[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen 1 en 2 december

Raad voor Concurrentievermogen

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2022D50937, datum: 2022-12-05, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-30-569).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 21501 30-569 Raad voor Concurrentievermogen.

Onderdeel van zaak 2022Z23631:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2022-2023

21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen

Nr. 569 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 5 december 2022

De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de brief van 18 november 2022 over de geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen 1 en 2 december (Kamerstuk 21 501-30, nr. 568), over de brief van 9 september 2022 over het Fiche: Mededeling Nieuwe Europese Innovatie Agenda (kamerstuk 22 112, nr. 3940), over de brief van p september 2022 over het Fiche: Machtigingsverordening Raad voor steunmaatregelen op het gebied van spoorvervoer, binnenvaart en multimodaal vervoer (Kamerstuk 22 112, nr. 3491), over de brief van 28 september 2022 over antwoorden op vragen commissie over o.a. de geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen van 29 september 2022 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 565) (Kamerstuk 21 501-30, nr. 566) en over de brief van 21 oktober 2022 over het verslag Raad voor Concurrentievermogen 29 september 2022 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 5657.

De vragen en opmerkingen zijn op 29 november 2022 aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 30 november 2022 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie,
Agnes Mulder

Adjunct-griffier van de commissie,
Van Dijke

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie en reactie van de bewindspersoon

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de stukken betreffende de Raad voor Concurrentievermogen / Interne Markt en Industrie / Onderzoek en Ruimtevaart van 1 en 2 december. Zij wensen de Minister nog over enkele zaken verduidelijking te vragen.

De leden van de D66-fractie waarderen de brede beantwoording van de Minister op de vragen die door de Kamer zijn voorgelegd voorafgaand aan de vorige Raad voor Concurrentievermogen.

In de beantwoording lezen de leden dat onder andere investeringen in innovatie en publiek-private samenwerkingsverbanden belangrijk zijn voor het concurrentievermogen van de EU. De leden zoeken hierin nog enkele verduidelijking en specificering. Op welke manier worden publiek-private samenwerkingsverbanden bevorderd? Gebeurt dit grensoverschrijdend of is elke lidstaat verantwoordelijk voor de publiek-private samenwerkingsverbanden die de lidstaat kent? Waar komen deze investeringen vandaan? Gaat dit over extra investeringen, of over al bestaande investeringen? Op welke manier worden publiek-private samenwerkingsverbanden in Nederland geïntensiveerd? Welke rol spelen zij in het versterken van Europese innovatieve ecosystemen? Wat is de rol van de ROMs hierin? Kan de Minister de Kamer van een overzicht hierin voorzien?

Grensoverschrijdende publiek-private samenwerkingsverbanden kunnen op diverse wijzen tot stand komen. Zo zijn er de onderzoeks- en innovatie gerichte Joint Undertakings onder Horizon Europa, het Europese raamwerkprogramma voor onderzoek en innovatie. Een belangrijk voorbeeld daarvan is de KDT JU, welke medio 2023 zal overgaan in de Chips Joint Undertaking. Een tweede vorm zijn een veelheid aan publiek-private samenwerkingsverbanden die voortkomen uit Europese regelingen waaronder EFRO/Interreg. Een derde vorm aan publiek-private samenwerking zijn de zogenaamde Important Projects of Common European Interest (IPCEIs). Nederland neemt op dit moment deel aan de volgende in al lopende, of in ontwikkeling zijnde, IPCEIs, te weten IPCEI Waterstof – diverse golven –, IPCEI Micro-elektronica, IPCEI Cloud infrastructuur en diensten en de IPCEI Health.

De leden van de D66-fractie lezen dat het kabinet van mening is dat langetermijninvesteringen belangrijk zijn op diverse terreinen voor het EU-cohesiebeleid. Bestaat er een langetermijnvisie waarop deze investeringen worden toegespitst? Worden deze investeringen op Europees niveau gedaan? Wat is de verantwoordelijkheid hierbij van de verschillende lidstaten? Staan de neuzen van de lidstaten dezelfde kant op betreffende de inzet op structurele hervorming van innovatie, vergroening, digitalisering, menselijk kapitaal en sociale inclusie? Zo nee, belemmert dit de inzet op langetermijninvesteringen? Op elke manier maakt Nederland zich hard voor deze belangrijke pijlers?

Het cohesiebeleid heeft als doel «de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio’s en de achterstand van de minst begunstigde regio’s, te verkleinen». Dat wordt verder uitgewerkt in 5 beleidsdoelstellingen:

• een slimmer Europa – innovatieve en slimme economische transformatie;

• een groener, koolstofarm Europa;

• een meer verbonden Europa – mobiliteit en regionale ICT-connectiviteit;

• een socialer Europa – door de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten;

• een Europa dat dichter bij de burger staat – de duurzame en geïntegreerde ontwikkeling van stads-, plattelands- en kustgebieden bevorderen via lokale initiatieven.

Aangezien elke regio zijn specifieke sociaal economische structuur en uitdagingen heeft, formuleren alle regio’s een zogenaamde «smart specialisation strategy», waarin ze ingaan op welke type investeringen voor hun regio de meeste toegevoegde waarde hebben.

Cohesiebeleid wordt uitgevoerd in zogenaamd «gedeeld beheer». Dat wil zeggen dat de verantwoordelijkheid voor de uitvoering tussen lidstaten en de EC gedeeld wordt. In Nederland worden de fondsen onder het cohesiebeleid uitgevoerd door verschillende partijen. Zo voert Uitvoering van Beleid bijvoorbeeld het Europees Sociaal Fonds+ (ESF+) uit en worden EFRO-fondsen en het Just Transition Fund uitgevoerd door provincies en gemeenten.

Tijdens besprekingen en onderhandelingen over het cohesiebeleid draagt Nederland uit dat het cohesiebeleid primair ingezet moet worden voor structurele hervorming van innovatie, vergroening, digitalisering, menselijk kapitaal en sociale inclusie. Over het algemeen bestaat er een gedeeld beeld tussen alle lidstaten voor wat betreft deze primaire doelen van het cohesiebeleid.

EU Chips Act

De leden van de D66-fractie wensen de Minister tevens enkele vragen voor te leggen betreffende de inzet voor de komende Raad op 1 en 2 december. Zij hebben nog enkele vragen over de EU Chips Act. De leden willen graag weten wat het effect is van het crisismechanisme op het Europese vestigingsklimaat, gezien hier zorgen over bestaan.Op welke manier is dit marktingrijpen vormgegeven.

Het kabinet hecht belang aan een sterk Europees vestigingsklimaat. Zeer ingrijpende crisismaatregelen waarvan het lastig te voorspellen is wanneer en hoe ze ingezet zullen worden hebben mogelijk negatieve effecten op het vestigingsklimaat. Het kabinet heeft tijdens de onderhandelingen bepleit om de inzetbaarheid van het instrument smal te houden en de voorspelbaarheid ervan te verhogen. Zo wordt de ontvangende productiefaciliteit gehoord over de haalbaarheid, zijn orders alleen mogelijk indien eindgebruikers voldoende hebben gedaan om problemen in hun toeleveringsketen te voorkomen en/of mitigeren en stelt de Commissie een uitvoeringshandeling op met de verdere praktische en organisatorische uitwerking van de order.

Priority rated orders, waardoor de Europese Commissie prioritaire orders kan plaatsen bij productiefaciliteiten, zijn mogelijk als de productiefaciliteit een Integrated Production Facility- of Open EU Foundry-label heeft, op andere wijze staatssteun ontvangt of soortgelijke verplichtingen in derde landen heeft.

Hoe wordt er overgegaan op het crisismechanisme en wat is hierin de rol van de verschillende lidstaten?

In Pilaar 3 van de EU Chips Act is een crisismechanisme opgenomen. Via het crisismechanisme kan de EU tijdens crisissituaties gezamenlijk optreden: door informatie op te vragen; prioritaire orders te plaatsen bij productiefaciliteiten; en door gezamenlijk in te kopen.

Dit crisismechanisme wordt door de Raad geactiveerd1 door het aannemen van een uitvoeringshandeling indien sprake is van ernstige verstoringen in de levering van halfgeleiders of ernstige belemmeringen voor de handel in halfgeleiders binnen de Unie die leiden tot aanzienlijke tekorten die de levering, reparatie en onderhoud van essentiële producten die door kritieke sectoren worden gebruikt verhinderen. Het kabinet heeft ervoor gepleit om de crisisfase alleen in te roepen voor de meest prangende situaties en alleen voor de meest kritieke sectoren, zoals genoemd in de bijlage van de Richtlijn betreffende de veerkracht van kritieke entiteiten.2 Alleen bij problemen binnen deze kritieke sectoren kan het crisismechanisme van de EU Chips Act geactiveerd worden.

De duur van de crisisfase is gespecificeerd in de aan te nemen uitvoeringshandeling.

De lidstaten hebben een duidelijke rol in de activatie van het crisismechanisme. De lidstaten zijn vertegenwoordigd in de Raad. De Europese Commissie legt een voorstel voor een uitvoeringshandeling voor aan de Raad om het crisismechanisme te activeren. Indien de Raad een gekwalificeerde meerderheid van stemmen bereikt, wordt de crisisfase geactiveerd. Daarnaast wordt voor activering van de crisisfase de European Semiconductor Board geconsulteerd. Hier zijn ook de lidstaten in vertegenwoordigd.

In het fiche3 lezen de leden van de D66-fractie: «Het kabinet benadrukt het belang van het betrekken van andere belanghebbenden, zoals de eindgebruikermarkten die een cruciaal onderdeel zijn in een goed werkend ecosysteem.» Kan de Minister specificeren welke markten dit zijn en wat dit betekent in de praktijk?

Eindgebruikermarkten vormen de vraagkant van de halfgeleiderindustrie. Het is daarom van belang dat zij betrokken zijn in de besluitvorming binnen de EU Chips Act en de activiteiten die voortkomen uit de wetgeving. De industrie is op verschillende manieren betrokken in de besluitvorming en de activiteiten van de EU Chips Act. De industrie neemt deel in de Chips Joint Undertaking. Voor de R&D-projecten die binnen het Chips Joint Undertaking worden gefinancierd wordt ook een bijdrage gevraagd van de industrie en kennisinstellingen. Binnen de European Semiconductor Board is ruimte voor consultatie van het bedrijfsleven. Zogenoemde «key market actors» worden geconsulteerd in de monitoring van de halfgeleiderwaardeketen.

In het fiche onderstreept het kabinet het belang om bedrijven, zoals in de eindgebruikermarkt, te betrekken in de governance van de EU Chips Act. Voorbeelden van eindgebruikermarkten in de halfgeleiderindustrie zijn bijvoorbeeld automotive, medische technologie en consumentenelektronica.

De industrie heeft een rol in de besluitvorming en adviserende processen binnen de Chips Act. Hierop is ingezet in de onderhandelingen, omdat het bedrijfsleven een grote bijdrage levert aan het behalen van de ambities, naast kennisinstellingen en de overheden zelf. De industrie kan door de European Semiconductor Board betrokken worden in de advisering aan de Commissie ten aanzien van besluitvorming binnen de EU Chips Act. Daarnaast kunnen bedrijven, waaronder ook bedrijven in de eindgebruikermarkten, via lidstaten en de Commissie vragen om prioritaire orders te plaatsen of om relevante producten voor kritieke sectoren gezamenlijk te laten inkopen.

Richtlijn inzake Corporate Sustainability Due Diligence

De leden van de D66-fractie moedigen een snelle vaststelling van de positie aan. Nieuwsberichten over vermeende misstanden in de keten van kledingbedrijf Shein benadrukken opnieuw het belang van IMVO-wetgeving. Wel zijn deze leden van mening dat snelheid niet boven zorgvuldigheid mag gaan. De aan het woord zijnde leden hebben dan ook nog enkele vragen.

De aan het woord zijnde leden zien in haar brief van 22 november dat het de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking niet is gelukt om voldoende draagvlak te genereren voor het verbreden van de reikwijdte van de richtlijn. Welke concrete stappen gaat de Minister zetten om ervoor te zorgen dat de Nederlandse ambitie met betrekking tot de reikwijdte realiteit te laten worden?

Nederland heeft, in overeenstemming met het BNC-fiche van 7 april jl.4, in de onderhandelingen bij herhaling bepleit om de reikwijdte van de concept-EU-richtlijn te verbreden. Voor verbreding van de reikwijdte in de Algemene Oriëntatie, die voorzien is in de aanstaande Raad voor Concurrentievermogen, bleek onvoldoende draagvlak bij de andere lidstaten. Momenteel werkt het Europees Parlement (EP) aan zijn positie ten aanzien van de richtlijn. Het is mogelijk dat het EP zal pleiten voor verbreding van de reikwijdte. In dat geval komt dit onderwerp opnieuw op tafel tijdens de triloogfase.

Hoe reageert de Minister op de angst van veel mkb’ers dat het ontbreken van een juridisch kader voor het mkb ervoor kan zorgen dat zij het werk van de grote bedrijven moeten opknappen? Is zij er ervan op de hoogte dat mkb’ers zelf aangeven bang te zijn voor een ongelijk speelveld als de richtlijn op deze manier wordt aangenomen? Wat vindt zij hiervan? Kan de Minister daarnaast verder toelichten wat de stand van zaken rondom de contractclausules is?

Voor het kabinet is het mkb belangrijk. In het coalitieakkoord «Omzien naar elkaar, vooruit kijken naar de toekomst is opgenomen dat het groei- en innovatief vermogen van mkb-ondernemers en bedrijven wordt versterkt en ondernemerschap wordt gestimuleerd. Dat betekent een meetbare aanpak van regeldruk, waarbij met de mkb-toets bij wetgeving getoetst wordt of regels ook voor een mkb-ondernemer uitvoerbaar zijn. Daarom heeft het kabinet in overeenstemming met de inzet omschreven in het BNC-fiche, de regeldruk en uitvoerbaarheid voor het MKB goed in het oog gehouden. Dit wordt onder meer gedaan door de inzet op coherentie met andere EU-regelgeving, om stapeling van verplichtingen te voorkomen. Ook is ingezet op conformiteit met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). Nederland heeft het voortouw genomen in een pleidooi voor een risicogerichte benadering, in plaats van de gepaste zorgvuldigheidsverplichtingen te beperken tot «gevestigde zakelijke relaties» en overmatig te leunen op contractuele garanties. Nederland kreeg in dat standpunt bijval van een tiental andere EU-lidstaten. Dergelijke aanscherpingen, in het bijzonder op contractuele garanties, zijn in de ogen van het kabinet gunstig om afwenteling op het MKB te voorkomen. Het kabinet ondersteunt ook het in het voorstel genoemde uitgangspunt dat een gepaste zorgvuldigheidsverplichting gepaard moet gaan met ondersteunende maatregelen. In dat kader pleit het kabinet ook op EU-niveau voor een doordachte mix van elkaar versterkende maatregelen, bijvoorbeeld in de vorm van een EU Actieplan voor verduurzaming van waardeketens. In Nederland wordt reeds invulling gegeven aan een doordachte mix van beleidsmaatregelen die bedrijven aansporen en ondersteunen bij het doen van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO). In dat kader is het IMVO-steunpunt, een one-stop-shop voor alle bedrijven (ook het MKB) met vragen over gepaste zorgvuldigheid, onlangs geopend. De uitvoering van de motie Van Haga5 met betrekking tot het onderzoeken hoe de regeldruk vanuit de Europese Unie teruggedrongen kan worden en de motie Rahimi c.s.6 met betrekking tot aanpak regeldruk en administratieve lasten dragen eveneens bij aan het aanpakken van de regeldruk.

Daarnaast wijzen de leden van de D66-fractie de Minister erop dat het voorstel nog niet voldoet aan de OESO-richtlijnen door het ontbreken van heldere bepalingen over herstel en toegang tot het recht voor gedupeerden. In de eerdergenoemde brief werd hier niet over gesproken en ook in de verordening met betrekking tot dwangarbeid zet het kabinet ook geen stappen richting herstel. Kan de Minister toezeggen ervoor te zorgen dat het voorstel voldoet aan de internationale raamwerken en dat de mogelijkheid tot herstel wordt verankerd?

Het kabinet hecht grote waarde aan toegang tot herstel. Nationaal blijkt dit uit het Nationaal Actieplan voor mensenrechten en bedrijfsleven, gepubliceerd op 30 juli 2022, en uit het IMVO-beleid. In Europa heeft het kabinet zich tijdens het hele onderhandelingstraject voor de Europese richtlijn ingezet voor toegang tot herstel, in overeenstemming met internationale IMVO-normen. De Nederlandse inzet op alle punten uit het BNC fiche is ook gememoreerd in de Kamerbrief van 22 november jl.

Het onlangs gepubliceerde voorstel voor een verordening inzake dwangarbeid richt zich op het weren van producten die met dwangarbeid zijn gemaakt. Het voorstel richt zich op producten, en niet de wijze van opereren van bedrijven. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft desalniettemin tijdens het Commissiedebat over de RBZ Handel van 23 november toegezegd dat zij bij de Commissie zal nagaan of en hoe herstel onderdeel van deze verordening kan zijn.

Herziene richtlijnen grotere rol consument bij groene transitie

De leden van de D66-fractie willen tot slot nog ingaan op het voortgangsrapport ten aanzien van de herziene richtlijnen voor een grotere rol voor de consument bij de groene transitie. De leden zijn zeer te spreken over de komst van eisen voor keurmerken, waaronder verplichte certificering door een onafhankelijke derde partij. Op welke manier wordt de onafhankelijkheid van deze derde partij gewaarborgd? De leden lezen dat dit vooral gaat over duurzaamheidsaspecten van producten, waaronder levensduur, de mogelijkheid tot reparatie en updates. Op welke manier wordt er ingezet op certificering van de «ware» prijs van producten? Wordt hierbij ook de compensatie van CO2-verbruik meegenomen? Hoe wordt er gezorgd voor eenduidigheid bij CO2-compensatie? Hoe wordt er ingezet op het verbod op niet-gecertificeerde keurmerken?

Het Commissievoorstel «Herziene richtlijnen grotere rol consument bij de groente transitie» (hierna: het voorstel) schrijft niet voor hoe de onafhankelijkheid van een derde partij moet worden gewaarborgd. Momenteel stelt het voorstel alleen dat certificeringsregelingen aan minimumvoorwaarden moeten voldoen inzake «transparantie en geloofwaardigheid»7 en dat deze voor het publiek toegankelijk zijn.8 Ik vind het belangrijk dat er sprake is van een onafhankelijke relatie tussen het bedrijf dat de aanvraag voor een keurmerk doet en de partij die verantwoordelijk is voor de certificeringsregeling. Om die reden zet ik mij, conform mijn toezegging in antwoord op Kamervragen9, gedurende de onderhandelingen ervoor in dat de Europese Commissie richtlijnen opstelt over dit onderwerp. Op die manier moet het voor marktpartijen duidelijk worden op welke manier de onafhankelijkheid voldoende wordt geborgd.

De hierboven omschreven verbodsbepaling geldt alleen voor keurmerken10 die niet door een derde onafhankelijke partij zijn gecertificeerd, of door een overheidsinstantie zijn ingesteld. Het gebruik van CO2 compensatie wordt niet meegenomen in de certificering zoals voorgesteld door de Commissie. Er is op dit moment geen regulering wat betreft het certificeren van CO2-compensatie.

Wel bevat het voorstel een verbod voor bedrijven om generieke milieuclaims te doen die niet zijn onderbouwd en erkend. Voorbeelden van deze claims zijn uitingen als «milieuvriendelijk», «klimaatneutraal en «groen».11 Verder stelt het voorstel dat verkopers de consument moeten informeren over onderwerpen als levensduur, de mogelijkheid tot reparatie en software-updates, wanneer zij relevante informatie hierover hebben ontvangen van de producent.

Verplichte certificering heeft tot slot voordelen bovenop het al bestaande verbod op misleidende handelspraktijken. Op dit moment kunnen keurmerken niet of onvoldoende transparant zijn. Bijvoorbeeld doordat een bedrijf zelf de eisen stelt waaraan een product of leveranciers moeten voldoen en hierop geen controle plaatsvindt. Het Commissievoorstel beoogt dit tegen te gaan.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie en reactie van de bewindspersoon

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda en hebben hierover enkele vragen. Deze leden hebben ook enkele vragen over het BNC-fiche over de Nieuwe Europese Innovatie Agenda.

Chips Act

De leden van de CDA-fractie constateren dat de (geopolitieke) ontwikkelingen in de halfgeleiderindustrie snel gaan en dat er door de Verenigde Staten steeds meer druk op ASML wordt gelegd om de export naar China te beperken. Deze leden vragen het kabinet wat de reactie is op deze ontwikkelingen en hoe dit door het kabinet meegenomen wordt in de inzet op het gebied van de Chips Act. Deze leden vragen ook of het kabinet van mening is dat het ingezette tempo bij de EU Chips Act vanwege deze ontwikkelingen vastgehouden moet worden.

De Amerikaanse maatregelen raken Nederlandse bedrijven indirect vanwege Amerikaanse dochterondernemingen en Amerikaans personeel. De Nederlandse inzet is er vooral op gericht om ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk onduidelijkheid wordt weggenomen voor de Nederlandse bedrijven. Verder wordt er met de VS gesproken over het mitigeren van onvoorziene gevolgen van deze maatregelen voor het gelijke speelveld. Dergelijke maatregelen onderstrepen het belang van het versterken van de eigen waardeketen, wat de doelstelling is van de EU Chips Act. Het kabinet is daarom van mening dat het ingezette tempo moet worden vastgehouden.

De leden van de CDA-fractie vragen het kabinet om het voorstel van de Commissie om eerdere afspraken over de inzet van decommitteringen te herzien door het bedrag daarvoor op te hogen met 400 miljoen euro voor de Chips Act nader toe te lichten en toe te lichten waarom het kabinet hier kritisch over is. Deze leden vragen verder of het kabinet het krachtenveld tussen de lidstaten op dit punt kan beschrijven.

Er wordt gedurende de triloog nog nader besloten of er binnen de Europese begroting een bedrag van 400 mln euro kan worden benut. Alle lidstaten zijn tegen het inzetten van decommiteringen om tot deze € 400 mln euro. te komen. Het kabinet is geen voorstander van decommitteringen omdat dit besluit een precedent zou scheppen om buiten het MFK-begroting te treden. Vanuit de lidstaten was er brede steun om in plaats daarvan een verklaring toe te voegen aan de algemene oriëntatie, waarin de Europese Commissie wordt opgeroepen om te zoeken naar een andere oplossing binnen de begroting.

CSDD

De leden van de CDA-fractie hebben geen verdere vragen over de inzet op de Richtlijn inzake Corporate Sustainability Due Diligence. Deze leden hopen dat de inzet van het Nederlandse kabinet zoals beschreven in het BNC-fiche en de brieven omtrent IMVO nog op verdere steun in de Raad kunnen rekenen.

BNC-fiche Innovatie Agenda

De leden van de CDA-fractie staan net als het kabinet positief tegenover de plannen voor een Nieuwe Europese Innovatie Agenda. Deze leden onderstrepen daarbij het belang van synergie tussen de verschillende EU-programma’s en de aansluiting op het nationale beleid. In dat kader vragen de leden van de CDA-fractie naar het Deep Tech Fund van Invest-NL. Deze leden vragen welke stappen het kabinet wil zetten om dit fonds zo goed mogelijk te laten aansluiten op het nieuwe Europese innovatiebeleid, aangezien de focus daar ook zal liggen op deep tech.

Het Deep Tech Fund is met kapitaal inbreng van EZK en Invest-NL opgezet. Om de technologische kennis maximaal uit te nutten en onze internationale concurrentiepositie binnen en buiten Europa te verbeteren is meer ondersteuning (zowel financieel als organisatorisch) noodzakelijk voor deeptech scale-ups. Daarbij dient te worden opgemerkt dat de investeringsbeslissingen van het Deep Tech Fund onafhankelijk van EZK en de Europese Investeringsbank (EIB) groep genomen worden door een speciaal voor dit fonds aangesteld fondsmanagement en «Investment Committee» bij Invest-NL. Via dit fonds kunnen thans kapitaal intensieve deeptech ondernemingen van financiering worden voorzien met een hoger rendement & risicoprofiel dan nu bijvoorbeeld via het Dutch Future Fund (DFF) van Invest-NL en EIB/Europees Investerings Fonds mogelijk is. Nederland heeft een Memorandom Of Understanding (MoU) getekend en heeft aangegeven te willen deelnemen aan het initiatief als het European Tech Champion Initiative (ETCI). Het ETCI initiatief kan een rol spelen bij de vervolg financieringsrondes volgend op de financiering uit het Deep Tech fonds en het overwinnen van de eerste technische en commerciële risico’s. Het deeptech fonds sluit ook goed aan bij de Europese Innovatieraad (EIC) onder Horizon Europe, waarbinnen aandacht is voor disruptieve markt-creërende innovatie om snelle technologische ontwikkelingen te ondersteunen bij met name het innovatieve mkb, start-ups en scale-ups.

De leden van de CDA-fractie vragen of in de nieuwe innovatieagenda ook plaats is voor het stimuleren van productie- en procesinnovatie, zoals door deze leden ook is bepleit bij de behandeling van de begroting 2023 van EZK. Deze leden zien bij de grote transities verduurzaming en digitalisering de noodzaak om naast de koplopers ook in te zetten op het innovatie-volgend en het brede bedrijfsleven en denken dat het stimuleren van productie- en procesinnovatie hieraan een belangrijk bijdrage kan leveren. Deze leden vragen of het kabinet dit met de leden van de CDA-fractie eens is, en of het kabinet zich hiervoor wil inzetten bij de verdere vormgeving van de Europese Innovatieagenda.

De Nieuwe Europese Innovatie Agenda (NEIA) heeft als belangrijkste focus het ontwikkelen, op de markt brengen en opschalen van nieuwe deeptech technologieën in Europa om zo oplossingen te vinden voor urgente maatschappelijke uitdagingen en de groene en digitale transities te versnellen. Procesinnovatie komt ook aan bod in de NEIA: het netwerk van European Digital Innovation Hubs wordt genoemd. Bedrijven worden door deze hubs ondersteund om te innoveren op gebied van digitalisering. De Europese Digital Innovation Hubs maken ook onderdeel uit van het instrumentarium van het kabinet. De NEIA sluit daarmee goed aan bij de nationale aanpak van het kabinet, dat inzet op het stimuleren van ondernemers om zelf over te gaan tot procesinnovatie. Het toepassen van procesinnovatie en productie-innovatie om te verduurzamen en digitaliseren is immers in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van ondernemers zelf. De overheid heeft daarbij een faciliterende rol om ondernemers die stap te laten zetten.

De leden van de CDA-fractie zijn het met het kabinet eens dat er meer aandacht moet zijn voor open strategische autonomie, en bijvoorbeeld het tegengaan van ongewenste overdracht van kennis en technologie. Deze leden vragen hoe het kabinet zich hier bij de ontwikkeling van de nieuwe agenda concreet voor gaat inzetten en wat daarvoor nodig is.

Bij de bespreking van de Raadsconclusies over de Nieuwe Europese Innovatie Agenda heeft Nederland gepleit voor een sterkere nadruk op het belang van internationale onderzoeks- en innovatiesamenwerking en economische- en kennisveiligheid, volgens het mantra «open waar het kan, beschermen waar het moet». Dit is geborgd in de Raadsconclusies.

Binnen de Europese Unie (EU) pakt Nederland een agenderende en aanjagende rol om kennisveiligheid op de EU-agenda te krijgen, de uitwisseling van best practices te stimuleren en bewustwording in de EU over kennisveiligheid te verhogen. Uw Kamer is recent per brief geïnformeerd over de bredere Nederlandse inzet op open strategische autonomie van de EU12 die er op gericht is de weerbaarheid en het handelingsvermogen van de EU te vergroten. In de bijlage van de Kamerbrief vindt uw Kamer de concrete Nederlandse en Europese acties en initiatieven. Verder wordt uw Kamer voor het einde van het jaar geïnformeerd over de voortgang van de Nederlandse aanpak op kennisveiligheid.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie en reactie van de bewindspersoon

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van onderhavige documenten. Zij constateren dat er een aantal belangrijke onderwerpen besproken worden en hebben daarover enkele vragen.

De leden van de SP-fractie zien het belang in van chips in de moderne, digitale samenleving. De leden vragen de Minister waarom er onvoldoende dekking is voor het fonds van de Europese Chipswet en hoe deze dekking gevonden zal worden. Welke private partijen investeren in het fonds en voor welk bedrag. Wat is de verhouding publiek-private financiering?

Ik verwijs u naar het antwoord betreffende de financiën dat ik aan de CDA-fractie heb verstrekt.

De Europese Commissie schat in dat de EU Chips Act zal leiden tot 43 miljard euro aan publieke en private investeringen. Pijler 1, publieke financiering via het Chips for Europe initiatief omvat ca. 9 miljard euro, waarbij ook private middelen kunnen worden opgeteld van minstens 2 miljard euro. Voor pijler 2 verwacht de Europese Commissie voor circa 32 miljard euro aan private financiering. De private investeringen kunnen een veelvoud hiervan vormen.

Hoeveel publiek geld wordt er in het fonds geïnvesteerd?

Pijler 1 van de EU Chips Act omvat de oprichting van de Chips Joint Undertaking als opvolger van het huidige Key Digital Technologies Joint Undertaking. De Commissie stelt hiervoor 4,18 miljard euro beschikbaar. Dit budget wordt aangevuld tot 11 miljard euro door de deelnemende lidstaten en private partijen. Nederland heeft zijn bijdrage voor de Key Digital Technologies Joint Undertaking en haar opvolger Chips Joint Undertaking onder het programma «Internationaal Innoveren» verhoogt van 20 miljoen euro per jaar naar 35 miljoen euro per jaar, gezien de uitbreiding van de activiteiten binnen de Chips Joint Undertaking.

Welke effecten heeft het voor het beleid indien er onvoldoende financiering wordt gevonden?

Indien er geen besluit kan worden genomen over de resterende 400 mln. voor de financiering van pijler 1, zal de EU Chips Act waarschijnlijk worden aangenomen met een lager budget. Welke gevolgen dit zal hebben voor specifieke onderdelen van pijler 1 is nog onbekend.

De leden van de SP-fractie dringen er bij de Minister op aan zich kritisch op te stellen tegenover aangaan van nieuwe begrotingsverantwoordelijkheden om de dekking van het fonds rond te krijgen. Daarbij hoort ook het aangaan van gezamenlijke leningen.

Het kabinet heeft zich uitgesproken tegen het gebruik van decommitteringen, gezien de precedentwerking die dit zou hebben. Met brede steun van lidstaten, waaronder Nederland, een bijlage toegevoegd aan de algemene oriëntatie waarin de Europese Commissie wordt opgeroepen om binnen de begroting een oplossing te vinden voor het resterende bedrag van € 400 mln. Deze discussie zal zich voortzetten tijdens de triloogfase met de Europese Commissie, het Europees Parlement en de Raad.

De leden van de SP-fractie zijn benieuwd wat de onderbouwing is voor de instelling van een fonds voor de chipsindustrie. Zijn er signalen dat deze industrie nu onvoldoende winstgevend is of in financiële moeilijkheden komt?

Het fonds voor de chipindustrie is opgezet om te blijven investeren in deze belangrijke industrie. Op dit moment bestaat er geen wereldwijd gelijk speelveld voor de chipindustrie. Hierdoor het van belang om extra aandacht te geven aan deze industrie, om zo de Nederlandse en Europese positie te behouden.

Welke beleidsdoelstelling staat er ten grondslag aan de Europese Chipswet?

De EU Chips Act draagt bij aan versterking van de concurrentiepositie van de Europese halfgeleiderindustrie en vermindert onze afhankelijkheid van andere regio’s voor de levering van halfgeleiders.

De leden van de SP-fractie constateren dat er een noodmechanisme ingesteld kan worden bij de Europese Chipswet. Kan de Minister inzichtelijk maken wanneer dit noodmechanisme kan worden ingesteld? Aan welke voorwaarden moet het voldoen?

Pilaar 3 van de EU Chips Act zet een crisismechanisme op. Dit crisismechanisme wordt door de Raad geactiveerd13 via het aannemen van een uitvoeringshandeling indien sprake is van ernstige verstoringen in de levering van halfgeleiders of ernstige belemmeringen voor de handel in halfgeleiders binnen de Unie die leiden tot aanzienlijke tekorten die de levering, reparatie en onderhoud van essentiële producten die door kritieke sectoren worden gebruikt verhinderen. De duur van de crisisfase is gespecificeerd in de aan te nemen uitvoeringshandeling.

Door het crisismechanisme kan de EU tijdens crisissituaties gezamenlijk optreden: door informatie op te vragen; prioritaire orders te plaatsen bij productiefaciliteiten; en door gezamenlijk in te kopen.

Welke terreinen behelst een beroep op het noodmechanisme?

Het kabinet heeft ervoor gepleit om de crisisfase alleen in te roepen voor de meest prangende situaties en alleen voor de meest kritieke sectoren, zoals genoemd in de bijlage van de Richtlijn betreffende de veerkracht van kritieke entiteiten.14 Voorbeelden van deze sectoren zijn energie, drink- en afvalwater, digitale infrastructuur, het bankwezen, infrastructuur voor financiële markten en gezondheid. Alleen bij problemen binnen deze kritieke sectoren kan het crisismechanisme van de EU Chips Act geactiveerd worden.

Wordt er dan ook gekeken naar de gehele productketen, waaronder de toevoer van grondstoffen?

De EU Chips Act focust op halfgeleiders en beslaat vanuit dat gedachtegoed niet direct bijvoorbeeld productie van grondstoffen. De beschikbaarheid van (de juiste) grondstoffen is in die zin ook een bredere uitdaging dan enkel voor halfgeleiders en het zou daarmee ook niet geheel logisch zijn om gerichte actie op grondstoffen in te richten onder de Chips Act. Nederland werkt aan een nationale grondstoffenstrategie. Daarnaast publiceert de Commissie begin volgend jaar een Europese Critical Raw Materials Act.

Welke democratische controle is er over een beroep op dit noodmechanisme?

Er is democratische controle door de betrokkenheid van de lidstaten. De lidstaten hebben een rol in de activatie van het crisismechanisme door hun vertegenwoordiging in de Raad. De Europese Commissie legt een voorstel voor een uitvoeringshandeling voor aan de Raad om het crisismechanisme te activeren. Indien de Raad een gekwalificeerde meerderheid van stemmen bereikt, wordt de crisisfase geactiveerd. Daarnaast wordt voor activering van de crisisfase de European Semiconductor Board geconsulteerd. Hier zijn ook de lidstaten in vertegenwoordigd.

De leden van de SP-fractie vragen de Minister om inzichtelijk te maken welke onderdelen van de Europese wetgeving omtrent IMVO niet ambitieus genoeg vindt? Op welke onderdelen ziet de Minister dan ook een ondergrens waar wij niet akkoord kunnen gaan als wij dit binnenhalen? Zijn dit bijvoorbeeld ook de OESO standaarden als ondergrens waar nu discussie over is? Is de Minister bereid het verzet over de civielrechtelijke aansprakelijkheid voor bestuurders los te laten als dit zou resulteren in een akkoord over het voorstel?

In het BNC-fiche heeft het kabinet uiteengezet welke onderdelen van het Commissievoorstel voor een Richtlijn gepaste zorgvuldigheid voor ondernemingen aandacht behoeven. Het aanscherpen van de conformiteit met de OESO-richtlijnen en de UNGP’s vormde voor Nederland een belangrijk punt in de onderhandelingen. In de eerder genoemde Kamerbrief van 22 november jl. is voorts toegelicht dat Nederland zich heeft, gesteund door een meerderheid van de lidstaten, verzet tegen persoonlijke civielrechtelijke aansprakelijkheid voor bestuurders in het Commissievoorstel. Achtergrond hierbij is dat het kabinet geen voorstander is van een persoonlijke civielrechtelijke aansprakelijkheid van bestuurders indien die afwijkt van de Nederlandse standaard en praktijk op dit gebied.

Vindt de Minister het, gezien de moeizame discussie op Europees niveau, ook extra belangrijk dat er wél nationale wetgeving komt omtrent IMVO die ook nog ambitieuzer zal zijn dan het voorliggende Europese voorstel?

In het coalitieakkoord is afgesproken dat Nederland in de EU IMVO wetgeving bevordert en nationale IMVO-wetgeving invoert die rekening houdt met een gelijk speelveld met de omringende landen en implementatie van EU-regelgeving. Het kabinet voert deze afspraken uit.

De leden van de GroenLinksfractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de Raad voor Concurrentievermogen 1 en 2 december. Deze leden hebben enkele vragen over de Richtlijn inzake Corporate Sustainability Due Diligence.

De leden van de GroenLinksfractie vragen zich af wat de appreciatie is van de Minister van het ontwerpverslag van de IMVO rapporteur namens het Europees Parlement Lara Wolters. In hoeverre is er overeenkomst tussen deze voorlopige positie van de rapporteur en de Nederlandse positie en op welke punten wijkt het Nederlandse standpunt af van de punten in dit rapport?

Europarlementariër Lara Wolters heeft haar eerste aanzet voor de positie van het Europees Parlement gepubliceerd. Hierin zitten overeenkomsten met het BNC-fiche van het kabinet. Wolters hecht bijvoorbeeld waarde aan conformiteit met de OESO-richtlijnen. Op bepaalde punten is het conceptverslag van mevrouw Wolters ambitieuzer dan het Commissievoorstel en ook ambitieuzer dan de inzet van Nederland – zij wil bijvoorbeeld ook middelgrote bedrijven in risicosectoren onder de reikwijdte brengen. Het Europese Parlement is voornemens om in mei 2023 met een positie te komen. Daarna kan de triloog tussen de Raad, het parlement en de Commissie aanvangen om tot een definitieve richtlijn te komen.

Gaat Nederland zich actief verzetten tegen alle pogingen van andere landen om de richtlijn nog verder af te zwakken? En op welke specifieke punten wil Nederland steun voor aanscherping organiseren in de aanloop naar 1 december?

In de Kamerbrief van 22 november jl. is toegelicht dat er momenteel veel discussie is over de afbakening van de waardeketen. Verschillende lidstaten zijn voorstander van inperking, dan wel volledige uitsluiting, van de downstream waardeketen. Nederland heeft zich verzet tegen een dergelijke beperking in de EU-richtlijn. Er lijkt zich een meerderheid af te tekenen voor een compromis op dit punt. Ook wordt in deze fase van de onderhandelingen de rol van de financiële sector binnen de richtlijn nog besproken. Nederland verzet zich tegen de algehele uitsluiting van de financiële sector van de richtlijn.

De leden van de GroenLinksfractie wijzen de Minister er op dat Denemarken zich actief inzet voor volledige opname van de financiële sector in Europese IMVO-wetgeving. Gaat de Minister die positie expliciet steunen of beter nog zelf ook actief bepleiten?

In het BNC-fiche heeft het kabinet gezegd vragen te zullen stellen over het feit dat de financiële sector door de Commissie niet was overwogen als risicosector onder het richtlijnvoorstel en bij de onduidelijkheid over de verhouding van de CSDDD tot andere regelgeving voor de financiële sector. Zoals door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking aangegeven in het Commissiedebat over de RBZ Handel van 23 november jl., verzet Nederland zich tegen de algehele uitsluiting van de financiële sector van de richtlijn.

Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie en reactie van de bewindspersoon

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennis genomen van de brief van Minister Adriaansens van 22 november j.l. Zij hebben daarover nog enkele vragen.

De Minister schrijft dat Nederland in overeenstemming met het BNC-fiche heeft gevraagd om onderbouwing voor de positie van de financiële sector in het Commissievoorstel. De leden vragen zich af wat dit betekent voor de inzet van Nederland in de onderhandelingen. Verzet de Minister zich in Europees verband actief tegen gedeeltelijke of zelfs algehele uitsluiting van de financiële sector?

In het BNC-fiche heeft het kabinet geconstateerd dat er geen goede onderbouwing was waarom de financiële sector niet was opgenomen als risicosector onder het richtlijnvoorstel; evenmin werd duidelijk gemaakt hoe het Commissievoorstel zich verhoudt tot andere regelgeving voor de financiële sector. Zoals door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking aangegeven in het Commissiedebat over de RBZ Handel van 23 november jl., verzet Nederland tegen de algehele uitsluiting van de financiële sector uit de richtlijn.

In de op 22 november j.l. verstuurde brief over de versnelling van de raadsonderhandelingen schrijft Minister Schreinemacher dat Nederland, in lijn met de in het BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 3393) benoemde aandachtspunten, gedurende het gehele traject heeft gepleit voor overeenstemming met o.a. de OESO-richtlijnen. De leden vragen zich af in hoeverre de in het BNC-fiche gedane constatering dat toegang tot het recht op herstel als een van de onderdelen van de OESO-richtlijnen onvoldoende geadresseerd wordt heeft geleid tot het in de onderhandelingen tot dusver actief inbrengen van dit aspect. Is de Minister bereid om dat in deze laatste fase te blijven doen?

Het kabinet hecht grote waarde aan toegang tot herstel. Nationaal blijkt dit uit het Nationaal Actieplan voor mensenrechten en bedrijfsleven, gepubliceerd op 30 juli 2022 en het IMVO-beleid. In Europa heeft het kabinet zich tijdens het onderhandelingstraject voor de Europese richtlijn ingezet voor toegang tot herstel, in overeenstemming met internationale IMVO-normen. De Nederlandse inzet op alle punten uit het BNC fiche is ook gememoreerd in de Kamerbrief van 22 november jl.

De leden maken zich grote zorgen over de meest recente ontwikkelingen in de raadsonderhandelingen. Zij vragen daarbij bijzondere aandacht voor het voornemen van enkele lidstaten om de reikwijdte van de richtlijn nog fors in te perken, met name als het gaat om de downstream waardeketen. Hen bereiken geluiden dat enkele invloedrijke lidstaten, waaronder Frankrijk, Italië en Spanje, deel uit maken van deze groep. Welke kansen ziet de Minister om te voorkomen dat met dit voornemen de effectiviteit van de richtlijn verder zal worden ingeperkt? Zal zij het standpunt vasthouden dat gepaste zorgvuldigheid de hele keten dient te beslaan, conform de OESO-richtlijnen?

In de Kamerbrief van 22 november jl. is toegelicht dat er momenteel veel discussie is over de afbakening van de waardeketen. Verschillende lidstaten zijn voorstander van inperking, dan wel volledige uitsluiting, van de downstream waardeketen. Nederland heeft zich verzet tegen een dergelijke beperking in de EU-richtlijn. Er lijkt zich een meerderheid af te tekenen voor een compromis op dit punt.

Wat betreft de reikwijdte die omschrijft welke ondernemingen aan de gepaste zorgvuldigheidsverplichtingen dienen te voldoen, vragen deze leden of de Minister het met hen eens is dat het logischer zou zijn aan te sluiten bij de reikwijdte van de Corporate Social Responsibility Directive? Ziet zij nog kans steun voor dit idee te verwerven?

Voor het kabinet is duidelijkheid voor bedrijven en mede daarom coherentie met andere EU-maatregelen van belang, onder meer met de nauw verwante Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD). Daarom heeft het kabinet op Europees niveau ingezet op een reikwijdte die aansluit bij de reikwijdte van de CSRD, waarbij rekening wordt gehouden met het belang van een gelijk speelveld in de gehele EU. Ook is daarbij de inzet dat de internationale concurrentiepositie niet wordt geschaad en zal, zoals in het coalitieakkoord is aangegeven, de regeldruk en uitvoerbaarheid voor het MKB goed in het oog worden gehouden (BNC-fiche Kamerstuk: 22 112, nr. 3393). Nederland heeft in de onderhandelingen bij herhaling bepleit om de reikwijdte van de concept-EU-richtlijn te verbreden. Voor verbreding van de reikwijdte bleek in de Raadsonderhandelingen onvoldoende draagvlak bij de andere lidstaten te zijn. Momenteel werkt het Europees Parlement (EP) aan zijn positie ten aanzien van de richtlijn. Het is mogelijk dat het EP zal pleiten voor verbreding van de reikwijdte. In dat geval komt dit onderwerp opnieuw op tafel tijdens de triloogfase.

Het is de leden duidelijk geworden dat de posities van de verschillende lidstaten nog relatief ver uit elkaar liggen nu het Tsjechische raadsvoorzitterschap heeft aangestuurd op een versnelling van de onderhandelingen. Verwacht de Minister dat er inderdaad snel tot een gezamenlijke positie gekomen kan worden? Hoe ziet zij het vervolg voor zich mocht er niet tot een gezamenlijke positie gekomen kunnen worden?

Het kabinet heeft waardering voor het streven van het Tsjechisch voorzitterschap om spoedig tot een breed gedragen Raadspositie te komen. De uitkomsten van de Raad voor Concurrentievermogen zullen moeten uitwijzen of de lidstaten tot een gezamenlijke positie kunnen komen. Mocht dat niet het geval zijn, dan mag verwacht worden dat onder Zweeds voorzitterschap een positie bereikt wordt. Het Europese Parlement werkt in de tussentijd al aan zijn positiebepaling. Deze positie wordt verwacht in mei 2023, waarna de triloog kan aanvangen om tot een definitieve richtlijn te komen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie roepen het kabinet op tot een ambitieuze inzet in de laatste fase van de raadsonderhandelingen van de raadsonderhandelingen om te kunnen komen tot een richtlijn die bedrijven op de Europese markt daadwerkelijk in staat stelt het verschil te maken voor mensenrechten en milieu. Welke inspanningen verricht het kabinet om andere lidstaten mee te krijgen in de Nederlandse inzet en bovengenoemde inzet? Bezoeken de bewindspersonen actief lidstaten om ze mee te krijgen? Is het kabinet bereid een voortrekkersrol op zich te nemen? De leden van de fractie van de ChristenUnie wensen het kabinet hierbij veel wijsheid toe.

Het kabinet hecht grote waarde aan de totstandkoming van een ambitieuze Europese richtlijn. Nederland bracht tijdens het gehele traject – in contact met lidstaten, de Europese Commissie en het Europees Parlement – actief de standpunten naar voren zoals genoemd in het BNC-fiche. Zoals aangegeven in brief aan uw Kamer van 22 november jl. wordt ook in deze laatste fase van de onderhandelingen door Nederland ingezet op de punten die in het BNC-fiche zijn geformuleerd. Hierover wordt op verschillende niveaus contact onderhouden met andere lidstaten.


  1. In het oorspronkelijke Commissievoorstel was het de Europese Commissie die de uitvoeringshandeling voorstelde en voorlegde aan vertegenwoordigers vanuit de lidstaten in comitologieprocedure. In de algemene oriëntatie is het de Europese Commissie die de uitvoeringshandeling voorstelt, maar beslist de Raad.↩︎

  2. Richtlijn COM(2020)829 betreffende de veerkracht van kritieke entiteiten↩︎

  3. Kamerstuk 22 112, nr. 3369↩︎

  4. Kamerstuk 22 112, nr. 3393↩︎

  5. Motie van het lid Van Haga over onderzoeken hoe de regeldruk voor het mkb vanuit de Europese Unie teruggedrongen kan worden (Kamerstuk 36 200 V, nr. 53), 24 november 2022↩︎

  6. Motie van het lid Rahimi c.s. over onderzoeken welke bestaande regels leiden tot de meeste regeldruk in het mkb (Kamerstuk 29 515, nr. 466), 13 april 2022↩︎

  7. Overweging 7, Voorstel tot Richtlijn 2022/0092.↩︎

  8. Artikel 1 (s), Voorstel tot Richtlijn 2022/0092.↩︎

  9. Kamerstuk 36 114, B↩︎

  10. Keurmerk, https://www.kcbr.nl/beleid-en-regelgeving-ontwikkelen/integraal-afwegingskader-voor-beleid-en-regelgeving/instrumenten/beleidsinstrumenten/co-regulering-zelfregulering/zelfregulering/conformiteitsbeoordeling-en-accreditatie/keurmerk↩︎

  11. Overweging 9, Voorstel tot Richtlijn 2022/0092.↩︎

  12. Kamerstuk 35 982, nr. 9 (Brief Open Strategische Autonomie)↩︎

  13. In het oorspronkelijke Commissievoorstel was het de Europese Commissie die de uitvoeringshandeling voorstelde en voorlegde aan vertegenwoordigers vanuit de lidstaten in comitologieprocedure. In de algemene oriëntatie is het de Europese Commissie die de uitvoeringshandeling voorstelt, maar beslist de Raad.↩︎

  14. Richtlijn COM(2020)829 betreffende de veerkracht van kritieke entiteiten↩︎