Invullen diverse moties gewasbescherming en Raadswerkgroep voorstel Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen
Gewasbeschermingsbeleid
Brief regering
Nummer: 2022D51592, datum: 2022-12-02, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-27858-605).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Onderdeel van kamerstukdossier 27858 -605 Gewasbeschermingsbeleid.
Onderdeel van zaak 2022Z23991:
- Indiener: P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2022-12-21 11:15: Procedurevergadering LNV (Procedurevergadering), vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2023-01-19 13:25: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2023-01-25 14:00: Landbouw- en Visserijraad 30 januari (DUUR VERLENGD) (Commissiedebat), vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2023-03-30 13:05: Aansluitend: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2023-09-06 11:30: Extra procedurevergadering commissie LNV (groslijst controversieel verklaren) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2023-10-10 17:00: Gewasbeschermingsmiddelen (Commissiedebat), vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2022-2023 |
27 858 Gewasbeschermingsbeleid
Nr. 605 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 december 2022
Hierbij informeer ik uw Kamer over de stand van zaken bij de uitvoering van het verbeteren van de risicobeoordeling van gezondheidseffecten volgens de laatste stand van de wetenschap, inclusief de aangenomen motie van het lid Beckerman c.s. (Kamerstuk 27 858, nr. 589). Daarnaast informeer ik uw Kamer over de aangenomen gewijzigde motie van het lid Vestering c.s. over niet-toetsbare stoffen (Kamerstuk 27 858, nr. 597) en over de motie van het lid Tjeerd de Groot over grondwaterbeschermingsgebieden (Kamerstuk 27 858, nr. 587) (Handelingen II 2022/23, nr. 21, item 21). Tenslotte informeer ik u, op uw verzoek, over de EU-bespreking in de raadswerkgroep van 25 november jl. over het voorstel voor een verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen.
Gezondheidseffecten
Ik begrijp de zorgen in de samenleving over de gezondheidsrisico’s van de blootstelling aan en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen heel goed. Gewasbeschermingsmiddelen mogen alleen gebruikt worden als dat veilig kan voor mens, dier en milieu. Hoewel de huidige Europese goedkeuringsprocedures voorzien in de beoordeling van deze risico’s – inclusief die op het gebied van (acute) neurotoxiciteit – betekent dat niet dat de mogelijkheden om de procedures volgens de laatste stand van de wetenschap te verbeteren onbenut moeten blijven. Hierna volgt een overzicht van mijn inzet.
Gezondheidsverkenning
Ik heb het RIVM gevraagd om een gezondheidsverkenning waarin specifiek wordt geadviseerd over mogelijke inhoudelijke verbeteringen van het toelatingsbeleid voor gewasbeschermingsmiddelen ter preventie van neurologische aandoeningen, zoals Parkinson en Alzheimer. Uiterlijk 31 december 2022 ontvang ik het antwoord van het RIVM. Hiermee geef ik uitvoering aan de aangenomen motie van het lid Beckerman c.s. (Kamerstuk 27 858, nr. 589).
Datavereisten risicobeoordeling
Het RIVM adviseerde mij in 2021 over verbetermogelijkheden van de huidige datavereisten voor de risicobeoordeling op het gebied van neurologische aandoeningen (Kamerstuk, 27 858, nr. 555). Ik neem ze over en zet in om deze zo snel mogelijk te implementeren in Europees-verband, dat ondersteun ik met menskracht en onderzoek. Mijn ministerie heeft daarom een nieuwe overeenkomst gesloten met het RIVM tot 2026, waarbij Nederlandse wetenschappers deelnemen aan wetenschappelijke werkgroepen in EFSA-verband om de datavereisten te verbeteren. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 555).
Langetermijn onderzoek gezondheid omwonenden
Naast mijn inzet op het verbeteren van de datavereisten voor de risicobeoordeling heb ik volop aandacht voor onderzoek naar mogelijke gezondheidseffecten van gewasbeschermingsmiddelen op boeren en omwonenden, zoals in het coalitieakkoord is gevraagd. Ik maak dan ook van de gelegenheid gebruik om uw Kamer naar aanleiding van de afspraak in het coalitieakkoord en conform mijn toezegging hierover te informeren. Mijn vervolgaanpak naar aanleiding van het RIVM-rapport «Haalbaarheid van onderzoek naar blootstelling aan bestrijdingsmiddelen en de gezondheid van omwonenden» (Kamerstuk 27 858, nr. 581) is als volgt. Ik heb het RIVM gevraagd wat nodig is voor een snelle start met de daadwerkelijke uitvoering van het geadviseerde onderzoek. Het gaat daarbij onder meer om prioritering, fasering en samenwerking in wetenschappelijke consortia. Uiterlijk 31 december 2022 ontvang ik het antwoord van het RIVM. Het betreft onderzoeken op de volgende onderwerpen:
− Verificatie van het bestaande OBO-blootstellingsmodel;
− studie naar cognitieve effecten bij kinderen;
− retrospectief cohortonderzoek naar risicofactoren van Parkinson;
− retrospectief cohortonderzoek naar acute lymfatische leukemie bij kinderen en specifieke typen leukemie en lymfomen bij volwassenen;
− cohortstudie naar medicijngebruik en sterfte bij COPD en astma;
− huidige/recente blootstelling aan bestrijdingsmiddelen in relatie tot oogirritatie en andere acute symptomen.
De doorlooptijd is afhankelijk van het onderwerp en wordt ingeschat op 2–4 jaar. Dit zal gefaseerd moeten worden uitgevoerd, onder meer omdat de resultaten van een onderzoek gebruikt moeten worden bij vervolg onderzoeken. Dat vraagt een goede planning.
Azolenresistentie
Ik heb uw Kamer gemeld dat Wageningen UR een vervolgonderzoek uitvoert naar mogelijke effecten van het natmaken van afvalhopen, om de verspreiding van azolenresistentie van de schimmel Aspergillus fumigatus te voorkomen in relatie tot het gebruik van azolen als humaan geneesmiddel (Kamerstuk 27 858, nr. 581). Het vervolg onderzoek is vanwege onderzoekstechnische redenen enigszins vertraagd, naar verwachting kan ik uw Kamer hierover informeren in het eerste kwartaal van 2023.
Niet-toetsbare stoffen
De aangenomen gewijzigde motie van het lid Vestering c.s. verzoekt de regering het gebruik van middelen op basis van deze giftige niet-toetsbare stoffen te verbieden (Kamerstuk 27 858, nr. 597).
Ik deel de zorgen van uw Kamer over de problematiek van de niet-toetsbare stoffen. Ik ga aan de slag met de motie en onderzoek de ruimte die ik daarvoor als Minister heb. Daartoe zal ik in overleg treden met de Europese Commissie over de te volgen procedure bij toepassing van artikel 44 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 voor de stoffen die onvoldoende toetsbaar zijn.
Parallel blijf ik werken aan het verkennen van de mogelijkheden die er zijn om de effecten van niet-toetsbare stoffen structureel in kaart te brengen. Als werkzame stoffen toetsbaar worden gemaakt, dan hoeft het gebruik immers niet categorisch te worden verboden. Deze verkenning zal plaatsvinden in aansluiting op het rapport van Deltares getiteld «niet-toetsbare gewasbeschermingsmiddelen. Hierbij zal ik onder andere kijken naar beschikbaarheid en betaalbaarheid van analysemethoden, de mogelijkheden van het toepassen van passieve sampling en zal ik relevante partijen betrekken.
Daarnaast laat ik de NVWA een inventarisatie uitvoeren van beschikbare alternatieven – zowel niet-chemisch als chemisch – voor toepassingen van de werkzame stoffen die genoemd staan in het rapport «Geïntegreerde gewasbescherming nader beschouwd» van het Planbureau voor de Leefomgeving (deltamethrin, esfenvaleraat en lambda-cyhalothrin). De NVWA is bezig met het opstellen van een voorstel voor de aanpak van deze inventarisatie en zal dit afstemmen met het RIVM, die op verzoek van IenW een rapport opstelt over deze drie stoffen i.r.t. de waterkwaliteit. Doel van het RIVM onderzoek is om bestaande kennis over de in Nederland toegelaten stoffen te verzamelen en samen te vatten, als achtergrondinformatie voor het waterbeheer en met het oog op eventuele maatregelen om de milieubelasting door deze stoffen terug te dringen. Ik zal op basis van de uitkomst van deze inventarisatie kijken of het gebruik van de beschikbare alternatieven in de praktijk financieel ondersteund kan worden en of er nog alternatieven ontwikkeld zouden moeten worden.
De uitkomst van deze verkenningen zal ik gebruiken voor vervolgstappen ten aanzien van de uitwerking van de motie en de ambitie in het coalitieakkoord om de normen voor het gebruik van middelen af te stemmen op de Kaderrichtlijn Water. Ik heb uw Kamer geïnformeerd, over de aanpak op hoofdlijnen van IenW en LNV (Kamerstuk 27 858, nr. 581). Ik zal uw Kamer in het voorjaar 2023 over de voortgang informeren.
Grondwaterbeschermingsgebieden
Bij motie van het lid Tjeerd de Groot (Kamerstuk 27 858, nr. 587) wordt de regering verzocht «om het gebruik van bestrijdingsmiddelen in grondwaterbeschermingsgebieden te stoppen». In de motie wordt dit verzoek gerelateerd aan de kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater voor de onttrekking voor drinkwater. Ik ga aan de slag met de motie, waarbij ik het ook van belang vind om de mogelijke consequenties goed in beeld te brengen. De eerste stap is dat ik in afstemming met het Ministerie van IenW in overleg ga met de provincies en drinkwaterbedrijven. Met die partijen samen verken ik wat de mogelijke effecten zijn van het stoppen van het gebruik van bestrijdingsmiddelen in die gebieden. Het stoppen van het gebruik van bestrijdingsmiddelen (dat zijn zowel gewasbeschermingsmiddelen als ook biociden) heeft consequenties voor terreinbeheerders, (agrarische) ondernemers en burgers voor het beheersen van ziekten, plagen, invasieve exoten, ongedierte, etc. Parallel daaraan wil ik onderzoeken op welke wijze het stoppen of beperken van het gebruik juridisch vorm zou moeten krijgen.
Ik zal u in het voorjaar informeren over deze verkenningen. De uitkomst daarvan zie ik als onderdeel van de uitwerking van de ambitie van het coalitieakkoord om de normen voor het gebruik van middelen af te stemmen op de Kaderrichtlijn Water. Ik heb uw Kamer geïnformeerd (Kamerstuk 27 858. nr. 581) dat IenW en LNV specifieke informatie over de toestand van Nederlandse grondwateren en het drinkwater gebruiken om te bepalen welke aanvullende stimulerende en beperkende maatregelen nodig zijn. Bijvoorbeeld aanvullende wet- en regelgeving op het gebied van milieu, natuur en gewasbescherming.
Vooruitlopend op de invulling van de motie en om juist te voorkómen dat de mogelijkheid tot het nationaal vastleggen van beperkingen voor gewasbeschermingsmiddelen in grondwaterbeschermingsgebieden op termijn mogelijk wordt gehinderd door geharmoniseerde bepalingen in de beoogde «Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen» – een verordening is immers rechtsreeks van kracht in een lidstaat – heb ik uw Kamer geïnformeerd dat ik bij de besprekingen over dat voorstel wil vasthouden aan de nu opgenomen bepaling dat lidstaten «passende maatregelen» kunnen nemen om de kwaliteit van grondwater te beschermen (zie Kamerstuk 27 858, nr. 600).»
Verordening duurzaam gebruik
Op 25 november jl. heeft de vierde bespreking plaatsgevonden in de raadswerkgroep over het voorstel voor een Verordening duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
De EU-besprekingen zijn in deze fase van de behandelingen van het voorstel bedoeld om standpunten en informatie uit te wisselen, er vinden nog geen onderhandelingen plaats over concrete tekstvoorstellen. Er is gesproken over een conceptvoorstel voor uitvoering van een aanvullende effectbeoordeling, de definitie van gevoelige gebieden en geïntegreerde gewasbescherming. Hieronder licht ik de uitkomsten toe.
Aanvullende effectbeoordeling
Enkel uren voorafgaand aan de vergadering heeft het Tsjechische voorzitterschap een voorstel verspreid voor een formeel informatieverzoek aan de Commissie om een aanvullende effectbeoordeling uit te voeren. Een meerderheid van lidstaten steunt dit verzoek, omdat zij zorgen hebben over de effecten van het voorstel. Het verzoek richt zich vooralsnog op de impact van het voorstel op de oogst van landbouwproducten en voedselzekerheid in de Unie, administratieve lasten en concurrentiepositie voor met name kleine agrarische bedrijven en op voedselprijzen. Maar ook op het voorgestelde verbod op gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in gevoelige gebieden, dat bij veel lidstaten gevoelig ligt. Veel lidstaten vinden dat, gedurende de uitvoering van de effectbeoordeling, de EU-besprekingen alleen kunnen doorgaan op de technische onderwerpen die buiten de reikwijdte van het informatieverzoek vallen, bijvoorbeeld spuitapparatuur.
Ik heb eerder naar u de zorg geuit dat een aanvullende effectbeoordeling vertragend gaat werken. Ik zie juist het belang om tempo te blijven maken in het verduurzamen van de gewasbescherming (Kamerstuk 27 858, nr. 600). Nederland kan het voorstel steunen, indien de reikwijdte van het verzoek wordt ingeperkt en het niet tot vertraging van de EU-besprekingen leidt. Verder stelt Nederland een gefaseerde aanpak voor. Dit houdt in dat informatie in fases opgeleverd wordt en EU-bespreking van die thema’s kan doorgaan Mijn inzet is erop gericht om hiervoor medestanders te vinden in de aanloop naar de besluitvorming over het voorstel tijdens een Raad in december a.s.
Gevoelige gebieden
De Commissie heeft een vooraf opgesteld non-paper toegelicht met alternatieve denkrichtingen voor het vormgeven van de voorschriften over de gevoelige gebieden. Hiermee wilde de Commissie de lidstaten zo veel mogelijk tegemoet komen in hun zorgen. In het non-paper wordt het voorgestelde algehele verbod op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen afgezwakt tot gebruiksrestricties voor bepaalde categorieën hoog-risico middelen. Nederland heeft gewezen op het beleidsmatige onderscheid dat in Nederland bestaat tussen het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen binnen de landbouw en daarbuiten. Buiten de landbouw geldt een verbod. Daarbij heeft Nederland ook uitgesproken geen (compromis)voorstel te kunnen steunen dat een lager beschermingsniveau met zich meebrengt voor mens, dier en milieu dan nu het geval is in Nederland. Veel lidstaten vinden dat eerst de hiervoor genoemde effectbeoordeling uitgevoerd moet zijn, vóórdat vervolgdiscussie plaatsvindt.
Geïntegreerde gewasbescherming
Bij de artikelsgewijze behandeling van geïntegreerde gewasbescherming (IPM) zijn door lidstaten vooral verduidelijkende vragen gesteld aan de Commissie. Zo is uitgelegd dat de voorgeschreven preventieve maatregelen om ziekten en plagen te voorkomen, keuzemogelijkheden bieden aan ondernemers. Daarnaast mogen ondernemers zelf de verplichte observatie en registratie van ziekten en plagen uitvoeren. Vanwege zorgen bij enkele lidstaten over administratieve lasten van verplichte registratie van IPM-stappen voor met name kleine bedrijven, heeft de Commissie toegezegd dit te zullen bekijken. Nederland heeft in lijn met de eerdere inzet (Kamerstuk 27 858, nr. 600) voor flexibiliteit gepleit bij de vaste volgorde van de stappen voor geïntegreerde gewasbescherming (eerst preventie, gevolgd door niet-chemie). Nederland vindt dat er, uiteraard na preventieve maatregelen en goede monitoring, ruimte moet zijn om gemotiveerd af te wijken van de daarop volgende IPM-stappen indien het strikt toepassen van de volgorde ertoe leidt dat gebruik en risico’s van gewasbeschermingsmiddelen daarmee juist toenemen of dat de inzet van chemische gewasbeschermingsmiddelen dan te laat komt om plagen, ziekten en onkruiden nog effectief te bestrijden en met een grote kwantitatieve of kwalitatieve opbrengstderving gepaard gaat. Dit werd door meerdere lidstaten omarmd.
Planning
De vijfde bespreking zal plaatsvinden op 7 december a.s. De agenda voor deze bespreking is nog niet beschikbaar. Naar verwachting zal de artikelsgewijze behandeling over geïntegreerde gewasbescherming worden voortgezet. De Nederlandse inzet daarvoor is weergegeven in eerder met u gedeelde Kamerbrieven (Kamerstuk 27 858, nrs. 584 en 600, Kamerstuk 22 112, nr. 3481). De eerste vergadering onder het Zweedse voorzitterschap zal plaatsvinden op 27 januari 2023 a.s.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
P. Adema