[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Schriftelijke antwoorden op vragen gesteld tijdens de eerste termijn van de begrotingsbehandeling van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 29 november 2022

Brief regering

Nummer: 2022D50941, datum: 2022-11-30, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van zaak 2022Z23633:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Vragen van het lid Jong, L.W.E. de (PVV)

Vraag:
Waarom voert de minister een nieuw, onzeker, pensioenstelsel in? Waarom niet het beste pensioenstelsel behouden en eventueel aanpassen waar nodig?

Antwoord:
Het huidige pensioenstelsel is niet meer toekomstbestendig en heeft ervoor gezorgd dat de pensioenen tot dit najaar, meer dan tien jaar niet zijn verhoogd. Al die jaren zonder indexatie heeft voor een enorme uitholling van de koopkracht voor gepensioneerden gezorgd. Zowel ouderen als jongeren hebben hierdoor minder vertrouwen in het functioneren van ons pensioenstelsel.
Dat moeten we niet willen en daarom passen we ons pensioenstelsel aan. Met het nieuwe pensioenstelsel kunnen de pensioenen eerder omhoog. 
We behouden verder de sterke collectieve elementen van het huidige pensioenstelsel. We blijven collectief beleggen en we delen risico’s met elkaar.


Vraag:
Mensen kunnen niet meer rondkomen. Waarom wordt er niet meer aan koopkrachtverbetering gedaan? Bijvoorbeeld energietoeslag omhoog, prijsplafond gas en elektra met terugwerkende kracht omhoog, btw omlaag.

Antwoord:
Het kabinet heeft een breed scala aan maatregelen overwogen voor 2023. Alle opties lagen daarbij op tafel. Dat heeft geleid tot een pakket van 12 miljard aan koopkrachtmaatregelen. Daarnaast komt er een prijsplafond voor energie. [De uitgaven aan het prijsplafond zijn volgens de meest recente raming 11,2 miljard euro (stand najaarsnota). Dat komt dus bovenop de andere koopkrachtmaatregelen.]
Daarmee neemt het kabinet een historisch groot pakket aan maatregelen.
Dit koopkrachtpakket geeft huishoudens met de laagste inkomens structureel een betere uitgangspositie. En de incidentele maatregelen uit het pakket ondersteunen kwetsbare huishoudens en middeninkomens. En zorgen ervoor dat werkenden meer overhouden van hun brutoloon.




Vragen van het lid Graaf, M. de (PVV)

Vraag:
Graag een toezegging dat de minister alle straatterroristen na de voetbalrellen van afgelopen weekend moet laten oppakken, straffen, uitzetten en denaturaliseren.

Antwoord:
De bevoegdheden om de openbare orde te handhaven ligt bij gemeenten (de lokale driehoek). Wanneer burgers de wet overtreden, ligt ook daar de verantwoordelijkheid om handhavend op te treden.


Vraag:
Door jaren beleid van pappen en nathouden zijn er veel problemen ontstaan. Er wordt zelfs gezegd dat inheemse Nederlanders moeten integreren, ondanks dat deze mensen alles hebben ingeleverd. Wie massaal door asiel en immigratie mensen Nederland inlokt, vernietigt menselijk potentieel. Kan de minister hierop reflecteren?

Antwoord:
Het is gewenst dat eenieder die in Nederland woont, bijdraagt aan de Nederlandse samenleving. De arbeidsmarkt is hierbij een belangrijk element. We hebben iedereen in Nederland nodig. Daarbij is van belang dat mensen gelijkwaardige kansen krijgen op de arbeidsmarkt om vorm te kunnen geven aan zijn of haar leven. Zoals de minister van SZW aangaf in het Wetgevingsoverleg Integratie en Maatschappelijke samenhang van 21 november 2022 moeten we af van vooroordelen, elkaar meer leren vertrouwen en elkaar vanuit goede bedoelingen tegemoet te treden.
Alleen samen kunnen we vormgeven aan onze toekomst. Een verbonden samenleving is een steviger samenleving.

 




Vragen van het lid Kort, A.H.J. de (VVD)

Vraag:
Kan de minister alles op alles zetten om begin volgend jaar het wetsvoorstel - voorzieningen visueel beperkten mogelijk te maken - te behandelen?

Antwoord:
Het wetsvoorstel overheveling werkvoorzieningen voor visueel beperkten is begin november ingediend bij de Tweede Kamer.
Ik ondersteun van harte het pleidooi van de heer De Kort om dit wetsvoorstel snel te behandelen. Het is aan de Kamer om de behandeling van het wetsvoorstel te agenderen.


Vraag:
Kan het kabinet aangeven wat zij met de motie over transparantie in de kaartenbak voor werkgevers heeft gedaan en wat zij nog gaat doen?

Antwoord:
De motie van het lid De Kort c.s. (motie van het lid De Kort c.s., TK 2021-2022, 35 925-XV nr. 47) verzoekt de regering om samen met gemeenten en UWV te kijken naar het organiseren van transparantie in de kaartenbak van bijstandsgerechtigden en hun competenties voor werkgevers inzichtelijk te maken
Over de invulling van deze motie heb ik uw Kamer op 22 april jl. geïnformeerd in de Kamerbrief "reactie op advies programma Verbeteren Uitwisseling Matchingsgegevens". Daarin geef ik aan dat transparantie mogelijk wordt gemaakt door gestandaardiseerde elektronische gegevensuitwisseling. Eerst stapsgewijs vanaf 2023 tussen publieke partijen (UWV en gemeenten) en na de voorgenomen wetswijziging voor de toekomstbestendige arbeidsmarktdienstverlening ook met werkgevers. Medio 2023 zal ik de Kamer nader informeren over de uitwerking van de toekomstige arbeidsmarktinfrastructuur en de planning van de voorgenomen wetswijziging.
Het in beeld brengen van de competenties van mensen is een taak van gemeenten en UWV, voor de betreffende doelgroepen waarvoor zij een wettelijke taak hebben.
Het denken in termen van de waarde van vaardigheden (‘skills’) voor de arbeidsmarkt is nog geen gemeengoed bij werkenden, werkgevers, opleiders en intermediairs op de arbeidsmarkt. Het kabinet stimuleert met middelen uit het Nationaal Groeifonds de ontwikkeling naar een inclusieve en meer op vaardigheden gebaseerde arbeidsmarkt. Dit met de ontwikkeling van CompetentNL door UWV, SBB, TNO en CBS.


Vraag:
Er zijn signalen dat de AVG in de weg zit bij vroegsignalering van schulden door bijvoorbeeld woningcorporaties en energiemaatschappijen. Kan dit kabinet aangeven wat zij doet om de AVG niet in de weg te laten zitten? Er zijn zelfs signalen dat tussen afdelingen van de gemeentes de AVG in de weg zit.

Antwoord:
Op 1 januari 2021 is de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening gewijzigd, zodat vroegsignalering van schulden door onder meer woningcorporaties en energiemaatschappijen binnen de kaders van de AVG plaatsvindt. De AVG zou daarom niet meer in de weg moeten zitten bij vroegsignalering. Om de uitvoering te ondersteunen is het Landelijk Convenant Vroegsignalering gesloten. Hierin hebben gemeenten en "vaste lasten partners" bijvoorbeeld afgesproken op welke wijze de informatie over betalingsachterstanden digitaal en veilig wordt uitgewisseld en verwerkt. Dit jaar is een experiment gestart met de vroegsignalering van gemeentelijke belastingschulden. Op deze wijze stimuleren we de samenwerking tussen afdelingen binnen de gemeente. Het kabinet voert gesprekken met de betrokkenen over de uitvoering en zal waar nodig knelpunten aanpakken. Verwerking van persoonsgegevens in het sociaal domein heeft een begunstigende werking voor de mensen die hulp nodig hebben. We kunnen en moeten de AVG meer benutten. Met deze ambitie wordt onderzocht wat de belangrijkste inzichten zijn om het niet-gebruik van sociale voorzieningen terug te brengen. 
Tevens werkt de minister voor Armoede, Participatie en Pensioenen aan het moderniseren van de Wet SUWI die er onder andere op gericht is om met gegevensuitwisseling proactieve dienstverlening te bevorderen en daarbij niet-gebruik tegen te gaan. Ook is het Wetsvoorstel Aanpak meervoudige problematiek sociaal domein (Wams) in voorbereiding. Het voorziet in een wettelijk kader met daarin expliciete grondslagen en waarborgen voor de gegevensverwerking die nodig is om tot een gecoördineerde aanpak en samenwerking te komen in gevallen van meervoudige problematiek.


Vraag:
Er komt een impactanalyse over het afschaffen van de jonggehandicaptenkorting. Hoe staat het daarmee?

Antwoord:
De minister van Financiën heeft in de Miljoenennota een evaluatie van de heffingskortingen en tariefstructuur in box 1 aangekondigd, waarin ook de jonggehandicaptenkorting zal worden meegenomen. Deze evaluatie zal in 2023 plaatvinden.

Vragen van het lid Smals, B.M.G. (VVD)

Vraag:
Veel werkgevers bieden nu deeltijdcontracten aan. Medewerkers krijgen 0 op rekest als ze meer willen werken. Sectoren moeten worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid. Worden er nu meer voltijdcontracten aangeboden? Bijvoorbeeld bij de rijksoverheid, in de publieke sector en semi-publieke sectoren?

Antwoord:
Het kabinet roept sectoren en werkgevers via verschillende manieren op om het gesprek aan te gaan met werkenden over urenuitbreiding. Bijvoorbeeld in de Kamerbrief over arbeidsmarktkrapte van 24 juni 2022 (Kamerstukken II, 2021/22, 29 544, nr. 1115), maar ook in individuele gesprekken, tijdens congressen met werkgevers en in interviews.

Sinds begin 2021 is het percentage van de werkzame beroepsbevolking dat voltijds werkt met circa 1% toegenomen. (In het eerste kwartaal van 2021 betrof het percentage voltijdwerkers circa 52%, terwijl dit in het derde kwartaal van 2022 ongeveer 53% betrof.)

Voor de rijksoverheid geldt dat het percentage voltijdswerkenden relatief hoog is. In de eerdergenoemde brief van 24 juni jl. is ook ingegaan op de rol van de overheid als werkgever. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gaat over de rol van de rijksoverheid als werkgever.
 

Vraag:
Heeft de minister concrete plannen om obstakels voor de inzetbaarheid van mensen die de pensioengerechtigde leeftijd al voorbij zijn in wet- en regelgeving te verbeteren en zijn er concrete plannen voor communicatie hierover.

Antwoord:
Met de invoering van de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd in 2016, is het reeds aantrekkelijker geworden voor werkgevers om werknemers die de AOW-leeftijd hebben bereikt, in dienst te nemen of te houden. Voor deze werknemers geldt een verlicht arbeidsrechtelijk regime. Daarnaast is de premiedruk voor AOW-gerechtigden lager dan voor werknemers die de AOW-leeftijd nog niet hebben bereikt. Zo hoeft de werkgever onder meer geen WW- en ZW-premie meer te betalen. Dit levert een kostenvoordeel op. Er is daarmee al veel mogelijk voor hen die langer willen doorwerken en voor werkgevers. Daarbij dient wel opgemerkt te worden dat uit evaluerend onderzoek naar deze wet blijkt, dat een groot deel van de werkgevers niet weet dat voor een AOW-gerechtigde werknemer een lichter arbeidsrechtelijk regime geldt. Daarom wordt er publiekscommunicatie gestart met als doel het kennisniveau van werkgevers over de mogelijkheden en de voordelen van het werken met AOW’ers te verhogen. Ook zullen AOW’ers geïnformeerd worden over het werken na het pensioen. Beide trajecten zullen in het voorjaar van 2023 van start gaan.


Vraag:
Kan de minister in de polder uitvragen welke CAO-bepalingen door zowel werkgevers als werknemers als knellend worden ervaren? Is het bijvoorbeeld mogelijk een verplichte hardheidsclausule in cao's op te nemen waarmee er vrijheid bestaat voor werknemers en werkgevers om af te wijken van een cao?

Antwoord:
Er zijn verschillende mogelijkheden voor cao-partijen om af te wijken van overeengekomen cao-bepalingen. Bij het afwijken van cao-bepalingen met individuele werknemers is het karakter van de cao van belang. In minimumcao’s mag reeds worden afgeweken ten gunste van de werknemer en in standaardcao’s is afwijken in principe niet toegestaan. Onder bijzondere omstandigheden is afwijking van standaardcao’s echter denkbaar op basis van een hardheidsclausule, mits die afwijking niet in strijd is met de wet. Het ministerie van SZW zal bij sociale partners uitvragen welke bepalingen cao-partijen in deze context als knellend ervaren. Het is overigens niet passend om betrokken cao-partijen te verplichten bepaalde afspraken, zoals een hardheidsclausule, op te laten nemen. Betrokken cao-partijen, vakbonden en werkgeversorganisaties bepalen immers zelf met wie zij een cao sluiten en welke afspraken zij daarin opnemen. Zij weten ook het beste welke afspraken in een specifieke sector nodig zijn.
 


Vraag:
Kan de minister aangeven wat zij doet om het vaste contract voor werkgevers aantrekkelijker te maken. Wat is daarbij de stand van zaken bij loondoorbetaling bij ziekte?

Antwoord:
Concreet zet de minister van SZW in op het invoeren van een regeling in de geest van deeltijd-WW en aanpassingen in het stelsel van loondoorbetaling bij ziekte.

Het voornemen van de minister van SZW is om een goede balans met voorstellen over de hervorming van de arbeidsmarkt integraal aan te bieden. Het gaat dan om maatregelen waarbij de wendbaarheid voor ondernemers wordt verhoogd, maar ook onder andere het reguleren van flex en investeringen in Leven Lang Ontwikkelen en Van Werk Naar Werk. Het belang van balans tussen de voorstellen volgt ook uit de adviezen van de Commissie Regulering van Werk en de SER-MLT.

Voor de zomer heeft de minister van SZW uw Kamer de Hoofdlijnenbrief Arbeidsmarkt gestuurd (Kamerstukken II, 2021/22, 29544, nr. 1112). Begin 2023 zal de minister van SZW u een vervolg op de Hoofdlijnenbrief Arbeidsmarkt sturen. Hierin zullen de verschillende maatregelen uit het arbeidsmarktpakket, waaronder loondoorbetaling bij ziekte, verder zijn uitgewerkt en worden geplaatst in de bredere context van het arbeidsmarktpakket.
 


Vragen van het lid Kent, B. van (SP)

Vraag:
Steunt de minister de strijd van de FNV voor loonprijs compensatie, dat lonen meestijgen als prijzen stijgen, en steunt de minister ook die grote stap in de verhoging van het minimumloon?

Antwoord:
Het kabinet neemt al een grote stap door het minimumloon in januari bijzonder te verhogen met 8,05%. Inclusief reguliere indexatie komt de verhoging per 1 januari 2023 uit op 10,15% ten opzichte van 1 juli 2022.
Deze minimumloonsverhoging doet een fors beroep op het absorptievermogen van werkgevers, omdat de loonkosten voor werkgevers met circa 2,5 miljard euro stijgen. Het CPB geeft bovendien aan dat het werkgelegenheidsverlies steeds groter wordt naarmate het minimumloon verder stijgt. Daarnaast heeft de minimumloonsverhoging vergaande gevolgen voor de rijksbegroting, vanwege de koppeling met de uitkeringen en de AOW. 
Een verdere verhoging van het minimumloon vindt het kabinet op dit moment daarom niet wenselijk.
Tegelijkertijd ziet het kabinet ook dat er bij veel bedrijven wel ruimte is om zelf de lonen te verhogen. Verschillende kabinetsleden hebben bedrijven al vaker opgeroepen om - daar waar die ruimte bestaat - de lonen te verhogen. Het kabinet herhaalt deze oproep.
Hogere loongroei zal zich uiteindelijk ook vertalen in een hoger minimumloon, vanwege de indexatiesystematiek van het wettelijk minimumloon. 
Overigens kan een verdere beleidsmatige verhoging van het minimumloon niet los worden bezien van toeslagen. Beiden spelen een rol in het lonender maken van werken.
In het antwoord op de vraag van de heer Van Kent met betrekking tot de oproep van FNV tot automatische prijscompensatie wordt hier uitgebreider op ingegaan. 


Vraag:
We vragen ons af hoe het zit met kostendelersnorm? Waarom blijft die boete nog in stand? Waarom is er niet meteen gekozen voor een afschaffing van de kostendelersnorm in alle sociale wetten?

Antwoord:
De kostendelersnorm wordt gewijzigd zodat jongvolwassenen tot 27 jaar niet langer meetellen als kostendeler voor hun huisgenoten.
De Eerste Kamer heeft op 29 november hiermee ingestemd. De wijziging van de kostendelersnorm gaat in per 1 januari 2023.
Het kabinet kiest er niet voor om de kostendelersnorm volledig af te schaffen. Bij volledige afschaffing van de kostendelersnorm kan een relatief grote stapeling van uitkeringen op één woonadres plaatsvinden en wordt geen rekening gehouden met schaalvoordelen.
 

Vraag:
Is de minister bereid om de afbouw van de dubbele algemene heffingskorting in de bijstand te beëindigen?

Antwoord:
Het beëindigen van de afbouw van de dubbele algemene heffingskorting in de bijstand zorgt ervoor dat de bijstandsuitkering verhoogd wordt. Het kabinet kiest voor andere instrumenten om de bijstandsuitkering te verhogen, via de verhoging van de verhoging van het wettelijk minimumloon. Deze verhoging werkt direct door in de hoogte van de bijstand. Daarnaast wordt de toereikendheid van de bijstand onderzocht in de Commissie Sociaal Minimum, deze commissie rapporteert uiterlijk midden 2023.


Vraag:
De Eerste Kamer heeft zojuist een motie aangenomen over de IOAOW. Gaat de minister deze motie uitvoeren? De IOAOW wordt verlaagd om vervolgens over twee jaar te worden afgeschaft. De minister wordt met klem verzocht om dit niet door te voeren of dan op zijn minst AOW'ers te compenseren hiervoor.

Antwoord:
De Tweede Kamer heeft met het wetvoorstel dat de afschaffing regelt ingestemd. De Eerste Kamer heeft een motie aangenomen om de IOAOW ongemoeid te laten. Dat zou 800 miljoen euro kosten (en structureel ruim 1 miljard euro). 
Het kabinet gaat in gesprek met de Eerste Kamer over de motie tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in december.
 

Vraag:
Vraag aan de minister is om de overbruggingsregeling (OBR)-motie te gaan uitvoeren en uit te zoeken welke groepen hier nog meer onder vallen. Waarom niet, zoals de motie van SP en CDA vraagt, een regeling uitwerken voor juist deze afgebakende groep die niet wordt bereikt door de OBR?

Antwoord:
Naar aanleiding van de motie heeft de minister voor APP verschillende mogelijkheden voor een compensatieregeling onderzocht (motie van het lid Peters c.s., TK 2021-2022, 35 666, nr. 5). Daarbij stuit de minister op twee dilemma’s. Het eerste dilemma betreft gelijke behandeling. Een nieuwe regeling met ruimere voorwaarden dan de OBR, zou leiden tot ongelijke behandeling tussen gelijke gevallen die in het verleden zijn afgewezen en gevallen die in de toekomst onder een genereuzer regime zouden vallen. Mensen die eerder zijn getoetst aan de voorwaarden van de OBR die bijvoorbeeld zijn afgewezen, zouden ook mogelijk met terugwerkende kracht een beroep kunnen doen op een nieuwe OBR. Het tweede dilemma betreft het uitvoeringsvraagstuk. Een langdurige verlenging van de OBR veroorzaakt veel druk op de uitvoering die voor een kleine doelgroep langdurig een gecompliceerde dienstverlening en systemen in stand moet houden totdat de laatste persoon die mogelijk OBR-recht heeft in 2054 65 wordt. Dit is niet proportioneel.


Vraag:
FNV eist automatische prijscompensatie. Wil de minister deze oproep steunen?

Antwoord:
Het kabinet is van mening dat de onderhandelingen over lonen een aangelegenheid is van sociale partners. Het is dus aan werkgevers en werknemers om per sector te bepalen hoeveel ruimte er is voor loonstijging, en in hoeverre er gecompenseerd kan worden voor stijgende prijzen.
Daarnaast kan automatische prijscompensatie leiden tot een loon-prijsspiraal. In de jaren '70 was dit ook aan de hand. De ontwikkeling van de lonen in Nederland was toen nog direct gekoppeld aan de inflatie. Hogere prijzen leidden toen direct tot hogere lonen, waardoor de prijzen verder stegen, enzovoorts. 
Op dit moment lijkt er nog geen sprake te zijn van een loon-prijsspiraal, maar het kabinet wil voorkomen dat we in die situatie terechtkomen. Daarom is het kabinet geen voorstander van automatische prijscompensatie.
Uiteraard blijft het kabinet werkgevers wel aanmoedigen om - daar waar die ruimte bestaat - de lonen te verhogen.


Vraag:
Wil de minister de IOW structureel maken?

Antwoord:
De IOW is een tijdelijke regeling. De oorspronkelijke reden voor het instellen van de IOW in 2009, duurverkorting van de WW van 5 jaren naar 38 maanden, en de gevolgen daarvan voor de ouderen met langere WW-rechten, is niet meer van toepassing. Daardoor is de noodzaak van dit extra vangnet niet meer overtuigend aanwezig. De arbeidsmarktpositie van ouderen is nog niet optimaal, maar is wel verbeterd ten opzichte van 2020 (de vorige verlenging). 
Met de Seniorenkansenvisie heeft de minister van SZW maatregelen gepresenteerd om de positie van senioren, ook op de arbeidsmarkt, een stevige impuls te geven. De minister roept werkgevers op om daar actief aan mee te werken, in hun eigen belang en dat van de senioren.


Vraag:
Vindt de minister het wenselijk dat het inkomen van de partner bij leven niet meetelt in de IOW, maar als deze overlijdt het nabestaandenpensioen in mindering wordt gebracht op de IOW?

Antwoord:
Het klopt inderdaad dat een nabestaandenpensioen wel, en een partnerinkomen niet wordt verrekend met de Inkomensvoorziening Oudere Werklozen (IOW). De reden hiervan is dat de IOW meerdere elementen in zich heeft. Enerzijds is het een voorziening en biedt het een inkomen op minimumniveau. Het verrekenen met andere vormen van inkomen is consistent met andere minimumbehoefteregelingen (zoals nabestaandenpensioen).
De IOW is anderzijds een individuele uitkering. Daarom wordt er geen rekening gehouden met het vermogen van de uitkeringsgerechtigde of het inkomen van een eventuele partner. 
Dat verklaart het verschil in verrekening tussen deze twee vormen van inkomen.
 

Vraag:
Kan de minister zorgen dat publieke instellingen ook gebruik kunnen maken van wat het STAP-budget aan scholing oplevert?

Antwoord:
Alle door OCW-erkende instellingen hebben vanaf de ingang van het STAP-budget in maart jongstleden toegang tot het scholingsregister STAP. Het is aan de instelling zelf om een opleiding op te voeren in het scholingsregister. Op dit moment zijn 37 bekostigde mbo-instellingen en 34 bekostigde hoger onderwijsinstellingen met ruim 3.900 opleidingen aangesloten op het STAP-budget. Ten opzichte van de private opleidingen blijft het aantal publieke opleidingen dat is opgevoerd voor het STAP-budget, echter achter. Dit ligt aan de inrichting van het publiek bekostigd onderwijs en de mogelijkheden om aan te sluiten op STAP. Het aanbod van publieke opleiders betreft veelal meerjarige, diplomagerichte opleidingen die minder goed passen bij de levenssituatie van werkenden die graag willen leren naast hun werk. Daarnaast vraagt het proces van aanmelden en registeren van het STAP-budget veel van de publieke instellingen. In overleg met zowel het publieke als het private onderwijsveld blijven we werken aan het verminderen van dit knelpunt. Ook werkt het kabinet aan een toekomstverkenning flexibilisering onderwijs in het kader van een leven lang ontwikkelen. Deze start dit najaar en resulteert in een actieplan waarover uw Kamer begin 2023 zal worden geïnformeerd. Hierin wordt onder andere ingegaan op vraagstukken die voortvloeien uit de grotere behoefte aan maatwerktrajecten voor werkenden en werkzoekenden en de vraag naar personalisering van het onderwijs, in tijd, vorm en inhoud.


Vraag:
U heeft op tv gezegd dat de indexatie van pensioenen in 2022 mogelijk is geworden door het wetsvoorstel toekomst pensioenen. Maar dat klopt niet, de wet is immers nog niet van kracht. Graag een reactie.

Antwoord:
Veel pensioenfondsen hebben dit jaar meer kunnen indexeren dan de afgelopen jaren. Dat komt door de versoepelde indexatieregels van de indexatie-AMvB, waarmee pensioenfondsen sneller en meer kunnen indexeren. In het nieuwe stelsel gaan de pensioenuitkeringen sneller meebewegen met de economie en hoeven er minder buffers worden aangehouden. In het huidige stelsel moeten de buffers wel worden aangehouden, waardoor indexatie van pensioenen minder snel mogelijk is. Met de Indexatie-AMvB passen we de indexatieregels van het wetsvoorstel Toekomst Pensioenen toe, zodat deelnemers van pensioenfondsen die van plan zijn over te stappen naar het nieuwe stelsel nu al de vruchten van het nieuwe stelsel kunnen plukken. Zonder uitzicht op het nieuwe stelsel zouden deze versoepelde indexatieregels niet mogelijk zijn.
 




Vragen van het lid Beukering-Huijbregts van, M.J.T.G. (D66)

Vraag:
Hoe staat het met flexibele arbeidstijden zodat ouders hun kinderen makkelijker kunnen ophalen en wegbrengen?

Antwoord:
Het kabinet vindt het belangrijk dat ouders de zorgtaken voor hun kinderen goed kunnen combineren met hun baan. De Wet flexibel werken (Wfw) maakt het voor werknemers mogelijk een verzoek te doen bij hun werkgever om de werktijd, zoals het tijdstip of het rooster, aan te passen. In 2021 is de evaluatie van de Wfw met de Kamer gedeeld (Kamerstukken II 2020/21, 29 544, nr. 1041). In het algemeen bleek uit de evaluatie dat werknemers door de mogelijkheid flexibel te werken een betere werk-privébalans ervaren. Hieruit bleek dat van de verzoeken die de onderzoeksgroep deed om de werktijd aan te passen in 41 procent van de gevallen volledig werd goedgekeurd, 36 procent gedeeltelijk en 9 procent werd afgekeurd (14 procent had nog geen reactie). De minister van SZW roept werkgevers op om juist in deze tijd van krapte, deze mogelijkheid, zowel proactief als reactief, zoveel mogelijk te bieden aan hun werknemer.


Vraag:
Is de minister het met D66 eens dat afspraken waarin oudere werknemers met behoud van salaris minder uren hoeven te werken, zogenaamde generatie-pacten, niet meer passend zijn in krapte-sectoren?

Antwoord:
In Nederland staat het principe van contractvrijheid centraal. Cao-partijen weten het beste wat er speelt in een bedrijf of sector en welke afspraken er passend zijn. In een aantal cao’s komen afspraken voor over een generatiepact, waarbij een oudere werknemer met behoud van pensioenopbouw in staat wordt gesteld om minder te gaan werken. Dit kan in sommige gevallen een manier zijn om oudere werknemers te behouden die anders wellicht vervroegd zouden uittreden. Wanneer de werkgever kampt met tekorten is juist het behouden van een ervaren werknemer zeer waardevol. In de Seniorenkansenvisie (Kamerstuk II 2022-2023, 29 544, nr. 1159) heeft de minister van SZW toegelicht wat de waarde is van de seniore werknemer. De minister van SZW gelooft dat die waarde juist nog kan toenemen.


Vraag:
Maar wat doen we als bedrijven het quotum - van mensen met een arbeidsbeperking - niet halen? Wanneer komt de nieuw in te voeren quotumregeling? Op dit moment heeft net iets meer dan 10% van de bedrijven iemand in dienst met een arbeidsbeperking. Spreken we de ambitie uit om meer te doen?

Antwoord:
De quotumheffing is momenteel opgeschort. Dit in afwachting van een werkend systeem voor de quotumregeling dat het vorige kabinet heeft uitgewerkt in het wetsvoorstel vereenvoudigde banenafspraak. UWV en de Belastingdienst gaan de uitvoeringstoetsen actualiseren. Op basis van de uitkomst én de voor- en nadelen van een quotumregeling neem ik een definitief besluit over het indienen van het wetsvoorstel bij uw Kamer.  


Vraag:
Waarom staan de ROC's bijvoorbeeld nog langs de kant bij het STAP-budget?

Antwoord:
Alle door OCW-erkende instellingen (waaronder ROC's) hebben vanaf de ingang van het STAP-budget in maart jongstleden toegang tot het scholingsregister STAP. Het is aan de instelling zelf om een opleiding op te voeren in het scholingsregister. Op dit moment zijn 37 bekostigde mbo-instellingen en 34 bekostigde hoger onderwijsinstellingen met ruim 3.900 opleidingen aangesloten op het STAP-budget. Ten opzichte van de private opleidingen blijft het aantal publieke opleidingen dat is opgevoerd voor het STAP-budget achter. Dit ligt aan de inrichting van het publiek bekostigd onderwijs en de mogelijkheden om aan te sluiten op STAP. Het aanbod van publieke opleiders betreft veelal meerjarige, diplomagerichte opleidingen die minder goed passen bij de levenssituatie van werkenden die graag willen leren naast hun werk. Daarnaast vraagt het proces van aanmelden en registeren van het STAP-budget veel van de publieke instellingen. In overleg met zowel het publieke als het private onderwijsveld blijven we werken aan het verminderen van dit kneplunt. Ook werkt het kabinet aan een toekomstverkenning flexibilisering onderwijs in het kader van een leven lang ontwikkelen. Deze start dit najaar en resulteert in een actieplan waarover uw Kamer begin 2023 zal worden geïnformeerd. Hierin wordt onder andere ingegaan op vraagstukken die voortvloeien uit de grotere behoefte aan maatwerktrajecten voor werkenden en werkzoekenden en de vraag naar personalisering van het onderwijs, in tijd, vorm en inhoud.


Vraag:
Er moet een radicale omslag komen van een focus op "vervroegd uittreden" naar een focus op "een leven lang ontwikkelen". Dat betekent dat minimaal de helft van de middelen uit de maatwerkregeling naar "een leven lang ontwikkelen" moet gaan. Is de minister dat met D66 eens?

Antwoord:
Het uiteindelijke doel van het kabinet is dat zoveel mogelijk mensen gezond werkend hun pensioen bereiken. Daarom wil het kabinet met de tijdelijke "Maatwerkregeling Duurzame Inzetbaarheid en Eerder Uittreden"(MDIEU) sectoren en bedrijven een impuls geven aan de duurzame inzetbaarheid van werkenden. Maar de realiteit is ook dat er nog werknemers met zwaar werk zijn, voor wie in het verleden weinig aan duurzame inzetbaarheid en leven lang ontwikkelen is gedaan, en voor wie doorwerken tot de AOW-leeftijd niet haalbaar is. Daarom is er ook tijdelijk MDIEU-subsidie beschikbaar, waarmee werkgevers deze mensen eerder kunnen laten stoppen met werken.
Alle sectoren die MDIEU-subsidie hebben gekregen, investeren in duurzame inzetbaarheid, en de helft van de sectoren zet óók in op een regeling vervroegde uittreding (RVU) voor een beperkte groep werknemers binnen hun sector met zwaar werk.
Op dit moment wordt 40% van de beschikte subsidie besteed aan duurzame inzetbaarheid en 60% aan eerder uittreden. Dit is niet omdat het ene belangrijker is dan het andere, maar omdat een RVU-uitkering relatief hoge subsidiabele kosten heeft. Dit biedt immers een inkomen aan individuen om de tijd tot de AOW te overbruggen. Omdat de aanvragen een grote inzet laten zien om de duurzame inzetbaarheid van werkenden te verbeteren, ziet de minister voor APP nu geen reden om de kaders van de subsidieregeling, die samen met sociale partners in het kader van het Pensioenakkoord zijn vastgesteld, aan te passen.


Vraag:
Hoe zorgt de minister ervoor dat bedrijven met zwaar werk ook daadwerkelijk gaan investeren in het verlichten van zwaar werk?

Antwoord:
Met de "Maatwerkregeling Duurzame Inzetbaarheid en Eerder Uittreden" (MDIEU) ondersteunt het kabinet sectoren die investeren in duurzame inzetbaarheid. Het doel is dat werkenden zoveel mogelijk gezond werkend hun pensioen kunnen halen, ook degenen die zwaar werk verrichten. Sectoren kunnen subsidie krijgen als zij investeren in activiteiten voor duurzame inzetbaarheid. Op dit moment zijn al ruim vijftig sectoren aan de slag met activiteiten op het gebied van duurzame inzetbaarheid. Voor de subsidieregeling heeft het ministerie van SZW een zogenoemde Menukaart gepubliceerd met voorbeelden van subsidiabele activiteiten op het gebied van duurzame inzetbaarheid. Zo zijn er voorbeelden van loopbaanbegeleiding en loopbaanscans opgenomen. Ook zijn er voorbeelden over het ontwikkelen van innovaties voor het gebruik van hulpmiddelen bij zwaar werk. 
Afgelopen week is uw Kamer per brief (Kamerstukken II, 2022/2023, 25883, nr. 446) geïnformeerd over de eerste voortgangsrapportage van de subsidieregeling. In die brief heeft de minister voor APP aangekondigd na de zomer van 2023 een aanvraagtijdvak voor individuele bedrijven open te stellen, overigens met behoud van voldoende schaalgrootte. Zo wordt het ook voor bedrijven, die geen samenwerking kunnen vinden in de sector, mogelijk om subsidie aan te vragen voor activiteiten op duurzame inzetbaarheid, waaronder het verlichten van zwaar werk.

Naast deze subsidieregeling is vanuit het ministerie van SZW de afgelopen vijf jaar geïnvesteerd in de preventie van beroepsziekten via het programma preventie beroepsziekten. Een belangrijk doel van dit programma is het vergroten van het risicobewustzijn en handelingsperspectief. De laatste drie jaar lag het accent van dit programma op fysieke belasting. In het kader van dit programma zijn campagnes gevoerd, webinars georganiseerd, subsidies verstrekt, een netwerk opgezet en uitgebreid, goede voorbeelden gedeeld, nieuwsbrieven uitgestuurd en factsheets en praktische tools ontwikkeld. Alle tips en best practices worden gedeeld via diverse kanalen en alle belangrijke informatie is terug te vinden op het Arboportaal. Deze informatie is voor iedereen toegankelijk. Met de Arbovisie 2040 wil het kabinet een aanzienlijke bijdrage leveren aan de duurzame inzetbaarheid van de Nederlandse beroepsbevolking. Ook de Nederlandse Arbeidsinspectie zet in op bewustwording, onder meer via zelfinspectietools en voorlichting.


Vraag:
Hoe denkt de minister over het automatisch leeftijdsontslag dat in veel cao's staat en is de minister bereid om daarover in gesprek te gaan met sociale partners?

Antwoord:
In tijden van krapte is het begrijpelijk dat deze vraag opkomt. Tegelijkertijd is het belangrijk dat er een natuurlijk moment blijft waarop de arbeidsovereenkomst eindigt. Zoals toegelicht in de brief over de Seniorenkansenvisie van 24 november jongstleden (Kamerstuk 2022D49890) is een belangrijke reden om bepalingen over automatisch leeftijdsontslag in cao’s niet te verbieden of onverbindend te verklaren, dat het werkgevers en werknemers een ankerpunt biedt om naar toe te werken. Niet elke werknemer heeft de wens om na de AOW-leeftijd actief te blijven binnen het bedrijf. Daarom is het goed dat werkgever en werknemer afscheid van elkaar kunnen nemen op basis van deze cao-bepaling. Daarnaast kunnen werkenden die graag willen blijven werken, zichzelf opnieuw aanbieden op de arbeidsmarkt na leeftijdsontslag, al dan niet bij dezelfde werkgever. Er geldt een verlicht arbeidsrechtelijk regime op het moment dat de werknemer de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. Dat betekent onder meer dat de loondoorbetalingsverplichting die de werkgever heeft substantieel korter is en de werkgever geen transitievergoeding verschuldigd is bij het einde van de arbeidsovereenkomst.


Vraag:
Is de AOW-informatiecampagne puur gericht op senioren, of ook op werkgevers?

Antwoord:
In de brief over de Seniorenkansenvisie van 24 november jongstleden (Kamerstukken 29544-1159) wordt toegelicht dat de publiekscommunicatie zich juist zal richten op werkgevers. Zo heeft het onder meer tot doel het kennisniveau van werkgevers over de mogelijkheden en de voordelen van het werken met AOW’ers te verhogen. Er worden voorlichtingsmaterialen worden ontwikkeld en deze worden onder de aandacht gebracht van werkgevers.


Vraag:
Wat zijn nu de belemmeringen, zowel financieel als in onderlinge samenwerking, om veel meer mensen op te leiden voor de energietransitie? Is de minister bereid om eventuele belemmeringen weg te nemen en deze initiatieven te ondersteunen en breder uit te rollen?

Antwoord:
Het kabinet ziet het tekort aan vakmensen voor de energietransitie als een probleem dat om een gecoördineerde aanpak vraagt en heeft daarom een Actieplan Groene en Digitale Banen aangekondigd dat binnenkort aan de Kamer zal worden gezonden. De inzet van De Beroepentuin die is genoemd door mw. Beukering-Huijbregts voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt is bekend bij SZW. Belangrijke partners in de uitvoering van het concept van de Beroepentuin zijn de gemeenten en werkgevers, die samen verantwoordelijkheid dragen voor de ondersteuning naar werk en het zorgen voor adequate voorzieningen ten behoeve van het opleiden van mensen voor de beroepen in kraptesectoren, o.a. voor de energietransitie. 80% van de kandidaten vindt na een kortdurende vakgerichte opleiding werk.
Er zijn meer vergelijkbare initiatieven. De minister van SZW juicht deze initiatieven toe. Het is in de eerste plaats aan de verantwoordelijke partijen om voorkomende belemmeringen op te pakken, maar de minister van SZW wil graag kijken hoe dergelijke initiatieven gestimuleerd kunnen worden. De gedachten over een bredere uitrol van deze initiatieven sluiten aan bij de doelen van het in 2023 te starten Just Transition Fund (JTF) dat mogelijkheden biedt voor nieuwe duurzame groene banen en het opleiden van mensen voor deze banen.

Vraag:
Wanneer gaat de minister de maatregelen uit het kom-in-actieplan uitvoeren, zodat de personeelstekorten in Nederland afnemen en ouders aan het werk kunnen, terwijl hun kind zich kan ontwikkelen op de kinderopvang?

Antwoord:
Het kom-in-actie-plan bevat voorstellen om méér werken te stimuleren, de administratieve lasten aan te pakken en om duidelijkheid te geven over de herziening van het financieringsstelsel. Op al deze punten zet de minister van SZW stappen.

Een pedagogisch professional kan in principe al vaak op zowel de buitenschoolse opvang als de dagopvang werken. Een deel van de opleidingen kwalificeert voor allebei de opvangsoorten.

Uit onderzoek blijkt dat een derde van de bso-medewerkers meer uren zou willen werken in de kinderopvangsector. De minister van SZW is daarom blij dat de sector begin oktober is gestart met een deeltijdfactorproject in samenwerking met Stichting Het Potentieel Pakken. Oplossingsrichtingen als combinatiebanen tussen bso en dagopvang om grotere contracten te kunnen bieden, zullen in het deeltijdfactorproject worden meegenomen.

Ook is de sector in oktober dit jaar gestart met een onderzoek naar de succesfactoren en knelpunten in combinatiebanen, ook binnen de kinderopvangsector. De lessen hieruit zullen we gebruiken om werken op de buitenschoolse opvang en kinderopvang te stimuleren.

Op dit moment loopt er een ambtelijke verkenning van de ministeries van OCW en VWS naar de mogelijkheden van het invoeren van een meeruren- of voltijdsbonus. Het kabinet heeft besloten om eerst te kijken naar de sectoren zorg en onderwijs. Op basis van de resultaten zal worden bezien of andere sectoren in aanmerking komen voor de bonus.

Daarnaast kijkt de minister naar een aantal wijzigingen in de kwaliteitseisen om de werk- en regeldruk te verminderen, met behoud van kwaliteit. Op deze manier wil de minister de werkdruk verminderen, zodat pedagogisch professionals de best mogelijke kinderopvang kunnen bieden.

De minister vindt groepshulpen een mooi initiatief. Dit verlaagt de werkdruk van pedagogisch professionals en biedt de groepshulpen werkervaring en doorgroeimogelijkheden. Het ministerie van SZW is momenteel bezig om de kansen en knelpunten voor de inzet van groepshulpen in kaart te brengen. Dit doet het ministerie ook voor specifieke groepen als nieuwkomers en mensen met afstand tot de arbeidsmarkt.

Tot slot is in het coalitieakkoord de ambitie uitgesproken om het nieuwe stelsel per 1 januari 2025 in werking te laten treden. Daar richt de minister zich op. Tegelijkertijd wil zij een nieuw stelsel neerzetten dat robuust is: voor de uitvoering, maar zeker ook voor ouders en de kinderopvangorganisaties. Dat vereist zorgvuldigheid. Momenteel wordt samen met uitvoerders en sector het nieuwe stelsel ontworpen in een zogenaamde greenfieldaanpak. Deze ontwerpfase duurt tot vlak voor de zomer van 2023. Aan het eind van deze fase zal de minister aangeven wanneer zij het wetsvoorstel naar uw Kamer stuurt.

 
Vraag:
Is de minister bereid om te onderzoeken hoe deeltijdpensioen mogelijk wordt gemaakt in cao's en hoe het een belangrijke rol kan spelen in toekomstige cao's als er geen afspraken over vervroegde uittreding meer mogelijk kunnen zijn?

Antwoord:
Het kabinet is het ermee eens dat gedeeltelijk uittreden, bijvoorbeeld via deeltijdpensioen, een oplossing kan bieden voor mensen die niet volledig kunnen doorwerken tot aan het pensioen. De werknemer kan dan geleidelijk afbouwen richting het pensioen en voor de werkgever is het belangrijk dat de werknemer nog gedeeltelijk blijft werken en kennis kan overdragen. Het aanvullend pensioen gedeeltelijk laten ingaan voor pensioendatum is al in veel pensioenregelingen mogelijk. Het ministerie van SZW onderzoekt in de Rapportage Cao-afspraken jaarlijks of er afspraken worden gemaakt over deeltijdpensioen. Uit de Rapportage Cao-afspraken 2021 (Kamerstukken II 2011-2022, 29 544, nr. 1122) blijkt dat er inderdaad afspraken over worden gemaakt. Overigens staat dit vaak niet in de cao, maar in het pensioenreglement. Daarnaast is in het debat rondom het Wetsvoorstel toekomst pensioenen reeds toegezegd dat het kabinet in gesprek gaat met sociale partners over de situatie na het aflopen van de tijdelijke regeling vervroegd uittreden (RVU) en de subsidieregeling Maatwerkregeling duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden (MDIEU) en hoe werkenden gezond hun pensioen kunnen halen. Mogelijk kan gedeeltelijk uittreden hierbij betrokken worden. Hierover zullen de minister van SZW en de minister voor APP de Kamer begin volgend jaar informeren.  


Vraag:
Deelt de minister de mening dat in deze tijden van krapte op de arbeidsmarkt een deeltijd-regeling vervroegd uittreden wenselijk kan zijn?

Antwoord:
In deze tijd van arbeidsmarktkrapte is het belangrijk dat mensen zoveel mogelijk doorwerken. De Regeling voor vervroegde uittreding (RVU) is in het leven geroepen om een specifieke groep oudere werknemers die het echt niet volhoudt om door te werken, bijvoorbeeld door de zwaarte van hun werk, kans te bieden om drie jaar voor de AOW-leeftijd te stoppen. Tegelijkertijd kan het voorkomen dat iemand die gebruik maakt van de RVU nog wel kans ziet om een aantal dagen te werken in een lichtere functie. Gedeeltelijk uittreden in plaats van volledig stoppen met werken zou dan verlichting kunnen bieden. Wettelijk gezien zijn er geen belemmeringen voor het werken naast een RVU-uitkering.




Vragen van het lid Kat, H. (D66)

Vraag:
Is de minister bereid om een wettelijke grondslag te creëren voor vroeg-signalering van schulden?

Antwoord:
De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) bevat al een grondslag om een inwoner schuldhulpverlening aan te bieden na ontvangst van een signaal (vroegsignalering) van een schuldeiser over een betalingsachterstand die in het Besluit gemeentelijke schuldhulpverlening is aangewezen. Bijvoorbeeld energieleveranciers geven signalen over betalingsachterstanden aan gemeenten. Daarnaast bevat de Wgs een grondslag om door middel van een tijdelijke ministeriële regeling te experimenteren met andere dan de al in het Besluit gemeentelijke schuldhulpverlening aangewezen betalingsachterstanden voor vroegsignalering van schulden. Op 1 januari 2022 zijn experimenten gestart met gemeentelijke belastingschulden en hypotheekachterstanden. Experimenten met DUO over studieschulden en Belastingdienst over belasting- en toeslagschulden zijn in voorbereiding. De minister van APP gaat graag in gesprek met gemeenten en schuldeisers, waaronder netbeheerders, die met andere betalingsachterstanden willen experimenteren. Wanneer een experiment met een betalingsachterstand effectief is, kan deze een permanente basis krijgen in het Besluit gemeentelijke schuldhulpverlening.


Vraag:
Naast de voedselbanken komen er steeds meer nieuwe gemeentelijke initiatieven zoals een 'betaalpas'. Is de minister bereid om deze nieuwe initiatieven te ondersteunen?

Antwoord:
De kracht van veel initiatieven op het terrein van voedselhulp is dat deze komen vanuit de samenleving. Het is positief dat meerdere partijen (waaronder private partijen, maatschappelijke organisaties en gemeenten) zich inzetten om mensen met geldzorgen te helpen aan een gezonde maaltijd. Het kabinet wil echter voorkomen dat allerlei losse initiatieven financieel afhankelijk zijn van overheidssubsidie. Wel ziet het kabinet een rol van verbinder voor zichzelf; de minister voor APP wil de verschillende initiatieven bijeen brengen, waardoor men van elkaar kan leren, krachten kan bundelen en zo mogelijk duurzaam op kan schalen. Essentieel is om hierbij ook gemeenten te betrekken. Zo kunnen waardevolle initiatieven een rol krijgen in het lokale armoedebeleid en daar goed bij aansluiten. Het kabinet neemt daarbovenop diverse maatregelen op het terrein van voedselhulp. Zo heeft de minister voor APP samen met het ministerie van OCW vijf miljoen euro beschikbaar gesteld aan het Jeugdeducatiefonds om in de wintermaanden op 500 kwetsbare scholen een maaltijd op school aan te kunnen bieden. Ook ondersteunt het kabinet Voedselbanken Nederland in haar opgave om te kunnen voldoen aan de stijgende hulpvraag. Vanuit ESF+ is een budget van 15,8 miljoen euro beschikbaar voor voedselhulp, materiële hulp en begeleidende maatregelen voor mensen die onvoldoende middelen hebben om het huishouden draaiend te houden. De aanvragen voor ESF+ worden op dit moment beoordeeld.
 

Vraag:
Welke mogelijkheden ziet de minister om mensen meer bij het ontwikkelen van beleid te betrekken en voor het betrekken van ervaringsdeskundigen? Wat vindt de minister van het initiatief van de brede welzijnsindex in Amsterdam Zuid-Oost? Wil ze onderzoeken hoe dit breder op te pakken?

Antwoord:
De inbreng van burgers en in het bijzonder van ervaringsdeskundigen gebruiken bij beleidsontwikkeling is van essentieel belang. Bijvoorbeeld bij de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden, vormen we een ervaringsnetwerk en betrekken we ervaringsdeskundigen structureel. Ervaringsdeskundigen doen mee met beleidsevaluaties en toetsen nieuw beleid. Zij doen ook regelmatig hun verhaal bij medewerkers en bewindspersonen. Verder heeft de minister voor Langdurige Zorg en Sport (LZS) mede namens de minister van SZW en de minister voor APP in de brief van 19 april 2022 over het vervolg van de implementatie van het VN-Verdrag Handicap (Kamerstukken II 2021–2022, 24 170, nr. 254) aangekondigd de inzet van ervaringsdeskundigen te verbeteren bij het maken van. We gebruiken de inzichten die hiervoor al bij meerdere partijen rond de implementatie van dit VN-verdrag zijn opgedaan.
Een brede welzijnsindex heeft zeker meerwaarde. Het voorbeeld uit Amsterdam Zuid Oost zullen we betrekken bij de brede monitor van de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden. Daarnaast zullen de minister voor APP en de minister van SZW dit initiatief onder de aandacht brengen van minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening met het oog op het verspreiden van goede voorbeelden in het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid. 
 




Vragen van het lid Kathmann, B.C. (PvdA)

Vraag:
Wat gebeurt er met voorstellen en oplossingen uit de samenleving betreffende de schuldenproblematiek, is er bijvoorbeeld een taskforce bij SZW?

Antwoord:
In het implementatieplan Geldzorgen, Armoede en Schulden is gemeld dat binnen SZW een specifiek programmateam is opgezet dat zich intensief bezighoudt met het behalen van de doelstellingen. Dit team werkt nauw samen met allerlei partijen uit de uitvoering, zoals gemeenten, hulpverleners, maatschappelijke organisaties, werkgevers en ervaringsdeskundigen. Deze partijen zijn zowel betrokken bij de totstandkoming van de aanpak, als nu bij de uitvoering van het programma. Ook worden goede ideeën gebruikt en waar mogelijk opgeschaald. Om gebruik te blijven maken van de denkkracht van gemeenten, hulpverleners, maatschappelijke organisaties en ervaringsdeskundigen hebben ze nu bij de verdere uitwerking van de aanpak een duidelijke en geformaliseerde rol in het programma.

 
Vraag:
Op welke wijze biedt deze begroting ruimte aan de actiestand ihkv schulden? Aan welke crisismaatregelen wordt gedacht?

Antwoord:
Het kabinet heeft voor de crisisaanpak 200 miljoen euro gereserveerd voor aanvullende maatregelen om de energiearmoede aan te pakken. In 2023 zijn er onder meer middelen beschikbaar voor vroegsignalering en bijzondere bijstand, de aanpak van kinderarmoede, het opschalen van effectieve aanpakken en het waarborgfonds en de schuldenaanpak. Uw Kamer is op 23 november 2022 via de brief over het implementatieplan Aanpak geldzorgen, armoede en schulden over de indicatieve verdeling van deze € 200 miljoen geïnformeerd. Dit komt bovenop de middelen die al beschikbaar kwamen voor de Aanpak geldzorgen, armoede en zorgen via het coalitieakkoord. Met deze middelen wordt de schuldhulpverlening aan ondernemers verbeterd, kunnen alle gemeenten met behulp van het Waarborgfonds saneringskredieten aanbieden en start de eerste fase van de Betalingsregeling Rijk  op 1 december 2022 met CJIB, CAK (voor wat betreft de boete onverzekerden) en DUO.

Ondertussen werkt de minister voor APP aan het realiseren van concrete resultaten. Samen met onder meer VNG, Divosa, de NVVK, Schuldhulpmaatje, een aantal energieleveranciers, Nederlandse Schuldhulproute, Netbeheer Nederland en de ministeries van EZK, BZK, SZW zijn diverse versnellingen teweeg gebracht op het gebied van vroegsignalering en schuldhulpverlening. Concrete resultaten zijn de op 31 okotober getekende intentieverklaring Samen schuldregelingen redden met als doel dat niemand uit de schuldhulpverlening mag vallen, de afspraak met alle partners in het Landelijke Convenant Vroegsignalering om eerder achterstanden van betalingen door te geven (bij energie en drinkwater, vanaf 30 dagen in plaats van 50 tot 100 dagen) en tot slot de lancering van de coalitie Nederland financiële gezondheid waaraan inmiddels meer dan 40 (grote) werkgevers mee doen en zo aandacht te besteden aan hun werknemers met geldzorgen.


Vraag:
Uitzendkrachten ontvangen een karig pensioen, de premie is slechts enkele procenten. Is de minister bereid om zich hard te maken voor een goed pensioen voor uitzendkrachten?

Antwoord:
De ministers zijn zich ervan bewust dat het hebben van een pensioenregeling alléén nog niet voldoende is. Er zijn inderdaad ook situaties waarin werknemers weinig aanvullend pensioen opbouwen. Afspraken over de hoogte van het aanvullend pensioen worden door sociale partners gemaakt. Op dit moment spreken sociale partners over het toegroeien naar een marktconforme pensioenregeling in de uitzendsector conform het SER MLT-advies. Daarnaast is dit een onderwerp van gesprek bij de behandeling van het Wetsvoorstel toekomst pensioenen. 
 


Vraag:
Wat doet de minister aan het makkelijk ontslaan door werkgevers van flexibele arbeidskrachten?

Antwoord:
De minister van SZW is het met de PvdA eens dat de positie van flexibele arbeidskrachten moet worden versterkt. Het kabinet zet zich in om de situatie van hen te verbeteren, in lijn met het SER MLT advies. De maatregelen zien op het versterken van de positie van flexibele arbeidskrachten (denk aan uitzend- en oproepcontracten).
Om de positie van uitzendkrachten te verbeteren zal worden ingezet op het verkorten van het voor uitzendkrachten geldende verlichte arbeidsrechtelijk regime. In de cao voor uitzendkrachten is dit verlichte arbeidsrechtelijk regime vertaald naar fases. De inzet is om de zogeheten fase A wettelijk vast te leggen op 52 weken (nu: bij cao 78 weken) en dat er geen afwijkingsmogelijkheid meer per cao mogelijk is. Fase B wordt verkort naar twee jaar, met maximaal zes contracten (nu: zes contracten in vier jaar). De concurrentie op arbeidsvoorwaarden wordt verminderd door uitzendkrachten het recht te geven op ten minste gelijkwaardige arbeidsvoorwaarden.
Voor werknemers met een huidig oproepcontract werkt het kabinet aan nieuwe zekerheden die een verbetering zullen zijn op het gebied van inkomenszekerheid en roosterzekerheid. Dit zal leiden tot meer duidelijkheid over de rechten van deze werknemers en de hoogte van het inkomen onder deze groep.


Vraag:
Zou er een maximum gesteld moeten worden aan het aantal zzp-pers binnen een publieke organisatie? Is de minister bereid om te onderzoeken hoe een gedeeltelijk ZZP-verbod vormgegeven kan worden en in welke sectoren dit uitkomst kan bieden?

Antwoord:
De minister van SZW vindt het van belang dat echte zelfstandige ondernemers de vrijheid en ruimte krijgen om te ondernemen als de werkzaamheden zo zijn vormgegeven dat echt als zelfstandig ondernemer wordt gewerkt. Tegelijkertijd geldt dat het kabinet het van belang vindt dat gewerkt wordt binnen wet- en regelgeving en dat schijnzelfstandigheid wordt tegengaan. Sommige werkzaamheden zullen bijvoorbeeld gelet op de mate van aansturing en toezicht die nodig zijn, niet door zzp’ers kunnen worden uitgevoerd.
Het is dus ook van belang dat werkgevers in (semi-)publieke sectoren kritisch kijken of de wijze waarop zij zzp’ers inhuren, plaatsvindt binnen de wettelijke kaders.

In de voortgangsbrief van september 2021 (Kamerstukken II 2020–2021, 31 311, nr. 240) is toegezegd gesprekken te voeren met (semi)-publieke sectoren waarin veel zzp’ers actief zijn. Er zijn de afgelopen tijd gesprekken gevoerd met de zorg, het onderwijs, de cultuursector, zowel gesubsidieerd als ongesubsidieerd, gemeenten en de kinderopvangsector. Doel van deze gesprekken was om de betrokken sectoren concrete handvatten te bieden voor werken binnen het wettelijk kader en binnen de semipublieke sectoren gerichter te sturen op werken binnen het wettelijk kader. In de komende voortgangsbrief ‘Werken met en als zelfstandige(n)’ zal uw Kamer (nog dit jaar) worden geïnformeerd over de uitkomsten van deze gesprekken. Ook wordt u in de brief geïnformeerd over de uitwerking van maatregelen die (generiek) schijnzelfstandigheid beogen tegen te gaan, ook in de genoemde sectoren, naast de meer sectorgebonden inzet op dit thema.

Ik ga op korte termijn in gesprek met de Minister voor Langdurige Zorg en Sport en de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs om te bezien hoe de meer generieke aanpak vanuit het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan aansluiten op de sectorgebonden inzet binnen de zorg en het onderwijs om schijnzelfstandigheid tegen te gaan. Als daarvoor nog aanvullende maatregelen of instrumenten nodig lijken te zijn, informeer ik uw Kamer daarover.


Vraag:
Nationaal Programma Rotterdam Zuid heeft extra middelen nodig om het succesvolle aanpak voort te zetten. SZW is aan zet om, naast andere departementen, een bijdrage te geven. Hoe gaat de minister dat doen?

Antwoord:
De aanpak van het Nationaal Programma Rotterdam-Zuid (NPRZ) is een inspirerend voorbeeld en krijgt inmiddels navolging in meerdere gemeenten in het kader van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid (NPLV).
De bijdrage van SZW aan Rotterdam én andere gemeenten verloopt via het reguliere participatiebudget voor re-integratie van mensen die vallen onder de doelgroep van de Participatiewet (in 2023 bijna 700 mijloen euro, waarvan circa 70 miljoen euro voor Rotterdam).
De gebieden uit het NPLV ontvangen daarnaast eenmalig 20 miljoen euro vanuit SZW voor acties op het terrein van het tegengaan van armoede (Rotterdam ontvangt daarvan 1 miljoen euro).
Voor een extra bijdrage aan het NPRZ en andere gebieden uit het NPLV in 2023 en latere jaren is op dit moment geen budget beschikbaar op de begroting van SZW.
De minister voor APP is bereid om met Rotterdam het gesprek aan te gaan over het NPRZ, haar voorstel en de onderbouwing daarvan, mede in relatie tot de middelen die Rotterdam al ontvangt. De minister voor APP kan geen toezegging doen of garanties bieden, dit hangt echt af van het inhoudelijke voorstel en een integrale weging van de financiële gevolgen.



Vragen van het lid Palland, H.M. (CDA, SP)

Vraag:
Vraag aan de minister is om de overbruggingsregeling (OBR)-motie te gaan uitvoeren en uit te zoeken welke groepen hier nog meer onder vallen. Waarom niet, zoals de motie van SP en CDA vraagt, een regeling uitwerken voor juist deze afgebakende groep die niet wordt bereikt door de OBR?

Antwoord:
Naar aanleiding van de motie heeft de minister voor APP verschillende mogelijkheden voor een compensatieregeling onderzocht (motie van het lid Peters c.s., TK 2021-2022, 35 666, nr. 5). Daarbij stuit de minister op twee dilemma’s. Het eerste dilemma betreft gelijke behandeling. Een nieuwe regeling met ruimere voorwaarden dan de OBR, zou leiden tot ongelijke behandeling tussen gelijke gevallen die in het verleden zijn afgewezen en gevallen die in de toekomst onder een genereuzer regime zouden vallen. Mensen die eerder zijn getoetst aan de voorwaarden van de OBR die bijvoorbeeld zijn afgewezen, zouden ook mogelijk met terugwerkende kracht een beroep kunnen doen op een nieuwe OBR. Het tweede dilemma betreft het uitvoeringsvraagstuk. Een langdurige verlenging van de OBR veroorzaakt veel druk op de uitvoering die voor een kleine doelgroep langdurig een gecompliceerde dienstverlening en systemen in stand moet houden totdat de laatste persoon die mogelijk OBR-recht heeft in 2054 65 wordt. Dit is niet proportioneel.


Vraag:
Arbeidsmigranten komen vaak via tussenbureaus, als een soort handelswaar. De inspectie wil dat meer situaties van uitbuiting strafrechtelijk vervolgd kunnen worden. Kunnen we dit verwachten en wanneer?

Antwoord:
Op dit moment wordt samen met de minister van Justitie en Veiligheid gewerkt aan de modernisering van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. Het wetsvoorstel regelt de strafbaarstelling voor arbeidsuitbuiting en ernstige benadeling. Hiermee wordt beoogt misstanden waarmee arbeidsmigranten te maken hebben beter aan te pakken en de strafrechtelijke bescherming van kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt uit te breiden. Daarbij ziet het wetsvoorstel op zowel de situatie waarbij de arbeidsmigrant direct in dienst is bij de werkgever als op situaties waar er sprake is van ernstige benadeling door uitzendbureaus. Het streven is het wetsvoorstel rond de jaarwisseling in internetconsultatie te brengen. Na verwerking van de adviezen wordt dit wetsvoorstel voor advies aan de Raad van State voorgelegd. Het wetsvoorstel wordt naar verwachting in de loop van 2023 bij uw Kamer ingediend.
 

Vraag:
Wat vindt de minister van het voorstel een cohort te reserveren in STAP voor mensen die extra ondersteuning nodig hebben, en die ondersteuning bij de aanvraag te organiseren bijvoorbeeld via het RMT?

Antwoord:
Mensen die extra ondersteuning nodig hebben, kunnen nu via de telefoon contact opnemen of bij UWV-loketten terecht. Voor deze groep is op jaarbasis € 12 miljoen van het STAP-budget gereserveerd. Daarnaast zijn STAP-ontwikkeladviezen beschikbaar waarmee mensen inzicht kunnen krijgen in ontwikkelstappen en scholing die daarbij past.
De regionale mobiliteitsteams zijn actief juist voor mensen die extra ondersteuning nodig hebben. (Loopbaan)advies zal ook onderdeel uitmaken van de nieuwe arbeidsmarktinfrastructuur voor van werk(loosheid) naar werk in de 35 arbeidsmarktregio’s. Dit wordt nog verder uitgewerkt in overleg met alle betrokken partijen.
In het coalitieakkoord is verder een maatregel opgenomen om leerrechten vorm te geven. De beschikbare middelen van € 500 miljoen voor de periode 2023 tot en met 2026 worden ingezet via het STAP-budget voor mensen die maximaal mbo-4 zijn opgeleid. Door deze extra middelen zullen deze groepen naar verwachting aanzienlijk minder snel achter het net vissen.
Tot slot werken de ketenpartijen UWV en DUO aan een verandering in het aanvraagproces van STAP om de lange wachtrijen te voorkomen. Deze verandering wordt in een uitvoeringstoets uitgevraagd. Indien de aanpassing haalbaar is, zal deze naar verwachting medio 2023 gerealiseerd worden.  

Vraag:
Wat vindt de minister van het voorstel om STAP verder te ontwikkelen, zodanig dat financieringsbronnen bij elkaar kunnen worden gebracht?

Antwoord:
De minister van SZW steunt het voorstel om bij de verdere ontwikkeling van STAP te streven naar een zo eenvoudig mogelijke manier om verschillende financieringsbronnen te kunnen benutten, om zo ook omvangrijker scholing mogelijk te maken. Binnen de Rijksoverheid worden subsidies voor scholing zoveel mogelijk via STAP gebundeld in plaats van nieuwe subsidieregelingen voor scholing te creëren. Zo zullen de extra beschikbare middelen van € 500 miljoen voor leerrechten uit het coalitieakkoord voor de periode 2023 tot en met 2026 volgens het principe van de leerrechten worden ingezet via het STAP-budget voor mensen die maximaal mbo-4 zijn opgeleid. Bijzondere aandacht gaat uit naar het verder vereenvoudigen van de inzet van de private financieringsbronnen. Sociale partners stimuleren de totstandkoming van private individuele leer- en ontwikkelbudgetten en besturen de Opleidings- en Ontwikkelingsfondsen (O&O-fondsen). De minister van SZW is met hen in gesprek over Leven lang ontwikkelen, waaronder hoe die ontwikkeling te stimuleren en hoe de O&O-fondsen daarbij steviger kunnen worden ingezet. Streven is dat ook private budgetten worden gebundeld en eenvoudiger kunnen worden ingezet in combinatie met het publieke individuele STAP-budget. Verder werkt de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs met het Leeroverzicht ook aan het geven van overzicht van de verschillende financieringsbronnen.


Vragen van het lid Maatoug, S. (GroenLinks)

Vraag:
Als een partner in de WIA zit en de andere in de bijstand, waarom gaan we naar het laagste putje? Vindt u dat ok en vindt u dat rechtvaardig?

Antwoord:
De WIA is een werknemersverzekering die erop is gericht om een terugval in inkomsten door ziekte (gedeeltelijk) op te vangen. Voor de hoogte van de WIA-uitkering wordt geen rekening gehouden met eventueel inkomen van een ander binnen het huishouden. Voor een uitkering uit de Participatiewet geldt dat er wel sprake van kan zijn dat de hoogte daarvan beïnvloed wordt door het inkomen (waaronder ook een eventuele uitkering valt) van het aantal huisgenoten of anderen in het gezin. Juist kwetsbare mensen zijn soms aangewezen op veel verschillende inkomensondersteunende regelingen. Uiteindelijk is het doel uiteraard dat mensen voldoende hebben om van te leven. Het kabinet heeft de Commissie sociaal minimum ingesteld, die als taak heeft te onderzoeken wat mensen nodig hebben om rond te komen en of het sociaal minimum toereikend is om van te leven en om mee te kunnen doen in de maatschappij.
 

Vraag:
Mensen krijgen eerder een vast contract en dat is goed. Er is een uitzondering voor seizoensarbeid. Wij snappen de logica niet helemaal, waarom is die uitzondering er? Gaan we die schrappen?

Antwoord:
In de hoofdlijnenbrief is aangekondigd dat voor tijdelijke werknemers regelgeving wordt aangescherpt in lijn met het SER MLT advies om het uitgangspunt te steunen dat bij structureel werk een vast contract hoort. Eén van de maatregelen is het invoeren van een administratieve vervaltermijn, waardoor het niet meer mogelijk zal zijn om werknemers langdurig in tijdelijke contracten te houden middels zogenaamde draaideurconstructies.
De SER adviseert daarnaast een wettelijke uitzondering te maken voor seizoenswerk. Daarbij zou een onderbrekingstermijn van drie maanden moeten gelden. De reden voor deze uitzondering is dat het bij seizoensarbeid per definitie niet om structureel werk gaat, in de zin dat dit werk niet het hele jaar wordt uitgevoerd.
De minister van SZW verkent in de uitwerking van de maatregelen rond flexibele arbeid met werkgevers of een wettelijke uitzondering voor seizoensarbeid zoals voorgesteld in het SER MLT wenselijk en uitvoerbaar is. Daarbij geldt overigens dat het op dit moment al mogelijk is om bij tijdelijk terugkerend werk (zoals seizoensarbeid) bij cao de tijd tussen contracten van zes maanden te verkorten naar drie maanden. Daarnaast kan de Stichting van de Arbeid de minister van SZW vragen om functies aan te wijzen waarvoor ook de kortere termijn van drie maanden geldt.
Het verschil tussen deze bestaande mogelijkheden en het voorstel voor seizoenswerk uit het SER MLT advies, waarbij gedacht wordt aan een wettelijke aanwijzing van seizoensfuncties, is dat de positie van werknemers versterkt wordt doordat het bekend en controleerbaar wordt welke functies aangemerkt worden als seizoensarbeid. Dit voorkomt druk bij cao-partijen om een functie aan te merken als seizoensarbeid (huidige bestaande mogelijkheid) en versterkt de positie van werkenden. Binnen de Stichting van de Arbeid is vanuit werknemers- en werkgeversorganisaties breed draagvlak voor een wettelijke uitzondering voor seizoenswerk en zij vindt het daarbij belangrijk dat het risico op oneigenlijk gebruik en ontwijkconstructies voorkomen worden.


Vraag:
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de motie webmodule ZZP in de zorg?

Antwoord:
In het breed maatschappelijk gesprek over de beoordeling van arbeidsrelaties is met een brede groep sectoren, waaronder de zorg, gesproken over het instrument van de webmodule. Hierover zal de minister van SZW binnenkort uw Kamer informeren in de voortgangsbrief zzp. De webmodule is beschikbaar voor gebruik in alle sectoren en dus ook in de zorg. Het gebruik van de webmodule als voorlichtingsinstrument kan verder gestimuleerd worden in (publieke) sectoren richting werkgevenden in die sectoren. Deze geeft in een groot aantal gevallen een indicatie van de aard van de arbeidsrelatie. Dat betekent dat sectoren of branches dit instrument ook in kunnen zetten om duidelijkheid over de aard van de arbeidsrelatie te verkrijgen en de compliance met het wettelijk kader te vergroten. Ik vind het logisch het gebruik van de webmodule bijvoorbeeld vanuit (publieke) sectoren richting werkgevenden in die sectoren te stimuleren. Het is uiteraard aan de sectoren zelf om met dit instrument verder aan de slag te gaan en dit in te zetten binnen de sector. Ik zal dit onderwerp op korte termijn doorspreken met de minister voor Langdurige Zorg en Sport en de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs.


Vragen van het lid Ceder, D.G.M. (ChristenUnie)

Vraag:
Ziet de minister een relatie tussen haar werk en de preventieve landelijke agenda suïcidepreventiebeleid van VWS?

Antwoord:
Het kabinet is zich sterk bewust van de relatie tussen bestaanszekerheid en het mentale welzijn. Bestaansonzekerheid kan leiden tot mentale klachten en in sommige gevallen zelfs suïcidale gedachten.
Het kabinet zet zich daarom in om het bestaansminimum te borgen. Ook zijn de minister voor APP en de minister van SZW nauw betrokken bij de Aanpak ‘Mentale Gezondheid van ons allemaal’ van de staatssecretaris van VWS, onder andere via de Brede Maatschappelijke Samenwerking burn-outklachten. Tevens zijn in de aanpak Geldzorgen, Armoede en Schulden maatregelen en acties opgenomen om de mentale veerkracht van mensen en kinderen in armoede te versterken. Verder is SZW in gesprek met Geldfit van de NSR, zodat mensen die een beroep doen op financiële steun ook gewezen kunnen worden op de mogelijkheden van mentale hulp.


Vraag:
Ziet de minister de groei naar 1,2 miljoen arbeidsmigranten in 2030 als realistisch, gezien de huidige problemen rond huisvesting, zorg en onderwijs?

Antwoord:
Het kabinet werkt aan een langetermijnvisie op arbeidsmigratie. We staan voor grote opgaven rondom klimaat, verduurzaming en wonen. Daar hoort ook de vraag bij wat voor soort economie Nederland kan zijn. En wat dat betekent voor de arbeidsmarkt en hoe we de inzet van arbeidsmigranten beheersbaar houden. Daartoe is een integrale visie nodig, die zich niet alleen richt op arbeidsmigratie, maar ook op asiel, studiemigratie, kennismigratie, en gezinsmigratie. Hiervoor is ook het werk van de Staatscommissie Demografische ontwikkelingen 2050 relevant.
 

Vraag:
Is de minister bereid de ruimte op de begroting voor de Participatiewet te onderzoeken, inclusief de financiële ruimte uit het BUIG budget die ontstaat doordat er minder uitkeringsgerechtigden zijn? En hoe staat zij tegenover het aanwenden van deze budgetten voor gemeentelijke begeleiding van mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt of voor het verruimen van de financiële middelen voor sociaal werkbedrijven en werkgevers zodat zij mensen met een arbeidsbeperking in dienst kunnen nemen?

Antwoord:
Als de uitgaven van gemeenten lager uitvallen omdat er minder uitkeringsgerechtigden zijn dan geraamd, dan mogen gemeenten het overschot in het zelfde jaar vrij besteden, bijvoorbeeld voor begeleiding van mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Het jaar erna wordt het macrobudget wel naar beneden bijgesteld om aan te blijven sluiten bij de daadwerkelijke bijstandsuitgaven. Net zoals het macrobudget wordt verhoogd bij een macrotekort. Op deze manier beweegt het macrobudget mee met de conjunctuur en wordt een toereikend macrobudget geraamd dat zo goed mogelijk aansluit bij de uitgaven. Wijziging van deze systematiek zou betekenen dat er bij een macrotekort in het daaropvolgende jaar ook geen bijstelling naar boven zou plaatsvinden en dit vindt het kabinet niet wenselijk.


Vragen van het lid Pouw-Verweij, N.J.F. (Fractie Den Haan, JA21, SP)

Vraag:
De Eerste Kamer heeft zojuist een motie aangenomen over de IOAOW. Gaat de minister deze motie uitvoeren? De IOAOW wordt verlaagd om vervolgens over twee jaar te worden afgeschaft. De minister wordt met klem verzocht om dit niet door te voeren of dan op zijn minst AOW'ers te compenseren hiervoor.

Antwoord:
De Tweede Kamer heeft met het wetvoorstel dat de afschaffing regelt ingestemd. De Eerste Kamer heeft een motie aangenomen om de IOAOW ongemoeid te laten. Dat zou 800 miljoen euro kosten (en structureel ruim 1 miljard euro). 
Het kabinet gaat in gesprek met de Eerste Kamer over de motie tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in december.
 

Vraag:
Mensen worden steeds afhankelijker van de overheid. Is de minister bekend met de alarmkreet van de VNG, dat het beleid bijna niet meer uitvoerbaar is?

Antwoord:
Ja, dit signaal is bekend. Ook Divosa heeft dit signaal in haar recente brief aan de Kamer afgegeven. De ministers hebben veel begrip voor het signaal van de VNG en Divosa dat de uitvoering bij gemeenten onder grote druk staat. In de afgelopen jaren hebben gemeenten op veel onderwerpen (zoals de Tozo, de TONK, opvang Oekraïners en de energietoeslag) een belangrijke rol in de uitvoering gespeeld, naast de reguliere werkzaamheden op het terrein van de Participatiewet, inburgering en de aanpak van geldzorgen, armoede en schulden. Het kabinet heeft grote waardering voor het werk van de gemeenten. Gemeenten zijn een belangrijke partner in de vormgeving en uitvoering van veel beleid binnen het sociaal domein. De belastbaarheid van gemeenten en het belang van uitvoeringstoetsen is dan ook een belangrijk thema in de frequente overleggen met de VNG en Divosa. 
 

Vraag:
Waarom houdt het kabinet zo star vast aan de tweedeling werkgevers en werknemers en ziet het kabinet de zelfstandige ondernemers als ongemakkelijke restcategorie?

Antwoord:
Het kabinet ziet zelfstandige ondernemers als volwaardige ondernemers en vindt het van belang dat echte zelfstandige ondernemers de vrijheid en ruimte krijgen om te ondernemen. Bij de uitwerking van de verduidelijking van regels rondom de beoordeling van arbeidsrelaties wordt aandacht besteed aan de criteria waaronder een opdracht door een zelfstandig ondernemer kan worden uitgevoerd. Dit is ook conform de wens die uit de motie Eerdmans spreekt. In de voortgangsbrief ‘Werken met en als zelfstandige(n)’ zal uw Kamer nog dit jaar worden geïnformeerd over de uitwerking.
 

Vraag:
Is de minister bereid met de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap te onderzoeken of het STAP-budget ook kan worden ingezet voor meerjarige opleidingen?

Antwoord:
Zoals aangegeven in de Kamerbrief over STAP van 28 november jongstleden (Kamerstukken II, 2022/23, nr. 2022Z23384), gaat naar verwachting op 1 juli 2023 een gewijzigde systematiek van STAP in, waarmee ook meerjarige opleidingen gefaciliteerd worden met STAP-budget. Voor degenen die nu al met een meerjarige opleiding willen beginnen, kan STAP-budget wel voor het eerste jaar of voor aparte scholingsactiviteiten worden aangevraagd.


Vragen van het lid Stoffer, C. (SGP)

Vraag:
Fijn dat het kindgebondenbudget wordt verhoogd. Maar waarom is dit tijdelijk? Kan de minister de verhoging niet structureel maken?

Antwoord:
Het wetsvoorstel om het kindgebonden budget te intensiveren bevat een incidentele en een structurele kant, en wordt op dit moment besproken in de Eerste Kamer.
De intensivering van het kindgebonden budget adresseert allereerst de tijdelijke situatie die is ontstaan door de hoge kosten als gevolg van stijgende prijzen van energie en consumptiegoederen. De huidige koopkrachtontwikkelingen treffen onder andere gezinnen met kinderen. Met name grotere gezinnen en alleenstaande ouders lopen hierdoor een groter risico op een leven onder de armoedegrens. Het kabinet heeft de ambitie om het aantal huishoudens met kinderen dat onder de armoedegrens leeft te verlagen. Met de huidige ontwikkelingen komt dit streven onder druk te staan. Het kabinet stelt daarom voor het kindgebonden budget gericht op deze groepen tijdelijk te verhogen.
In het pakket uit de augustusbesluitvorming zit daarnaast een structurele beleidsmatige verhoging van het bedrag voor het eerste en tweede kind en de alleenstaande-ouderkop in het kindgebonden budget. Vanaf 2028 stijgen deze met 39 euro per jaar ten opzichte van het basispad. Het bedrag vanaf het derde kind stijgt per 2028 met 151 euro ten opzichte van het basispad, hiermee wordt dit gelijkgetrokken met het bedrag voor het tweede kind. Dit alles is een structurele intensivering van 100 miljoen euro.
 

Vraag:
Is de minister bereid te onderzoeken op welke manieren de werkgeverslasten structureel kunnen worden verlaagd.

Antwoord:
Werkgeverslasten bestaan uit de premies werknemersverzekeringen, de bijdrage voor de zorgverzekeringswet en de pensioenpremies. De eerste twee stelt het kabinet zelf vast, en het kabinet kan die dus ook verhogen of verlagen. Het kabinet heeft echter een inkomstenkader afgesproken, waarin afspraken zijn gemaakt over de lastenontwikkeling van bedrijven en huishoudens gedurende de kabinetsperiode. Elke afwijking daarvan door meer lastenverlichting te geven moet worden gecompenseerd door ergens anders de lasten te verzwaren. Het verlagen van de werkgeverslasten binnen die gemaakte afspraken zou dus betekenen dat de lastendruk voor burgers omhoog gaat. Dat vindt het kabinet, zeker in deze tijden, niet wenselijk.
Tegelijkertijd bevat het huidige stelsel al prikkels voor individuele werkgevers om hun werkgeverslasten omlaag te brengen. Zo geldt dat als een werkgever een flexibel contract omzet in een vast contract hij daar 5 procentpunt minder werkloosheidspremies over betaalt. 


Vraag:
Zelfstandigen moeten we blijven ondersteunen, hoe wil de minister dat gaan doen?

Antwoord:
Een belangrijk onderdeel van de aanpak van de problemen op de arbeidsmarkt is het verkleinen van de verschillen in fiscale behandeling tussen werknemers en zelfstandigen (ondernemers voor de inkomstenbelasting). Het inkomen van werknemers wordt in de huidige situatie zwaarder belast dan het inkomen van zelfstandigen. Om meer balans aan te brengen in de fiscale behandeling tussen werkenden heeft het kabinet in het Belastingplan 2023 twee aanvullende maatregelen voorgesteld: de (versnelde) afbouw van de zelfstandigenaftrek en afschaffing van de fiscale oudedagsreserve.
Het kabinet vindt het belangrijk dat de behandeling van werkenden, ongeacht de contractvorm, gelijker wordt. Daarmee wil het kabinet oneigenlijke prikkels tussen contractvormen wegnemen. Tegelijkertijd geldt dat zowel werknemerschap als ondernemerschap een eigen functie en waarde hebben. Verschillen tussen werknemers en zelfstandigen blijven in de toekomst dan ook bestaan, bijvoorbeeld vanwege het ondernemersrisico dat zelfstandigen lopen en de reserverings- en investeringsfunctie van winst. Daarom blijven faciliteiten gericht op voornoemde functies beschikbaar, zoals de investeringsaftrek.


Vraag:
Is er zicht op hoe de begroting van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, vooral op de punten van de oudedagvoorziening en arbeidsongeschiktheid, zich verder gaat ontwikkelen en hoe we de obesitas van de verzorgingsstaat kunnen tegengaan?

Antwoord:
De grootste uitgavenpost van de begroting van SZW zijn de uitgaven aan AOW-uitkeringen. Door de vergrijzing neemt het aantal ouderen met een AOW-uitkering de komende jaren verder toe. Tot 2040 wordt het aandeel personen van 65 jaar of ouder groter ten opzichte van het aantal personen van 20 tot 65 jaar. De belangrijkste maatregel om de voorziene stijging van de AOW-uitgaven te dempen, is de gedeeltelijke koppeling van de AOW-leeftijd aan de toename van de levensverwachting. De uitgaven aan arbeidsongeschiktheid zullen de komende jaren ook per saldo blijven stijgen. De uitgaven aan de WAO en de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) nemen af, de uitgaven aan de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) nemen toe. Belangrijke oorzaken hiervan zijn een groter aantal werkenden, vergrijzing van de beroepsbevolking en een stijgende AOW-leeftijd waardoor ouderen vaker en langer doorwerken. In de vergrijzingsstudie van het CPB (Zorgen om morgen, 2019) worden de gevolgen van de vergrijzing op de houdbaarheid van de overheidsfinanciën in kaart gebracht. In dit rapport worden ook meerdere beleidsvarianten geschetst.
Daarnaast stijgt de omvang van de SZW-begroting ook mee met de ontwikkeling van lonen en prijzen. In tegenstelling tot demografische ontwikkelingen is dit niet zorgwekkend want hier staan ook toegenomen inkomsten tegenover.


Vraag:
Er worden goede stappen gezet met één betalingsregeling. Gaan alle overheidsorganisaties hier onder vallen?

Antwoord:
Een belangrijk onderdeel van de doorontwikkeling clustering Rijksincasso is de Betalingsregeling Rijksincasso. De eerste fase van de Betalingsregeling Rijk start op 1 december 2022 met CJIB, CAK (voor wat betreft de boete onverzekerden) en DUO. De gesprekken van het CJIB met andere uitvoeringsorganisaties om deel te nemen aan de Betalingsregeling Rijk lopen. Naar verwachting zullen UWV en RVO in de loop van 2023 deelnemen. Het doel is om dit in de loop van de jaren verder uit te breiden met meer partijen. Onder andere met de Belastingdienst en de SVB wordt bekeken welke vormen van samenwerking bij een betalingsregeling mogelijk zijn en waar de burger het meeste baat bij heeft. Hiermee werken de partijen toe naar een gezamenlijk loket voor overheidsincasso.


Vragen van het lid Baarle, S.R.T. van (DENK)

Vraag:
Wanneer komt er een update van de langetermijn raming van armoede cijfers?

Antwoord:
Er kunnen op dit moment geen nieuwe armoedecijfers berekend worden, omdat de armoedecijfers worden gebaseerd op de macro-economische raming van het CPB. Het tijdelijke prijsplafond dat het kabinet in 2023 doorvoert is dermate groot dat dit doorwerkt op de totale ontwikkeling van lonen en prijzen.
De volgende raming, het Centraal Economisch Plan (CEP) van het CPB, komt in maart uit. Op dat moment wordt een nieuwe raming gemaakt die tot en met 2024 voorruit kijkt. Op dit moment is het nog niet duidelijk wanneer het CPB een nieuwe lange termijn raming (MLT-raming) maakt.
Daarnaast wordt er een brede monitor opgesteld (samen met VNG, planbureaus en andere partijen) om de voortgang van de diverse maatregelen van de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden inzichtelijk te maken.
Met behulp van een openbaar dashboard zal de minister voor APP twee keer per jaar de Tweede Kamer informeren over de voortgang. In 2025 wordt de balans opgemaakt.
De (tussen)resultaten worden gebruikt om waar nodig andere accenten te leggen of bij te sturen. De Kamer wordt tussentijds geïnformeerd over de verdere uitwerking, uitvoering en resultaten van de aanpak.
Naar verwachting zal de minister voor APP beide Kamers in mei 2023 de eerste voortgangsrapportage van het programma toezenden. Met deze voortgangsrapportage wordt u gelijktijdig op de hoogte gesteld van de meeste recente armoedecijfers.
 

Vraag:
Op welke manier wordt de 35 miljoen voor studenten inmiddels uitgegeven en hoe staat het met het bereik van deze middelen en is het toereikend?

Antwoord:
Het kabinet heeft €35 miljoen beschikbaar gesteld voor de tegemoetkoming van studenten die in ernstige financiële problemen komen als gevolg van de stijgende energieprijzen. Studenten kunnen in die gevallen terecht bij de individuele bijzondere bijstand. Het is niet bekend hoeveel van de €35 miljoen is uitgegeven en ook niet hoeveel studenten een tegemoetkoming voor energiekosten hebben ontvangen. De middelen om studenten via de individuele bijzondere bijstand te ondersteunen, zijn verstrekt via een decentralisatie-uitkering in het gemeentefonds voor gemeenten. Gemeenten hoeven hierover geen verantwoording af te leggen aan het rijk.


Vraag:
Is het kabinet bereid om bij het traject Participatiewet in Balans ook te kijken naar het bijzondere karakter van de AIO binnen de Participatiewet, en hierbij de vermogenstoets en de toets op maximaal verblijf in het buitenland mee te nemen?

Antwoord:
Dat de Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO) binnen de Participatiewet een bijzonder karakter heeft, blijkt onder meer uit de ruimere voorwaarden die gelden voor de vermogenstoets en het maximale verblijf in het buitenland. In het traject Participatiewet in Balans is nu niet voorzien om naar de AIO te kijken. Wel wordt in het kader van de pilot over het niet-gebruik van de AIO onderzocht hoe het gebruik van de AIO gericht bevorderd kan worden en wat de redenen zijn van niet-gebruik. De resultaten daarvan worden medio 2023 verwacht.


Vraag:
Hoe staat het met het ondersteuningspunt voor alleenstaande ouders dat de regering met Single Super Mom wil opzetten?

Antwoord:
In navolging van de motie Van den Berge c.s. heeft er in 2021 een bestuurlijk overleg plaatsgevonden tussen de voormalig ministers van SZW en OCW en de organisatie Single Super Mom, die zich inzet voor deze doelgroep. Toen is toegezegd een onafhankelijke verkenning uit te laten voeren naar de wenselijkheid en haalbaarheid van een landelijk Eén-ouderpunt om de ondersteuning aan alleenstaande ouders te versterken. Bureau Regioplan heeft dit najaar deze toegezegde verkenning uitgevoerd. Regioplan heeft een deskstudie gedaan en ervaringen opgehaald uit de praktijk: bij gemeenten, Single Super Mom en de doelgroep alleenstaande ouders zelf. Deze stakeholders zijn het erover eens dat de algemene informatievoorziening richting alleenstaande ouders beter kan. Alleenstaande ouders geven daarnaast ook aan behoefte te hebben aan online en offline hulp en lotgenotencontact. De minister voor APP heeft het eindrapport op 4 oktober naar uw Kamer gestuurd met de brief ‘Stand van zaken geldzorgen, armoede en schulden’. Belangrijke aanbevelingen uit het rapport zijn om de informatievoorziening voor hulp en ondersteuning aan alleenstaande ouders te uniformeren en landelijk een handreiking op te stellen voor gemeenten. Hiermee kan de mogelijkheid worden gecreëerd om op een landelijke website door te verwijzen naar het lokale niveau van zorg en ondersteuning. De ministeries van SZW en OCW gaan samen met de VNG, Divosa en Single Super Mom in gesprek over de uitkomsten van de verkenning. Bij de eerste voortgangsrapportage van de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden wordt uw Kamer geïnformeerd over stappen die het kabinet op dit terrein wil nemen.


Vraag:
Beseft het kabinet zich dat er, inclusief het prijsplafond en de Prinsjesdagmaatregelen, nog steeds 540.000 huishoudens in betalingsproblemen zullen komen volgend jaar?

Antwoord:
Het kabinet is zich ervan bewust dat ondanks alle maatregelen circa 540 duizend huishoudens alsnog een risico lopen op betalingsproblemen. Dit volgt uit de Stresstest van het CPB. Zonder de maatregelen van het kabinet hebben 1,3 miljoen huishoudens een risico op betalingsproblemen. Het kabinetsbeleid helpt dus om dit aantal te reduceren, maar zal helaas niet iedere situatie kunnen voorkomen of oplossen. Omdat elk extra huishouden met betalingsproblemen er één te veel is heeft de minister voor APP in juli de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden gepresenteerd.
Voor huishoudens die ondanks het prijsplafond hun energierekening niet kunnen betalen ondersteunt het kabinet een tijdelijk noodfonds. Het kabinet heeft hiervoor in 2023 een bedrag van 50 miljoen euro gereserveerd. Dit bedrag wordt ingelegd naast een bijdrage van private partijen.
De energieprijzen zijn in het afgelopen jaar naar ongekende hoogte gestegen en de inflatie was nog nooit zo hoog als dit jaar. Het kabinet voelt een grote verantwoordelijkheid om huishoudens in deze moeilijke periode te ondersteunen. Voor 2023 komt het kabinet daarom met een pakket van 12 miljard euro aan koopkrachtmaatregelen naast een prijsplafond voor energie.
Bij deze pakketten is op verschillende manieren in kaart gebracht wat de effecten voor huishoudens zijn en of deze in doorsnee opwegen tegen de stijging van de energierekening. Hierin wordt zichtbaar dat dit totale pakket zorgt voor een positief inkomenseffect voor huishoudens. Nog zonder het prijsplafond, dat energieprijzen dempt voor huishoudens en meer zekerheid biedt, was hierin de koopkrachtontwikkeling voor de meeste huishoudens positief in 2023. Het armoedecijfer neemt weer af en komt op het pad richting een halvering in 2025. 
Het kabinet blijft zich inzetten om het aandeel mensen dat opgroeit in armoede verder te verlagen, zoals de minister voor APP eerder heeft aangekondigd in de aanpak Geldzorgen, armoede en schulden.


Vraag:
Vindt het kabinet dit (dat ondanks alle maatregelen nog steeds huishoudens in betalingsproblemen komen) een acceptabele koopkrachtontwikkeling en wat doet dit met de armoededoelstellingen van het kabinet?

Antwoord:
De energieprijzen zijn in het afgelopen jaar naar ongekende hoogte gestegen en de inflatie was nog nooit zo hoog als dit jaar. Het kabinet voelt een grote verantwoordelijkheid om huishoudens in deze moeilijke periode te ondersteunen. Voor 2023 komt het kabinet daarom met een pakket van 12 miljard euro aan zowel incidentele als structurele koopkrachtmaatregelen naast een prijsplafond voor energie. Incidenteel verhoogt het kabinet in 2023 bijvoorbeeld de zorgtoeslag en wordt de energietoeslag opnieuw uitgekeerd. Structureel verhoogt het kabinet het minimumloon, de arbeidskorting, de huurtoeslag en (deels) het kindgebonden budget. Het kabinet verlaagt ook het tarief van de eerste schijf.

Bij deze pakketten is in de koopkrachtbrief van 20 september jongstleden op verschillende manieren in kaart gebracht wat de effecten voor huishoudens zijn en of deze in doorsnee opwegen tegen de stijging van de energierekening (Kamerstukken II, 2022/23, 36 200 XV, nr. 4). Hierin wordt zichtbaar dat dit totale pakket zorgt voor een positief inkomenseffect voor huishoudens. Nog zonder het prijsplafond, dat energieprijzen dempt voor huishoudens en meer zekerheid biedt, was hierin de koopkrachtontwikkeling voor de meeste huishoudens positief in 2023. Het armoedecijfer neemt weer af en komt op het pad richting een halvering in 2025. Voor huishoudens die ondanks het prijsplafond hun energierekening niet kunnen betalen, ondersteunt het kabinet een tijdelijk noodfonds. Het kabinet heeft hiervoor in 2023 een bedrag van 50 miljoen euro gereserveerd naast een bijdrage van private partijen.
Het kabinet blijft zich inzetten om het aandeel mensen dat opgroeit in armoede verder te verlagen, zoals de minister voor APP eerder heeft aangekondigd in de aanpak Geldzorgen, armoede en schulden (Kamerstuken II, 2021/22, 24 515, nr. 643).


Vraag:
Welke maatregelen voorziet de regering naar aanleiding van het verdiepende onderzoek naar discriminatie van dames met een hoofddoek en wanneer komen de uitkomsten van dit onderzoek?

Antwoord:
Om arbeidsmarktdiscriminatie aan te pakken zijn diverse maatregelen in uitvoering of in voorbereiding. Die zijn opgenomen in het u deze zomer toegezonden Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie. Onderzoek laat zien dat moslima’s zowel met als zonder hoofddoek met meer discriminatie te maken hebben.[1] Daarom start ik een verkenning naar discriminatie van moslima’s op de arbeidsmarkt met als doel inzicht te krijgen in dit probleem en aanvullende handelingsperspectieven in kaart te brengen. Ik verwacht de uitkomsten van de verkenning eind 2023. Op basis van de uitkomsten van de verkenning zal ik bezien of, en zo ja, welke aanvullende maatregelen nodig zijn om arbeidsmarktdiscriminatie van deze groep tegen te gaan.

[1] Terugbelresponses bij verschillende groepen vrouwelijke sollicitanten: sollicitanten zonder hoofddoek (70%), moslima’s zonder hoofddoek (49%), moslima’s met hoofddoek (35%). Bij banen met hoge mate van klant-contact zijn de percentages respectievelijk: 65, 42, 18 %.
Bron: Fernández-Reino, Di Stasio en Veit, ‘Discrimination Unveiled: A Field Experiment on the Barriers Faced by Muslim Women in Germany, the Netherlands, and Spain’, European Sociological Review (2022) p. 1-19.
 

Vraag:
Hoe geeft het kabinet alleenstaande ouders specifieke aandacht binnen het armoedebeleid?

Antwoord:
De verbetering van de situatie van eenoudergezinnen is een belangrijk onderdeel van de inzet op het tegengaan van kinderarmoede. Diverse maatregelen dragen bij aan het verminderen van het armoederisico van alleenstaande ouders. Voorbeelden hiervan zijn het verhoogde kindgebonden budget voor alleenstaande ouders, de inzet op het tegengaan van niet-gebruik, en de inzet op het terugdringen van negatieve financiële effecten bij levensgebeurtenissen, zoals een scheiding.
 

Vraag:
Hoe kijkt de regering terug op het feit dat door het toepassen van het Target-2 betalingssysteem duizenden mensen in het buitenland gekort worden op hun uitkering? Is de regering bereid om mensen die als gevolg van het gebruik van het Target-2 betalingssysteem gekort worden, te helpen?

Antwoord:
Met de overgang naar het Target-2 betalingssysteem zijn er Turkse banken die hogere kosten berekenen voor betalingen van het UWV in Turkije. Het is vervelend dat uitkeringsgerechtigden daardoor extra kosten krijgen. De oorzaak ligt in de bankvoorwaarden. Het bedrag dat door het UWV wordt overgemaakt is ongewijzigd.
Het kabinet zet in internationale context via de Nederlandsche Bank in op het verlagen van kosten van internationale betalingen. Daarnaast is er gewerkt aan betere voorlichting door het UWV zodat mensen bewust worden dat een bank kosten in rekening kan brengen voor het overmaken van een uitkering naar het buitenland. Mensen kunnen op basis hiervan een afweging maken om over te stappen naar een andere bank.
 


Vraag:
Stelt het kabinet doelstellingen over het aantal schuldhulpverleningstrajecten dat gemeenten met de extra middelen kunnen financieren? Hoeveel trajecten wil de gemeente zien en welke eisen stelt zij daarbij?

Antwoord:
Zoals staat vermeld in het implementatieplan Geldzorgen, Armoede en Schulden is het kabinet voornemens het aantal minnelijke schuldhulpverleningstrajecten meer dan te verdubbelen. Om de doelstellingen van het kabinet te halen moeten de instroom van - de bij de NVVK geregistreerde - minnelijke schuldhulpverleningstrajecten stijgen van ongeveer 20.000 naar tussen de 40.000 en 50.000 per jaar. De extra middelen helpen hierbij. De minister voor APP is in nauw overleg met de VNG en gemeenten over het aanbieden van voldoende, kwalitatief goede schuldhulpverlening en het realiseren van deze ambitie.


Vraag:
Is het kabinet zich er van bewust dat alleenstaande ouders relatief vaak als huishouden in armoede leven?

Antwoord:
Ja dat is het kabinet zich bewust. Alleenstaande ouders staan bekend als een risicogroep op armoede. 15 procent van de eenoudergezinnen met uitsluitend minderjarige kinderen liep in 2020 een risico op armoede (CBS). De minister voor APP neemt diverse maatregelen om het armoederisico van alleenstaande ouders te verminderen. Voorbeelden hiervan zijn het verhoogde kindgebonden budget voor alleenstaande ouders, de inzet op het tegengaan van niet-gebruik, en de inzet op het terugdringen van negatieve financiële effecten bij levensgebeurtenissen, zoals een scheiding. De verbetering van situatie van eenoudergezinnen is een belangrijk onderdeel van de inzet op het tegengaan van kinderarmoede.


Vraag:
Wanneer kan de Kamer het eerste wetsvoorstel over hardheden in de Participatiewet tegemoet zien op basis van de brief van gisteren?

Antwoord:
De inzet is om begin 2023 een concept-wetsvoorstel ter wijziging van de Participatiewet gereed te hebben voor consultatie. Rekening houdend met het daarna te doorlopen proces van uitvoeringstoetsen en advisering van de Raad van State, is de verwachting dat het wetsvoorstel na de zomer 2023 aan de Kamer kan worden aangeboden.


Vraag:
Is het niet vreemd dat de AIO onder de participatiewet valt, omdat het om een bijzondere categorie gaat?

Antwoord:
De Participatiewet regelt de algemene bijstand voor iedereen in Nederland. Met enkele andere wetten is de toenmalige Algemene Bijstandswet, via de latere wet Werk en Bijstand, in deze wet opgegaan.
Het is goed om te bedenken dat de AIO als Algemene Inkomensvoorziening voor Ouderen (AIO) in dat verband geen aparte regeling is, maar integraal onderdeel uitmaakt van de algemene bijstand. Alleen waar dat relevant is, worden in de algemene bijstand specifieke uitzonderingen voor ouderen vanaf de pensioenleeftijd gemaakt - waaronder vrijstelling van arbeidsverplichtingen en ruimere bepalingen voor verblijf in het buitenland - maar voor het overige gelden voor iedereen dezelfde verplichtingen. Sinds 2010 is deze algemene bijstand aan ouderen als taak van gemeenten naar de SVB overgeheveld en die algemene bijstand heeft vanaf toen in desbetreffend wetsartikel de naam AIO meegekregen. Het uitgangspunt is één wet voor de algemene bijstand in Nederland, waarvan het niet vreemd is dat de AIO daar deel van uitmaakt.
 


Vraag:
Klopt het dat er helemaal geen mogelijkheid is tot maatwerk binnen de vermogenstoets van de AIO?

Antwoord:
Voor mensen die niet voldoende AOW hebben kunnen opbouwen, bestaat de mogelijkheid tot aanvulling vanuit de bijstand in de vorm van de Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO). Bijstand heeft een vangnet karakter. Dit houdt in dat van iemand mag worden verwacht dat hij binnen redelijke grenzen de hem ter beschikking staande middelen gebruikt om in zijn bestaan te voorzien. Voor de AIO-doelgroep geldt een - zij het beperkt - ruimhartiger beleid in de Participatiewet in de vorm van een extra vermogensvrijlating voor pensioenvoorzieningen. De vermogenstoets kent geen maatwerkbepaling. Wel kan rekening worden gehouden met individuele situaties. Zo worden in de vermogenstoets alle middelen meegenomen waarover iemand redelijkerwijs kan beschikken. Uit vaste rechtspraak volgt dat 'redelijkerwijs beschikken' zo moet worden uitgelegd dat dit ziet op de mogelijkheid van een betrokkene om het bezit feitelijk aan te wenden om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Tegeldemaking moet dus wel mogelijk zijn. Het is de bevoegdheid van de SVB om dit in het individuele geval te beoordelen.
 

Vraag:
Hoeveel extra middelen gaat de regering de komende jaren uitgeven aan het bestrijden van arbeidsmarktdiscriminatie?

Antwoord:
Voor het toezicht op de Wet toezicht gelijke kansen bij werving en selectie is door de Inspectie in het Meerjarenplan 2019-2022 structureel geanticipeerd door reeds in te zetten op versterking (jaarlijks €1,5 miljoen).
Verder worden door het kabinet de komende jaren middelen ingezet voor de uitvoering van het actieplan arbeidsmarktdiscriminatie 2022 - 2025. Voor communicatie en onderzoek betreft dit jaarlijks ongeveer 700.000 euro. De middelen gericht op arbeidsmarktdiscriminatie voor het programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt komen jaarlijks neer op ongeveer 500.000 euro. Verder loopt tot eind 2023 een subsidie voor Diversiteit in Bedrijf van jaarlijks ongeveer 500.000 euro. Voor de uitbreiding van hun helpdeskfunctie is tot eind 2023 ongeveer 240.000 euro begroot.
 

Vraag:
Is de regering bereid om een publiekscampagne over het melden van arbeidsmarktdiscriminatie uit te voeren?

Antwoord:
Bewustwording heeft de continue aandacht van de minister van SZW en de minister voor APP.
De minister van SZW zal, in aanloop naar de implementatie van het Wetsvoorstel toezicht gelijke kansen, een brede voorlichtingscampagne starten over arbeidsmarktdiscriminatie.
Hierbij wil de minister naast voorlichting over de verplichtingen van de wet, vooral ook ingaan op effectieve instrumenten die werkgevers kunnen inzetten om gelijkwaardige kansen te bevorderen.
 

Vraag:
Is de regering bereid periodiek mystery guest onderzoek uit te voeren naar discriminatie op de arbeidsmarkt, zodat de inspectie risicogericht aan de slag kan?

Antwoord:
De inzet van mystery guests kan mogelijk worden gebruikt in onderzoek en monitoring, om bewustwording te creëren en om op termijn de impact van ingezette maatregelen te monitoren.
De Nederlandse Arbeidsinspectie heeft in het verleden onderzoeken gedaan naar discriminatie op de arbeidsmarkt met mystery elementen. Ook in de toekomst kan de inspectie ervoor kiezen deze elementen weer te gebruiken, als onderdeel van de programmering van de inspectie.

Vraag:
Acht het kabinet de capaciteit van het team arbeidsmarktdiscriminatie bij de NLA voldoende om de aanvullende taken die het krijgt in de toekomst uit te voeren?

Antwoord:
De afgelopen jaren is de inspectiecapaciteit gericht op arbeidsmarktdiscriminatie verhoogd. De volledige uitbreiding van het programma Arbeidsmarktdiscriminatie is al in 2021 bereikt en hiermee is er capaciteit om te handhaven op het genoemde wetsvoorstel.
Conform het Inspectie Control Framework (ICF) en het Meerjarenplan 2019-2022 is van de totale uitbreiding van de NLA met 50,5 miljoen euro, 2% voor het programma Arbeidsdiscriminatie. De capaciteit is in overeenstemming met de motie van het lid Kuzu om de Inspectiecapaciteit op het thema arbeidsmarktdiscriminatie te handhaven.


Vraag:
Klopt het dat de loonkloof tussen mannen en vrouwen in het bedrijfsleven de afgelopen jaren niet is verkleind?

Antwoord:
Uit de op 14 november verschenen Monitor loonverschillen mannen en vrouwen van het CBS (Kamerstuk 2022D47261) blijkt dat de loonkloof, het verschil in gemiddeld uurloon tussen mannen en vrouwen, in 2020 in het bedrijfsleven niet is afgenomen ten opzichte van de jaren 2018 en 2016. Bij de overheid is de loonkloof afgenomen van 8 procent in 2018 naar 6 procent in 2020. Uit de CBS-monitor loonverschillen blijkt dat het loonverschil over de jaren heen bij zowel de overheid als in het bedrijfsleven vanaf 2008 afneemt, maar slechts langzaam.


Vraag:
Welke aanvullende maatregelen gaat de regering nemen om de loonkloof tussen vrouwen en mannen te verkleinen?

Antwoord:
Een groot gedeelte van de loonkloof (het verschil in het gemiddeld uurloon tussen mannen en vrouwen ofwel het ongecorrigeerde loonverschil) heeft te maken met de verschillende posities van mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt. Het stimuleren van vrijwillige urenuitbreiding door vrouwen kan deze verschillen doen afnemen. Maatregelen die daaraan bijdragen zijn onder meer de investeringen in de kinderopvang, de uitbreiding van het geboorteverlof en de invoering van het betaald ouderschapsverlof.
Er bestaan echter ook gecorrigeerde loonverschillen, waarbij is gecorrigeerd voor achtergrondkenmerken (zoals sector, functie en leeftijd), en waar het dus gaat om verschillende beloning voor werk van gelijke waarde. Daarom vindt het kabinet het belangrijk beter te controleren op loonverschillen. Het kabinet staat dan ook positief tegenover het Europese richtlijnvoorstel over loontransparantie. Ook sociale normen, invloeden vanuit de sociale omgeving die het gedrag van individuen beïnvloeden, dragen bij aan het in stand houden van de verschillende posities die mannen en vrouwen hebben op de arbeidsmarkt. Het is belangrijk dat het maatschappelijke gesprek wordt gevoerd over gendergelijkheid en de keuzes die mensen maken rond werk en gezin. De minister van SZW heeft uw Kamer op 14 november jongstleden geïnformeerd over de voorgenomen maatschappelijke dialoog.
 

Vraag:
Is de minister bereid om met een concreet plan te komen met specifieke aandacht voor ouderen met een migratieachtergrond in armoede, omdat dat de categorie mensen in Nederland is met de hoogste armoedecijfers?

Antwoord:
Het kabinet is niet voornemens met een apart concreet plan te komen voor deze doelgroep in het armoedebeleid. Wel neemt het kabinet verschillende maatregelen waarmee ouderen met een migratie-achtergrond bereikt worden. Bijvoorbeeld met de verhoging van het minimumloon die ook doorwerkt naar de hoogte van de bijstand en de AIO. Gemeenten en de SVB werken daarnaast samen om de energietoeslag automatisch aan mensen met een AIO toe te kennen. Het kabinet wil niet-gebruik van financiële voorzieningen tegengaan: dat is een expliciet aandachtspunt in de aanpak van geldzorgen, armoede en schulden. Dan gaat het ook over kwetsbare ouderen (met een migratie-achtergrond). Het rapport van de Nationale Ombudsman ‘Met te weinig genoegen nemen’ gaat hierop in. Daarover heeft de minister voor APP de Ombudsman een reactie gestuurd, in afschrift aan uw Kamer (Kamerstukken II 2022-2023, 24 515, nr. 650). Mede met dat rapport in de hand wordt stevig ingezet om het niet-gebruik van regelingen, waaronder de AIO, terug te dringen.
Onderdeel van de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden is ook zoveel mogelijk Nederlanders, ongeacht hun culturele of levensbeschouwelijke achtergrond, te bereiken. Om mensen effectief te kunnen ondersteunen is het nodig dat professionals en vrijwilligers zich bewust zijn van verschillen in achtergrond. 
 


Vragen van het lid Den Haan, N.L. (Fractie Den Haan, JA21, SP)

Vraag:
De Eerste Kamer heeft zojuist een motie aangenomen over de IOAOW. Gaat de minister deze motie uitvoeren? De IOAOW wordt verlaagd om vervolgens over twee jaar te worden afgeschaft. De minister wordt met klem verzocht om dit niet door te voeren of dan op zijn minst AOW'ers te compenseren hiervoor.

Antwoord:
De Tweede Kamer heeft met het wetvoorstel dat de afschaffing regelt ingestemd. De Eerste Kamer heeft een motie aangenomen om de IOAOW ongemoeid te laten. Dat zou 800 miljoen euro kosten (en structureel ruim 1 miljard euro). 
Het kabinet gaat in gesprek met de Eerste Kamer over de motie tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in december.
 

Vraag:
Ik weet dat 1 op de 5 mensen 50 jaar of ouder zijn. Ik wil weten voor welke opleidingen dat STAP-budget gebruikt wordt en of deze opleidingen niet op normale wijze door de werkgevers zouden kunnen worden betaald?

Antwoord:
Voor welke opleidingen aanvragers, uitgesplitst naar bijvoorbeeld leeftijd, het STAP-budget inzetten, wordt over meerdere tranches in beeld gebracht in de evaluatie. De monitor-cijfers van UWV kennen deze uitsplitsing niet. Mogelijke afwenteling van scholingsuitgaven van werkgevers op het STAP-budget, kan alleen over een langer termijn onderzocht worden en niet per tranche. In de evaluatie zal ook gekeken worden of er sprake is van afwenteling van scholingsuitgaven van werkgevers op het STAP-budget. Uw Kamer zal begin 2024 geïnformeerd worden over de voortgang en uitkomsten van de evaluatie. Ondertussen zal de eerste monitorrapportage begin 2023 worden gepubliceerd.
 

Vraag:
Ons land kent kritische sectoren zoals bijvoorbeeld zorg, onderwijs, vervoer en de bouw. Zou het niet een noodzakelijke en gouden kans zijn om STAP niet in de volle breedte in te zetten maar te focussen op juist deze kritische sectoren?

Antwoord:
In de Kamerbrief van 28 november jongstleden (kamerstuk 2022Z23384) heeft de minister van SZW een eerste plan geschetst in STAP meer te richten op maatschappelijk cruciale sectoren, conform de motie Dassen. Meer richten kan bijvoorbeeld door de mogelijkheid te creëren dat aanvragen van burgers voor door de overheid erkende opleidingen en branche-opleidingen in de maatschappelijk cruciale sectoren, zoals onderwijs, zorg, ICT, vervoer en techniek/bouw, met voorrang in aanmerking komen voor een STAP-budget. Door met een systeem van voorrang te werken, blijft de keuzevrijheid voor mensen behouden. Daarbij geldt dat het wel haalbaar en uitvoerbaar moet zijn voor de ketenpartijen UWV en DUO. Die voeren nu maatregelen uit om misbruik en oneigenlijk gebruik te beheersen, en werken aan de doorontwikkeling van STAP, met belangrijke prioriteiten zoals het kunnen opvoeren van meerjarige scholing. Uw Kamer wordt in het eerste kwartaal van 2023 nader geïnformeerd over hoe en wanneer STAP gericht kan worden ingezet.


Vraag:
Zou de minister in de pilot werving assessment ook willen kijken naar mogelijk ontwikkelpotentieel van senioren. En dan met name naar de kansen over te stappen naar andere, en dan het liefst, sectoren waar het arbeidspotentieel zeer nijpend is.

Antwoord:
De seniorenkansenvisie omvat een aantal innovatieve pilots. Eén van deze innovatieve pilots is de pilot assessment. Door middel van het afnemen van een assessment wordt aan werkzoekende senioren de kans geboden hun vaardigheden te laten zien voordat ze ergens solliciteren. Het doel is om te achterhalen wat dit doet met de baankansen van senioren en met de beeldvorming van de betrokken werkgevers. Aan deze pilot wordt een effectmeting gekoppeld. Deze moet aan bepaalde standaard onderzoeksvoorwaarden voldoen. In dit licht zal de minister van SZW in de opzet van het onderzoek bekijken of de vraag van fractie Den Haan meegenomen kan worden.


Vraag:
Kan de minister iets zeggen over hoeveel mensen met een functiebeperking bij de Rijksoverheid werken?

Antwoord:
Eind 2021 waren er bij de rijksoverheid 3.203 mensen in dienst die tot de doelgroep van de banenafspraak behoren. Deze mensen hebben allemaal een arbeidsbeperking. Het is niet bekend hoeveel mensen bij de rijksoverheid werken met een functiebeperking die niet onder de banenafspraak vallen. Dit wordt niet bijgehouden. De krappe arbeidsmarkt biedt kansen voor mensen met een beperking. Hoewel de rijksoverheid de afgelopen jaren wel stappen heeft gezet om meer banen te realiseren voor de doelgroep banenafspraak, is er nog veel werk te verzetten om de afgesproken doelstellingen te realiseren. De minister voor APP heeft daarom in de brief aan uw Kamer van 7 juli 2022 Resultaten banenafspraak 2021 en gesprekken toekomst banenafspraak, een stevig pakket aan maatregelen aangekondigd om meer mensen uit de doelgroep banenafspraak bij de rijksoverheid aan het werk te helpen.
 

Vraag:
Langdurig zieke werknemers krijgen na hun zestigste tijdelijk geen medische WIA-keuring meer. Dat komt door een tekort aan verzekeringsartsen. Is hier toch niet een andere oplossing voor te bedenken, vraag ik de minister?

Antwoord:
Vooropgesteld: deze maatregel voor 60+ is geen ideale maatregel, maar naar de mening van het kabinet noodzakelijk gegeven de huidige problematiek in de uitvoering van het stelsel.
Uit onderzoek (Koning & Van Sonsbeek, 2017) blijkt dat het type WGA-uitkering specifiek voor 60-plussers slechts een beperkt effect heeft op hun werkhervattingskansen. Daarom is de verwachting dat er slechts een beperkt negatief effect zal zijn van deze maatregel op de arbeidsparticipatie van deze groep.
In aanloop naar de Kamerbrief van 26 aug jl. zijn meerdere potentiële maatregelen verkend. Daarbij is het kabinet tot de conclusie gekomen dat de maatregel om 60-plussers via een verkorte beoordeling een WIA-uitkering toe te kennen, het meest acceptabel is, omdat deze tijdelijk is en ervoor gezorgd wordt dat individuele werknemers en werkgevers er geen nadeel van ondervinden. Overigens behouden 60-plussers altijd de mogelijkheid om te kiezen voor een reguliere beoordeling als dat hun voorkeur heeft.
Uiteraard doet deze tijdelijke maatregel niks af aan het belang van de brede inzet van senioren en het benutten van hun kansen op de arbeidsmarkt. Het kabinet vindt het belangrijk dat 60-plussers gestimuleerd en ondersteund blijven worden om deel te nemen aan de arbeidsmarkt. UWV gaat 60-plussers die een WIA-uitkering van UWV ontvangen intensieve persoonlijke dienstverlening aanbieden. Ook behouden 60-plussers altijd de mogelijkheid om te kiezen voor een reguliere beoordeling als dat hun voorkeur heeft.


Vraag:
Uit gesprekken die ik voer met Stichting Studeren en Werken op Maat hoor ik dat de procedures voor het aanvragen van voorzieningen die nodig zijn om mensen met een functiebeperking onnodig ingewikkeld zijn waardoor veel Mkb’ers afhaken. Kan dat nou niet anders vraag ik de minister.

Antwoord:
Deze signalen worden niet gelijk herkend door de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen. Er vinden ambtelijk regelmatig gesprekken plaats met Stichting Studeren en Werken op maat. In de gesprekken zullen deze signalen worden besproken en wordt gepoogd de oorzaak van de signalen over de ingewikkeldheid van de aanvraagprocedure voor werkgevers te achterhalen.


 


Vraag:
Kan de minister een tijdpad schetsen voor de door haar voorgenomen acties in de Seniorenkansenvisie?

Antwoord:
De minister van SZW heeft de ambitie om in de volle breedte partijen te betrekken bij de Seniorenkansenvisie. Voor wat betreft de brede praktijkverkenning start de minister in het eerste kwartaal 2023 met de eerste gesprekken. Dit past bij de aangehouden motie van het lid Den Haan om een werkvorm te vinden waarbij de opdracht centraal staat om een positieve bijdrage te leveren aan het imago van oudere werkzoekenden (motie van het lid Den Haan, TK 2022-2023, 29 544, nr. 1146). De publiekscommunicatie om werkgevers, werknemers en AOW’ers te informeren over de mogelijkheden en voordelen van langer doorwerken start in het voorjaar van 2023. De minister gaat het liefst snel aan de slag met de pilots. Wat betreft de UWV-pilot moet het ministerie van SZW, samen met het UWV, goed uitzoeken hoe dit in de praktijk en met onderzoek uitgevoerd kan worden. Dat vraagt om een uitvoeringstoets van het UWV. Daarna wordt duidelijk wanneer de pilot start en dus de resultaten gereed zijn. De pilot assessment is een effectmeting en er gaat tijd overheen om een effect te kunnen meten. De inschatting is dat de resultaten op zijn vroegst over ongeveer een jaar beschikbaar zijn. Voor wat betreft de pilot zij-instroom starten in 2023 de eerste deelnemers aan dit programma. De e-learning voor objectief werven en selecteren zal begin 2023 beschikbaar komen. Daarnaast streeft de minister ernaar de nota van wijziging waarmee een meldplicht wordt toegevoegd aan het wetsvoorstel Toezicht gelijke kansen bij werving en selectie voor het kerstreces met uw Kamer te delen. De behandeling van het wetsvoorstel kan daarna vervolgd worden. Over de voortgang van de acties op het terrein van arbeidsmarktdiscriminatie wordt uw Kamer voor de zomer van 2023 geïnformeerd middels een voortgangsrapportage.


Vraag:
We moeten ons inzetten op het realiseren van de randvoorwaarden om mensen met een functiebeperking wel in dienst te nemen. Hoe gaat de minister dit realiseren?

Antwoord:
Om ervoor te zorgen dat meer werkgevers banen voor mensen met een arbeidsbeperking of functiebeperking realiseren, is het belangrijk dat de randvoorwaarden op orde zijn. Voor het aan het werk helpen en houden van mensen die tot de huidige doelgroep banenafspraak behoren zijn daarom verschillende instrumenten en regelingen beschikbaar. Zo komt de no-riskpolis werkgevers tegemoet in de loonkosten als iemand uit de doelgroep banenafspraak ziek uitvalt. Met loonkostensubsidie en loondispensatie komen gemeenten en UWV werkgevers tegemoet in de loonkosten als zij mensen in dienst nemen die niet het wettelijk minimumloon kunnen verdienen. Met het loonkostenvoordeel banenafspraak is daarnaast een financiële tegemoetkoming beschikbaar voor werkgevers die mensen uit de doelgroep banenafspraak in dienst nemen. Met de inzet van een jobcoach maken UWV en gemeenten, persoonlijke begeleiding op de werkvloer mogelijk. De minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen heeft in de brief van 7 juli 2022 aan de Tweede Kamer aangekondigd om het breder toegankelijk maken van de instrumenten die beschikbaar zijn voor de doelgroep banenafspraak en het verbreden van de doelgroep banenafspraak, te onderzoeken. Daarbij wordt ook gekeken naar hoogopgeleiden met een functiebeperking. Dit onderzoek wordt begin 2023 afgerond waarna de minister in overleg met de Werkkamer een besluit zal nemen.
 

Vraag:
Kan de minister bij de VNG bespreekbaar maken dat gemeenten hun rol oppakken om meer diversiteit bij maatschappelijke organisaties en hun lokale bedrijfsleven op de werkvloer te krijgen.

Antwoord:
Het Kabinet hecht grote waarde aan de onderwerpen diversiteit en inclusie in de samenleving. Zo ook op de inzet van ouderen op de werkvloer. De minister van SZW gaat in de brede praktijkverkenning uit de Seniorenkansenvisie in gesprek met alle relevante partijen zo ook gemeenten en VNG. Doel van deze gesprekken is, naast het zoeken van effectieve instrumenten om negatieve beeldvorming tegen te gaan, een gezamenlijke verantwoordelijkheid te creëren om meer diversiteit op de werkvloer te krijgen. De suggestie van kamerlid Den Haan past hier goed bij. In het gesprek met de VNG en gemeenten zal de minister van SZW gemeenten uitnodigen hun rol hier te pakken.

Vraag:
Kan de minister iets zeggen over het vervolg van deze verkenning op de verschillende leefvormen in de AOW? Dit sleept al zo lang. Wanneer wordt hier de knoop doorgehakt?

Antwoord:
Het stelsel van Leefvormen in de AOW is ingewikkeld. De SVB heeft dit onlangs bij u als Kamercommissie SZW nader toegelicht. Zij verwezen hierbij ook naar de Verkenning Leefvormen. In de Verkenning Leefvormen, die in 2021 aan uw Kamer is aangeboden, zijn drie varianten voor het stelsel van leefvormen onderzocht: individualisering van de AOW, adres als uitgangspunt nemen, en het invoeren van het fiscaal partnerbegrip.
Een stelselwijziging is ingrijpend. Uit de verkenning blijkt dat er geen ultieme oplossing is. Alle varianten betekenen een vereenvoudiging, maar ze hebben allen voor- en nadelen. Zo kunnen er forse budgettaire gevolgen of inkomensgevolgen zijn. Daarom verkennen we in 2023 ook oplossingen binnen het huidige stelsel die op kortere termijn gerealiseerd kunnen worden.


Vraag:
Fractie Den Haan begrijpt dat met een MPC techniek (multi party computation) mensen proactief gevonden worden die de AIO niet benutten, terwijl ze er mogelijk wel recht op kunnen hebben en dat een aantal van deze mensen nu in een pilot gebeld worden en heel blij zijn. Kan de minister over het vervolg van de pilot vertellen? En kan deze techniek ook op termijn worden ingezet om proactief niet gebruik van andere regelingen tegen te gaan?

Antwoord:
Op basis van een tijdelijke regeling is in november de pilot van start gegaan om het gebruik van de AIO gericht te bevorderen. In deze pilot identificeert en benadert de SVB potentiële AIO-gerechtigden met behulp van inkomensgegevens van UWV. Daarbij onderzoekt de SVB wat de reden is dat burgers de AIO-uitkering niet hebben aangevraagd. Tevens wordt onderzocht of en in hoeverre de SVB in staat is door een gerichte benadering het niet-gebruik in het vervolg te voorkomen.
Inmiddels heeft de SVB aan ongeveer 1.000 potentiële AIO-gerechtigden een brief gestuurd en hebben de eerste potentiële AIO-gerechtigden contact opgenomen. Burgers die niet reageren op de brief, worden gebeld als er een juist telefoonnummer beschikbaar is. Lukt het niet om op deze manier contact op te nemen, dan stuurt de SVB een kaartje met het verzoek om telefonisch contact met de SVB op te nemen. De pilot loopt tot medio 2023. Over de resultaten daarvan wordt uw Kamer geïnformeerd.
De vraag of deze techniek op termijn kan worden ingezet om proactief niet-gebruik van andere regelingen tegen te gaan, kan nu nog niet beantwoord worden. Het antwoord op die vraag is mede afhankelijk van de resultaten die ermee behaald worden.
 

Vraag:
Kan de minister iets zeggen over een eventueel vervolgproces inzake de kostendelersnorm in de AIO?

Antwoord:
De kostendelersnorm wordt gewijzigd zodat jongvolwassenen tot 27 jaar niet langer meetellen als kostendeler voor hun huisgenoten.
De Eerste Kamer heeft op 29 november hiermee ingestemd. De wijziging van de kostendelersnorm gaat in per 1 januari 2023.
Het kabinet kiest er niet voor om de kostendelersnorm volledig af te schaffen. Bij volledige afschaffing van de kostendelersnorm kan een relatief grote stapeling van uitkeringen op één woonadres plaatsvinden en wordt geen rekening gehouden met schaalvoordelen.


Vraag:
Hoe kunnen we ervoor zorgen dat mensen niet in de schuldhulpverlening komen? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat iedereen een structureel toereikend inkomen heeft? En overigens vraag ik hier ook speciale aandacht voor Caribisch Nederland waar ook steeds meer mensen moeite hebben om rond te komen.

Antwoord:
Geldzorgen staan vaak aan het begin van een reeks problemen: financiële problemen, maar ook problemen op gebieden als opleiding en werk, fysieke en mentale gezondheid, opvoeding en wonen. Daarom is het belangrijk om geldzorgen vóór zijn. Vroege signalering en ondersteuning betekenen dat met kleine interventies een groot verschil kan worden gemaakt. In de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden zijn maatregelen opgenomen gericht op het versterken van het voorkomen van en vroegtijdig ingrijpen bij geldzorgen, zoals financiële educatie voor alle kinderen en jongeren (met name op het MBO), gemakkelijk lenen en uitgeven bemoeilijken, preventieve inzet op levensgebeurtenissen, lokale preventiecoalities en effectieve preventieve interventies in kaart brengen.
Het huidige kabinet heeft armoedebestrijding in Caribisch Nederland hoog op de agenda staan en rekent de bestaanszekerheid van inwoners in Caribisch Nederland tot zijn prioriteit. In Caribisch Nederland is er nog geen sociaal minimum vastgesteld. In 2019 heeft het vorige kabinet een ijkpunt vastgesteld voor het sociaal minimum. Dit fungeert als referentiepunt voor de inzet die nodig is op zowel de kostenkant als de inkomenskant. De minister voor APP wil in 2023 een door een onafhankelijke commissie onderzoek laten verrichten naar de hoogte van en de systematiek achter het sociaal minimum in Caribisch Nederland. De minister voor APP heeft toegezegd dat het kabinet de resultaten van het onderzoek voor de begrotingsbehandeling in 2023 zal delen met uw Kamer, inclusief kabinetsreactie. Tot die tijd staat het kabinet echter niet stil. In de voortgangsrapportage ijkpunt sociaal minimum 2022 heeft de minister voor APP u over de diverse maatregelen geïnformeerd. Vanuit het belang van armoedebestrijding en om op koers te blijven voor het tijdpad richting het ijkpunt sociaal minimum worden per 1 januari 2023 het wettelijk minimumloon en minimumuitkeringen boven op de jaarlijkse inflatiecorrectie verhoogd. Voor meer informatie wordt verwezen naar de brief over de vaststelling bedragen SZW domein Caribisch Nederland van 10 november 2022 (Kamerstukken II 36200-XV-9).


Vraag:
Onder mensen die leven met geldzorgen zijn veel vaker chronische ziekten. En zorgen over geld brengt ook een ongezonde leefstijl met zich mee. En dat brengt ook weer kosten met zich mee naast het ervaren verlies van kwaliteit van leven. Ik zou graag willen weten hoe de minister hier over denkt en hoe we inderdaad armoede kunnen voorkomen.

Antwoord:
Uit diverse onderzoeken blijkt dat er een sterke wisselwerking is tussen armoede en geldzorgen aan de ene kant en chronische stress en gezondheid aan de andere kant. Het recente advies “Van schuld naar schone lei” van de Raad voor Volksgezondheid & Samenleving (RVS) bevestigt dat schulden ook een volksgezondheidsprobleem zijn. Dit zou een zichzelf versterkend en in stand houdend effect hebben.
Het kabinet zet zich op meerdere manieren in om deze negatieve spiraal te doorbreken. Het kabinet wil met zowel de aanpak Geldzorgen Armoede en Schulden als met de Participatiewet in balans, de bestaanszekerheid borgen. Dit zal een positief effect hebben op het welzijn van de mensen en daarbij ook op hun gezondheid en vitaliteit.
Via het Integraal Zorgakkoord zal bijvoorbeeld “leefstijl op recept” worden gepromoot in de spreekkamer. Hierdoor zullen mensen geholpen worden bij hun leefstijl. Daarnaast is er het Gezond en Actief Leven Akkoord. Hier is het doel meer aandacht te vestigen op mentale en lichamelijke gezondheid en preventie van ziekte. VWS spreekt daartoe met gemeenten gezondheidsdoelen af, bijvoorbeeld ‘een rookvrije generatie’. Gemeenten spelen hierin een sleutelrol. De minister voor APP is betrokken bij deze akkoorden en werkt nauw samen met VWS.