordening, op Europees niveau zal aankaarten.
Daarnaast blijkt uit de voortgangsrapportage dat er nog niet veel inhoudelijke stappen zijn genomen, dat geeft hoop dat de verordening nog bij te sturen is in een richting die meer passend is voor de Nederlandse (en Scandinavische) situatie waar een en ander reeds goed geregeld is. De leden vragen hoe Nederland zich hiervoor hard gaat maken en met welke landen het voornemens is samen op te trekken. Daarnaast vragen de leden hoe de Kamer wordt geïnformeerd als de verordening toch schuurt tegen Nederlandse fundamentele rechten en vrijheden.
Het kabinet acht het voorstel niet in strijd met de fundamentele rechten en vrijheden. Voorafgaand toezicht op de inhoud van radio of televisieprogramma’s of perspublicaties (censuur) is in de Nederlandse Grondwet verboden. Ook een (impliciet) vergunningensysteem zou de persvrijheid kunnen beknotten. Het voorstel van de Europese Commissie is daar niet op gericht en bevat geen bepalingen waarin dit wordt geregeld. De waarborging van de fundamentele rechten en vrijheden zijn voor het kabinet een continu aandachtspunt, ook tijdens de onderhandelingen. Nederland staat hier niet alleen in en zal bovendien in de onderhandelingen steeds optrekken met gelijkgestemde lidstaten. Scandinavische landen zijn hierbij logische partners maar gedurende het onderhandelingsproces zal ook bekeken worden of er raakvlakken zijn met andere lidstaten.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister aangeeft dat veel lidstaten tijdens de bespreking in de Raadswerkgroep kritisch is op een aantal punten, zoals twijfel over de juistheid van de gekozen rechtsgrondslag (artikel 114 VWEU6), de rol/bevoegdheid van de Commissie en de Europese Raad voor Mediadiensten en nog te willen onderzoeken hoe het voorstel zich verhoudt tot hun Grondwet. Zijn dit niet ook punten van zorg die Nederland deelt? Of zou moeten delen? Steunt Nederland het verzoek van de groep lidstaten aan de Juridische Dienst van de Raad om de rechtsgrondslag van de verordening te onderzoeken, zo vragen zij.
Het klopt dat de Juridische Dienst van de Raad (JDR) momenteel onderzoek doet naar de juistheid van de gekozen grondslag. Zoals met u gedeeld is in het BNC-fiche, oordeelt het kabinet positief over de grondslag. Mediadiensten maken onderdeel uit van de interne markt. De Commissie is bevoegd om voorstellen te doen die de werking van de interne markt betreffen. Het kabinet deelt de zorg op dit moment niet en wacht de uitkomsten van het onderzoek van de JDR af.
De leden van de VVD-fractie lezen ook dat Nederland zich in de Raadswerkgroep positief heeft opgesteld ten aanzien van de doelstellingen van het voorstel maar vragen heeft gesteld over met name toezichts- en handhavings- en uitvoeringsaspecten. Kan de Minister aangeven of de volgende vragen en kritiekpunten die wat deze leden betreft onderdeel zouden moeten zijn van de Nederlandse inzet, daarbij ook aan bod kwamen of komen en welke antwoorden Nederland daarop gekregen heeft en of dat voldoende was, zo vragen zij.
Het kabinet heeft een positieve grondhouding aangenomen ten opzichte van de doelstellingen van het voorstel. Nu wordt het voorstel in de Raadswerkgroep nog verkennend besproken. Nederland heeft in deze verkennende fase in de Raadswerkgroep vragen over uitvoeringsaspecten gesteld. Ook andere lidstaten hebben hier vragen over gesteld. De antwoorden van de Europese Commissie wordt afgewacht. Op basis van deze antwoorden zal het kabinet de inhoudelijke inbreng van Nederland verder vormgeven.
Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie wat de verhouding is van de Mediavrijheid verordening tot het in artikel 7 Grondwet neergelegde absolute verbod voor de wetgever (zowel formeel als materieel) om preventieve beperkingen te introduceren voor de geschreven pers. Waarop is de gedachte van de Minister gebaseerd dat de Grondwet pas in het geding zou zijn bij een vergunningensysteem of preventief toezicht voor de geschreven pers, zo vragen zij.
De Grondwet regelt een absoluut censuurverbod. Hiermee is ook de persvrijheid in Nederland gewaarborgd. Dat betekent dat media nooit toestemming hoeven te vragen of te krijgen van de overheid om hun producties te publiceren. Ook mag vanwege deze uitingsvrijheid de geschreven pers niet worden onderworpen aan een (impliciet) vergunningensysteem. Hiermee is niet gezegd dat het kabinet van mening is dat alleen in zo’n geval de Grondwet in het geding is. Overigens volgt een dergelijke vergunningensysteem naar het oordeel van het kabinet ook niet uit het voorstel van de Europese Commissie. Het voorstel belemmert mediadiensten niet om hun producties te publiceren en wordt daarmee niet in strijd met de Grondwet geacht. Ook de zelfregulering, zoals die traditioneel in de Nederlandse pers wordt toegepast, wordt niet belemmerd door het voorstel.
De Europese Commissie is verplicht om bij elke rechtshandeling het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie te eerbiedigen. De wetgevende voorstellen van de Commissie moeten dus in lijn zijn met het Handvest. In het Handvest worden de vrijheid van meningsuiting (waar persvrijheid een onderdeel van is) en het belang van een pluriforme media geborgd.
De leden van de VVD-fractie vragen ook of het reguleren van de pers door uitspraken van een nieuw op te richten Europese Board – die vroeg of laat ook de geschreven pers raken – anders worden geïnterpreteerd dan een inperking van de persvrijheid zoals beschreven in artikel 7 van de Grondwet.
De regering acht het samenwerkingsverband van EU-mediatoezichthouders niet als een inbreuk op het censuurverbod. Er wordt geen vooraf toezicht geïntroduceerd op de pers.
De Europese Raad voor Mediadiensten (in de Engelse vertaling: European Board for Media Services) zal de Commissie voorzien van expertise, kan opinies uitgeven (onder meer over concentraties op de mediamarkt) en bevordert de samenwerking tussen de Europese mediatoezichthouders. De precieze taken van deze Raad zijn omschreven in artikel 12 van het voorstel.
De leden van de VVD-fractie merken op dat Europese Commissie de interne markt gebruikt als rechtvaardiging voor de Mediavrijheid verordening. Om artikel 114 VWEU als grondslag te kunnen gebruiken moet de verordening belemmeringen in de markt wegnemen. De leden vragen of het mogelijk is uiteen te zetten welke belemmeringen zich nu voordoen of in de toekomst zijn voorzien in de Europese interne markt en of deze met dit voorstel daadwerkelijk worden weggenomen.
Gelijktijdig met de publicatie van de concept-verordening heeft de Europese Commissie een impact assessment gepubliceerd. De Commissie baseert zich hierin op een uitgezette consultatie, waarin (grote) mediabedrijven aangaven dat de nationale regels soms te beperkend zijn om in een andere EU-lidstaat te opereren. De Commissie beroept zich op de antwoorden uit de consultatie ter onderbouwing van het voorstel. De voorgestelde harmonisatie op verschillende onderdelen uit de voorgestelde verordening kan deze belemmeringen aldus wegnemen.
Daarnaast merken de leden van de VVD-fractie op, zoals ook besproken in de technische briefing van 17 november 2022, dat Nederlandse toezichthouders zich – terecht – altijd verre hebben gehouden van uitspraken over pluriformiteit bij fusies, met een expliciete verwijzing naar artikel 7 van de Grondwet. In de Mediavrijheid verordening wordt dit principe losgelaten. Hoe verhoudt dit zich tot de Grondwet? Waarom zou het beoordelen van pluriformiteit nu wel geoorloofd zijn binnen de kaders van de Grondwet, zo vragen zij.
Ongeveer de helft van de Europese lidstaten kent een pluriformiteitstoets bij concentraties. De lidstaten gebruiken de toets om mediapluralisme te waarborgen. In Nederland is een dergelijke toetsing niet bij wet geregeld. Wel onderschrijft Nederland het belang van het waarborgen van mediapluralisme. Dit is als zodanig niet strijdig met artikel 7 van de Grondwet, zolang er geen sprake is van preventieve materiële toetsing, wat er op neerkomt dat de toetsing op geen enkele wijze verband mag houden met een oordeel over de inhoud van publicaties. Dat was in het verleden het uitgangspunt bij de Tijdelijke Wet Mediaconcentraties en dat zal het ook in de toekomst zijn. Er is geen sprake van dat dit principe losgelaten zou worden.
Ook merken de leden van de VVD-fractie op dat het lijkt dat door de Nederlandse inzet nu positief geoordeeld te worden over een toets waarvan een kernbegrip niet is gedefinieerd. Welke definitie van het begrip pluriformiteit is aanvaardbaar? En op welke basis wordt die geënt en door wie, zo vragen zij.
Zoals in het BNC-fiche is gemeld, doet het Commissariaat voor de Media nu onderzoek naar een model om pluriformiteit te meten. Het kabinet wacht de uitkomsten van dat onderzoek af. Ook zal het kabinet lering trekken uit de richtsnoeren die de Europese Commissie zal opstellen op dit onderwerp. De richtsnoeren van de Europese Commissie dienen als aanbeveling, en zijn niet juridisch bindend.
De leden van de VVD-fractie vragen vervolgens, nu de Commissie krachtens de Mediavrijheid verordening de aanbeveling geeft uitgebreide adviezen die ingrijpen in de organisatie van redacties uitgeeft, hoe vrijblijvend deze adviezen voor mediapartijen zijn als de Europese Commissie zich het recht voorbehoudt om bij onvoldoende uitvoering de aanbevelingen te herzien.
De Europese Commissie heeft de Aanbeveling uitgegeven om mediadiensten te helpen met de interne waarborgen van redactionele vrijheid (sectie II van de Aanbeveling). Deze Aanbeveling is voor dat gedeelte geheel vrijwillig. De Europese Commissie zal, blijkens de slotbepalingen, wel gesprekken organiseren met lidstaten en stakeholders over het onderwerp «redactionele onafhankelijkheid». Het European News Media Forum zal daarbij nauw betrokken worden. De bepaling waar de VVD-fractie op doelt is vooral wetstechnisch van aard: de Aanbeveling is immers nu al «van kracht», terwijl de onderhandelingen over de Verordening zelf nog maar net begonnen zijn. Mocht de Verordening inhoudelijk nog (sterk) wijzigen, dan heeft de Commissie de ruimte om de Aanbeveling te herzien. Het zal ook dan een aanbeveling blijven.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de agenda van de OJCS-Raad aandacht zal besteden aan jongerenparticipatie en dat er specifiek ruimte is voor de verschillende belangen van jongeren, zoals gelijkheid en solidariteit. De leden vragen of er ook aandacht is voor de mentale weerbaarheid en prestatiedruk onder jongeren.
Dit is een belangrijk onderwerp wat zowel nationaal als internationaal mijn aandacht heeft. Mentale gezondheid van jongeren is opgenomen in de EU-Jongerenstrategie 2019–2027, in het bijzonder in het door Europese jongeren geagendeerde EU Jeugddoel 5: geestelijke gezondheid en welzijn. Het is onderwerp van gesprek met Europese collega’s, en tijdens EU-conferenties, peer learnings, EU-jongerendialoog en het Europees jaar van de jeugd. De aandacht voor het onderwerp is sinds corona nog toegenomen. Tijdens de aankomende OJCS-Raad kan het onderwerp ter sprake komen, maar het staat niet apart geagendeerd.
Beantwoording van de inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie zijn verbaasd over de aankondiging dat de Minister voor Langdurige Zorg en Sport zichzelf zal laten vervangen voor de EU-Sportraad, terwijl deze Minister op dezelfde dag wel namens de regering aanwezig zal zijn bij de wedstrijd Nederland-Qatar op het WK voetbal. Deze verbazing wordt versterkt omdat juist bij deze EU-Sportraad op Nederlands initiatief gesproken zal worden over het meewegen van de mensenrechtensituatie bij de toewijzing van sportevenementen. Was bij het nemen van het besluit om een regeringsdelegatie naar het WK in Qatar te sturen bekend dat hierdoor een agendaconflict zou ontstaan met deze EU-Sportraad? Was dat ook bekend bij het maken van de keuze om specifiek de Minister voor Langdurige Zorg en Sport naar het WK in Qatar te laten gaan? Is daarbij bijvoorbeeld overwogen om de Minister van Buitenlandse Zaken samen met de mensenrechtenambassadeur naar het WK in Qatar af te vaardigen? Zou daarmee niet juist het signaal worden afgegeven dat de regeringsdelegatie naar het WK écht wordt gebruikt om de mensenrechtensituatie in Qatar aan te kaarten zoals het kabinet zelf ook stelt, terwijl de Minister voor Langdurige Zorg en Sport zou kunnen werken aan het voorkomen van een nieuw WK in een land als Qatar, zo vragen de leden.
De leden van de D66-fractie wijzen graag op de uitspraak van de Kamer om geen regeringsdelegatie naar het WK in Qatar te laten gaan, waar deze leden nog steeds van harte achter staan7. Is de Minister bereid alsnog gehoor te geven aan deze Kameruitspraak, nu na een lange lijst van nieuwe misstanden rondom het WK in Qatar ook blijkt dat hiermee de Minister zich bij een belangrijke afspraak moet worden vervangen? Is overwogen om een regeringsdelegatie naar een andere wedstrijd te laten gaan dan de wedstrijd tussen Nederland en Qatar? Kan de Minister reflecteren op het signaal dat het Nederlandse kabinet geeft aan de internationale gemeenschap als de Minister voor Langdurige Zorg en Sport verstek laat gaan bij de bespreking van dit onderwerp in de Europese Sportraad? Op welke manier wil de Minister voor Langdurige Zorg en Sport gestand doen aan de uitspraak die zij bij het debat op 1 november jl. heeft gedaan dat zij zeker van zins is om te proberen daar aan de voorkant zo veel mogelijk aan te doen met een verwijzing naar deze vergadering van de Europese Sportraad? Wat verstaat de Minister onder een actieve positie, als zij hier niet heen zal gaan, zo vragen de leden.
De leden van de D66-fractie hopen dat de bespreking van de toewijzing van grote sportevenementen in de Europese Sportraad zal leiden tot een kentering. Kan de Minister aangeven welke diplomatieke middelen worden aangewend aanvullend op de acties die genoemd worden in de geannoteerde agenda? Op welke manier wordt vrijheid van meningsuiting betrokken bij dit onderwerp, in het licht van de recente verwerpelijke straf die de FIFA heeft opgelegd bij het dragen van de One Love-armband? Welke concrete maatregelen verwacht Nederland dat het resultaat zullen zijn van de bespreking van dit onderwerp in de Europese Sportraad en op welke termijn? Wat is het speelveld binnen de EU op dit onderwerp, zo vragen zij.
In antwoord op uw vragen zullen de afwegingen die zijn gemaakt bij de delegatie die naar Qatar gaat, de keuze voor de wedstrijd en de keuze om de Minister voor Langdurige Zorg en Sport te sturen hieronder worden toegelicht. Daarna worden de verwachtingen voor de OJCS-Raad toegelicht.
Het kabinet heeft besloten dat zoals gebruikelijk de Minister voor Langdurige Zorg en Sport aanwezig zal zijn bij een groepswedstrijd van het Nederlands elftal, in dit geval de wedstrijd tegen gastland Qatar op dinsdag 29 november. We hebben verschillende afwegingen gemaakt, maar besloten dat de Minister voor Langdurige Zorg en Sport, als vertegenwoordiger van het kabinet, zal gaan. Daarbij zijn verschillende zaken in overweging genomen:
• Topsportevenementen: het WK is een belangrijk topsportevenement en het is daarbij gebruikelijk dat de Minister voor Langdurige Zorg en Sport afgevaardigde is namens het kabinet in de eerste speelronde.
• Belang bilaterale diplomatie: tijdens het WK zal de Minister voor Langdurige Zorg en Sport ook aandacht aan het onderwerp mensenrechten besteden, juist door daar aanwezig te zijn kan ook de verbinding in stand blijven voor de constructief-kritische dialoog met Qatar.
• Afvaardiging andere landen: EU-lidstaten en andere gelijkgezinde landen die de Nederlandse zorgen over de positie van arbeidsmigranten in Qatar delen, zijn voornemens om een officiële delegatie af te vaardigen. De samenstelling van regeringsdelegaties van enkele andere landen zijn reeds bekend. Nederland loopt daarmee in de pas.
• De zorgen van de Kamer over de situatie van arbeidsmigranten en de mensenrechten, zoals de vrijheid van lhbtiq+ personen, in Qatar.
• Daarbij houden we ook rekening met hoe Qatar en de bredere regio hiernaar kijken.
Op dit moment wordt het programma nog voorbereid in samenwerking met de Nederlandse ambassade in Qatar. De inzet hierbij is om zowel te spreken met de Qatarese autoriteiten als met de International Labour Organisation (ILO).
Juist daarom is de keuze gemaakt om naar de derde wedstrijd te gaan. Hiervoor is een uitnodiging ontvangen van het gastland Qatar en dit is een goed moment om de dialoog met hen voort te zetten. Recente nieuwsberichten geven juist aan waarom het voeren van een dialoog belangrijk is. Die berichten leiden niet tot een nieuwe afweging.
Op het moment dat de keuze is gemaakt dat de Minister voor Langdurige Zorg en Sport naar de wedstrijd Oranje – Qatar zou gaan, was het agendaconflict bekend en is er gezocht naar passende vervanging. Omdat Nederland het belangrijk vindt om de EU-Sportraad te benutten om het respecteren van mensenrechten bij sportevenementen te agenderen zal de
Staatssecretaris van VWS, Maarten van Ooijen, deelnemen aan de EU-Sportraad. De Sportraad is één onderdeel van de Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport Raad. Nederland geeft daarmee internationaal niet het signaal af de EU-Sportraad niet belangrijk te vinden.
Nederland heeft een aanvullend agendapunt aangevraagd voor de EU-Sportraad om het respecteren van mensenrechten aan te kaarten. Nederland zal tijdens de EU-Sportraad de Commissie uitnodigen om in kaart te brengen welke acties Internationale Sportorganisaties hebben ondernomen om ervoor te zorgen dat mensenrechten zwaar worden meegewogen bij de toewijzing van grote sportevenementen, met volledige inachtneming van de autonomie van de sportsector.
Ook zal Nederland de Europese Commissie en de lidstaten van de Europese Unie oproepen om internationale federaties en organisatoren van andere grote internationale sportevenementen, op te roepen om te waken voor mensenrechten voor, tijdens en na grote sportevenementen. En om samen met het organiserend comité actie te ondernemen en waar nodig te compenseren wanneer rechten worden geschonden. Nederland nodigt de Europese Commissie uit om namens de Europese Unie en haar lidstaten dit gesprek te voeren. Vrijheid van meningsuiting valt daarbij onder het respecteren van mensenrechten.
Nederland verwacht dat het voeren van deze discussie kan leiden tot constructieve gesprekken met internationale sportfederaties. Dat is niet iets dat Nederland alleen kan doen. Het moet in EU-verband in gezamenlijkheid worden opgepakt. U wordt geïnformeerd over de uitkomsten van de discussie bij dit agendapunt en over mogelijke vervolgstappen.