[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over de beleidsreactie op het tweede rapport monitoring wet vroegtijdige aanmelddatum en toelatingsrecht mbo (Kamerstuk 31524-504)

Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2022D56953, datum: 2022-12-29, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 4

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-31524-546).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 31524 -546 Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie.

Onderdeel van zaak 2022Z26375:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2022-2023

31 524 Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie

Nr. 546 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 29 december 2022

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 25 februari 2022 over de beleidsreactie op het tweede rapport monitoring wet vroegtijdige aanmelddatum en toelatingsrecht mbo (Kamerstuk 31 524, nr. 504).

De vragen en opmerkingen zijn op 30 maart 2022 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 23 december 2022 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie,
Michon-Derkzen

Adjunct-griffier van de commissie,
Arends

I Vragen en opmerkingen uit de fracties 2
• Inbreng van de leden van de VVD-fractie 2
• Inbreng van de leden van de D66-fractie 3
• Inbreng van de leden van de CDA-fractie 4
• Inbreng van de leden van de SP-fractie 5
• Inbreng van de leden van de PvdA-fractie 5
• Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie 6
• Inbreng van de leden van de SGP-fractie 7
II Reactie van Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 7

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de beleidsreactie op het tweede rapport monitoring wet vroegtijdige aanmelddatum en toelatingsrecht mbo en hebben hierover nog enkele vragen.

Het bindend studieadvies (bsa)

De leden van de VVD-fractie lezen in de beleidsreactie dat de verschillende mbo1-scholen anders omgaan met een negatief bsa. Deelt de Minister de mening dat het onwenselijk is dat de scholen allemaal een andere manier van werken hanteren? De leden zien graag dat er met instellingen afspraken worden gemaakt om de manier van werken gelijk te trekken ter bevordering van kansengelijkheid, zonder uit het oog te verliezen dat er ruimte moet zijn voor maatwerk.

Verder lezen de leden dat 10% van de studenten aangeeft geen voortgangsgesprek te hebben gehad en dat bij een negatief bsa niet altijd de verplichte schriftelijke waarschuwing gegeven is (20%). De leden vragen of de Minister het met hen eens is dat er altijd een gesprek met de studenten over de studievoortgang en het bsa zou moeten worden gevoerd. En daaropvolgend, is de Minister het met hen eens dat er altijd een schriftelijke waarschuwing moet worden gegeven over het bsa en dat scholen strikter de verplichte nazorg moeten handhaven? De voornoemde leden horen graag hoe de Minister zijn rol hierin ziet.

Numerus fixus opleidingen

De leden van de VVD-fractie vernemen dat het aantal opleidingen met een numerus fixus is gedaald, maar dat deze in techniekgerichte opleidingen is toegenomen. Zij vragen ten eerste hoe het komt dat het aantal opleidingen met een numerus fixus is gedaald. Er is te lezen dat het aantal NF2-opleidingen is gegaan van 684 naar 603, waarbij wordt aangegeven dat dit komt door toename in de werkgelegenheid. De leden vragen op basis van welke informatie en kennis wordt bepaald dat er meer werkgelegenheid is. In hoeverre wordt er gekeken naar de indicatoren van de SBB3 of wordt deze constatering ook in overleg met het regionale sectorspecifieke bedrijfsleven gedaan? Zij vragen wie het arbeidsperspectief controleert en of het hierbij gaat om kort, midden of lang arbeidsperspectief.

Verder zouden de leden graag horen waarom de numerus fixus in technische opleidingen omhoog is gegaan. Er valt onder andere te lezen dat dit komt door een tekort aan stageplekken, maar deelt de Minister de mening dat dit tekort juist komt door een tekort aan personeel in deze sector? Ziet de Minister hierin zijn rol en verantwoordelijkheid? Welke stappen gaat de Minister nemen om te zorgen dat het tekort aan stageplekken wordt opgelost, in samenwerking met het bedrijfsleven? De voornoemde leden zien namelijk al een tekort in de huidige situatie en vragen of de Minister het met hen eens is dat opleidingen die opleiden voor tekortsectoren geen numerus fixus meer mogen hebben.

Informatievoorziening

Onder dit kopje valt wederom te lezen dat de cijfers van misinformatie bij de studenten aangaande het bsa en het studiekeuzeadvies schrikbarend hoog zijn. De leden zouden nogmaals willen vragen of de Minister het met hen eens is dat er altijd een gesprek met de studenten over de studievoortgang en het bsa zou moeten worden gevoerd en dat er altijd een schriftelijke waarschuwing moet worden gegeven over het bsa.

Inbreng van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het tweede rapport monitoring wet vroegtijdige aanmelddatum en toelatingsrecht mbo. Deze leden zijn van mening dat alle studenten gelijke kansen moeten hebben en daarmee recht hebben op goede begeleiding om hun studie tot een succes te brengen. Er wordt immers nog te vaak gefocust op wat iemand niet kan, in plaats van wat diegene wel kan. Het talent van een student dient het uitgangspunt te zijn, zodat iedereen die mee wil doen ook mee kan doen en het mbo toegankelijk is voor iedereen. Zij hebben daarom nog enkele kritische vragen en opmerkingen die zij aan de Minister willen voorleggen.

Gelijke kansen voor alle studenten

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat mbo-studenten en afgestudeerden onmisbaar zijn voor onze samenleving. Bovendien zijn zij van mening dat alle studenten die aan een mbo-opleiding beginnen, ook alle nodige kansen moeten krijgen om te slagen. Zij constateren dat in het coalitieakkoord is afgesproken dat we zo snel mogelijk de voor- en nadelen van het bindend studieadvies evalueren en daarna een nieuwe afweging maken over het bindend gedeelte van het studieadvies. Deze leden zijn positief dat het bsa kritisch wordt geëvalueerd. Het bindende gedeelte van het studieadvies zorgt voor onnodige stress bij studenten en houdt geen rekening met laatbloeiers of unieke leerroutes. Zij zijn van mening dat een school alles op alles moet zetten om studiesucces te bewerkstelligen. Hierin is maatwerk essentieel. Wat zijn volgens de Minister de voor- en nadelen van het afschaffen van het bsa? Denkt hij dat het afschaffen van het bsa kan bijdragen aan het verhogen van het studentenwelzijn? Wanneer kunnen we de evaluatie van het bsa precies verwachten? Is dit voor het herfstreces, zo vragen de voornoemde leden.

Begeleiding

De leden van de D66-fractie constateren dat bij de uitvoering van het bsa tussen mbo-instellingen verschil te bemerken is, evenals tussen verschillende opleidingen. Hoe verklaart de Minister deze verschillen? Wat zijn de voornaamste verschillen? Deze leden lezen bovendien dat in te veel gevallen geen voortgangsgesprekken worden gevoerd met studenten, ondanks dat een negatief bsa wordt afgegeven. Deze leden vinden dit zeer kwalijk en hebben er vraagtekens bij of studenten in die gevallen voldoende zijn geholpen om hun opleiding tot een succes te brengen. Nog kwalijker vinden deze leden dat 43% van de studenten die een negatief bsa hebben ontvangen aangeeft daarna niet begeleid te zijn. Kan de Minister hier een verklaring voor geven? Ook vragen zij of hij de mening deelt dat die begeleiding belangrijk is, gezien het veelal kwetsbare studenten zijn die op zoek moeten naar een andere opleiding. Hoe zorgt de Minister dat goede studiebegeleiding de norm wordt bij elke opleiding? Tot slot vragen zij of hij het met deze leden eens is dat alles op alles moet worden gezet om een student succesvol te laten zijn.

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de beleidsreactie op het tweede rapport monitoring wet vroegtijdige aanmelddatum en toelatingsrecht mbo. Naar aanleiding hiervan hebben zij nog enkele vragen.

Intake

De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister kan aangeven om hoeveel studenten het gaat als er staat dat 4% van de studenten een negatief advies krijgt, waarvan een kwart toch start met de opleiding en 2,6% geweigerd wordt voor een opleiding. Tevens vernemen de leden in hoeverre de studenten die een negatief advies ontvingen en toch gestart zijn met de opleiding gevolgd worden. Zo ja, doorlopen zij even succesvol de studie als studenten met een positief advies, zo willen zij graag weten.

bsa

De leden van de CDA-fractie vernemen graag hoeveel opleidingen momenteel het bsa toepassen. Heeft de Minister een verklaring voor de 29% van de studenten die niet weten of ze een bsa hebben gehad? Kan de Minister aangeven in hoeverre de opleidingen die een eigen manier van werken hanteren zich op een (beperkt) aantal mbo-instellingen begeven of dat dit op alle mbo-instellingen voorkomt? Is de Minister bereid om bij de evaluatie van het bsa in het mbo ook het idee van het aangepaste bsa in het hoger onderwijs mee te nemen?

Wat staat er in de WEB4 over het voeren van studievoortgangsgesprekken en verplichte nazorg en begeleiding in relatie tot het bsa? Hoe wordt hier toezicht op gehouden? Eveneens vragen zij of de Minister kan aangeven in hoeverre de opleidingen die nauwelijks gesprekken voeren zich op een (beperkt) aantal mbo-instellingen begeven of dat dit op alle mbo-instellingen voorkomt.

Numerus fixus opleidingen

De leden van de CDA-fractie vragen welke andere mogelijkheden er zijn naast loting of volgorde van aanmelden voor mbo-instellingen volgens de WEB. Wanneer zijn de afspraken met de MBO Raad gemaakt over dat openstelling van aanmelding voor NF-opleidingen die volgorde van aanmelding hanteren 100% transparant moet zijn? Tot slot vragen zij wat de resultaten zijn uit de jaarlijkse evaluatie.

Inbreng van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de beleidsreactie op het tweede rapport monitoring wet vroegtijdige aanmelddatum en toelatingsrecht mbo. Zij hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.

Uit de monitor blijk dat er verschillen bestaan tussen mbo-instellingen bij de uitvoering van het bsa. In de beleidsreactie lezen de leden niet direct dat de Minister dit zorgelijk vindt, dus vragen zij wat de Minister hiervan vindt en of hij bereid is om in het gesprek met JOB5 en de MBO Raad de verschillen in uitvoering van het bsa tussen instellingen mee te nemen. De leden vinden een bindend studieadvies in het mbo onwenselijk en zouden het liefst zien dat dit wordt afgeschaft. Desalniettemin zouden de leden graag zien dat het bsa op iedere mbo-school op dezelfde wijze wordt uitgevoerd. Zij vragen hoe de Minister dit gaat regelen.

De voornoemde leden zijn van mening dat een numerus fixus enkel gerechtvaardigd is in het geval een opleiding veel meer aanmeldingen krijgt dan er plaatsen zijn. Met name bij opleidingen voor tekortsectoren is het niet uit te leggen dat er een numerus fixus wordt gehanteerd. Graag zouden de leden een overzicht krijgen van opleidingen waar een numerus fixus wordt gehanteerd en wat de overweging hiervoor is.

Inbreng van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de onderhavige brief. Zij constateren dat voor heel veel kinderen de overgang van het vmbo6 naar het mbo soepel verloopt. Maar voor nog te veel kinderen, met name van vmbo-basis en -kader, is de overgang naar het mbo lastig. Zij lopen het risico op uitvallen. Als kinderen uitvallen, dan verlaten zij zonder startkwalificatie het onderwijs. Dat is ongewenst. Daarom vinden de voornoemde leden dat het mbo en het vmbo gezamenlijk verantwoordelijkheid moeten dragen voor een soepele overgang tussen beide soorten onderwijs. Deze leden waardeerden daarom ook vooral in de Wet vroegtijdige aanmelddatum voor en toelatingsrecht tot het mbo, die per 1 augustus 2017 in werking trad, dat de toelating van een jongere tot het mbo hiermee werd onttrokken aan de willekeur van het bevoegd gezag en werd vervangen door een toelatingsrecht. Deelt de Minister deze appreciatie? Kan hij dan ook toelichten hoe hij denkt over de wenselijkheid van een dergelijk toelatingsrecht in het funderend onderwijs? Ook vragen zij of hij een consistente visie in dezen wenselijk acht.

Het coalitieakkoord stelt stimulering van het aanbod van arbeidsmarktrelevante beroepsopleidingen in techniekhavo en kleinschalig vakonderwijs en behoud van een zo groot mogelijk aanbod van mbo-opleidingen dichtbij huis in het vooruitzicht. Tegelijkertijd belooft het coalitieakkoord de kansen te versterken door drempels weg te nemen en doorstroom te stimuleren. Verwacht de Minister dat deze elementen consequenties zullen hebben voor de manier waarop het toelatingsrecht tot het mbo gestalte moet krijgen?

JOB concludeert uit het evaluatieonderzoek van KBA dat er in de wet op een aantal punten verbetering noodzakelijk is om ervoor te zorgen dat het daarmee beoogde doel, namelijk het versterken van de positie van de mbo-student, daadwerkelijk wordt bereikt. Zo blijkt dat de communicatie over de wet in de richting van studenten nog vaak tekortschiet. De voornoemde leden vragen wat de Minister wil ondernemen teneinde studenten beter te (laten) informeren over elementen zoals het studiekeuzeadvies, de uiterlijke aanmelddatum van het toelatingsrecht, het bindende studieadvies en de consequenties van zo’n advies.

Ook concludeert de JOB uit het KBA-onderzoek dat het bindende studieadvies in de praktijk niet zo wordt uitgevoerd als in theorie is bedoeld. JOB wijst erop dat hierbij niet alleen wordt gelet op de studievoortgang, maar dat ook elementen als studiehouding, gedrag en motivatie worden meegenomen. Onderkent de Minister ook het gevaar dat het bindende studieadvies hiermee een te subjectieve invulling krijgt en mbo-studenten zich moeilijk kunnen verweren tegen een negatief bindend studieadvies? De leden van de PvdA-fractie vragen wat de Minister wil doen om te waarborgen dat scholen de randvoorwaarden en procedurele processen voortaan goed opvolgen. Hoe wil de Minister optreden tegen na het eerste jaar afgegeven negatieve bindende studieadviezen die niet schriftelijk worden medegedeeld, die worden afgegeven zonder waarschuwing vooraf en waarbij geen nazorg bij wordt geboden? Ten slotte vragen zij hoe hij oordeelt over het standpunt van JOB dat er zou moeten worden gekozen voor een studieadvies zonder bindende gevolgen met uitschrijving als consequentie.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met bijzondere belangstelling kennisgenomen van de evaluatie en monitoring wet vroegtijdige aanmelddatum en toelatingsrecht mbo. Deze leden vinden de toegankelijkheid van het mbo zeer belangrijk. Derhalve hebben deze leden enkele vragen.

Bindend studieadvies (bsa)

De leden van de GroenLinks-fractie zijn teleurgesteld over de handhaving van het bsa-instrument ondanks meerdere oproepen van de studentenvakbonden en diversie moties om dit instrument af te schaffen.

Deze leden lezen dat volgens de monitor de werkwijze rondom het bsa in het tweede uitvoeringsjaar redelijk ingeburgerd is bij de opleidingen. Hoe valt dat te rijmen met het feit dat bijna in de helft van de gevallen studenten na een negatief bsa niet begeleid zijn of geen nazorg hebben ontvangen? Aangezien de nazorg en de begeleiding verplicht onderdeel zijn bij het afgeven van het bsa, vinden deze leden het onterecht dat een negatief bsa, een zware maatregel, zonder dit onderdeel afgegeven kan worden. Is de Minister dat eens met deze leden? Zo nee, waarom niet? Kan de Minister uitleggen hoe deze werkwijze, zonder nazorg en begeleiding naar een passende opleiding, anders is dan studenten de deur wijzen?

Tevens blijkt uit de monitor dat bij een negatief bsa niet altijd de verplichte schriftelijke waarschuwing gegeven is. In hoeverre is het afgegeven bsa nog geldig, als de onderwijsinstelling haar verplichte deel bij het afgeven van een negatief bsa niet heeft uitgevoerd? Zou een mbo-student die een negatief bsa heeft gekregen zonder een schriftelijke waarschuwing, dit besluit kunnen aanvechten bij de rechter? Is de Minister het met de leden eens dat een negatief bsa zonder een schriftelijke waarschuwing een ongeldig bsa is? Zo nee, waarom niet?

Ook de resultaten van de studentenenquête vinden de voornoemde leden zorgelijk. 40% van de studenten geeft aan maar een enkel studievoortgangsgesprek te hebben gehad en 10% geeft aan geen gesprek te hebben gehad. Hoe kan de Minister instellingen stimuleren om wel vaker dit soort gesprekken te hebben met hun studenten? Kan de Minister aangeven waarom het sommige instellingen helemaal niet lukt om een voortgangsgesprek te voeren met de studenten? Komt dit door een ontoereikende bekostiging of een tekort aan docenten? Graag ontvangen zij een reactie hierop.

Numerus fixus opleidingen

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het aantal numerus fixus-opleidingen in het studiejaar 2020–2021 gedaald is ten opzichte van het vorige studiejaar. Kan de Minister aangeven voor welke opleidingen op dit moment wel een numerus fixus wordt gehanteerd? Zitten hier opleidingen tussen die zich richten op een van de tekortsectoren? Zo ja, welke opleidingen zijn dit? Voorts lezen deze leden dat er grotere verschillen zijn tussen mbo-instellingen in het aantal numerus fixus-opleidingen. Zij vragen of de Minister in kaart kan brengen waardoor deze verschillen ontstaan.

Aanmelding en inschrijving

Uit het onderzoek komt ook naar voren dat expliciete weigering van in principe toelaatbare studenten zelden voorkomt in het mbo. Kan de Minister uiteenzetten op welke gronden expliciete weigering van toelaatbare studenten wel voorkomt? Deze leden lezen dat in het uitzonderlijke geval dat studenten alsnog onterecht geweigerd worden of de indruk gewekt wordt dat er sprake is van een selectiegesprek, de Minister studenten aanmoedigt om hier melding van te maken bij de klachtencommissie binnen de onderwijsinstelling. Acht de Minister deze paragraaf in de brief als voldoende aanmoediging? Zij vragen of de Minister nader kan uiteenzetten hoe hij deze studenten aanmoedigt.

Informatievoorziening

De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de brief dat na de invoering van de wet er een analyse is uitgevoerd van de informatievoorziening door mbo-instellingen. Daaruit bleek dat op de websites van de meeste mbo-instellingen het toelatingsbeleid en de toelatingsprocedures worden gepubliceerd. Maar dit staat nog niet op de websites van alle mbo-instellingen. Hoe gaat de Minister hier actiever op sturen?

Inbreng van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de evaluatie van de wet toelating mbo en de beleidsreactie.

De leden van de SGP-fractie constateren dat de evaluatie erg kritisch is ten aanzien van het recht op studiekeuzeadvies en dat het nog altijd niet optimaal werkt. Volgens de onderzoekers lijkt de meerwaarde van dit recht beperkt, omdat het te weinig bekend is en studenten ook zonder dit recht de informatie vinden die zij nodig hebben. Deze leden vragen de Minister of de evaluatie aanleiding geeft het recht op studiekeuzeadvies te heroverwegen.

II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Algemene inleiding

Ik dank de leden van de fracties VVD, D66, CDA, SP, PvdA, GroenLinks en SGP voor hun inbreng. Ik heb de vragen met veel interesse gelezen.

Met de wet «Vroegtijdige aanmelddatum voor en toelatingsrecht tot het mbo» is een flinke stap gezet in het versterken van de positie en keuzevrijheid van de mbo-student. Studenten die zich uiterlijk op 1 april voorafgaand aan het studiejaar aanmelden voor een opleiding hebben in principe recht op toelating tot de opleiding van hun keuze en op een studiekeuzeadviesgesprek. Een belangrijke bouwsteen van de wet is verder het bindend studieadvies (bsa), waardoor studievoortgangsgesprekken, voldoende begeleiding en tijdig advies over benodigde extra inzet van de student, tijdens de opleiding beter zijn ingebed. Ook de verplichting voor scholen om een toegankelijke en goede informatievoorziening in te richting over opleidingen en het proces van aanmelding en inschrijving maakt onderdeel uit van de wet.

In afstemming met uw Kamer is afgesproken de wet te monitoren en ook specifiek te kijken naar de werking van het bindend studieadvies. De monitor brengt de beoogde werking van de nauw met elkaar samenhangende maatregelen in de wet in beeld en vormt daarmee een belangrijke schakel in het beleid.

Uw vragen hebben betrekking op de tweede meting van de monitor. De uitkomst van deze tweede meting is overwegend positief over de verbetering van de toelating van studenten tot het mbo. De uitkomsten uit het onderzoek laten zien dat we met de maatregelen uit de wet op de goede weg zijn. Studenten melden zich eerder aan dan voor invoering van de wet en zij maken steeds vaker gebruik van hun recht op toelating. Inmiddels start meer dan een kwart van de studenten toch met hun opleiding ook als zij bij de intake een negatief advies hebben gekregen. In totaal krijgt ongeveer 4% van de studenten een negatief advies. Maar er is ook ruimte voor verbetering.

Zoals afgesproken in het coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) wil ik kritisch zijn op alle drempels in het onderwijs. Daarbij is het van belang om goed te kijken of het bsa voldoende ondersteunend is aan de begeleiding van studenten en aan het vinden van een passende opleiding voor iedere student. Dat is de werking zoals we die bij de invoering van de wet voor ogen hadden.

In mijn reactie verwijs ik naar de derde rapportage van de monitor. Deze heb ik inmiddels ontvangen en bied ik uw Kamer hierbij aan. De informatie uit deze rapportage over de werking van het bsa betrek ik bij de in het coalitieakkoord aangekondigde evaluatie van het bsa in het mbo. Hierover informeer ik uw Kamer begin 2023 middels een gezamenlijke brief over het bsa in zowel het mbo als het hoger onderwijs.

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie lezen in de beleidsreactie dat de verschillende mbo7-scholen anders omgaan met een negatief bsa. Deelt de Minister de mening dat het onwenselijk is dat de scholen allemaal een andere manier van werken hanteren?

In de beleidsreactie wordt aangegeven dat er verschillen zijn tussen scholen. Gedeeltelijk heeft dit te maken met de gevolgen van de coronapandemie kort na de invoering van het bsa in het mbo. Dit heeft de inburgering van het bsa in het mbo bemoeilijkt en een gemeenschappelijke uitvoeringspraktijk vertraagd. Dit heeft tijd nodig. In de WEB: Artikel 8.1.7a. over het bindend studieadvies worden de voorwaarden beschreven waaronder scholen het negatief bsa mogen geven. Wanneer scholen zich niet aan deze voorwaarden houden en de verschillen in werkwijze te groot worden, vind ik dat onwenselijk. Binnen de voorwaarden van de WEB moet er wel ruimte blijven bestaan voor scholen om maatwerk te leveren voor studenten.

Verder lezen de leden dat 10% van de studenten aangeeft geen voortgangsgesprek te hebben gehad en dat bij een negatief bsa niet altijd de verplichte schriftelijke waarschuwing gegeven is (20%). De leden vragen of de Minister het met hen eens is dat er altijd een gesprek met de studenten over de studievoortgang en het bsa zou moeten worden gevoerd.

En daaropvolgend, is de Minister het met hen eens dat er altijd een schriftelijke waarschuwing moet worden gegeven over het bsa en dat scholen strikter de verplichte nazorg moeten handhaven? De voornoemde leden horen graag hoe de Minister zijn rol hierin ziet.

Ik vind het essentieel dat er met elke student minimaal een gesprek wordt gevoerd over het bsa en de studievoortgang. Ook geldt er een wettelijke verplichting om een schriftelijke waarschuwing te geven bij een negatief bsa en is goede begeleiding en nazorg van de school bij een negatief bsa niet alleen verplicht, maar ook van grote waarde voor de student. In de monitor is te zien dat deze zaken, ondanks de invloed van de coronapandemie, allemaal beter gaan dan bij de vorige meting. In mijn reactie op de eindmeting van de monitor zal ik hier verder op ingaan en voorstellen doen voor een verdere verbetering van de werking van het toelatingsrecht en het bsa.

De leden van de VVD-fractie vernemen dat het aantal opleidingen met een numerus fixus is gedaald, maar dat deze in techniekgerichte opleidingen is toegenomen. Zij vragen ten eerste hoe het komt dat het aantal opleidingen met een numerus fixus is gedaald.

Voor een deel van de Numerus Fixus (NF)-opleidingen is de numerus fixus extern opgelegd. Dat geldt voor bijna een vijfde van alle 603 NF-opleidingen. Het betreft opleidingen waarvoor vanwege macrodoelmatigheidsafspraken een gelimiteerde instroom geldt en de zogenaamde VeVa-opleidingen (Veiligheid en Vakmanschap) die in samenwerking met Defensie worden uitgevoerd. Voor de resterende opleidingen geldt dat mbo-scholen zelf gaan over het numerus fixus-beleid. Zij mogen enkel een numerus fixus instellen bij een gebrek aan capaciteit of stageplaatsen of een onvoldoende arbeidsmarktperspectief. Deze zaken zijn hier in wisselende mate van invloed. In sommige sectoren is het arbeidsmarktperspectief toegenomen en in andere gevallen is de opleidingscapaciteit van een opleiding vergroot.

Er is te lezen dat het aantal NF-opleidingen is gegaan van 684 naar 603, waarbij wordt aangegeven dat dit komt door toename in de werkgelegenheid. De leden vragen op basis van welke informatie en kennis wordt bepaald dat er meer werkgelegenheid is. In hoeverre wordt er gekeken naar de indicatoren van de SBB8 of wordt deze constatering ook in overleg met het regionale sectorspecifieke bedrijfsleven gedaan? Zij vragen wie het arbeidsperspectief controleert en of het hierbij gaat om kort, midden of lang arbeidsperspectief.

Het arbeidsmarktperspectief wordt gebaseerd op de regionale context en daarbij wordt rekening gehouden met het aantal stageplekken, waarbij ook voldoende stagebegeleiding van groot belang is. De afweging over arbeidsmarktperspectief wordt gemaakt door mbo-scholen, aangezien zij hier het best zicht op hebben. Voor deze afweging stemmen scholen het aantal plekken per opleiding af met het regionale sectorspecifieke bedrijfsleven.

Verder zouden de leden graag horen waarom de numerus fixus in technische opleidingen omhoog is gegaan. Er valt onder andere te lezen dat dit komt door een tekort aan stageplekken, maar deelt de Minister de mening dat dit tekort juist komt door een tekort aan personeel in deze sector? Ziet de Minister hierin zijn rol en verantwoordelijkheid? Welke stappen gaat de Minister nemen om te zorgen dat het tekort aan stageplekken wordt opgelost, in samenwerking met het bedrijfsleven? De voornoemde leden zien namelijk al een tekort in de huidige situatie en vragen of de Minister het met hen eens is dat opleidingen die opleiden voor tekortsectoren geen numerus fixus meer mogen hebben.

Als Minister wil ik mbo-instellingen niet verbieden een numerus fixus in te stellen. In sommige gevallen zijn mbo-instellingen namelijk genoodzaakt een numerus fixus in te stellen vanwege een gebrek aan opleidingscapaciteit, werkgelegenheid of stageplekken. Ik wil deze instellingen niet dwingen onbeperkt studenten toe te laten als de mogelijkheden er op dat moment niet zijn, omdat dit ten koste kan gaan van de kwaliteit van de opleiding. Het is belangrijk dat studenten een opleiding kunnen volgen waar de kwaliteit goed is, ze geen vertraging oplopen door een tekort aan stageplekken en er een goede kans op werk is na de opleiding. Samen met instellingen kijk ik liever – indien nodig – wat er nodig is om het instellen van een numerus fixus te voorkomen, zeker voor opleidingen die opleiden voor tekortsectoren.

Binnen de technische domeinen is tussen het schooljaar 2019/20 en 2020/21 het totaal aantal technische opleidingen met numerus fixus gedaald van 68 naar 64. Dit is respectievelijk 2,9 en 2,6 procent van het totaal opleidingen binnen de technische domeinen. Alleen binnen het specifieke domein Techniek en procesindustrie steeg het aantal opleidingen met numerus fixus van 13 naar 19. Daarbij moet wel vermeld worden dat binnen het domein Techniek en procesindustrie de aanmeldingen maar in 9 procent van de gevallen hoger zijn dan het aantal beschikbare plaatsen. In veruit de meeste gevallen kunnen alle studenten dus geplaatst worden bij de opleiding waarvoor zij zich aangemeld hebben.

Vanwege beperkte begeleidingscapaciteit kan personeelstekort een reden zijn voor een tekort aan stageplekken, zoals zichtbaar is in de zorg. Of dit ook geldt voor de techniek is mij niet bekend. Op dit moment werk ik samen met o.a. studenten, bedrijfsleven en scholen aan het stagepact. Hierin is ook aandacht voor voldoende stages. Tevens heeft dit kabinet middelen vrijgemaakt om de acties uit het Actieplan stages en leerbanen, dat zich richtte op voldoende stages en leerbanen in de coronaperiode, te continueren, bestendigen en intensiveren9. Ook werk ik met EZK en SZW aan het Actieplan Groene en Digitale banen voor het oplossen van tekorten in techniek en ICT gericht op de klimaat- en digitale transitie. Hierover wordt de Kamer begin 2023 geïnformeerd.

Onder dit kopje valt wederom te lezen dat de cijfers van misinformatie bij de studenten aangaande het bsa en het studiekeuzeadvies schrikbarend hoog zijn. De leden zouden nogmaals willen vragen of de Minister het met hen eens is dat er altijd een gesprek met de studenten over de studievoortgang en het bsa zou moeten worden gevoerd en dat er altijd een schriftelijke waarschuwing moet worden gegeven over het bsa.

Ik ben het hiermee eens. Zie ook mijn antwoord op de tweede vraag van de VVD fractie hierboven.

Inbreng van de leden van de D66-fractie

Wat zijn volgens de Minister de voor- en nadelen van het afschaffen van het bsa? Denkt hij dat het afschaffen van het bsa kan bijdragen aan het verhogen van het studentenwelzijn? Wanneer kunnen we de evaluatie van het bsa precies verwachten? Is dit voor het herfstreces, zo vragen de voornoemde leden.

Met het JOB en de MBO-Raad heb ik gesprekken gevoerd over het bsa en studentenwelzijn. Zij geven aan dat er op dit moment geen signalen zijn dat het bsa in het mbo een negatief effect heeft op studentenwelzijn. De voor- en nadelen van het bsa in het mbo betrek ik bij de evaluatie van het bsa en mijn voornemens over de toekomst van het bsa in het mbo. Tijdens het Commissiedebat over het mbo van 9 november jl. (Kamerstuk 31 524, nr. 542) en de voortzetting van het debat op 16 november jl. (Kamerstuk 31 524, nr. 543) heb ik aangegeven uw Kamer hierover eind dit jaar te informeren. De afgelopen periode is echter gebleken dat meer tijd nodig is om met betrokken partners een goede en gedragen afweging te kunnen maken. Ik verwacht u de brief over het bsa in mbo en hoger onderwijs begin 2023 toe te sturen. In deze brief zal ik ook een beleidsreactie geven op de overige bevindingen in de eindrapportage van de monitor.

De leden van de D66-fractie constateren dat bij de uitvoering van het bsa tussen mbo-instellingen verschil te bemerken is, evenals tussen verschillende opleidingen. Hoe verklaart de Minister deze verschillen? Wat zijn de voornaamste verschillen?

Zie ook het antwoord op de vraag van de VVD-fractie. In de WEB: Artikel 8.1.7a. over het bindend studieadvies worden de algemeen geldende kaders beschreven waaronder scholen het bsa mogen geven. Bijvoorbeeld dat de school moet zorgen voor voldoende voorzieningen, rekening moet houden met persoonlijke omstandigheden en dat sprake moet zijn van een schriftelijke waarschuwing en een redelijke termijn voor verbetering bij een negatief bsa. Ook is bepaald dat de school nadere regels moet vaststellen omtrent het bsa met betrekking tot de te behalen studieresultaten en de voorzieningen. Het is in het belang van de student dat de school binnen deze wettelijke kaders maatwerk levert per opleiding en type student, bol/bbl en mbo-niveau. Belangrijk is wel dat er helder gecommuniceerd wordt over het beleid dat een school hanteert zodat het voor alle studenten duidelijk is wat zij kunnen verwachten.

Deze leden lezen bovendien dat in te veel gevallen geen voortgangsgesprekken worden gevoerd met studenten, ondanks dat een negatief bsa wordt afgegeven. Deze leden vinden dit zeer kwalijk en hebben er vraagtekens bij of studenten in die gevallen voldoende zijn geholpen om hun opleiding tot een succes te brengen.

Zie ook het antwoord op de vraag van de VVD-fractie. Ik vind het essentieel dat er met elke student minimaal een gesprek wordt gevoerd over het bsa en de studievoortgang. Ook is goede begeleiding aan studenten niet alleen verplicht om een negatief bsa te kunnen geven, maar ook van grote waarde voor de student. In de monitor is te zien dat dit, ondanks de invloed van de coronapandemie, allemaal beter gaat dan bij de vorige meting. In mijn reactie op de eindmeting van de monitor zal ik hier verder op ingaan en voorstellen doen voor een verdere verbetering van de werking van het toelatingsrecht en het bsa.

Nog kwalijker vinden deze leden dat 43% van de studenten die een negatief bsa hebben ontvangen aangeeft daarna niet begeleid te zijn. Kan de Minister hier een verklaring voor geven?

Iedere student heeft recht op goede begeleiding, zeker na het krijgen van een negatief bsa. De begeleiding na een negatief bsa is wettelijk verplicht en moet ervoor zorgen dat studenten naar een passende alternatieve opleiding worden begeleidt en niet uitvallen. De verklaring voor deze cijfers is hetzelfde als voor de begeleidingsgesprekken. Gedeeltelijk heeft dit te maken met de gevolgen van de coronapandemie kort na de invoering van het bsa in het mbo. Dit heeft de implementatie van het bsa in het mbo bemoeilijkt en de contacten tussen school en student bemoeilijkt. Het is echter essentieel dat er op dit vlak verbetering plaatsvindt voor een goede werking van de wet en ter bescherming van de rechten van de student. In mijn reactie op de eindmeting van de monitor zal ik hier verder op ingaan en voorstellen doen voor een verdere verbetering van de werking van het toelatingsrecht en het bsa.

Ook vragen zij of hij de mening deelt dat die begeleiding belangrijk is, gezien het veelal kwetsbare studenten zijn die op zoek moeten naar een andere opleiding. Hoe zorgt de Minister dat goede studiebegeleiding de norm wordt bij elke opleiding?

Tot slot vragen zij of hij het met deze leden eens is dat alles op alles moet worden gezet om een student succesvol te laten zijn.

In mijn beleidsreactie aan uw Kamer benadruk ik dat studenten maximaal de gelegenheid moeten krijgen om hun opleiding succesvol af te ronden. Samen met het toeleverend onderwijs hebben mbo-instellingen een belangrijke taak bij het ondersteunen van studenten bij het maken van weloverwogen studieloopbaankeuzes. Ik wil hier nogmaals het belang van goede begeleiding benadrukken, juist voor kwetsbare studenten. Bij veel scholen gaat dit ook goed en wordt er hard gewerkt om het potentieel van elke student te benutten. Eén van de functies van het bsa is ook dat het bijdraagt aan het versterken van de studievoortgang en begeleiding tijdens het eerste studiejaar.

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister kan aangeven om hoeveel studenten het gaat als er staat dat 4% van de studenten een negatief advies krijgt, waarvan een kwart toch start met de opleiding en 2,6% geweigerd wordt voor een opleiding.

Het aantal studenten dat een negatief advies krijgt om te starten met de opleiding betreft in totaal ongeveer 9000 studenten. Hiervan is 2,6 procent (6000 studenten) niet toegelaten (bijv. opleiding vol, student niet door procedure gekomen, student voldeed niet aan vooropleidingseisen) en is 1,4 procent (3000) van de studenten wel toegelaten, maar heeft een negatief advies gekregen om te starten.

Tevens vernemen de leden in hoeverre de studenten die een negatief advies ontvingen en toch gestart zijn met de opleiding gevolgd worden. Zo ja, doorlopen zij even succesvol de studie als studenten met een positief advies, zo willen zij graag weten.

Het is niet bekend hoe het de studenten vergaat in de opleiding nadat zij een negatief advies ontvangen hebben, maar toch gestart zijn met de opleiding. Het feit dat zij starten met de opleiding lijkt er echter wel op te wijzen dat het advies niet als verplichtend wordt ervaren en het toelatingsrecht op dit vlak werkt.

De leden van de CDA-fractie vernemen graag hoeveel opleidingen momenteel het bsa toepassen.

In principe wordt het bsa bij alle opleidingen in het mbo toegepast. Er zijn echter verschillen in de uitvoering, waarbij het bsa bij de ene opleiding wel, bij de andere opleiding bijvoorbeeld als niet bindend positief of negatief advies wordt toegepast en bij een ander alle studenten bij voorbaat een positief bsa ontvangen. Hoe de verhoudingen precies liggen tussen deze verschillende vormen van uitvoering is niet bekend.

Heeft de Minister een verklaring voor de 29% van de studenten die niet weten of ze een bsa hebben gehad?

Er zijn diverse redenen dat studenten niet weten of ze een bsa ontvangen hebben. Van de 29 procent van de studenten die het niet weet is bekend dat 78 procent nog bij dezelfde instelling aan dezelfde opleiding studeert. Deze studenten lijken dus een positief bsa te hebben ontvangen zonder dat als zodanig aan te merken. Studenten zijn ook zelf bevraagd over de reden waarom ze geen bsa hebben gehad en geven daar de volgende redenen voor. Een kwart geeft aan dat er geen bsa is gegeven vanwege corona en een vijfde zegt dat ze al met de opleiding gestopt waren. De helft van de studenten geeft aan dat er andere redenen waren. In veruit de meeste toelichtingen geven studenten aan dat ze niet weten waarom ze geen bsa hebben gekregen, het bsa niet kennen of het «gewoon» niet hebben gekregen. Een klein deel geeft als reden op dat ze een bbl-, bedrijfsopleiding of verkorte opleiding volgden en dat het daarom niet op hen van toepassing was.

Kan de Minister aangeven in hoeverre de opleidingen die een eigen manier van werken hanteren zich op een (beperkt) aantal mbo-instellingen begeven of dat dit op alle mbo-instellingen voorkomt?

Er is niet bekend hoeveel opleidingen een eigen manier van werken hanteren. Het bsa-beleid kan verschillen per instelling en opleiding en gedeeltelijk is hier ook ruimte voor binnen de kaders van de wet. Wanneer de eigen manier van werken ertoe leidt dat de kaders van de wet niet gevolgd worden dienen er echter aanpassingen gedaan te worden. Hier kom ik begin 2023 op terug in de beleidsreactie op de eindrapportage van deze monitor.

Is de Minister bereid om bij de evaluatie van het bsa in het mbo ook het idee van het aangepaste bsa in het hoger onderwijs mee te nemen?

De evaluatie van het bsa in het mbo en mijn ideeën over het aangepaste bsa in het hoger onderwijs zal ik in samenhang bekijken. Begin 2023 informeer ik uw Kamer in een brief over mijn voornemens voor beide sectoren.

Wat staat er in de WEB10 over het voeren van studievoortgangsgesprekken en verplichte nazorg en begeleiding in relatie tot het bsa? Hoe wordt hier toezicht op gehouden?

In de WEB:Artikel 8.1.7a. Bindend studieadvies, staat dat een bevoegd gezag enkel over kan gaan tot ontbinding van de onderwijsovereenkomst wanneer de student onvoldoende studievoortgang heeft geboekt. Daarbij rekening houdend met persoonlijke omstandigheden. Daarnaast dient het bevoegd gezag te zorgen voor zodanige voorzieningen dat de mogelijkheden voor goede voortgang van de opleiding zijn gewaarborgd. Dit kan niet vastgesteld worden zonder gesprekken te voeren met de student. Daarnaast is over nazorg vastgelegd dat het bevoegd gezag zich in dient te spannen om de student te ondersteunen en begeleiden naar een andere opleiding, al dan niet aan de eigen instelling, rekening houdend met diens voorkeuren. Het bevoegd gezag dient in elk geval een opleiding aan te bieden aan de student aan de eigen instelling. Dit laatste geldt overigens niet voor vakinstellingen en AOCs. Deze hoeven de student geen alternatief op de eigen instelling aan te bieden maar wel actief te begeleiden naar een opleiding op een andere instelling. Het bevoegd gezag dient zich aan deze bepalingen te houden en hierop wordt in algemene zin toegezien door de Inspectie van het Onderwijs. In mijn beleidsreactie op de eindmonitor kom ik hier op terug.

Eveneens vragen zij of de Minister kan aangeven in hoeverre de opleidingen die nauwelijks gesprekken voeren zich op een (beperkt) aantal mbo-instellingen begeven of dat dit op alle mbo-instellingen voorkomt.

Het is niet bekend op welke opleidingen of instellingen dit probleem voornamelijk speelt. Er zijn over het algemeen wel grote verschillen te zien tussen opleidingen, ook binnen dezelfde instelling.

De leden van de CDA-fractie vragen welke andere mogelijkheden er zijn naast loting of volgorde van aanmelden voor mbo-instellingen volgens de WEB.

Het gaat er hier om dat de aanmeldingsprocedure niet gebruikt wordt als selectiemiddel. Andere mogelijkheden zijn bijvoorbeeld voorrang op basis van postcodegebied of een combinatie van loting en volgorde van aanmelding.

Wanneer zijn de afspraken met de MBO Raad gemaakt over dat openstelling van aanmelding voor NF-opleidingen die volgorde van aanmelding hanteren 100% transparant moet zijn? Tot slot vragen zij wat de resultaten zijn uit de jaarlijkse evaluatie.

De afspraken met de MBO Raad zijn eind 2020 gemaakt. Met de MBO Raad ben ik in gesprek over de opzet en het uitvoeren van de evaluatie. Ik verwacht de resultaten in het eerste kwartaal van 2023.

Inbreng van de leden van de SP-fractie

Uit de monitor blijk dat er verschillen bestaan tussen mbo-instellingen bij de uitvoering van het bsa. In de beleidsreactie lezen de leden niet direct dat de Minister dit zorgelijk vindt, dus vragen zij wat de Minister hiervan vindt en of hij bereid is om in het gesprek met JOB11 en de MBO Raad de verschillen in uitvoering van het bsa tussen instellingen mee te nemen.

De verschillen in de uitvoering hoeven niet direct tot problemen te leiden. Ik vind het belangrijk dat er ruimte is voor maatwerk op opleidings- en studentniveau binnen de kaders van de wet. Zo kan er meer gericht naar de voortgang van individuele studenten worden gekeken. Wanneer er uitvoeringspraktijken zijn die niet voldoen aan de wet of wanneer de uitvoering zorgt voor onduidelijkheid bij studenten wordt dit problematisch en zal ik hier maatregelen voor treffen. Dit zal ik ook meenemen in gesprekken met JOB en de MBO Raad.

De leden vinden een bindend studieadvies in het mbo onwenselijk en zouden het liefst zien dat dit wordt afgeschaft. Desalniettemin zouden de leden graag zien dat het bsa op iedere mbo-school op dezelfde wijze wordt uitgevoerd. Zij vragen hoe de Minister dit gaat regelen.

Zie vorige vraag. Een te rigide uitvoeringspraktijk laat geen ruime voor een persoonlijke aanpak afgestemd op de behoefte van de student. Er dient ruimte te blijven voor maatwerk. Wanneer dit voor problemen zorgt en de kaders van de wet niet gevolgd worden of er onduidelijkheid ontstaat voor studenten dienen er aanpassingen gedaan te worden. Begin 2023 stuur ik uw Kamer een brief waarin ik inga op mijn voornemens over de toekomst van het bsa in het mbo en het hoger onderwijs.

De voornoemde leden zijn van mening dat een numerus fixus enkel gerechtvaardigd is in het geval een opleiding veel meer aanmeldingen krijgt dan er plaatsen zijn. Met name bij opleidingen voor tekortsectoren is het niet uit te leggen dat er een numerus fixus wordt gehanteerd. Graag zouden de leden een overzicht krijgen van opleidingen waar een numerus fixus wordt gehanteerd en wat de overweging hiervoor is.

Een numerus fixus kan enkel ingesteld worden wanneer er sprake is van gebrek aan capaciteit bij de opleiding, tekort aan stageplekken of tekort aan werkgelegenheid. Het is belangrijk dat studenten een opleiding kunnen volgen waar de kwaliteit goed is, ze geen vertraging oplopen door een tekort aan stageplekken en er een goede kans op werk is na de opleiding. Ik ben het eens dat dit enkel moet gebeuren wanneer er een groter aantal aanmeldingen dan plaatsen beschikbaar is. Scholen moeten echter ruim voor de aanmeldingsdeadline een overweging maken of er een numerus fixus ingesteld dient te worden. Daarbij moet ook voorkomen worden dat er achteraf toch een numerus fixus ingesteld moet worden omdat er te weinig capaciteit blijkt. Scholen hebben, zoals in de brief vermeld, aangegeven hier ook kritisch naar te kijken.

Daarnaast is het inderdaad niet wenselijk dat er sprake is van numerus fixus bij opleidingen in tekortsectoren. Dit kan echter toch het geval zijn, bijvoorbeeld door stagetekorten of gebrek aan praktijklokalen. Er wordt hard gewerkt om dit te voorkomen, maar dat kan niet altijd op de korte termijn.

Een uitgebreid overzicht van opleidingen met numerus fixus is te vinden in het basisrapport in hoofdstuk 5.

Inbreng van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA vragen of de Minister de appreciatie deelt dat de Wet vroegtijdige aanmelddatum voor en toelatingsrecht tot het mbo, die per 1 augustus 2017 in werking trad, de toelating van een jongere tot het mbo onttrok aan de willekeur van het bevoegd gezag. Kan hij dan ook toelichten hoe hij denkt over de wenselijkheid van een dergelijk toelatingsrecht in het funderend onderwijs? Ook vragen zij of hij een consistente visie in dezen wenselijk acht.

De visie in het funderend onderwijs en mbo op de aanmelding is vergelijkbaar. In beide gevallen is toelating het uitgangspunt. Er zijn echter een aantal punten waarop een school in het funderend onderwijs een leerling niet toe hoeft te laten die anders zijn dan in het mbo. Zo hoeft een basisschool een leerling niet toe te laten als er op gemeentelijk niveau afspraken zijn gemaakt over de verdeling van kinderen over de scholen, of als de ouders van een kind niet achter de godsdienst of levensbeschouwing van de school staan.

Voor het voortgezet onderwijs geldt aanvullend dat de school een leerling niet hoeft te plaatsen wanneer de betreffende klas vol is, ouders een andere plaatsing willen dan het basisschooladvies aangeeft of er bijzondere kennis of vaardigheden nodig zijn zoals voor tweetalig onderwijs of een Topsport Talentschool. Dit is vergelijkbaar met het mbo, waarbij er bij capaciteitstekort ook sprake is van numerus fixus en er aanvullende eisen zijn voor bepaalde opleidingen. Daarnaast geldt dat een voortgezet onderwijsschool een leerling niet hoeft te plaatsen als deze leerling zorg behoeft die de school niet kan bieden. Er geldt wel dat de school een zorgplicht heeft wat in zo’n geval betekent dat de vo-school een passende plaats op een andere school zoekt in overleg met de ouders.

Het coalitieakkoord stelt stimulering van het aanbod van arbeidsmarktrelevante beroepsopleidingen in techniekhavo en kleinschalig vakonderwijs en behoud van een zo groot mogelijk aanbod van mbo-opleidingen dichtbij huis in het vooruitzicht. Tegelijkertijd belooft het coalitieakkoord de kansen te versterken door drempels weg te nemen en doorstroom te stimuleren. Verwacht de Minister dat deze elementen consequenties zullen hebben voor de manier waarop het toelatingsrecht tot het mbo gestalte moet krijgen?

Deze maatregelen staan in principe los van het toelatingsrecht.

JOB concludeert uit het evaluatieonderzoek van KBA dat er in de wet op een aantal punten verbetering noodzakelijk is om ervoor te zorgen dat het daarmee beoogde doel, namelijk het versterken van de positie van de mbo-student, daadwerkelijk wordt bereikt. Zo blijkt dat de communicatie over de wet in de richting van studenten nog vaak tekortschiet. De voornoemde leden vragen wat de Minister wil ondernemen teneinde studenten beter te (laten) informeren over elementen zoals het studiekeuzeadvies, de uiterlijke aanmelddatum van het toelatingsrecht, het bindende studieadvies en de consequenties van zo’n advies.

Er is vanuit de overheid en de instellingen geïnvesteerd in een betere informatievoorziening voor (aankomende) studenten. In de monitor is hier ook aandacht voor. Het aanhoudende probleem blijft echter dat de beschikbare informatie de student moeilijk bereikt. De coronapandemie van de afgelopen jaren heeft dit extra bemoeilijkt. Ik zal onderzoeken hoe we dit kunnen verbeteren en betrek hier ook graag het JOB bij.

Ook concludeert de JOB uit het KBA-onderzoek dat het bindende studieadvies in de praktijk niet zo wordt uitgevoerd als in theorie is bedoeld. JOB wijst erop dat hierbij niet alleen wordt gelet op de studievoortgang, maar dat ook elementen als studiehouding, gedrag en motivatie worden meegenomen. Onderkent de Minister ook het gevaar dat het bindende studieadvies hiermee een te subjectieve invulling krijgt en mbo-studenten zich moeilijk kunnen verweren tegen een negatief bindend studieadvies?

Dit vind ik inderdaad problematisch. Het bsa is enkel gericht op de objectieve studievoortgang en het is niet de bedoeling dat andere factoren een rol spelen. Wanneer dit toch gebeurt, roep ik studenten op om hiertegen in beroep te gaan bij de Commissie van beroep voor de examens. Daarnaast zal ik instellingen hierop aanspreken en zet ik stappen om de uitvoering van het bsa op dit vlak te verbeteren. In de brief, die ik begin 2023 stuur over de toekomst van het bsa in het mbo en hoger onderwijs ga ik hier nader op in.

De leden van de PvdA-fractie vragen wat de Minister wil doen om te waarborgen dat scholen de randvoorwaarden en procedurele processen voortaan goed opvolgen. Hoe wil de Minister optreden tegen na het eerste jaar afgegeven negatieve bindende studieadviezen die niet schriftelijk worden medegedeeld, die worden afgegeven zonder waarschuwing vooraf en waarbij geen nazorg bij wordt geboden?

Ik wil benadrukken dat ik deze uitvoeringsproblematiek zeer serieus neem en ook van de instellingen zelf verwacht dat op deze vlakken verbetering plaats zal vinden nu de coronamaatregelen achterwege lijken te zijn. Daarnaast zal ik in mijn beleidsreactie op de eindrapportage van de monitor toelatingsrecht uitgebreider terugkomen op de maatregelen die ik wil nemen om ervoor te zorgen dat de wettelijke kaders beter gevolgd worden.

Ten slotte vragen zij hoe hij oordeelt over het standpunt van JOB dat er zou moeten worden gekozen voor een studieadvies zonder bindende gevolgen met uitschrijving als consequentie.

Zoals eerder aangegeven informeer ik uw Kamer begin 2023 over de toekomst van het bsa in het mbo en het hoger onderwijs.

Deze leden lezen dat volgens de monitor de werkwijze rondom het bsa in het tweede uitvoeringsjaar redelijk ingeburgerd is bij de opleidingen. Hoe valt dat te rijmen met het feit dat bijna in de helft van de gevallen studenten na een negatief bsa niet begeleid zijn of geen nazorg hebben ontvangen?

De onderzoekers concluderen dat het bsa-beleid bij veel instellingen beter uitgewerkt is dan bij de vorige meting en dat de werkwijze beter bekend is bij de opleidingen en medewerkers. Op een aantal vlakken zoals nazorg is de uitvoering van het bsa echter nog onvoldoende. Dit heeft ook te maken met de moeilijke omstandigheden tijdens corona waar instellingen mee te maken hadden. Desalniettemin had de nazorg toch geboden moeten worden als essentieel onderdeel van het bsa-beleid.

Aangezien de nazorg en de begeleiding verplicht onderdeel zijn bij het afgeven van het bsa, vinden deze leden het onterecht dat een negatief bsa, een zware maatregel, zonder dit onderdeel afgegeven kan worden. Is de Minister dat eens met deze leden? Zo nee, waarom niet? Kan de Minister uitleggen hoe deze werkwijze, zonder nazorg en begeleiding naar een passende opleiding, anders is dan studenten de deur wijzen? Tevens blijkt uit de monitor dat bij een negatief bsa niet altijd de verplichte schriftelijke waarschuwing gegeven is. In hoeverre is het afgegeven bsa nog geldig, als de onderwijsinstelling haar verplichte deel bij het afgeven van een negatief bsa niet heeft uitgevoerd?

Ik ben het met u eens dat een bsa niet afgegeven kan worden zonder de verplichte begeleiding en schriftelijke waarschuwing. Deze behoren, net als de nazorg, tot de verplichte wettelijke vereisten bij een negatief bsa. Wanneer hier niet aan voldaan wordt kan een student dus ook in beroep gaan en zou het negatief bsa ongeldig verklaard moeten worden. Wanneer dit voor blijft komen zal ik hier dan ook maatregelen voor treffen. Ik kom hierop terug in de brief die ik begin 2023 stuur over de toekomst van het bsa in het mbo en hoger onderwijs.

Zou een mbo-student die een negatief bsa heeft gekregen zonder een schriftelijke waarschuwing, dit besluit kunnen aanvechten bij de rechter? Is de Minister het met de leden eens dat een negatief bsa zonder een schriftelijke waarschuwing een ongeldig bsa is? Zo nee, waarom niet?

Ik ben het hiermee eens. Indien er geen schriftelijke waarschuwing is gegeven kan er ook geen negatief bsa worden gegeven. Wanneer een student toch een negatief bsa krijgt zonder schriftelijke waarschuwing kan een student in eerste instantie in beroep gaan bij de Commissie van beroep voor de examens. Vervolgens zou een student een civielrechtelijke zaak kunnen starten. Vanaf het studiejaar 2023/2024 treedt de wet verbetering rechtsbescherming mbo-studenten in werking en zal een hoger beroep echter plaatsvinden bij de Raad van State. Hiermee wordt de drempel om in hoger beroep te gaan lager gemaakt voor studenten. Daarnaast zal ik de instellingen hierop aanspreken en zet ik in de brief, die ik begin 2023 stuur over de toekomst van het bsa in het mbo en hoger onderwijs, uiteen hoe ik van plan ben om de uitvoering van het bsa op dit vlak te verbeteren.

Ook de resultaten van de studentenenquête vinden de voornoemde leden zorgelijk. 40% van de studenten geeft aan maar een enkel studievoortgangsgesprek te hebben gehad en 10% geeft aan geen gesprek te hebben gehad. Hoe kan de Minister instellingen stimuleren om wel vaker dit soort gesprekken te hebben met hun studenten?

De studenten die geen gesprek hebben gehad zijn hier natuurlijk het meest gedupeerd. Het is verplicht om minimaal één gesprek met een student te voeren over de studievoortgang. Opleidingen dienen hier simpelweg aan te voldoen. Idealiter zouden er natuurlijk meer gesprekken plaatsvinden. Ik kom hierop terug in de brief die ik begin 2023 stuur over de toekomst van het bsa in het mbo en hoger onderwijs.

Kan de Minister aangeven waarom het sommige instellingen helemaal niet lukt om een voortgangsgesprek te voeren met de studenten? Komt dit door een ontoereikende bekostiging of een tekort aan docenten? Graag ontvangen zij een reactie hierop.

De voornaamste reden die in het rapport genoemd wordt zijn de coronamaatregelen die de begeleiding bemoeilijkt hebben. Er zijn geen signalen dat dit komt door ontoereikende bekostiging of een tekort aan docenten of begeleiders.

Kan de Minister aangeven voor welke opleidingen op dit moment wel een numerus fixus wordt gehanteerd?

Een uitgebreid overzicht van opleidingen met numerus fixus is te vinden in het basisrapport in hoofdstuk 5.

Zitten hier opleidingen tussen die zich richten op één van de tekortsectoren? Zo ja, welke opleidingen zijn dit?

Ook in tekortsectoren wordt er bij sommige opleidingen een numerus fixus gehanteerd. Zo hebben bijvoorbeeld een aantal zorgopleidingen een numerus fixus vanwege stagetekorten en is er in de techniek vaker sprake van numerus fixus vanwege een capaciteitstekort zoals een gebrek aan praktijklokalen. Voor een compleet overzicht van deze opleidingen, zie hoofdstuk 5 van het basisrapport.

Voorts lezen deze leden dat er grote verschillen zijn tussen mbo-instellingen in het aantal numerus fixus-opleidingen. Zij vragen of de Minister in kaart kan brengen waardoor deze verschillen ontstaan.

Dit kan diverse redenen hebben. Bij vakinstellingen is er bijvoorbeeld vaker sprake van numerus fixus. Ook zijn regionale verschillen belangrijk. De regionale arbeidsmarkt en werkgelegenheid kan sterk variëren en ook de populariteit en capaciteit van bepaalde opleidingen verschilt per regio en instelling.

Uit het onderzoek komt ook naar voren dat expliciete weigering van in principe toelaatbare studenten zelden voorkomt in het mbo. Kan de Minister uiteenzetten op welke gronden expliciete weigering van toelaatbare studenten wel voorkomt?

Er zijn hier geen specifieke voorbeelden van, maar wanneer een student geweigerd wordt terwijl deze toelaatbaar is dan is de weigering altijd op oneigenlijke gronden en zou dit niet plaats moeten vinden.

Deze leden lezen dat in het uitzonderlijke geval dat studenten alsnog onterecht geweigerd worden of de indruk gewekt wordt dat er sprake is van een selectiegesprek, de Minister studenten aanmoedigt om hier melding van te maken bij de klachtencommissie binnen de onderwijsinstelling. Acht de Minister deze paragraaf in de brief als voldoende aanmoediging? Zij vragen of de Minister nader kan uiteenzetten hoe hij deze studenten aanmoedigt.

Hier spelen verschillende factoren een rol. Het is in eerste instantie aan instellingen om ervoor te zorgen dat de intake niet als selectiegesprek wordt ervaren. Als uiterste middel kan een student echter een klacht indienen wanneer er sprake is van onterechte weigering of selectie of de indruk daarvan gewekt wordt. In het kader van de invoering van de wet verbetering rechtsbescherming mbo-studenten is het ook van belang dat studenten op de hoogte zijn van de nieuwe werkwijze en klachtencommissie. Daarbij kan een casus als deze als voorbeeld dienen. Ik zal onderzoeken of zaken omtrent toelatingsrecht bij deze voorlichting betrokken kunnen worden.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de brief dat na de invoering van de wet er een analyse is uitgevoerd van de informatievoorziening door mbo-instellingen. Daaruit bleek dat op de websites van de meeste mbo-instellingen het toelatingsbeleid en de toelatingsprocedures worden gepubliceerd. Maar dit staat nog niet op de websites van alle mbo-instellingen. Hoe gaat de Minister hier actiever op sturen?

Voor numerus fixus opleidingen is er al een bestuurlijke afspraak omtrent de communicatie omtrent het toelatingsbeleid en de procedures. Daarnaast zal ik met de MBO Raad in gesprek gaan om de verbeteringsslag die ingezet is vervolg te geven.

Inbreng van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie constateren dat de evaluatie erg kritisch is ten aanzien van het recht op studiekeuzeadvies en dat het nog altijd niet optimaal werkt. Volgens de onderzoekers lijkt de meerwaarde van dit recht beperkt, omdat het te weinig bekend is en studenten ook zonder dit recht de informatie vinden die zij nodig hebben. Deze leden vragen de Minister of de evaluatie aanleiding geeft het recht op studiekeuzeadvies te heroverwegen.

De bekendheid van het studiekeuzeadvies is niet groot en dit beperkt de meerwaarde. Het studiekeuzeadvies maakt in veel gevallen al onderdeel uit van de intake, dus in de praktijk vindt het wel vaak plaats. Daarnaast kan het hebben van dit recht van belang zijn voor studenten die hier wel specifiek naar op zoek zijn, maar het niet direct door de instelling aangeboden krijgen. Ik zie dus niet direct aanleiding om het recht op studiekeuzeadvies te heroverwegen.


  1. mbo: middelbaar beroepsonderwijs↩︎

  2. NF: numerus fixus↩︎

  3. SBB: Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven↩︎

  4. WEB: Wet Educatie Beroepsonderwijs↩︎

  5. JOB: Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs↩︎

  6. vmbo: voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs↩︎

  7. mbo: middelbaar beroepsonderwijs↩︎

  8. SBB: Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven↩︎

  9. Kamerstuk 31 524, nr. 516↩︎

  10. WEB: Wet Educatie Beroepsonderwijs↩︎

  11. JOB: Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs↩︎