[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Reactie op het amendement van het lid Van der graaf c.s. over middelen voor studentenwelzijn (Kamerstuk 36200-VIII-148)

Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2023

Brief regering

Nummer: 2022D52447, datum: 2022-12-07, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36200-VIII-171).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 36200 VIII-171 Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2023.

Onderdeel van zaak 2022Z24328:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2022-2023

36 200 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2023

Nr. 171 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 december 2022

In deze brief reageer ik op het indiende amendement (Kamerstuk 36 200 VIII, nr. 148) van het lid Van der Graaf c.s. om extra middelen te reserveren voor studentenwelzijn. Ik geef dit amendement Oordeel Kamer.

Ik dank de indieners van het voorstel en ben van mening dat deze middelen een goede aanvulling vormen op de bestaande plannen rond studentenwelzijn. Het is van groot belang om middelen vrij te maken voor het verspreiden van kennis en kunde voor het signaleren en het gesprek te voeren over mentaal welzijn, dreigende depressieve gevoelens en suïcidale gedachten. De onderzoeken op dit gebied laten zoals bekend zorgelijke signalen zien en zowel bij mij als in het veld is er grote urgentie om hierop actie te ondernemen.

De voorgestelde handreiking sluit goed aan bij de afspraken uit het Bestuursakkoord van juli 2022.1 In het Bestuursakkoord heb ik met de koepels en studentenorganisaties afgesproken om een kader te ontwikkelen voor een integrale aanpak van studentenwelzijn. Momenteel wordt dit kader samen met de koepels en studentenorganisaties verder uitgewerkt. In het kader zetten we gezamenlijk onder meer in op preventie, het vergroten van kennis en kunde bij onderwijsprofessionals en het vergroten van een «sense of belonging» bij studenten.

De middelen uit het amendement maken het mogelijk om in een handreiking de reeds opgedane kennis en expertise over studentenwelzijn in binnen- en buitenland te ontsluiten en te verspreiden binnen het hoger onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs. Onderwijsinstellingen in het hoger onderwijs en het mbo hebben immers al veel kennis en expertise in huis als het gaat over de begeleiding van studenten. Met de middelen uit het Nationaal Programma Onderwijs (NPO) zijn er bovendien veel nieuwe initiatieven ontwikkeld door instellingen en studenten zelf. In het buitenland bestaan goede evidence based voorbeelden van het opzetten van een integrale aanpak. En ook in Nederland wordt er in de sectoren po, vo en mbo gewerkt met een integrale aanpak gezondheid, waaronder het welbevinden van leerlingen en jongeren.

Het samenbrengen van expertise en het verspreiden van goede voorbeelden helpt onderwijsinstellingen bij het verbeteren van beleid gericht op preventie. Bijvoorbeeld gericht op het stimuleren van het gesprek over welzijn en suïcide binnen de onderwijsomgeving. In het Landelijk Netwerk Studentenwelzijn komt de expertise van studentpsychologen, geestelijk verzorgers, zorgcoördinatoren, studentenorganisaties, vertegenwoordigers van studie- en studentenverenigingen en Stichting 113 al mooi samen. Het Netwerk biedt daarom een goede basis om andere (zorg)experts te betrekken en verder kennis te verspreiden.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R.H. Dijkgraaf


  1. Bijlage bij Kamerstuk 31 288, nr. 969.↩︎