Antwoord op vragen van het lid Nijboer over een onbedoeld generaal pardon voor zwartspaarders
Antwoord schriftelijke vragen
Nummer: 2022D52127, datum: 2022-12-06, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (ah-tk-20222023-947).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: M.L.A. van Rij, staatssecretaris van Financiën
- Beslisnota bij Antwoord op vragen van het lid Nijboer over een onbedoeld generaal pardon voor zwartspaarders
- Aanbiedingsbrief
Onderdeel van zaak 2022Z23206:
- Gericht aan: M.L.A. van Rij, staatssecretaris van Financiën
- Indiener: H. Nijboer, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2022-2023 | Aanhangsel van de Handelingen |
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden |
947
Vragen van het lid Nijboer (PvdA) aan de Staatssecretaris van Financiën over een onbedoeld generaal pardon voor zwartspaarders (ingezonden 25 november 2022).
Antwoord van Staatssecretaris Van Rij (Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst) (ontvangen 6 december 2022).
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Zwartspaarder spint garen bij schrappen vermogenstaks»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Klopt het dat naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad de Belastingdienst niet of nauwelijks belasting kan navorderen over zwart geld? Zo ja, hoeveel belastinggeld wordt misgelopen doordat navorderen nagenoeg onmogelijk is geworden?
Antwoord 2
Zoals bekend, heeft de Hoge Raad op 24 december 2021 geoordeeld dat de met ingang van 1 januari 2017 geldende vermogensrendementsheffing in strijd is met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in het geval een belastingplichtige door dit forfaitaire stelsel wordt geconfronteerd met een heffing waarbij wordt uitgegaan van een voordeel uit sparen en beleggen dat hoger is dan het werkelijk behaalde rendement (het Kerstarrest, ECLI:NL:HR:2021:1963). Het recht zoals dat vanaf deze datum luidt, geldt voor een ieder wiens aanslag inkomstenbelasting over kalenderjaren vanaf 2017 nog niet onherroepelijk vaststond of aan wie daarna over deze kalenderjaren een belastingaanslag inkomstenbelasting is of wordt opgelegd. Dit kunnen ook belastingplichtigen zijn aan wie na 24 december 2021 een belastingaanslag opgelegd wordt wegens niet eerder aangegeven box 3-vermogensbestanddelen, bijvoorbeeld vanwege in het buitenland aangehouden vermogen of contant gehouden vermogen.
De forfaitaire rendementspercentages die onder de herstelwetgeving (2017–2022) worden toegepast op de verschillende vermogenscategorieën banktegoeden (I), overige bezittingen (II) en schulden (III) zijn uitgewerkt in een beleidsbesluit, dat gecodificeerd wordt in wetgeving.2 Voor banktegoeden loopt dit percentage af van 0,25% in 2017 naar 0,01% in 2021. Dit betekent inderdaad dat het bedrag aan na te vorderen belasting over het rendement over niet aangegeven (buitenlandse) banktegoeden gering is. De zogenoemde zwartspaarders hoeven echter niet alleen (buitenlandse) banktegoeden te hebben. Over (buitenlandse) overige bezittingen, waaronder contant geld, bedraagt het forfaitaire rendementspercentage in dezelfde kalenderjaren tussen de 5,28% en de 5,69%. Daarnaast bedraagt de navorderingstermijn bij in het buitenland gehouden of opgekomen inkomen of vermogen twaalf in plaats van vijf jaar. 3 Deze termijn beslaat ook jaren vóór 2017 en het bedrag aan na te vorderen belasting zal voor die jaren berekend worden op basis van de toen geldende forfaitaire rendementspercentages. Bovendien zal, indien aannemelijk is dat de box 3-vermogensbestanddelen afkomstig zijn bijvoorbeeld uit (niet aangegeven) inkomen in box 1 of box 2, ook de daarover verschuldigde belasting alsnog geheven worden en – indien de omstandigheden daartoe aanleiding toe geven – een vergrijpboete worden opgelegd. Voor de erfbelasting geldt in deze situaties verder een onbeperkte navorderingstermijn en daar kan eveneens – indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven – een vergrijpboete worden opgelegd. Ten slotte kan tot strafrechtelijke vervolging worden overgegaan door het Openbaar Ministerie.
De heer Nijboer vraagt verder hoeveel belastinggeld wordt misgelopen. Dat het genoemde arrest van de Hoge Raad grote budgettaire consequenties heeft, is bekend. Het is naar mijn mening echter niet juist om in dat verband te spreken van «misgelopen belastinggeld». De Staat mag immers niet meer belasting heffen dan de belasting die uit geldend recht voortvloeit. Los daarvan is niet bekend hoeveel zwartspaarders er zijn en over hoeveel dan wel welk soort vermogen zij beschikken en wat de herkomst daarvan is.
Vraag 3
Wat zijn volgens u de gevolgen voor de belastingmoraal als zwartspaarders op deze manier onder belastingheffing uitkomen?
Antwoord 3
Zoals gezegd in antwoord op vraag 2, is het recht met betrekking tot de box 3-heffing over de kalenderjaren vanaf 2017 met ingang van 24 december 2021 gewijzigd en geldt dit nieuwe recht voor een ieder wiens aanslag inkomstenbelasting over die kalenderjaren nog niet onherroepelijk vaststond of aan wie daarna over deze kalenderjaren een belastingaanslag inkomstenbelasting opgelegd is of wordt. Zoals hiervoor is toegelicht, zal het feit dat zwartspaarders verzwegen vermogens kenbaar maken, ook andere vragen oproepen, bijvoorbeeld omtrent de herkomst van dit vermogen, die aanleiding kunnen geven tot nadere belastingheffing en het opleggen van boetes.
Vraag 4
Kunt u een inschatting maken over hoeveel zwartspaarders er zijn en hoeveel geld en vermogen niet belast wordt?
Antwoord 4
Het is niet bekend hoeveel zwartspaarders er zijn en over hoeveel dan wel welk soort vermogen zij beschikken en wat de herkomst daarvan is. Daarvan kan ik evenmin een inschatting maken.
Vraag 5
Waarom is er een verschil in de navorderingstermijn van belasting op buitenlandse bankrekeningen ten opzichte van contant geld?
Antwoord 5
De duur van de navorderingstermijn is alleen afhankelijk van de plaats waar de het banktegoed of het contante geld aangehouden wordt – in Nederland dan wel in het buitenland – en dus niet van het soort inkomens- of vermogensbestanddeel.
Als hoofdregel bedraagt de termijn waarbinnen de inspecteur bevoegd is om een navorderingsaanslag vast te stellen vijf jaar, gerekend vanaf het einde van het jaar waarover de belasting is verschuldigd.4 Echter, als het gaat om een inkomens- of vermogensbestanddeel dat in het buitenland wordt gehouden of is opgekomen, is de navorderingstermijn verlengd naar twaalf jaar.5 De rechtvaardiging hiervoor is gelegen in de omstandigheid dat de controlemogelijkheden van de Belastingdienst in dergelijke situaties te beperkt zijn om met een termijn van vijf jaar te volstaan.6 Als een belastingplichtige contant geld in het buitenland aanhoudt, is ook daarop – net als bij een buitenlandse bankrekening – de verlengde navorderingstermijn van twaalf jaar van toepassing.
Vraag 6
Bent u het ermee eens dat het verschil in navorderingstermijn in deze situatie tot onacceptabele uitkomsten leidt waarbij zwartspaarders de dans ontspringen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om de navorderingstermijnen aan te passen zodat zwartspaarders alsnog belast worden?
Antwoord 6
Zoals geantwoord bij vraag 5, is er vanuit het oogpunt van de wet alleen een verschil in de navorderingstermijn voor inkomen uit sparen en beleggen voor zover het vermogen in Nederland (vijf jaar) of in het buitenland (twaalf jaar) wordt gehouden of is opgekomen. Er is dus geen verschil tussen soorten vermogen (banktegoeden, contant geld, effecten, vorderingen et cetera). De reden dat zwartspaarders met niet eerder aangegeven banktegoeden in het buitenland voor de heffing in box 3 beter af zijn dan onder het huidige box 3-stelsel, is dat de Belastingdienst bij het vaststellen van de belastingaanslag het op dat moment geldende recht dient toe te passen. Het Kerstarrest van de Hoge Raad7 en het daaruit volgende rechtsherstel zijn geldend recht voor aanslagen inkomstenbelasting over de kalenderjaren vanaf 2017 die nog niet onherroepelijk vaststonden op 24 december 2021 of aan wie daarna over deze kalenderjaren een belastingaanslag inkomstenbelasting opgelegd wordt. Het rechtsherstel houdt onder meer in dat vanaf 2017 het (forfaitaire) rendement op spaartegoeden (zeer) laag is, wat ook tot uitdrukking komt in de daadwerkelijk verschuldigde belasting. Daarentegen kunnen deze zwartspaarders nog steeds te maken krijgen met belastingheffing ter zake van de oorsprong van het niet eerder aangegeven inkomen of vermogen. Hier kan bijvoorbeeld sprake zijn van na te vorderen inkomstenbelasting ter zake van inkomen in box 1 of box 2 of na te vorderen erf- of schenkbelasting en – indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven – een vergrijpboete. Hoewel de navorderingsmogelijkheden een duidelijke oorsprong en rechtvaardiging hebben (zie het antwoord bij vraag 5), ben ik het wel met u eens om de navorderingsmogelijkheden voor de toekomst in het algemeen te bekijken. Dit zal ik meenemen in het kader van de oplossing voor het gedeformaliseerd werken door de Belastingdienst.
Vraag 7
Is het juist dat ook boetes niet opgelegd kunnen worden omdat deze gerelateerd zijn aan de belastingheffing? Zo ja, waarom is voor dit systeem gekozen en hoeveel boetegeld loopt de Staat hierdoor mis?
Antwoord 7
Het is juist dat de hoogte van een vergrijpboete die de inspecteur bij een belastingaanslag kan opleggen, afhankelijk is van het bedrag aan belasting dat een belastingplichtige verschuldigd is. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, is het niet juist dat de Belastingdienst niet kan navorderen over het rendement over niet eerder aangegeven vermogensbestanddelen. Afhankelijk van de feiten en omstandigheden kan dan ook een vergrijpboete opgelegd worden of kan tot strafrechtelijke vervolging worden overgegaan door het Openbaar Ministerie.
Vraag 8, 9 en 10
Bent u bereid onmiddellijk noodreparatiewetgeving te maken om alsnog boetes te kunnen opleggen aan zwartspaarders?
Wat zijn de opties voor reparatiewetgeving? Bent u bereid boetes op te leggen over een percentage van het vermogen dat is ontdoken in plaats van over de gemiste belastinginkomsten?
Bent u bereid deze noodreparatie met terugwerkende kracht in te laten gaan, zodat deze criminelen niet de dans ontspringen?
Antwoord 8, 9 en 10
Zoals ook toegelicht in het antwoord op vraag 7, is het niet juist dat aan zwartspaarders geen vergrijpboeten meer kunnen worden opgelegd. Wel zal de boete vanaf 2017 qua hoogte relatief laag zijn als uitsluitend sprake is van niet eerder aangegeven banktegoeden in box 3, vanwege de koppeling met het bedrag aan verschuldigde belasting.
Met aanpassingen in wetgeving zou een andere boetegrondslag voorgeschreven kunnen worden, waarbij bijvoorbeeld de koppeling van het boetebedrag met het bedrag van de verschuldigde belasting losgelaten kan worden. Ik zal bezien of het mogelijk is om de koppeling van de grondslag bij een vergrijpboete aan de hoogte van de verschuldigde belasting los te laten en bekijken welke alternatieven er zijn.
Dergelijke wetgeving kan – althans voor zover deze leidt tot een hogere boete – alleen voor de toekomst gelden. Het is namelijk juridisch niet mogelijk om een straf met terugwerkende kracht in te voeren of te verhogen. Een dergelijke wetswijziging is juridisch zeer waarschijnlijk niet houdbaar vanwege strijdigheid met het legaliteitsbeginsel (artikel 7 EVRM en artikel 5:46, vierde lid, Awb).
Vraag 11
Welke stappen onderneemt u om zwartsparen tegen te gaan en zwart vermogen op te sporen en te belasten?
Antwoord 11
De controle op de juistheid en volledigheid van aangiften, met inbegrip van de juistheid en de volledigheid van het aangegeven box 3-inkomen, valt in de eerste plaats onder het reguliere toezicht dat de Belastingdienst houdt. Daarbij maakt de Belastingdienst mede gebruik van de gegevens van buitenlandse financiële instellingen, zowel van binnen als van buiten de EU, die automatisch verstrekt worden in het kader van de Common Reporting Standard. Daarnaast heeft de Belastingdienst het programma Aanpak Verhuld Vermogen opgezet, specifiek om niet eerder aangegeven inkomen en vermogen op te sporen en te belasten. In dit programma werkt de Belastingdienst samen met de FIOD en het OM om deze verhulde vermogens en inkomens in beeld te brengen en ervoor te zorgen dat hierover alsnog belasting wordt betaald. Om het niet aangeven van box 3-inkomen tegen te gaan, zet de Belastingdienst in op voorlichting, zodat de mogelijke gevolgen, waaronder de mogelijkheid van strafrechtelijke vervolging, duidelijk zijn.
Vraag 12
Wat gebeurt er met zwartspaarders als de overbruggingswetgeving voor box 3 is ingevoerd? Blijven groepen zwartspaarders dan ook ongestraft? Wat gaat u doen om dat te voorkomen?
Antwoord 12
De overbruggingswetgeving voor box 3 zal vanaf 1 januari 2023 van kracht zijn. In grote lijnen is die overbruggingswetgeving een voortzetting van de herstelwetgeving die op dit moment geldt. Dit betekent dat ook over toekomstige jaren het forfaitaire rendement op (buitenlandse) banktegoeden, relatief laag zal zijn. Anders dan onder de herstelwetgeving zal bij de overbruggingswetgeving ook het forfaitaire rendement ten aanzien van contant geld laag zijn, gelijk aan het forfaitaire rendement voor banktegoeden. Als een belastingplichtige bewust een onjuiste of onvolledige aangifte indient, kan de Belastingdienst het huidige wettelijke boete-instrumentarium op reguliere wijze aanwenden. Als een zwartspaarder zijn verzwegen vermogen nu alsnog bij de Belastingdienst meldt, kan hij daardoor niet alleen geconfronteerd worden met navorderingsaanslagen en vergrijpboeten over het verleden. Ook zal dat vermogen dat eerder verzwegen was, in toekomstige jaren op reguliere wijze in de belastingheffing betrokken worden.
Zwartspaarder spint garen bij schrappen vermogenstaks (fd.nl).↩︎
Besluit van 28 juni 2022, nr. 2022–176296 (Stcrt. 2022, nr. 17063) en de Wet rechtsherstel box 3.↩︎
Artikel 16, vierde lid, AWR.↩︎
Artikel 16, derde lid, AWR.↩︎
Artikel 16, vierde lid, AWR.↩︎
Kamerstukken II 1989/90, 21 423, nr. 3, p. 3.↩︎
Hoge Raad 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1963.↩︎