Stand van zaken implementatie wetsvoorstel seksuele misdrijven
Seksuele intimidatie en geweld
Brief regering
Nummer: 2022D53539, datum: 2022-12-12, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-34843-65).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: D. Yesilgöz-Zegerius, minister van Justitie en Veiligheid (VVD)
Onderdeel van kamerstukdossier 34843 -65 Seksuele intimidatie en geweld.
Onderdeel van zaak 2022Z24907:
- Indiener: D. Yesilgöz-Zegerius, minister van Justitie en Veiligheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2022-12-15 13:05: Aansluitend: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2022-12-21 14:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2024-09-26 13:55: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2022-2023 |
34 843 Seksuele intimidatie en geweld
36 222 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en andere wetten in verband met de modernisering van de strafbaarstelling van verschillende vormen van seksueel grensoverschrijdend gedrag (Wet seksuele misdrijven)
Nr. 65 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 december 2022
Met deze brief en bijlage informeer ik uw Kamer over de aanpak en stand van zaken van de implementatie van het wetsvoorstel seksuele misdrijven. Hiermee doe ik de toezegging gestand die tijdens het commissiedebat Criminaliteitsbestrijding van 1 december 2021,1 en in de brief aan de Vaste Kamercommissie van Justitie en Veiligheid van 4 april 2022 over de voortgang van het wetsvoorstel seksuele misdrijven is gedaan.2 Met deze brief voldoe ik in het bijzonder aan het verzoek van uw Kamer (informatie over) het plan van aanpak ten aanzien van het implementatietraject van het wetsvoorstel seksuele misdrijven te ontvangen.
Het wetsvoorstel seksuele misdrijven is op 10 oktober jl. (Kamerstuk 36 222) aan uw Kamer aangeboden. De schriftelijke vragen van uw Kamer hierover, die ik op 9 november jl. heb ontvangen, zal ik zo snel mogelijk, begin volgend jaar, beantwoorden. Met de Wet seksuele misdrijven, zullen slachtoffers van verkrachting en aanranding, in meer gevallen aangifte kunnen doen. Daarnaast worden seksuele intimidatie in het openbaar en sexchatting met kinderen onder de 16 jaar strafbaar gesteld. Kortom: met deze wet wordt de strafrechtelijke bescherming van slachtoffers van seksueel geweld verruimd en verbeterd.
In een recent gesprek dat ik met slachtoffers van seksuele misdrijven heb gevoerd, ben ik gevraagd om haast te maken met de implementatie van dit wetsvoorstel. Ik deel en voel de noodzaak voor deze urgentie. Tegen iedereen die naar de inwerkingtreding van deze wet uitkijkt, wil ik zeggen dat ik, samen met de betrokken organisaties, alles op alles zet om ervoor te zorgen dat deze wet in 2024 in werking kan treden. Tot die tijd zitten we zeker niet stil en wordt op en door mijn departement, samen met de betrokken partijen, hard gewerkt aan het voorbereiden van de daadwerkelijke invoering van het wetsvoorstel.
Gezien de brede modernisering van de strafwetgeving over seksuele misdrijven die met dit wetsvoorstel wordt gerealiseerd, is een zorgvuldige voorbereiding essentieel. Dat de aangepaste wetgeving meteen na inwerkingtreding effectief ingezet kan worden, is ook (en vooral) in het belang van de slachtoffers. Om de inwerkintreding van de wet goed voor te bereiden, is het Ministerie van Justitie en Veiligheid, parallel aan de behandeling van het wetsvoorstel door uw Kamer, vanuit een coördinerende en faciliterende rol een implementatietraject gestart. Tot de inwerkingtreding van het wetsvoorstel werken betrokken partijen, zoals de politie en het Openbaar Ministerie, maar bijvoorbeeld ook het Nederlands Forensisch Instituut en Slachtofferhulp Nederland onder meer aan opleidingen, aanpassing van informatie en uitbreiding van capaciteit. In deze brief licht ik de hoofdlijnen van het plan van aanpak van het implementatietraject van het wetsvoorstel seksuele misdrijven nader toe.
1. Doel ketenbreed implementatietraject
Faciliteren dat de organisaties in de strafrechtketen en overige organisaties die met de Wet seksuele misdrijven zullen werken in staat zijn om vanaf de inwerkingtreding deze wet uit te voeren. Dit is het hoofddoel van het implementatietraject. De betrokken organisaties zoals het Openbaar Ministerie en de politie werken hier dagelijks aan. Het belang van een snelle inwerkingtreding van deze wet en het belang dat de organisaties die daar mee aan de slag moeten direct kunnen starten met het uitvoeren van deze wet, weegt zwaar. Daarom is ervoor gekozen om al in een zo vroeg mogelijk stadium, en parallel aan de voorbereiding voor en behandeling van het wetsvoorstel door uw Kamer, zo veel mogelijk te doen aan de implementatie. Vanzelfsprekend wordt het implementatietraject bijgestuurd en aangescherpt aan de hand van de ontwikkelingen ten aanzien van het wetsvoorstel.
2. Coördinatie
Het is van belang dat de gesprekken tussen de ketenorganisaties goed, gestructureerd en gecoördineerd plaatsvinden. Om de gecoördineerde en soepele implementatie van het wetsvoorstel te ondersteunen, is een ketenbrede stuurgroep ingesteld. In deze stuurgroep zijn de politie, het Openbaar Ministerie en het Ministerie van Justitie en Veiligheid standaard vertegenwoordigd. Deze drie organisaties zijn de hoofdspelers in de implementatie van het wetsvoorstel, en straks in de uitvoering daarvan. Daarnaast zullen andere relevante organisaties, afhankelijk van het onderwerp, deelnemen aan het overleg. Denk hierbij aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, gemeenten zelf, Slachtofferhulp Nederland of het Centrum Seksueel Geweld. De stuurgroep, die in principe een keer per kwartaal bijeenkomt, geeft richting aan en beslist over de ketenbrede aanpak.
Verder heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid een kerngroep ingesteld die de basis van het implementatietraject vormt en het meest frequent, een keer per maand of vaker als dat nodig is, samenkomt. Hieraan nemen naast het Ministerie van Justitie en Veiligheid, de projectleiders die specifiek ten behoeve van de implementatie van het wetsvoorstel bij de politie, het Openbaar Ministerie en het Centrum Criminaliteit en Veiligheid zijn aangesteld, deel. Net als bij de stuurgroep schuiven andere relevante partijen, afhankelijk van de inhoud van de agenda, bij dit overleg aan. In dit kerngroepoverleg wordt de voortgang van de implementatie van het wetsvoorstel bij de verschillende organisaties, de algehele planning en gesignaleerde knelpunten besproken. Er wordt ook breder gekeken welke andere partijen in hun praktijk te maken (kunnen) krijgen met het wetsvoorstel. Denk hierbij aan de slachtofferadvocatuur voor zedenslachtoffers, kennis- en expertisecentra, en (belangenbehartigers van) slachtoffers. Deze organisaties zijn benaderd met een open uitnodiging om, mocht hier behoefte aan zijn, in gesprek met de kerngroep te gaan. Op een later moment kunnen, ook afhankelijk van de behoefte, bijvoorbeeld informatiebijeenkomsten worden georganiseerd.
Verder neemt het Ministerie van Justitie en Veiligheid in de rol van regiehouder de coördinatie van het implementatietraject op zich: de samenhang wordt bewaakt en de afstemming tussen de verschillende partijen gefaciliteerd.
3. Overkoepelende en organisatie-specifieke trajecten
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de betrokken ketenorganisaties werken aan de implementatie van het wetsvoorstel langs twee lijnen:
− Organisatie-specifieke trajecten van ketenorganisaties, zoals de politie en het Openbaar Ministerie; en
− Overkoepelende trajecten, die ketenbreed zijn en waar het Ministerie van Justitie en Veiligheid de regie op houdt.
3.1. Organisatie-specifieke projecten
De organisatie-specifieke trajecten zijn erop gericht om de organisaties zelf klaar te stomen voor het uitvoeren van de specifieke taak van die organisatie bij het wetsvoorstel. De politie en het Openbaar Ministerie hebben incidentele middelen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid ontvangen voor de implementatie van het wetsvoorstel. Zowel bij de politie als bij het Openbaar Ministerie wordt ingezet op het voorbereiden van zowel de organisatie als het personeel op de uitvoering van de nieuwe wet. Beide organisaties doen dit door het aanpassen van onder andere opleidingen, processen, informatievoorziening en beleid teneinde het wetsvoorstel straks zo goed en efficiënt mogelijk uit te kunnen voeren. De politie maakt samenwerkingsafspraken met ketenpartners, werkt aan IV/ICT-aanpassingen en oplossingen die nodig zijn, maar ook aan het (door)ontwikkelen van werkinstructies en het realiseren van scholing voor het zedendomein. Het Openbaar Ministerie is een intensief inhoudelijk samenwerkingstraject opgestart met de politie. Naast bijvoorbeeld een specifiek opleidingstraject moet binnen het Openbaar Ministerie het strafvorderlijk beleid in lijn worden gebracht met de nieuwe wet en moet een aanpassing van werkprocessen plaatsvinden. Deze processen moeten uiteraard aansluiten op de processen van de politie.
Naast de politie en het Openbaar Ministerie, de partijen waar de grootste implementatie-opgave ligt, worden overige organisaties die een rol bij de uitvoering van het wetsvoorstel spelen, zoals gezegd, bij het implementatietraject betrokken. Het betreft, naast eerder genoemde organisaties zoals Slachtofferhulp Nederland, het Centrum Seksueel Geweld, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het Schadefonds Geweldmisdrijven of het Nederlands Forensisch Instituut, bijvoorbeeld de Raad voor de rechtspraak, Halt, Justis of de reclassering. Dit betekent concreet dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid gesprekken met deze organisaties voert waarin informatie uitgewisseld wordt over de relevante ontwikkelingen rondom het wetsvoorstel en de implementatie daarvan en zelf de stand van zaken van de implementatie bij de betrokken organisaties. Concreet wordt onder andere besproken:
− Wat voor de verschillende organisaties belangrijke onderwerpen zijn in de voorbereiding op de implementatie;
− Welke afspraken met of informatie van andere partners ze daarbij nodig hebben;
− Wat zij nodig hebben voor de goede voorbereiding; en
− Welke planning/doorlooptijd van besluitvorming /afstemming binnen de eigen organisatie of met de achterban nodig is en waarmee rekening moet worden gehouden.
Deze informatie wordt betrokken bij het opstellen van de algehele planning en wordt ook gebruikt om te bezien in welke samenstelling partners om tafel moeten voor de goede voorbereiding.
3.2. Overkoepelende trajecten
In opdracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid is een projectgroep onder leiding van het Centrum Criminaliteit en Veiligheid opgericht om het nieuwe delict seksuele intimidatie in het openbaar naar de praktijk te vertalen. Samen met onder andere verschillende gemeenten, de politie en het Openbaar Ministerie werkt het Centrum Criminaliteit en Veiligheid aan de preventie en de handhaafbaarheid van het nieuwe wetsartikel. Het doel is dat aandachtspunten in het kader van bijvoorbeeld bewijsbaarheid en uitvoerbaarheid nu al in kaart worden gebracht en oplossingen nu al worden verkend. Daarnaast zal een landelijke handleiding voor gemeenten worden opgesteld die gemeenten op weg moet helpen bij het vormgeven van beleid dat op de handhaving van seksuele intimidatie is gericht. Hierbij wordt nadrukkelijk verbinding gelegd met de ervaringen die gemeenten in het verleden hebben opgedaan met preventieve maatregelen en met de handhaving op vergelijkbare artikelen in de verschillende Algemene Plaatselijke Verordeningen over seksuele intimidatie in de openbare ruimte.
Daarnaast heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid, samen met de ketenorganisaties, een communicatieoverleg gestart om vorm te geven aan de gezamenlijke communicatie-aanpak, inclusief welke concrete activiteiten in het kader van voorlichting en communicatie de komende tijd zullen worden verricht. Voorlichting en het bevorderen van bewustwording over welk gedrag ongewenst en welk gedrag strafbaar is, is een belangrijk doel in deze communicatie-aanpak.
Als onderdeel van het implementatietraject zal het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum verder een nulmeting verrichten in 2023 ten behoeve van de ex post-effectevaluatie die binnen vijf jaar na inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving zal plaatsvinden. Om het effect van de nieuwe wetgeving te kunnen meten, is het namelijk belangrijk om goed inzicht te krijgen in de huidige situatie en indicatoren vast te leggen om de voorziene ex-post-effectevaluatie van het wetsvoorstel goed te kunnen verrichten.
4. Context van het implementatietraject
Naast de bovengenoemde initiatieven zijn er andere trajecten die relevant zijn voor een effectieve uitvoering van de Wet seksuele misdrijven, maar die buiten het bereik en de sturing van dit implementatietraject vallen. Vanuit het implementatietraject wordt aansluiting gezocht bij en waar nodig input geleverd voor deze aanpalende trajecten. Het betreft bijvoorbeeld het Nationaal Actieprogramma aanpak seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld, dat het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid coördineren,3 het Actieplan Versterken ketenaanpak zedenzaken dat ik onlangs aan uw Kamer heb aangeboden,4 het onderzoek naar hulp- en adviespunten dat het Verweij Jonker Instituut (in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en in overleg met het Ministerie van Justitie en Veiligheid) uitvoert en de landelijke implementatie van een nieuwe werkwijze rondom de slachtofferadvocatuur voor zedenslachtoffers.5
5. Financiën
Via de motie van het lid Hermans zijn middelen vrijgemaakt voor de uitvoering van de Wet seksuele misdrijven. Deze middelen (20 miljoen euro structureel) zijn vanaf de beoogde datum van inwerkingtreding van het wetsvoorstel in 2024 beschikbaar.6 Daarnaast zijn voor de implementatie van het wetsvoorstel incidentele middelen beschikbaar gesteld (3,6 miljoen euro voor de periode 2022–2024, waarvan 2,4 miljoen euro aan de politie en ruim 200.000 euro aan het Openbaar Ministerie zijn toegekend). Het grootste deel van deze middelen wordt ingezet om het wetsvoorstel binnen de ketenorganisaties te implementeren. Voor de exacte verdeling van deze middelen verwijs ik u naar de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel.7 Een ander deel van deze middelen is voor het ketenbrede implementatietraject gereserveerd (in totaal tweemaal 300.000 euro). Deze middelen worden gedeeltelijk gebruikt voor de personele bezetting van het implementatietraject. Daarnaast worden deze middelen gebruikt om in financiering van activiteiten te voorzien die in het kader van de implementatie en gedurende de looptijd van het implementatietraject nodig zijn. Denk hierbij onder andere aan de ketenbrede communicatie. In overleg met de kerngroep en stuurgroep wordt de verdere besteding van deze middelen ingevuld.
6. Tot slot
Seksueel grensoverschrijdend gedrag is een groot maatschappelijk probleem. Dat moeten we met zijn allen aanpakken. Het strafrecht speelt daarin een belangrijke rol als sluitstuk. Het wetsvoorstel seksuele misdrijven vertaalt de nieuwe maatschappelijke normen door naar het strafrecht. Daarmee geven we een belangrijk signaal af. Ik ben ervan overtuigd dat deze wet een groot verschil kan (en moet) gaan maken voor veel mensen in Nederland. Dat deze wet gaat voorzien in een behoefte die er nu al zo sterk is. Daarom is het zo belangrijk dat het wetsvoorstel meteen bij inwerkingtreding goed en effectief kan worden toegepast. Daar wordt met dit implementatietraject hard aan gewerkt. En tot die tijd staan we dus zeker niet stil.
Ik vind het van belang om uw Kamer over dit implementatietraject met regelmaat te berichten. Dat zal ik blijven doen in de voortgangsbrieven over de aanpak van online seksueel kindermisbruik en zeden.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
D. Yeşilgöz-Zegerius
Kamerstuk 28 684, nr. 677.↩︎
Kamerstukken 34 843 en 29 279, nr. 54.↩︎
Kamerstuk 34 843, nr. 58.↩︎
Kamerstuk 34 843, nr. 63.↩︎
Op dit moment wordt gewerkt aan de voorbereiding van een landelijke implementatie van een nieuwe werkwijze, waarbij zedenslachtoffers nog voor de aangifte kunnen worden bijgestaan door een slachtofferadvocaat. Rond de zomer in 2023 kan hierover een besluit worden genomen. De Kamer wordt daar in de daaropvolgende voortgangsrapportage slachtofferbeleid nader over geïnformeerd.↩︎
Kamerstuk 34 843, nr. 50; Kamerstuk 35 925, nr. 13.↩︎
Kamerstuk 36 222, nr. 3.↩︎