[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

36067, eindtekst

Wijziging van de Pensioenwet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere wetten in verband met herziening van het pensioenstelsel, standaardisering van het nabestaandenpensioen, aanpassing van de fiscale behandeling van pensioen en enige andere wijzigingen ten aanzien van pensioen (Wet toekomst pensioenen)

Eindtekst

Nummer: 2023D00281, datum: 2022-12-22, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2022Z06073:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten-

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

22 december 2022

Wijziging van de Pensioenwet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere wetten in verband met herziening van het pensioenstelsel, standaardisering van het nabestaandenpensioen, aanpassing van de fiscale behandeling van pensioen en enige andere wijzigingen ten aanzien van pensioen (Wet toekomst pensioenen)
GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk is om het pensioenstelsel te herzien, over te gaan tot standaardisering van het nabestaandenpensioen en de fiscale behandeling van pensioen te wijzigen;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I PENSIOENWET

De Pensioenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de definitie van afkoop wordt “55, zesde lid” vervangen door “55, vijfde lid”.

2. In de definitie van arbeidsongeschiktheidspensioen wordt “een geldelijke, vastgestelde uitkering” vervangen door “een geldelijke uitkering, die vastgesteld of variabel is,”.

3. In de definitie van collectief toedelingsmechanisme wordt “in variabele uitkeringen” vervangen door “in variabele uitkeringen van flexibele premieovereenkomsten”.

4. De definitie van kapitaalovereenkomst vervalt.

5. De definitie van Onze Minister komt te luiden:

- Onze Minister: Onze Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen;.

6. De definitie van partner komt te luiden:

- partner:

a. echtgenoot;

b. geregistreerd partner; of

c. partner in de zin van de pensioenovereenkomst zijnde de meerderjarige persoon die met de werknemer of de gewezen werknemer een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad, een bloedverwant in de tweede graad in de rechte lijn, een meerderjarig stiefkind of meerderjarig voormalig pleegkind;.

7. De definitie van partnerpensioen komt te luiden:

- partnerpensioen: een geldelijke uitkering, die vastgesteld of variabel is, voor de partner of gewezen partner wegens het overlijden van de werknemer of gewezen werknemer;.

8. In de definitie van pensioenreglement wordt “en deelnemer” vervangen door “en deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde”.

9. In de definitie van premie vervalt “de verzekering van”.

10. De definitie van toeslag komt te luiden:

- toeslag: een verhoging van:

a. een pensioenrecht in de vorm van een vastgestelde uitkering; of

b. een pensioenaanspraak in de vorm van een aanspraak op een vastgestelde uitkering, mits die verhoging geen verband houdt met een verhoging van de pensioengrondslag, de toename van het in aanmerking te nemen aantal jaren of een wijziging van de pensioenovereenkomst;.

11. De definitie van uitkeringsovereenkomst vervalt.

12. In de definitie van wezenpensioen wordt “een geldelijke, vastgestelde uitkering” vervangen door “een geldelijke uitkering, die vastgesteld of variabel is,”.

13. In alfabetische volgorde worden de volgende definities ingevoegd:

- beschermingsrendement: de vermogensbijschrijving die ervoor zorgt dat de, uit het opgebouwde pensioenvermogen te financieren, toekomstige pensioenuitkeringen en lopende pensioenuitkeringen nominaal stabiel blijven, dat wordt gefinancierd vanuit het totaal behaalde rendement en looptijdafhankelijk wordt toebedeeld aan de vermogens op basis van marktwaardering, waarbij toedelingsregels worden gehanteerd;

- flexibele premieovereenkomst: premieovereenkomst waarbij de premie individueel wordt belegd en waarbij het kapitaal voortvloeiend uit de premie vanaf de pensioendatum wordt aangewend voor financiering van een variabele uitkering of voor de aankoop van een vastgestelde uitkering;

- overrendement: het saldo van het totaal behaalde rendement op de beleggingen, de ontwikkeling van de levensverwachting en het sterfteresultaat en het toebedeelde beschermingsrendement op basis van de toedelingsregels;

- premie-uitkeringsovereenkomst: premieovereenkomst uitgevoerd door een verzekeraar of door een premiepensioeninstelling waarbij de premie individueel wordt belegd, waarbij de premie of het kapitaal voortvloeiend uit de premie in de laatste 15 jaar voor de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, kan worden aangewend voor aankoop van een vastgestelde uitkering vanaf de pensioendatum en waarbij het resterend kapitaal vanaf de pensioendatum wordt aangewend voor financiering van een variabele uitkering of voor de aankoop van een vastgestelde uitkering;

- projectierendement: het ingerekende toekomstig rendement voor de vaststelling van variabele uitkeringen;

- risicodelingsreserve: een collectieve vermogensreserve waarmee in een flexibele premieovereenkomst financiële mee- of tegenvallers kunnen worden gedeeld;

- risicohouding: de vastgestelde mate waarin een groep deelnemers, gewezen deelnemers of pensioengerechtigden bereid is beleggingsrisico’s te lopen met oog op hun doelstellingen en de mate waarin deze groep beleggingsrisico’s kan dragen gegeven de kenmerken van deze groep;

- solidaire premieovereenkomst: premieovereenkomst waarbij de premie collectief wordt belegd, de resultaten in ieder geval naar leeftijdscohorten worden toebedeeld en waarbij het voor pensioenuitkering bestemd vermogen gedurende de uitkeringsfase wordt aangewend voor financiering van een variabele uitkering;

- solidariteitsreserve: een collectieve vermogensreserve waarmee in een solidaire premieovereenkomst financiële mee- of tegenvallers kunnen worden gedeeld;

- toedelingsregels: de wijze waarop bij de solidaire premieovereenkomst financiële mee- of tegenvallers als gevolg van het collectief gevoerde beleggingsbeleid, de ontwikkeling van de levensverwachting en het sterfteresultaat via beschermingsrendementen en overrendementen in de voor pensioenuitkering bestemde vermogens of in de solidariteitsreserve worden verwerkt;.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het negende en tiende lid vervallen, onder vernummering van het elfde, twaalfde en dertiende lid tot het negende, tiende en elfde lid.

2. In het negende lid (nieuw) wordt “1, 2, 4” vervangen door “1, 2, 2a, 4”.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

12. Onder pensioenovereenkomst wordt mede verstaan hetgeen tussen een werkgever en een gewezen werknemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde is overeengekomen betreffende pensioen.

C

Na artikel 2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2a. Nadere bepalingen gezamenlijke huishouding

  1. Er is sprake van een gezamenlijke huishouding indien de betrokkenen een notarieel

verleden samenlevingscontract hebben gesloten of sprake is van een samenlevingsverklaring en wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het tweede of derde lid.

2. Bij een bepaald partnerpensioen is sprake van een gezamenlijke huishouding indien en zolang er een notarieel verleden samenlevingscontract is en dit samenlevingscontract gemeld is aan de pensioenuitvoerder of er een door beide betrokkenen ondertekende samenlevingsverklaring is, waarin zij verklaren woonachtig te zijn op hetzelfde adres en voor elkaar te zorgen en deze samenlevingsverklaring is gestuurd naar de pensioenuitvoerder.

3. Bij een onbepaald partnerpensioen is sprake van een gezamenlijke huishouding indien:

a. er een notarieel verleden samenlevingscontract is;

b. voor het overlijden van de werknemer of gewezen werknemer er een door beide betrokkenen ondertekende samenlevingsverklaring is waarin zij verklaren woonachtig te zijn op hetzelfde adres en voor elkaar te zorgen; of

c. na het overlijden van de werknemer of gewezen werknemer er een door een betrokkene ondertekende samenlevingsverklaring is waarin hij verklaart partner van de overledene te zijn geweest en hij aannemelijk maakt ten tijde van het overlijden of, indien relevant, op enig moment voor het overlijden een gezamenlijke huishouding met de overledene te hebben gevoerd.

4. De betrokkene, bedoeld in het derde lid, onderdeel c, maakt in ieder geval aannemelijk met de overleden werknemer of gewezen werknemer een gezamenlijke huishouding te hebben gevoerd indien sprake is geweest van inschrijving op hetzelfde adres gedurende zes maanden en een van de volgende omstandigheden:

a. uit hun relatie is een kind geboren of heeft erkenning plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;

b. het gezamenlijk eigendom van een huis;

c. een huurcontract op beider naam; of

d. in de pensioenregeling van de betrokkene is de overleden werknemer of gewezen werknemer aangemerkt als partner van de betrokkene.

5. Indien van toepassing wordt de duur van de gezamenlijke huishouding bij een onbepaald partnerpensioen beoordeeld op grond van de omstandigheden, bedoeld in het derde en vierde lid.

6. Personen die partners waren omdat zij een gezamenlijke huishouding voerden blijven als partner aangemerkt wanneer zij niet langer ingeschreven zijn op hetzelfde adres als gevolg van opname in een zorginstelling, zolang geen van beiden door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de pensioenuitvoerder heeft laten weten niet langer als partners te willen worden aangemerkt.

7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

Ca

In artikel 8, vijfde lid, onderdeel a, wordt “21 jaar” vervangen door “18 jaar”.

D

Artikel 10 komt te luiden:

Artikel 10. Karakter pensioenovereenkomst

1. De pensioenovereenkomst houdt een premieovereenkomst in.

2. Een premieovereenkomst voor pensioen op opbouwbasis houdt in:

a. een solidaire premieovereenkomst;

b. een flexibele premieovereenkomst; of

c. een premie-uitkeringsovereenkomst.

3. Indien een pensioenovereenkomst voorziet in een nabestaandenpensioen op risicobasis of een arbeidsongeschiktheidspensioen op risicobasis, wordt in de pensioenovereenkomst opgenomen of aan de nabestaanden of de arbeidsongeschikte een vastgestelde of een variabele uitkering wordt verstrekt. Indien een variabele uitkering wordt verstrekt wordt in de pensioenovereenkomst opgenomen bij welk karakter als bedoeld in het tweede lid voor het nabestaandenpensioen of het arbeidsongeschiktheidspensioen wordt aangesloten. De regels die bij of krachtens deze wet gelden voor een variabele pensioenuitkering bij een pensioenovereenkomst met dat karakter zijn van overeenkomstige toepassing bij de uitvoering van het nabestaandenpensioen of arbeidsongeschiktheidspensioen.

E

Artikel 10a komt te luiden:

Artikel 10a. Solidaire premieovereenkomst

1. Bij een solidaire premieovereenkomst berekent de pensioenuitvoerder de kans dat met de premie de beoogde pensioendoelstelling wordt behaald. Deze berekening wordt door pensioenfondsen bij de opdrachtaanvaarding, door verzekeraars en premiepensioeninstellingen bij het sluiten van de uitvoeringsovereenkomst en door alle pensioenuitvoerders periodiek, uiterlijk iedere vijf jaar, gedaan aan de hand van een uniforme scenario-analyse. De pensioenuitvoerder informeert de werkgever of de partijen die de pensioenregeling zijn overeengekomen hierover.

2. Het voor de pensioenuitkering bestemd vermogen wordt gedurende de uitkeringsfase gebruikt voor financiering van een variabele uitkering.

3. De solidariteitsreserve is onderdeel van de solidaire premieovereenkomst.

4. De financiële mee- of tegenvallers als gevolg van het collectieve beleggingsbeleid worden in de voor pensioenuitkering bestemde vermogens en de solidariteitsreserve verwerkt door middel van vastgelegde toedelingsregels die in ieder geval aansluiten bij de risicohouding per leeftijdscohort, waarbij in de toedelingsregels bepaald kan worden dat het beschermingsrendement voor het renterisico wordt toebedeeld ofwel op basis van wijziging van de rentetermijnstructuur die de toezichthouder beschikbaar stelt ofwel rechtstreeks uit het rendement van de daarvoor bestemde beleggingen. De financiële mee- of tegenvallers als gevolg van de ontwikkeling van de levensverwachting en het sterfteresultaat worden verwerkt door middel van aparte toedelingsregels of de solidariteitsreserve.

5. De toedelingsregels voor de beschermingsrendementen en overrendementen voor het beleggingsrisico zijn zodanig dat er op voorhand geen herverdelingseffecten plaatsvinden. Van de eerste zin kan afgeweken worden voor zover dat nodig is om gelijke aanpassingen van de ingegane pensioenuitkeringen en van de opgebouwde aanspraak op nabestaandenpensioen van pensioengerechtigden te realiseren en alleen herverdelingseffecten optreden tussen de pensioengerechtigden onderling.

6. Het voor de pensioenuitkering bestemd vermogen is niet negatief.

7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer de scenario-analyse en de toedelingsregels.

F

Na artikel 10a worden de volgende artikelen ingevoegd:

Artikel 10b. Flexibele premieovereenkomst

1. Bij een flexibele premieovereenkomst wordt de premie belegd tot de pensioendatum. Het kapitaal voortvloeiend uit de premies wordt vanaf de pensioendatum gebruikt voor financiering van een vastgestelde of variabele uitkering.

2. Een risicodelingsreserve kan onderdeel zijn van een flexibele premieovereenkomst.

3. Bij de variabele uitkering worden financiĂ«le mee– of tegenvallers die het gevolg zijn van het beleggingsrisico verwerkt door middel van individuele toedeling of een collectief toedelingsmechanisme. De verwerking van financiĂ«le mee- of tegenvallers die het gevolg zijn van de ontwikkeling van de levensverwachting gebeurt door middel van individuele toedeling, een collectief toedelingsmechanisme of een risicodelingsreserve. De verwerking van financiĂ«le mee- of tegenvallers die het gevolg zijn van het sterfteresultaat gebeurt door middel van een collectief toedelingsmechanisme of een risicodelingsreserve.

4. De vormgeving van het collectief toedelingsmechanisme voor het beleggingsrisico is zodanig dat er op voorhand geen herverdelingseffecten plaatsvinden. Van de eerste zin kan afgeweken worden voor zover dat nodig is om gelijke aanpassingen van de ingegane pensioenuitkeringen en van de opgebouwde aanspraak op nabestaandenpensioen van pensioengerechtigden te realiseren en alleen herverdelingseffecten optreden tussen de pensioengerechtigden onderling.

5. Het kapitaal is niet negatief.

6. De pensioenuitvoerder past een collectief toedelingsmechanisme toe op een toedelingskring die bestaat uit pensioengerechtigden.

7. In afwijking van het zesde lid kunnen:

a. deelnemers of gewezen deelnemers deel uitmaken van de toedelingskring in de laatste tien jaar voorafgaand aan de reglementaire pensioenleeftijd, waarbij de deelname van deelnemers of gewezen deelnemers aan de toedelingskring plaatsvindt door tijdsevenredige toetreding tot het collectief toedelingsmechanisme in deze periode; en

b. alle deelnemers, gewezen deelnemers of andere aanspraakgerechtigden deel uitmaken van de toedelingskring voor het collectief toedelingsmechanisme voor verwerking van het sterfteresultaat.

8. Bij uitvoering van een flexibele premieovereenkomst door een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds geldt, voor zover het basispensioenregelingen betreft die onder de verplichtstelling vallen, in afwijking van het tweede lid en het zevende lid, het volgende:

a. een risicodelingsreserve is onderdeel van de flexibele premieovereenkomst; en

b. de verwerking van het sterfteresultaat vindt plaats over alle deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden.

9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer de tarieven voor een vastgestelde uitkering.

Artikel 10c. Premie-uitkeringsovereenkomst

1. Bij een premie-uitkeringsovereenkomst wordt de premie belegd tot de pensioendatum. Het kapitaal voortvloeiend uit de premies wordt vanaf de pensioendatum gebruikt voor financiering van een vastgestelde of variabele uitkering.

2. In afwijking van het eerste lid is de verzekeraar verplicht om op verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer in de laatste 15 jaar voor de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, het tot op dat moment opgebouwde kapitaal of de vanaf dat moment beschikbaar gestelde premie geheel of gedeeltelijk aan te wenden voor een aanspraak op een vastgestelde uitkering vanaf de pensioendatum.

3. In afwijking van het eerste lid is de premiepensioeninstelling verplicht om op verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer in de laatste vijftien jaar voor de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, het tot op dat moment opgebouwde kapitaal geheel of gedeeltelijk over te dragen aan een door de deelnemer of gewezen deelnemer aangewezen verzekeraar voor een aanspraak op een vastgestelde uitkering vanaf de pensioendatum.

4. De verzekeraar of de premiepensioeninstelling informeert degene die het kapitaal of de premie wenst aan te wenden als bedoeld in het tweede lid of over te laten dragen als bedoeld in het derde lid over de voor hem relevante gevolgen en risico’s hierbij, waaronder een opgave van de hoogte van de vastgestelde uitkeringen indien het kapitaal of de premie daarvoor zou worden aangewend of overgedragen en de hoogte van de variabele uitkeringen als wordt belegd tot de pensioendatum. Deze opgaven worden tevens weergegeven op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario.

5. Bij de variabele uitkering worden financiële mee- of tegenvallers die het gevolg zijn van het beleggingsrisico of van de ontwikkeling van de levensverwachting verwerkt door middel van individuele toedeling.

6. Het kapitaal is niet negatief.

7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 10d. Solidariteitsreserve

1. Een solidariteitsreserve heeft een maximale omvang van 15% van het geheel voor pensioen gereserveerde vermogen inclusief de solidariteitsreserve. De solidariteitsreserve is niet negatief.

2. Indien een solidariteitsreserve wordt gevuld uit premies of overrendement, bedraagt de inleg uit premie niet meer dan 10% van de premiesom per deelnemer per jaar en bedraagt de inleg uit overrendement niet meer dan 10% van het positieve collectieve overrendement per jaar.

3. Door middel van de solidariteitsreserve worden financiële mee- of tegenvallers collectief gedeeld op een wijze die op voorhand leidt tot gemiddeld stabielere of hogere toekomstige en al ingegane pensioenuitkeringen voor alle generaties, ten opzichte van de aanname dat de solidariteitsreserve geen onderdeel van de pensioenregeling zou zijn. De solidariteitsreserve wordt niet gebruikt voor deling van operationele kosten.

4. De pensioenuitvoerder stelt regels vast voor de doelstellingen van de solidariteitsreserve en het vullen en uitdelen uit de solidariteitsreserve. Deze regels zijn evenwichtig, transparant, onderling consistent en worden voor langere tijd vastgesteld.

5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 10e. Risicodelingsreserve

1. Een risicodelingsreserve heeft een maximale omvang van 15% van het geheel voor pensioen gereserveerde kapitaal inclusief de risicodelingsreserve. De risicodelingsreserve is niet negatief.

2. Indien een risicodelingsreserve wordt gevuld uit premies of uit kapitaal bij toetreding tot het collectief toedelingsmechanisme voor de collectieve uitkeringsfase, bedraagt de inleg uit premie en de inleg uit kapitaal in totaal niet meer dan 10%.

3. Door middel van de risicodelingsreserve worden financiële mee- of tegenvallers collectief gedeeld op een wijze die op voorhand leidt tot gemiddeld stabielere of hogere toekomstige en al ingegane pensioenuitkeringen voor alle generaties, ten opzichte van de situatie dat de risicodelingsreserve geen onderdeel van de pensioenregeling is. De risicodelingsreserve wordt niet gebruikt voor deling van operationele kosten.

4. Bij een flexibele premieovereenkomst met beleggingsvrijheid worden financiële mee- of tegenvallers als gevolg van het beleggingsrisico niet gecompenseerd door de risicodelingsreserve.

5. De pensioenuitvoerder stelt regels vast voor de doelstellingen van de risicodelingsreserve en het vullen en uitdelen uit de risicodelingsreserve. Deze regels zijn evenwichtig, transparant, onderling consistent en worden voor langere tijd vastgesteld.

6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

Fa

In artikel 11 wordt in het opschrift en de tekst “kapitaal” vervangen door “kapitaal, voor pensioenuitkering bestemd vermogen”.

G

Artikel 13 vervalt.

H

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “21-jarige” vervangen door “18-jarige”.

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de eerste zin vervalt “wachttijd of” en vervalt “of, indien sprake is van een uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 690 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, tot de werknemer in meer dan 26 weken arbeid heeft verricht”.

b. De tweede zin komt te luiden: Wachttijden zijn niet toegestaan voor het ouderdomspensioen.

3. In het derde lid wordt “21 jaar” vervangen door “18 jaar” en wordt 21-jarige” vervangen door “18-jarige”.

I

Artikel 16 komt te luiden:

Artikel 16. Nadere eisen nabestaandenpensioen

1. Indien een pensioenovereenkomst voorziet in een nabestaandenpensioen wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a. een nabestaandenpensioen bij overlijden voor pensioendatum betreft een nabestaandenpensioen op risicobasis en de hoogte is diensttijdonafhankelijk;

b. een partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum betreft een partnerpensioen op opbouwbasis;

c. indien sprake is van een partnerpensioen, voorziet de pensioenovereenkomst voor alle partnerrelaties in partnerpensioen en wordt geen onderscheid gemaakt al naar gelang het type partnerrelatie; en

d. indien sprake is van een wezenpensioen wordt in de pensioenovereenkomst bepaald dat het wezenpensioen wordt uitgekeerd tot het kind 25 jaar wordt.

2. Voor de toepassing van deze wet kan een werknemer of gewezen werknemer op enig moment slechts Ă©Ă©n partner hebben. Indien de werknemer of gewezen werknemer op dat moment meer dan Ă©Ă©n partner zou hebben, wordt alleen de partner uit de oudste relatie als partner in de zin van deze wet aangemerkt.

3. Elk beding in strijd met dit artikel is nietig.

J

Artikel 17 komt te luiden:

Artikel 17. Gelijke premie

1. De door of voor een deelnemer verschuldigde premie voor pensioen op opbouwbasis bedraagt voor alle deelnemers een gelijk percentage van het loon dat voor de pensioenberekening in aanmerking wordt genomen.

2. De door of voor een deelnemer verschuldigde premie voor pensioen op risicobasis bedraagt bij een pensioenregeling uitgevoerd door een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds een gelijk percentage van het loon dat voor de pensioenberekening in aanmerking wordt genomen.

3. Voor verschillende vormen van pensioen en voor verschillende pensioenregelingen kunnen verschillende premies worden vastgesteld. Voor verschillende pensioenregelingen die worden uitgevoerd door hetzelfde verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfonds kunnen geen verschillende premies worden vastgesteld indien die pensioenregelingen dezelfde of nagenoeg dezelfde inhoud hebben.

4. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op de premie voor vrijwillige pensioenregelingen.

5. De tweede zin van het derde lid is niet van toepassing indien bij een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds sprake is van een regeling die voor alle deelnemers geldt en de actuariële waarde van de uit die regeling voortvloeiende verplichtingen ten minste twee derde van de actuariële waarde van de uit het totaal van de pensioenregelingen van het bedrijfstakpensioenfonds anders dan regelingen voor nabestaanden- of arbeidsongeschiktheidspensioen, voortvloeiende verplichtingen met uitzondering van de uit de vrijwillige pensioenvoorzieningen voortvloeiende verplichtingen, betreft.

K

Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding “1.” geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Een werkgever kan de pensioenovereenkomst ook wijzigen voor gewezen werknemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing.

L

In artikel 20 vervalt “voor de aanspraakgerechtigden” en wordt “opgebouwde pensioenaanspraken” vervangen door “opgebouwde pensioenaanspraken en de pensioenrechten”.

M

In artikel 21, eerste lid, vervalt “, waaronder de mogelijkheid te kiezen voor een variabele uitkering”.

N

Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid komt onderdeel f te luiden:

f. indien van toepassing de uitgangspunten, regels en procedures welke gelden ten aanzien van een solidariteitsreserve of een risicodelingsreserve waaronder:

1°. de wijze waarop de reserve wordt gevuld;

2°. de regels voor het uitdelen uit de reserve;

3°. de wijze waarop de reserve meedeelt bij de verwerking van financiële mee- en tegenvallers;

4°. de gewenste en maximale omvang van de reserve;

5°. het beleid ten aanzien van een lege of volle reserve;

6°. de wijze waarop de reserve bijdraagt aan de intergenerationele risicodeling en stabiliteit; en

7°. de samenhang en onderlinge consistentie van deze uitgangspunten, regels en procedures;.

1a. In het eerste lid, onderdeel k, wordt “; en” vervangen door een puntkomma.

1b. Onder vervanging van de punt aan het slot van het eerste lid, onderdeel l, door “; en” wordt aan het eerste lid een onderdeel toegevoegd, luidende:

m. ingeval een premie-uitkeringsovereenkomst wordt uitgevoerd door een premiepensioeninstelling: de afspraken die worden gemaakt met een verzekeraar over de toepassing van artikel 10c, derde lid, en over de wijze waarop na de waardeoverdracht wordt voldaan aan de bepalingen in deze wet.

2. Het tweede lid, onderdeel b, komt te luiden:

b. in geval van terugstorting: de voorwaarden waaronder sprake is van terugstorting, de wijze van vaststelling van de hoogte van de terugstorting en de bestemming ervan;.

3. In het tweede lid, onderdeel e, wordt “; of” vervangen door een puntkomma.

4. Aan het tweede lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door “; of”, een onderdeel toegevoegd, luidende:

g. de maatstaven voor en voorwaarden waaronder toeslagverlening plaatsvindt.

O

Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift vervalt “en tekort minimaal vereist eigen vermogen”.

2. In het eerste lid vervalt “en tevens niet voldaan wordt aan de bij of krachtens artikel 131 geldende eisen inzake het minimaal vereist eigen vermogen”.

P

Artikel 35, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het slot van onderdeel b wordt “; en” vervangen door een puntkomma.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma worden de volgende onderdelen toegevoegd, luidende:

d. de regels en procedures die gelden ten aanzien van de solidariteitsreserve of de risicodelingsreserve;

e. de risicohouding;

f. de toedelingsregels; en

g. het projectierendement.

Q

Artikel 38, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de onderdelen c en d wordt “informatie over” vervangen door “voor zover van toepassing, informatie over”.

2. Onderdeel e komt te luiden:

e. voor zover van toepassing, informatie over de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve;.

2a. Aan het slot van onderdeel k vervalt “en”.

3. In onderdeel l vervalt “voor zover van toepassing,”.

4. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel l door een puntkomma worden drie onderdelen toegevoegd, luidende:

m. de totaal ingelegde pensioenpremies die zijn ingelegd op grond van een solidaire premieovereenkomst, flexibele premieovereenkomst of premie-uitkeringsovereenkomst;

n. de totaal behaalde beleggingsrendementen per deelnemer die op grond van een solidaire premieovereenkomst, flexibele premieovereenkomst of premie-uitkeringsovereenkomst zijn behaald; en

o. andere per algemene maatregel van bestuur bepaalde vereiste informatie.

R

Artikel 40, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de onderdelen b en c wordt “informatie over” vervangen door “voor zover van toepassing, informatie over”.

2. Onderdeel d komt te luiden:

d. voor zover van toepassing, informatie over de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve;.

3. In onderdeel i vervalt “voor zover van toepassing,”.

S

In artikel 41, eerste lid, onderdelen b en d, artikel 42, eerste lid, onderdelen b en c, artikel 43, eerste lid, onderdelen c en d, en artikel 44, eerste lid, onderdelen c en d, wordt “informatie over” vervangen door “voor zover van toepassing, informatie over”.

T

In artikel 44a, eerste lid, wordt “kapitaalovereenkomst of premieovereenkomst” vervangen door “flexibele premieovereenkomst of premie-uitkeringsovereenkomst”.

Ta

Artikel 45, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel c komt te luiden:

c. voor zover van toepassing, de toeslagverlening;.

2. In onderdeel d wordt ”vermindering” vervangen door “voor zover van toepassing, vermindering”.

U

In artikel 46, tweede lid, wordt “bij premieovereenkomsten waarbij de premie wordt belegd” vervangen door “bij flexibele premieovereenkomsten of premie-uitkeringsovereenkomsten” en wordt “bij kapitaalovereenkomsten en premieovereenkomsten” vervangen door “bij flexibele premieovereenkomsten en bij premie-uitkeringsovereenkomsten”.

V

In artikel 46a, tweede lid, wordt onder verlettering van de onderdelen d en e tot de onderdelen e en f een onderdeel ingevoegd, luidende:

d. informatie over de beleggingen en het beleggingsbeleid;.

W

In artikel 47a, eerste lid, wordt “kapitaalovereenkomst of premieovereenkomst” vervangen door “flexibele premieovereenkomst en premie-uitkeringsovereenkomst”.

X

Artikel 48 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt “en de gevolgen” vervangen door “, de gevolgen” en wordt na “het pensioen” toegevoegd “en de gevolgen van een keuze of combinatie van keuzes voor het pensioen”.

2. Onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot het vijfde en zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

4. De pensioenuitvoerder bevordert dat de informatie de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde aanzet tot relevante actie.

3. [vervallen]

4. Het zesde lid (nieuw) lid komt te luiden:

6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.

Y

Na artikel 48 worden de volgende artikelen ingevoegd:

Artikel 48a. Keuzebegeleiding

De pensioenuitvoerder begeleidt de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde op een adequate wijze bij het maken van een keuze binnen de pensioenovereenkomst, zorgt voor de inrichting van de keuzeomgeving en stelt de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde daarmee in staat om een passende keuze te maken.

Artikel 48b. Klachten- en geschillenprocedure

1. Een pensioenuitvoerder draagt zorg voor een adequate behandeling van klachten van deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden of pensioengerechtigden. Hiertoe beschikt de pensioenuitvoerder over een interne klachten- en geschillenprocedure.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 48c. Geschilleninstantie

1. Een pensioenuitvoerder is aangesloten bij een door Onze Minister aangewezen instantie tot beslechting van geschillen tussen deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden of pensioengerechtigden enerzijds en pensioenuitvoerders anderzijds, tenzij een dergelijke instantie er niet is. Van een besluit tot aanwijzing of intrekking van een aangewezen instantie wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant. De Implementatiewet buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten is van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19 en 20, met dien verstande dat voor “consument” telkens wordt gelezen: deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde en dat voor “ondernemer” telkens wordt gelezen: pensioenuitvoerder.

2. In aanvulling op de bij de Implementatiewet buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten gestelde regels, worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld met betrekking tot de aan de geschilleninstantie te stellen eisen en de geschillenprocedure, alsmede regels met betrekking tot de door de geschilleninstantie aan Onze Minister te verstrekken informatie.

Z

Artikel 49 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden:

Artikel 49. Wijze van informatieverstrekking

2. Het eerste, tweede en derde lid, komen te luiden:

1. De pensioenuitvoerder verstrekt de informatie elektronisch, schriftelijk of via een website, waarbij informatieverstrekking via een website wordt gecombineerd met persoonlijk attenderen als er nieuwe of gewijzigde informatie op de website staat.

2. Indien de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde niet heeft bepaald op welke wijze hij informatie wil ontvangen, verstrekt de pensioenuitvoerder de informatie schriftelijk, elektronisch of via een website. Bij verstrekking via een website wordt de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde persoonlijk geattendeerd op deze website en op de mogelijkheid te kiezen voor een andere wijze van informatieverstrekking. De pensioenuitvoerder meldt op de website dat informatie ook elektronisch of schriftelijk kan worden verstrekt en biedt op de website de mogelijkheid om de wijze van informatieverstrekking te regelen. Het persoonlijk attenderen gebeurt elektronisch, indien het email adres bij de pensioenuitvoerder bekend is, of schriftelijk.

3. Er wordt ten hoogste een maal per jaar gewisseld in de wijze waarop informatie wordt verstrekt.

3. In het vierde en vijfde lid wordt telkens “elektronisch” vervangen door “elektronisch of via een website”.

AA

In artikel 50, vierde lid wordt “verstrekt de pensioenuitvoerder de informatie schriftelijk” vervangen door “biedt de pensioenuitvoerder de mogelijkheid het juiste adres voor elektronische verstrekking van informatie op te geven”.

BB

Artikel 51 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Er is een pensioenregister, ingericht en in stand gehouden door de pensioenuitvoerders. Dit pensioenregister heeft de volgende doelen:

a. op duidelijke wijze de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde in de gelegenheid stellen gegevens over zijn pensioenaanspraken en pensioenrechten te raadplegen, waarbij deze gegevens, voor zover het ouderdomspensioen betreft, tevens weergegeven worden op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario, en waarbij onder pensioenaanspraken en pensioenrechten in de zin van dit artikel mede worden verstaan aanspraken op ouderdomspensioen en recht op ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet;

b. inzicht geven in de hoogte van het te bereiken pensioen, de keuzes ten aanzien van het pensioen, en de gevolgen van deze keuzes en van belangrijke gebeurtenissen op het pensioen van de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde; en

c. een melding te geven indien er geen ouderdomspensioen wordt opgebouwd.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. Het pensioenregister heeft mede tot doel op verzoek:

a. de pensioenuitvoerder te informeren bij welke andere pensioenuitvoerder een gewezen deelnemer pensioenaanspraken opbouwt ten behoeve van de toepassing van artikel 70a; en

b. van de deelnemer, de gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde de gegevens aan een door de deelnemer, de gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde aan te wijzen pensioenuitvoerder te verstrekken ten behoeve van de toepassing van artikel 48a, voor zover deze aangewezen uitvoerder daarmee heeft ingestemd.

3. In het elfde lid wordt “de scenario’s,” vervangen door “de gegevensverstrekking aan de aangewezen pensioenuitvoerder, de scenario’s,”.

CC

Na artikel 51 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 51a. Gebruikersorgaan pensioenregister

1. De instelling, bedoeld in artikel 51, zesde lid, stelt een gebruikersorgaan in samengesteld uit gebruikers van het pensioenregister. Het gebruikersorgaan overlegt met en adviseert het bestuur van de instelling over voorgenomen besluitvorming over opzet, bestaan en werking van het pensioenregister, waaronder in ieder geval wordt verstaan de functionaliteiten en ontwikkeling van het pensioenregister alsmede de wijze waarop het pensioenregister invulling geeft aan haar wettelijke taak.

2. De instelling stelt een regeling vast voor samenstelling, werkwijze, taken en bevoegdheden van het gebruikersorgaan.

3. Het bestuur van de instelling en het gebruikersorgaan komen ten minste twee maal per kalenderjaar in vergadering bijeen. Tijdens deze vergaderingen worden de aangelegenheden aan de orde gesteld waarover het bestuur of het gebruikersorgaan overleg wenselijk acht.

4. De instelling verstrekt desgevraagd aan het gebruikersorgaan tijdig alle inlichtingen en gegevens die deze redelijkerwijs nodig heeft voor de vervulling van de taak.

5. De instelling deelt het gebruikersorgaan onderbouwd mee waarom het een advies niet of niet geheel volgt.

DD

Artikel 52 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden:

Artikel 52. Zorgplicht bij flexibele premieovereenkomsten en premie-uitkeringsovereenkomsten met beleggingsvrijheid.

2. Het eerste lid komt te luiden:

1. Bij de uitvoering van een flexibele premieovereenkomst met beleggingsvrijheid in de opbouwfase en een premie-uitkeringsovereenkomst voor zover de premie wordt belegd met beleggingsvrijheid in de opbouwfase is de pensioenuitvoerder verantwoordelijk voor de beleggingen en handelt daarbij overeenkomstig artikel 135.

3. Het tweede lid komt te luiden:

2. De pensioenuitvoerder biedt de deelnemer of gewezen deelnemer in een flexibele premieovereenkomst of in een premie-uitkeringsovereenkomst tot het moment dat het opgebouwde kapitaal of de beschikbaar gestelde premie geheel of gedeeltelijk wordt aangewend voor een aanspraak op een vastgestelde uitkering vanaf de pensioendatum, de mogelijkheid om de verantwoordelijkheid voor de beleggingen over te nemen.

EE

Artikel 52a, eerste lid, komt te luiden:

1. Bij de uitvoering van een premieovereenkomst in de opbouwfase, een premie-uitkeringsovereenkomst voor zover de premie wordt belegd of een variabele uitkering is de pensioenuitvoerder verantwoordelijk voor de beleggingen en voert een beleggingsbeleid overeenkomstig artikel 135. Bij de uitvoering van dit beleggingsbeleid wordt rekening gehouden met de risicohouding van de deelnemers, gewezen deelnemers of pensioengerechtigden.

FF

Na artikel 52a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 52b. Risicohouding

1. De pensioenuitvoerder, bedoeld in artikel 52a, baseert zijn beleggingsbeleid en de toedelingsregels voor het beleggingsrisico op de risicohouding van de deelnemers, gewezen deelnemers of pensioengerechtigden. Bij het vaststellen van de risicohouding wordt in ieder geval onderscheid gemaakt naar leeftijdscohorten en wordt per leeftijdscohort een risicohouding vastgesteld.

2. De risicohouding wordt door de pensioenuitvoerder vastgesteld en periodiek getoetst, waarbij gebruik wordt gemaakt van onderzoek naar de risicopreferentie van de deelnemers, gewezen deelnemers of pensioengerechtigden, wetenschappelijke inzichten en deelnemerskenmerken. De resultaten hiervan worden door een pensioenfonds beoordeeld na overleg met de andere organen van het pensioenfonds. De toetsing van de risicohouding vindt plaats ten minste eenmaal in vijf jaar en bij een ingrijpende wijziging.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over dit artikel.

FFa

Artikel 54 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vierde lid komt te luiden:

4. De deelnemer die vrijwillig wil voortzetten doet binnen negen maanden vanaf de beëindiging van de dienstbetrekking een verzoek daartoe bij de pensioenuitvoerder. De vrijwillige voortzetting begint uiterlijk vijftien maanden na beëindiging van de dienstbetrekking. Artikel 14, tweede lid, is niet van toepassing op de periode vanaf de beëindiging van de dienstbetrekking tot het begin van de vrijwillige voortzetting.

2. Het vijfde lid komt te luiden:

5. Voor zover de pensioenregeling daar in voorziet kan, in afwijking van het vierde lid, de gewezen werknemer, bedoeld in het tweede lid, die vrijwillig wil voortzetten een verzoek daartoe doen bij de pensioenuitvoerder uiterlijk binnen drie jaar vanaf de beëindiging van de dienstbetrekking. De vrijwillige voortzetting begint uiterlijk zes maanden na het verzoek daartoe. Artikel 14, tweede lid, is niet van toepassing op de periode vanaf de beëindiging van de dienstbetrekking tot het begin van de vrijwillige voortzetting.

GG

Artikel 55 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Bij een solidaire premieovereenkomst of een flexibele premieovereenkomst wordt bij beëindiging van de deelneming het tot op dat moment ontstane voor pensioenuitkering bestemd vermogen of kapitaal voortvloeiend uit de tot de beëindiging beschikbaar gestelde premies belegd in overeenstemming met de afspraken hierover in de pensioenregeling.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. Bij een premie-uitkeringsovereenkomst wordt bij beëindiging van de deelneming het tot op dat moment ontstane kapitaal voortvloeiend uit de tot de beëindiging beschikbaar gestelde premies belegd in overeenstemming met de afspraken hierover in de pensioenregeling. Indien de gewezen deelnemer voor beëindiging van de deelneming de premie of het uit de premie voortvloeiende kapitaal heeft aangewend voor aanspraak op een vastgestelde uitkering vanaf de pensioendatum behoudt de gewezen deelnemer deze pensioenaanspraak. Deze pensioenaanspraak dient volledig gefinancierd te zijn op het moment van beëindiging. In geval van premievrijmaking op grond van artikel 29, vierde lid, wordt daarmee bij de vaststelling van de opgebouwde aanspraken rekening gehouden.

3. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde, vijfde en zesde lid tot het derde, vierde en vijfde lid.

4. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden:

4. Indien de pensioenovereenkomst voorziet in een nabestaandenpensioen op risicobasis wordt de dekking uit hoofde van het nabestaandenpensioen voortgezet, waarbij voor de hoogte van de dekking wordt uitgegaan van de situatie op de dag voor beëindiging van de deelneming:

a. gedurende de periode dat de gewezen deelnemer direct na beëindiging van de deelneming recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet of een werkloosheidsuitkering van zijn woonland en de uitkering ontvangt, waarbij voor de hoogte van de dekking rekening wordt gehouden met de omvang van de werkloosheid;

b. gedurende de periode dat de gewezen deelnemer direct aansluitend op de voortzetting van het nabestaandenpensioen op grond van onderdeel a recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet en deze uitkering ontvangt;

c. gedurende de periode dat de gewezen deelnemer direct aansluitend op de voortzetting van het nabestaandenpensioen op grond van onderdeel b recht heeft op een uitkering als bedoeld in onderdeel a en de uitkering ontvangt, waarbij voor de hoogte van de dekking rekening wordt gehouden met de omvang van de werkloosheid;

d. gedurende de periode dat de gewezen deelnemer direct na de beëindiging van de deelneming recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet en de uitkering ontvangt; of

e. gedurende de periode dat de gewezen deelnemer direct aansluitend op de voortzetting van het nabestaandenpensioen op grond van onderdeel d recht heeft op een uitkering als bedoeld in onderdeel a en deze uitkering ontvangt, waarbij voor de hoogte van de dekking rekening wordt gehouden met de omvang van de werkloosheid; dan wel

f. gedurende een periode van drie maanden, tenzij in de pensioenovereenkomst een periode van zes maanden is opgenomen, rechtstreeks na beëindiging van de deelneming indien er geen sprake is van een aansluitend dienstverband of een uitkering als bedoeld in onderdeel a, b, c, d of e doch uiterlijk tot het moment dat sprake is van een nieuw dienstverband dan wel de ingangsdatum van het ouderdomspensioen.

5. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

HH

Artikel 60, zevende lid, vervalt, onder vernummering van het achtste lid tot het zevende lid, en het negende lid vervalt, onder vernummering van het tiende en elfde lid tot het achtste en negende lid.

II

Artikel 61 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden:

Artikel 61. Keuzerecht uitruil ouderdomspensioen in partnerpensioen op opbouwbasis

2. Het eerste en tweede lid komen te luiden:

1. Indien een pensioenovereenkomst voorziet in een ouderdomspensioen heeft de deelnemer of gewezen deelnemer met ingang van de datum waarop het ouderdomspensioen ingaat of kan ingaan het recht om in plaats van een deel van het ouderdomspensioen te kiezen voor partnerpensioen op opbouwbasis, onder de voorwaarde dat de hoogte van het partnerpensioen maximaal 70% bedraagt van het ouderdomspensioen dat na de uitruil resteert.

2. De pensioenuitvoerder biedt de deelnemer of gewezen deelnemer in het laatste jaar voor ingang van het ouderdomspensioen standaard de mogelijkheid, genoemd in het eerste lid, aan.

3. Het tiende lid vervalt.

JJ

Na artikel 61 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 61a. Keuzerecht uitruil ouderdomspensioen in partnerpensioen op risicobasis

1. Indien een pensioenovereenkomst voorziet in een ouderdomspensioen en een partnerpensioen op risicobasis heeft de gewezen deelnemer na afloop van de periode waarin het nabestaandenpensioen op risicobasis op grond van artikel 55, vierde lid, wordt voortgezet recht om in plaats van ouderdomspensioen of een deel van het ouderdomspensioen te kiezen voor het voortzetten van het partnerpensioen op risicobasis.

2. In afwijking van het eerste lid is er geen recht op uitruil:

a. indien de uitruil ertoe zou leiden dat op basis van de opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen de uitkering van het ouderdomspensioen op jaarbasis op de reguliere ingangsdatum minder zou bedragen dan het op basis van artikel 66 bepaalde bedrag;

b. indien de pensioenregeling voorziet in een maximale duur voor de vrijwillige voortzetting die langer of gelijk is aan vijftien jaar, bij het bereiken van de maximale duur; of

c. voor zover de pensioenregeling voorziet in een maximum voor de omvang van de uitruil bij het bereiken van dat maximum.

3. Indien de gewezen deelnemer gebruik maakt van de keuzemogelijkheid, bedoeld in het eerste lid, informeert de pensioenuitvoerder de gewezen deelnemer jaarlijks over de gevolgen van voortzetting van de uitruil. De uitruil wordt stopgezet indien er niet langer recht op uitruil op grond van het tweede lid is, dan wel indien de gewezen deelnemer aangeeft de uitruil niet te willen voortzetten.

4. Artikel 61, derde, vierde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.

5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.

KK

Artikel 62 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt "het pensioen, bedoeld in de artikelen 60 en 61" vervangen door "het pensioen, bedoeld in de artikelen 60, 61 en 61a".

2. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde lid tot derde lid en het vijfde lid vervalt onder vernummering van het zesde lid tot het vierde lid.

LL

In artikel 63, vierde lid, wordt “het uitgangspunt was” vervangen door “het uitgangspunt was of sprake is van een periodieke vaste daling of vaste stijging van de uitkering of toepassing van een projectierendement hoger of lager dan de risicovrije rente als bedoeld in artikel 63a, derde lid”.

MM

Artikel 63a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede, derde en vierde lid komen te luiden:

2. De hoogte van een variabele uitkering in een flexibele premieovereenkomst of een premie-uitkeringsovereenkomst kan ook variëren door een, uiterlijk op de ingangsdatum van het pensioen vastgestelde, periodieke vaste daling of vaste stijging van de uitkering. De periodieke vaste daling bedraagt ten hoogste 35% van het verschil tussen de parameter voor aandelenrendement en de risicovrije rente op de ingangsdatum van het pensioen en is niet hoger dan consistent met het beleggingsbeleid.

3. De hoogte van een variabele uitkering in een solidaire premieovereenkomst kan ook variëren door inrekenen van een projectierendement op het voor pensioen bestemde vermogen dat hoger of lager is dan de risicovrije rente. Het toepassen van het projectierendement wordt per regeling, uiterlijk op de ingangsdatum van het pensioen, vastgesteld en is van toepassing op alle pensioengerechtigden. Voor het projectierendement mag ten hoogste worden uitgegaan van een risicopremie die 35% bedraagt van het verschil tussen de parameter voor aandelenrendement en de risicovrije rente op de ingangsdatum van het pensioen. Het projectierendement is daarbij niet hoger dan consistent met het beleggingsbeleid en de toedelingsregels voor pensioengerechtigden.

4. De periodieke vaste daling of het projectierendement is zodanig vormgegeven dat er op voorhand geen herverdelingseffecten plaatsvinden.

2. Het vijfde lid vervalt, onder vernummering van het zesde, zevende en achtste lid tot het vijfde, zesde en zevende lid.

3. In het zesde lid (nieuw) vervalt de tweede zin.

4. In het zevende lid (nieuw) wordt “door middel van individuele toedeling” vervangen door “door middel van individuele toedeling in de flexibele premieovereenkomst of de premie-uitkeringsovereenkomst”.

5. Na het zevende lid (nieuw) wordt een lid ingevoegd, luidende:

8. Bij toepassing van toedelingsregels in de solidaire premieovereenkomst wordt het financiële resultaat ten minste een maal per jaar vastgesteld en verwerkt, waarbij een spreidingsperiode kan worden gehanteerd van maximaal tien jaar in het voor de pensioenuitkering bestemd vermogen. Bij de verwerking van het financiële resultaat kunnen het projectierendement of de toedeling van rendementen worden aangepast voor zover dat nodig is om gelijke aanpassingen van de pensioenuitkeringen te realiseren.

6. Het negende lid komt te luiden:

9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over dit artikel over onder meer de vaste daling en het projectierendement.

NN

Artikel 63b wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “Bij een kapitaalovereenkomst of een premieovereenkomst,” vervangen door “Bij een flexibele premieovereenkomst of een premie-uitkeringsovereenkomst”.

2. Aan het vierde lid wordt een zin toegevoegd, luidende: In afwijking van de eerste zin kunnen de partijen die betrokken zijn bij de vaststelling, wijziging of intrekking van de pensioenovereenkomst overeenkomen dat de pensioenuitvoerder op de ingangsdatum van het pensioen overgaat tot verstrekking van een variabele uitkering aan een deelnemer of gewezen deelnemer die niet binnen de door de pensioenuitvoerder gestelde termijn reageert op de keuzemogelijkheid die hem ingevolge het eerste lid is geboden.

3. Het vijfde lid vervalt onder vernummering van het zesde lid tot het vijfde lid.

OO

In artikel 66, achtste lid, vervalt “met betrekking tot perioden van opbouw vanaf 1 januari 2005”.

PP

Artikel 69, zesde lid, vervalt, onder vernummering van het zevende en achtste lid tot het zesde en zevende lid.

QQ

Artikel 76, vijfde en zesde lid, vervallen, onder vernummering van het zevende, achtste en negende lid tot het vijfde, zesde en zevende lid.

RR

In artikel 79, eerste lid, wordt "de artikelen 60 en 61" vervangen door "de artikelen 10c, 60, 61 en 61a".

SS

Artikel 80 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “uit een kapitaalovereenkomst of een premieovereenkomst die voorziet in de uitkering van een aan te wenden kapitaal op de pensioendatum,” vervangen door “uit een flexibele premieovereenkomst”.

2. In het tweede lid, onderdeel a, vervalt “, tenzij de deelnemer of gewezen deelnemer voor de pensioendatum deel uitmaakt van de toedelingskring waarop een collectief toedelingsmechanisme voor het beleggingsrisico wordt toegepast”.

3. Het derde, vierde en vijfde lid vervallen, onder vernummering van het zesde en zevende lid tot het derde en vierde lid.

TT

Artikel 81 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “uit een kapitaalovereenkomst of een premieovereenkomst” vervangen door “uit een flexibele premieovereenkomst of een premie-uitkeringsovereenkomst”.

2. Het tweede, derde en vierde lid vervallen, onder vernummering van het vijfde en zesde lid tot het tweede en derde lid.

UU

Artikel 81a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “op de datum van omzetting” vervangen door “welke voortvloeien uit een flexibele premieovereenkomst of een premie-uitkeringsovereenkomst per de pensioendatum voor omzetting”.

2. In het tweede lid, aanhef, wordt “de waarde van zijn pensioenaanspraken” vervangen door “de waarde van zijn pensioenaanspraken welke voortvloeien uit een flexibele premieovereenkomst of een premie-uitkeringsovereenkomst ”.

3. Het vierde, vijfde en zesde lid vervallen, onder vernummering van het zevende en achtste lid tot het vierde en vijfde lid.

VV

Artikel 81b komt te luiden:

Artikel 81b. Verplichting tot waardeoverdracht voorafgaand aan de pensioendatum voor premiepensioeninstellingen bij premie-uitkeringsovereenkomst

1. De premiepensioeninstelling is verplicht op verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer in de laatste vijftien jaar voor de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet de waarde van zijn pensioenaanspraken welke voortvloeien uit een premie-uitkeringsovereenkomst over te dragen aan een verzekeraar voor een aanspraak op een vastgestelde uitkering vanaf de pensioendatum. Indien het verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer tot waardeoverdracht partnerpensioen betreft is voor de waardeoverdracht van dit partnerpensioen tevens vereist dat de partner die begunstigde is voor het partnerpensioen met de waardeoverdracht instemt.

2. Artikel 81a, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

WW

Artikel 83 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel a, vervalt “schriftelijk”.

2. Het derde, vierde, vijfde en zesde lid vervallen, onder vernummering van het zevende en achtste lid tot het derde en vierde lid.

XX

In artikel 84 vervallen het derde, vierde en vijfde lid, onder vernummering van het zesde en zevende lid tot het derde en vierde lid.

YY

In artikel 89, aanhef, wordt “een kapitaalovereenkomst of een premieovereenkomst” vervangen door “een flexibele premieovereenkomst of een premie-uitkeringsovereenkomst” en wordt “aan de in artikel 80 opgenomen voorwaarden” vervangen door “aan de in de artikelen 80, 81 of 81a opgenomen voorwaarden”.

ZZ

Artikel 102a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “in overleg” vervangen door “na overleg”.

2. In het tweede lid wordt “de doelstellingen, het ambitieniveau van de toeslagverlening en de risicohouding,” vervangen door “de doelstellingen”.

3. In het vierde lid wordt “met betrekking tot het eerste lid” vervangen door “met betrekking tot dit artikel over onder meer de vastlegging van de doelstellingen en beleidsuitgangspunten en het proces van opdrachtaanvaarding”.

AAA

In artikel 104, derde lid, onderdeel f, vervalt “door een algemeen pensioenfonds”.

BBB

Na artikel 112a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 112b. Fusie of splitsing pensioenfonds

1. Een pensioenfonds meldt een voorgenomen fusie of splitsing van het pensioenfonds uiterlijk drie maanden voor de beoogde datum van de fusie of splitsing aan de toezichthouder.

2. De toezichthouder kan tot die beoogde datum een verbod tot fusie of splitsing opleggen.

BBBa

Aan artikel 115 wordt een lid toegevoegd, luidende:

13. Indien een leeftijdscohort voorafgaand aan het vaststellen van de risicohouding ondervertegenwoordigd is in het verantwoordingsorgaan, vraagt het pensioenfonds bij het uitvragen van de risicohouding de leden van dit leeftijdscohort actief zich aan te melden voor het verantwoordingsorgaan.

CCC

Artikel 115a wordt als volgt gewijzigd:

0a. In het tweede lid wordt in de eerste zin na “beleidskeuzes voor de toekomst” ingevoegd “waaronder de keuzes die van invloed zijn op de uitvoeringskosten” en wordt aan het slot een zin toegevoegd, luidende: Het oordeel omvat in ieder geval een oordeel over de gemaakte uitvoeringskosten.

1. In het derde lid, onderdeel h, wordt “uitvoeringsovereenkomst;” vervangen door “uitvoeringsovereenkomst of het vaststellen, wijzigen of beĂ«indigen van een uitvoeringsreglement; en”.

2. In het derde lid vervallen onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel i door een punt de onderdelen j en k.

DDD

Artikel 115c wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel d, wordt “een uitvoeringsovereenkomst” vervangen door “een uitvoeringsovereenkomst of het vaststellen, wijzigen of beĂ«indigen van een uitvoeringsreglement”.

1a. In het zevende lid wordt in de eerste zin na “beleidskeuzes voor de toekomst” ingevoegd “waaronder de keuzes die van invloed zijn op de uitvoeringskosten” en wordt aan het slot een zin toegevoegd, luidende: Het oordeel omvat in ieder geval een oordeel over de gemaakte uitvoeringskosten.

2. Aan het achtste lid wordt toegevoegd: Bij het vragen van goedkeuring is het vijfde lid van overeenkomstige toepassing.

3. In het negende lid komt onderdeel f te luiden:

f. de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve;.

4. In het negende lid wordt, onder verlettering van de onderdelen g tot en met j tot de onderdelen h tot en met k, een onderdeel ingevoegd luidende:

g. de toedelingsregels;.

5. In het negende lid, onderdeel j (nieuw), vervalt “of geven van premiekorting”.

EEE

De artikelen 118 en 119 vervallen.

FFF

Artikel 120, tweede lid, komt te luiden:

2. Voor een vrijwillige pensioenregeling in de vorm van een premieovereenkomst welke wordt uitgevoerd door een pensioenfonds geldt:

a. dat de werkgever ten minste 10 procent van de premie van de vrijwillige pensioenregeling bijdraagt; of

b. dat op de vrijwillige pensioenregeling in beginsel dezelfde regels en voorwaarden van toepassing zijn als op de basispensioenregeling en de basispensioenregeling een solidaire premieovereenkomst betreft of een flexibele premieovereenkomst met een risicodelingsreserve.

GGG

In artikel 123, eerste lid, wordt “financieel een geheel” vervangen door “financieel een geheel, tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 150l, zevende lid” en wordt “iedere collectiviteitkring” vervangen door “iedere collectiviteitkring, waarbij ten aanzien van een collectiviteitkring toepassing kan worden gegeven aan artikel 150l, zevende lid.

HHH

In artikel 125a wordt “128 tot en met 142” vervangen door “129 tot en met 142”.

III

Artikel 128 vervalt.

JJJ

Artikel 129 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden:

Artikel 129. Terugstorting

2. In het eerste lid, aanhef, vervalt “kan uitsluitend korting verlenen op de kostendekkende premie of de gedempte premie en”.

KKK

De artikelen 130 en 130a vervallen.

LLL

In artikel 134, tweede lid, wordt “onverwijld schriftelijk” vervangen door “onverwijld”.

LLLa

In artikel 135, eerste lid, wordt in onderdeel a “; en” vervangen door een puntkomma, wordt de punt aan het slot van onderdeel c vervangen door “; en” en wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

d. de blootstelling aan beleggingsrisico is niet hoger dan 150%.

MMM

In artikel 137, eerste lid, wordt “Een pensioenfonds stelt” vervangen door “Voor zover van toepassing stelt een pensioenfonds”.

NNN

Artikel 144 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef, wordt “ten behoeve van de berekeningen, bedoeld bij de artikelen 126, 128, 137, 138, 139, 140 en 143,” vervangen door “ten behoeve van de berekeningen noodzakelijk voor de uitvoering van een pensioenregeling,”.

2. Het derde lid komt te luiden:

3. Ten behoeve van de toetsing, bedoeld in het tweede lid, stelt Onze Minister een commissie in met toepassing van artikel 6 van de Kaderwet adviescolleges. Onze Minister kan tevens het oordeel van de commissie vragen over de toepassing van de rentetermijnstructuur bij rentes met een lange looptijd.

3. Het vierde lid vervalt, onder vernummering van het vijfde lid tot het vierde lid.

OOO

Artikel 145 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “bepaalde” vervangen door “bepaalde en de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de regels ten aanzien van de solidariteitsreserve of de risicodelingsreserve, de toedelingsregels, het projectierendement of de vaste daling en de risicohouding” en vervalt de tweede zin.

2. In het tweede lid wordt, onder verlettering van de onderdelen a, b en c tot de onderdelen b, c en d, een onderdeel ingevoegd, luidende:

a. een beschrijving van de wijze waarop het pensioenfonds voorkomt dat de voor pensioen bestemde vermogens, de solidariteitsreserve of de risicodelingsreserve negatief kunnen worden;.

PPP

Artikel 147 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid komt te luiden:

3. De actuariële staten zijn gewaarmerkt door een bevoegd actuaris. Bij de actuariële staten hoort een actuarieel verslag voorzien van een verklaring van een actuaris.

2. In het vierde lid wordt “derde lid, onderdeel h,” vervangen door “derde lid” en wordt “de artikelen 126 tot en met 140” vervangen door “de artikelen 126 tot en met 140, de correcte toepassing van de toedelingsregels en de regels ten aanzien van de risicohouding”.

3. Het zesde lid komt te luiden:

6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke staten worden verstrekt en worden regels gesteld met betrekking tot de inhoud en de modellen van de staten en de wijze, de periodiciteit en de termijnen van de verstrekking.

QQQ

Na hoofdstuk 6 worden twee hoofdstukken ingevoegd, luidende:

Hoofdstuk 6a. Experimenteerbepaling zelfstandigen

Artikel 150a. Experimenten

1. Bij algemene maatregel van bestuur kan bij wijze van experiment, met het oog op het onderzoeken van de effecten van de mogelijkheid om een pensioenregeling aan zelfstandigen aan te bieden ten einde het sparen voor de oude dag onder zelfstandigen te stimuleren, worden afgeweken van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 65, 70, 117 en 120 van deze wet. Bij toepassing van de eerste zin wordt bij algemene maatregel van bestuur geregeld op welke wijze en gedurende welke periode van welke artikelen van de wet wordt afgeweken.

2. Een experiment als bedoeld in het eerste lid duurt ten hoogste vijf jaar. Indien, voor een experiment is afgelopen, een voorstel van wet is ingediend bij de Staten-Generaal om het experiment om te zetten in een structurele wettelijke regeling, kan het experiment worden verlengd tot het tijdstip waarop het voorstel van wet in werking treedt dan wel tot het tijdstip waarop duidelijk is dat het voorstel van wet niet in werking treedt. Het eerste lid, tweede zin, is van overeenkomstige toepassing.

3. Onverminderd het eerste lid is deze wet met uitzondering van de artikelen 7 en 9 van overeenkomstige toepassing op de zelfstandige die deelneemt in een pensioenregeling die wordt uitgevoerd in het kader van een experiment als bedoeld in het eerste lid.

4. Bij de uitvoering van een experiment als bedoeld in het eerste lid kan de pensioenuitvoerder persoonsgegevens van gewezen deelnemers uitsluitend voor het in het eerste lid omschreven doel verwerken.

5. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de uitvoering van een experiment en voorzieningen worden getroffen voor zich gedurende een experiment voordoende onvoorziene gevallen.

6. Onze Minister zendt uiterlijk negen maanden voor het einde van de werkingsduur van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het experiment in de praktijk alsmede een standpunt inzake de voortzetting ervan anders dan als experiment.

7. De voordracht voor een krachtens dit artikel vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Hoofdstuk 6b. Specifieke voorschriften tijdens transitieperiode

§ 6b.1 Toepassingsgebied en vaststelling scenario’s

Artikel 150b. Toepassingsgebied en vaststelling scenario’s

1. Dit hoofdstuk is van toepassing, indien:

a. op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen een pensioenovereenkomst gold;

b. de pensioenovereenkomst wordt gewijzigd met als doel om te voldoen aan het nieuwe kader zoals geĂŻntroduceerd met de Wet toekomst pensioenen; en

c. er geen gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht, bedoeld in artikel 220e.

2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder werkgever mede verstaan de partijen die de wijziging van de pensioenregeling overeenkomen of zijn overeengekomen.

3. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de risico-neutrale economische scenario’s die worden gebruikt bij de berekening van de transitie-effecten, bedoeld in artikel 150e, vijfde lid, en de collectieve waardeoverdracht indien gebruik wordt gemaakt van de vba-methode, bedoeld in artikel 150n. Voordat de voordracht van de algemene maatregel van bestuur wordt gedaan vraagt Onze Minister het oordeel van de commissie, bedoeld in artikel 144, derde lid. De voordracht voor deze algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

4. Artikel 144, eerste lid, is van toepassing op de berekeningen, bedoeld in dit hoofdstuk met uitzondering van de berekeningen waarvoor de risico-neutrale scenario’s worden gebruikt, bedoeld in het derde lid.

§ 6b.2 Mijlpalen

Artikel 150c. Mijlpalen in transitieperiode

1.Ten behoeve van de wijziging van de pensioenovereenkomst en de uitvoering daarvan door een pensioenfonds wordt voldaan aan de volgende mijlpalen:

a. de werkgever zendt de gewijzigde pensioenovereenkomst en het transitieplan aan het pensioenfonds;

b. het pensioenfonds dient het implementatieplan met inbegrip van het communicatieplan in bij de toezichthouder.

2. Ten behoeve van de wijziging van de pensioenovereenkomst en de uitvoering daarvan door een verzekeraar of premiepensioeninstelling wordt voldaan aan de volgende mijlpalen:

a. de werkgever zendt de gewijzigde pensioenovereenkomst en het transitieplan aan de verzekeraar of de premiepensioeninstelling;

b. de verzekeraar of premiepensioeninstelling dient het implementatieplan met inbegrip van het communicatieplan in bij de toezichthouder.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld voor de tijdstippen waarin voldaan is aan de mijlpalen.

§ 6b.3 Pensioenovereenkomst en transitieplan

Artikel 150d. Transitieplan

1. In het transitieplan legt de werkgever de keuzes, overwegingen en berekeningen die ten grondslag liggen aan de wijziging van de pensioenovereenkomst en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten schriftelijk vast, alsmede de verantwoording waarom sprake is van een evenwichtige transitie.

2. Het transitieplan bevat in ieder geval de volgende onderdelen:

a. het karakter van de gewijzigde pensioenovereenkomst, bedoeld in artikel 10, tweede lid;

b. de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten;

c. de effecten van de wijziging van de pensioenovereenkomst en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten voor deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden berekend op de wijze vastgelegd in artikel 150e;

d. de gemaakte afspraken over compensatie;

e. indien afspraken zijn gemaakt over compensatie in de vorm van het toekennen van extra pensioenaanspraken aan deelnemers, het financieringsplan voor deze compensatie waarbij inzichtelijk wordt gemaakt in welke mate elke bron ingezet zal worden; en

f. voor zover van toepassing, de gemaakte afspraken over de initiële vulling van de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve.

3. De werkgever zendt het transitieplan binnen twee weken na de afronding aan de pensioenuitvoerder. De pensioenuitvoerder stelt het transitieplan op zijn website beschikbaar voor de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner en pensioengerechtigde.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 150e. Berekenen transitie-effecten

1. De transitie-effecten van de wijziging van de pensioenovereenkomst en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten worden in ieder geval berekend door:

a. het netto profijt van het ongewijzigd voortzetten van de pensioenovereenkomst af te zetten tegen het netto profijt van het wijzigen van de pensioenovereenkomst en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten; en

b. de pensioenverwachting bij ongewijzigd voortzetten van de pensioenovereenkomst te vergelijken met de pensioenverwachting bij wijziging van de pensioenovereenkomst en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten, waarbij de pensioenverwachting, voor zover het ouderdomspensioen betreft, wordt weergegeven op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario.

2. Het netto profijt is het verschil tussen de marktwaarde van de te verwachten pensioenuitkeringen en de marktwaarde van de toekomstige premie-inleg.

3. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, worden de effecten van de wijziging van de pensioenovereenkomst en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten berekend door het bruto profijt van het ongewijzigd voortzetten van de pensioenovereenkomst af te zetten tegen het bruto profijt van het wijzigen van de pensioenovereenkomst en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten, indien:

a. de pensioenovereenkomst voor de wijziging het karakter heeft van een premieovereenkomst of een kapitaalovereenkomst als bedoeld in artikel 1, zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen;

b. de pensioenovereenkomst na de wijziging het karakter heeft van een flexibele premieovereenkomst zonder risicodelingsreserve of een premie-uitkeringsovereenkomst; en

c. geen gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht, bedoeld in artikel 220e.

4. Het bruto profijt is de contante waarde van de toekomstige premie-inleg.

5. De pensioenuitvoerder stelt op de website een kwalitatieve toelichting op de transitie-effecten beschikbaar en verstrekt de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner en pensioengerechtigde op verzoek een berekening van de transitie-effecten per leeftijdscohort.

6. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.

7. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen kwantitatieve voorwaarden worden gesteld met betrekking tot de transitie-effecten, bedoeld in het eerste en derde lid.

8. De voordracht voor een krachtens het zevende lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 150f. Afspraken compensatie pensioenovereenkomst

1. Indien een pensioenovereenkomst afspraken bevat over compensatie in de vorm van het toekennen van extra pensioenaanspraken, wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a. de werknemer heeft recht op compensatie als voor het leeftijdscohort waartoe de werknemer behoort compensatie is overeengekomen in de pensioenovereenkomst, waarbij niet is vereist dat de werknemer bij aanvang van de compensatieperiode reeds werkzaam was bij de werkgever;

b. de compensatie wordt tijdsevenredig aan de werknemer toegekend over de compensatieperiode, die aanvangt op de ingangsdatum van de gewijzigde pensioenovereenkomst en uiterlijk 31 december 2036 eindigt; en

c. de compensatie is gefinancierd op het moment dat de compensatie onvoorwaardelijk wordt toegekend.

2. In aanvulling op de artikelen 38, eerste lid, en 39, eerste lid, verstrekt de pensioenuitvoerder voor zover van toepassing de deelnemer jaarlijks en bij beëindiging van de deelneming informatie over de compensatieperiode en de mogelijke effecten voor compensatie bij beëindiging van de deelneming en het aangaan van een nieuwe pensioenovereenkomst. De pensioenuitvoerder stelt deze informatie tevens op zijn website beschikbaar voor de deelnemer.

3. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de gewezen werknemer die op grond van de pensioenovereenkomst recht heeft op premievrije voortzetting.

Artikel 150g. Hoorrecht vereniging van gewezen deelnemers of pensioengerechtigden bij uitvoering door pensioenfonds

1. Indien de pensioenovereenkomst is ondergebracht bij een pensioenfonds stelt de werkgever, voor zover van toepassing, een vereniging van gewezen deelnemers die aantoont een substantieel gedeelte van alle gewezen deelnemers van het pensioenfonds te vertegenwoordigen of een vereniging van pensioengerechtigden die aantoont een substantieel gedeelte van alle pensioengerechtigden van het pensioenfonds te vertegenwoordigen in de gelegenheid een oordeel uit te spreken over het transitieplan. Het oordeel wordt op een zodanig tijdstip gevraagd dat het van invloed kan zijn op de inhoud van het transitieplan en de daarin verantwoorde keuzes. Indien een oordeel gegeven wordt, geeft de werkgever aan wat met het oordeel gedaan is.

2. Onverminderd artikel 115h is een pensioenfonds gehouden om op verzoek van gewezen deelnemers of een vereniging van gewezen deelnemers mee te werken aan de verstrekking van informatie aan de gewezen deelnemers van het fonds over het voornemen tot oprichting, of over het bestaan, van een vereniging van gewezen deelnemers.

3. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over in ieder geval de voorwaarde dat een vereniging van gewezen deelnemers dan wel vereniging van pensioengerechtigden een substantieel gedeelte van de gewezen deelnemers respectievelijk pensioengerechtigden dient te vertegenwoordigen.

Artikel 150h. Transitiecommissie

1. Er is een onafhankelijke transitiecommissie.

2. De transitiecommissie heeft tot taak het bemiddelen tussen partijen die een pensioenovereenkomst sluiten, indien deze partijen daartoe gezamenlijk een verzoek doen.

3. De transitiecommissie heeft tot taak het adviseren van partijen die een pensioenovereenkomst sluiten, indien deze partijen daartoe gezamenlijk een verzoek doen en zij overeenkomen zich te binden aan het advies van de transitiecommissie.

4. Bij of krachtens algemene maatregel worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel, waarbij onder meer wordt geregeld voor welk tijdstippen een verzoek wordt gedaan.

§ 6b.4 Taken en bevoegdheden pensioenuitvoerder en uitvoeringsovereenkomst

Artikel 150i. Implementatieplan

1. In het implementatieplan legt de pensioenuitvoerder schriftelijk vast op welke wijze voorbereidingen worden getroffen voor de uitvoering van de gewijzigde pensioenovereenkomst en invulling zal worden gegeven aan de uitvoering van de gewijzigde pensioenovereenkomst, alsmede de wijze waarop zal worden omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten.

2. Het implementatieplan bevat in ieder geval de volgende onderdelen:

a. de technische uitvoerbaarheid van de pensioenovereenkomst;

b. de kosten die verband houden met de uitvoering van de pensioenovereenkomst;

c. de risico’s die verband houden met de uitvoering van de pensioenovereenkomst;

d. de risicobeheersmaatregelen die worden getroffen in verband met de uitvoering van de pensioenovereenkomst;

e. de wijze waarop zal worden omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten;

f. de wijze waarop uitvoering zal worden gegeven aan de pensioenovereenkomst met inachtneming van de toepasselijke wet- en regelgeving, waaronder de gelijkebehandelingswetgeving;

g. een communicatieplan; en

h. indien van toepassing, de effecten van het toepassen van het financieel toetsingskader tijdens de transitie en van toeslagverlening tussen 1 juli 2022 en de aanvang van de transitie op grond van de verwachting dat zal worden overgegaan tot een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 150m.

3. Indien het implementatieplan wordt opgesteld door een pensioenfonds legt het pensioenfonds tevens vast, voor zover van toepassing, op welke wijze voorbereidingen worden getroffen voor en invulling zal worden gegeven aan de uitvoering van een besluit als bedoeld in artikel 150n.

4. De pensioenuitvoerder stelt per pensioenregeling een implementatieplan op. In afwijking van de eerste zin kan een implementatieplan zich uitstrekken tot meerdere pensioenregelingen, voor zover de pensioenregelingen:

a. bij uitvoering door een pensioenfonds: behoren tot hetzelfde financieel geheel; en

b. bij uitvoering door verzekeraars of premiepensioeninstellingen: dezelfde karakteristieken hebben en gebaseerd zijn op hetzelfde producttype.

5. De pensioenuitvoerder dient het implementatieplan binnen twee weken na de afronding in bij de toezichthouder. De pensioenuitvoerder stelt het implementatieplan op zijn website beschikbaar voor de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner en pensioengerechtigde.

6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 150j. Communicatieplan

1. In het communicatieplan, bedoeld in artikel 150i, tweede lid, onderdeel g, legt de pensioenuitvoerder schriftelijk vast dat en op welke wijze de informatieverstrekking aan deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden wordt ingevuld, en gaat daarbij ten minste in op de voor deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden relevante gevolgen van de wijziging van de pensioenovereenkomst en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten.

2. Het communicatieplan bevat in ieder geval de wijze waarop deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden, voor zover van toepassing, worden geĂŻnformeerd over:

a. de hoogte van het reglementair te bereiken pensioen, de opgebouwde pensioenaanspraken of het pensioenrecht met en zonder wijziging van de pensioenovereenkomst, waarbij bij de informatie over de hoogte met wijziging van de pensioenovereenkomst rekening is gehouden met de effecten van de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten. Voor zover de informatie betrekking heeft op het reglementair te bereiken ouderdomspensioen voor deelnemers of de opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen voor gewezen deelnemers, wordt deze informatie tevens weergegeven op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario;

b. de mate waarin het verwacht scenario voor het reglementair te bereiken ouderdomspensioen voor deelnemers of de opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen voor gewezen deelnemers zich na ingang kan ontwikkelen op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario; en

c. indien afspraken zijn gemaakt over compensatie in de vorm van het toekennen van extra pensioenaanspraken aan deelnemers, de inhoud van deze afspraken en het financieringsplan voor de compensatie waarbij inzichtelijk wordt gemaakt in welke mate welke bron ingezet zal worden.

3. De pensioenuitvoerder verstrekt de informatie, bedoeld in het tweede lid, en de overige relevante informatie bij de transitie, aan deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden voorafgaand aan het tijdstip, bedoeld in artikel 220i, tweede lid, op basis van een zo nauwkeurig mogelijke prognose en verstrekt na dit tijdstip de informatie, bedoeld in het tweede lid, zoals die definitief is vastgesteld, waarbij de pensioenuitvoerder de verschillen tussen de prognose en de vastgestelde informatie toelicht.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 150k. Afspraken compensatie uitvoeringsovereenkomst

In aanvulling op artikel 25 wordt in de uitvoeringsovereenkomst, voor zover overeengekomen, een regeling opgenomen met betrekking tot de toekenning en financiering van de compensatie aan deelnemers door het toekennen van extra pensioenaanspraken.

§ 6b.5 Bevoegdheid pensioenfonds collectieve waardeoverdracht en aanwenden vermogen

Artikel 150l. Standaard invaarpad

1. De wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten als bedoeld in artikel 150d, tweede lid, onderdeel b, houdt voor pensioenfondsen in dat na de collectieve wijziging van de pensioenovereenkomsten door collectieve waardeoverdracht de waarde van de pensioenaanspraken en pensioenrechten wordt aangewend bij het pensioenfonds overeenkomstig de gewijzigde pensioenovereenkomsten, tenzij dit onevenredig ongunstig zou zijn voor deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, pensioengerechtigden of de werkgever.

2. Het besluit van de werkgever om het pensioenfonds niet te verzoeken over te gaan tot collectieve waardeoverdracht moet evenwichtig zijn en alle relevante belangen moeten in acht zijn genomen. De onderbouwing van dit besluit wordt opgenomen in het transitieplan.

3. Het pensioenfonds meldt de werkgever of de analyse en de onderbouwing voor het afzien van collectieve waardeoverdracht wordt gedeeld en informeert het verantwoordingsorgaan, het belanghebbendenorgaan of de raad van toezicht .

4. Indien de werkgever een verzoek tot collectieve waardeoverdracht doet, wijst het pensioenfonds het verzoek van de werkgever alleen af indien:

a. sprake is van strijd met wettelijke voorschriften;

b. de effecten van de voorgenomen wijzigingen ten aanzien van het pensioen als geheel tot onevenwichtig nadeel zou leiden voor deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden of pensioengerechtigden; of

c. de waardeoverdracht niet uitvoerbaar is binnen de grenzen van een beheerste en integere bedrijfsvoering.

5. Bij de collectieve waardeoverdracht, bedoeld in dit artikel, is, in afwijking van de artikelen 20 en 83, artikel 150m van toepassing.

6. Indien de wijziging van de pensioenovereenkomsten betekent dat een pensioenfonds overgaat van uitvoering van een pensioenovereenkomst die het karakter heeft van een uitkeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 1, zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, naar uitvoering van een flexibele premieovereenkomst, legt het pensioenfonds binnen een jaar na de collectieve waardeoverdracht, bedoeld in artikel 150m, gepensioneerden de keuze voor tussen een vastgestelde of variabele uitkering. In afwijking van artikel 70, derde lid, is artikel 80 van overeenkomstige toepassing. De artikelen 44a, 47a, 47b, 47c en 63b zijn van overeenkomstige toepassing.

7. Voor zover een pensioenfonds niet overgaat tot een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 150m, worden de pensioenaanspraken en pensioenrechten die voortvloeien uit de pensioenovereenkomsten zoals die luidden voor de wijziging van deze pensioenovereenkomsten aangemerkt als een te onderscheiden financieel geheel. Artikel 125a is van overeenkomstige toepassing.

8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 150m. Interne collectieve waardeoverdracht pensioenfondsen bij transitie

1. Een pensioenfonds is op verzoek van de werkgever bevoegd tot collectieve waardeoverdracht indien de waardeoverdracht ertoe strekt in verband met een collectieve wijziging van de pensioenovereenkomsten de waarde van pensioenaanspraken of pensioenrechten aan te wenden bij het pensioenfonds overeenkomstig die gewijzigde pensioenovereenkomsten.

2. Het voornemen tot waardeoverdracht wordt door het pensioenfonds, onverwijld nadat het besluit tot waardeoverdracht is genomen maar uiterlijk zes maanden voor de beoogde datum van waardeoverdracht, elektronisch gemeld aan de toezichthouder. De toezichthouder kan binnen die periode een verbod tot waardeoverdracht opleggen. De toezichthouder kan de termijn van zes maanden gemotiveerd verlengen met maximaal twee maal drie maanden. De toezichthouder richt een proces in voor de melding van de interne collectieve waardeoverdracht en schrijft voor welke stukken daarvoor benodigd zijn.

3. Het intern toezicht bij een pensioenfonds houdt toezicht op de voorgenomen interne collectieve waardeoverdracht met inbegrip van het aanwenden van het vermogen en legt hierover verantwoording af in het bestuursverslag.

4. Het pensioenfonds stelt het verantwoordingsorgaan in de gelegenheid advies uit te brengen over de voorgenomen collectieve waardeoverdracht met inbegrip van het aanwenden van het vermogen van het pensioenfonds bij de collectieve waardeoverdracht. Ten aanzien van dit advies zijn de artikelen 115a, vijfde en zesde lid, 115e en 217 van overeenkomstige toepassing.

5. Indien het verantwoordingsorgaan of een geleding binnen het verantwoordingsorgaan negatief adviseert over de voorgenomen collectieve waardeoverdracht, informeert het pensioenfonds de werkgever die het verzoek tot collectieve waardeoverdracht heeft gedaan hierover en vraagt de werkgever het verzoek tot waardeoverdracht te heroverwegen met inachtneming van het advies van het verantwoordingsorgaan of een geleding van het verantwoordingsorgaan. De werkgever onderbouwt het resultaat van de heroverweging.

6. Het pensioenfonds heeft de goedkeuring nodig van het belanghebbendenorgaan voor elk voorgenomen besluit met betrekking tot de collectieve waardeoverdracht met inbegrip van het aanwenden van het vermogen van het pensioenfonds bij de collectieve waardeoverdracht. Artikel 115c, vijfde, achtste, negende en tiende lid, is van overeenkomstige toepassing.

7. Het pensioenfonds heeft de goedkeuring nodig van de raad van toezicht voor elk voorgenomen besluit met betrekking tot de collectieve waardeoverdracht met inbegrip van het aanwenden van het vermogen bij de collectieve waardeoverdracht. Artikel 104, vierde, achtste en negende lid, is van overeenkomstige toepassing.

8. Bij de collectieve waardeoverdracht wordt de overdrachtswaarde door het pensioenfonds zodanig vastgesteld dat de voor mannen en vrouwen te verwerven pensioenrechten gelijk zijn waarbij aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid op basis van dezelfde grondslagen wordt voldaan.

9. Elk beding strijdig met dit artikel is nietig.

10. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 150n. Omrekenmethoden en aanwenden vermogen pensioenfonds

1. Voor de waardering van pensioenaanspraken en pensioenrechten bij een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 150m en het aanwenden van het vermogen maakt een pensioenfonds gebruik van de standaardmethode.

2. In afwijking van het eerste lid kan een pensioenfonds gebruik maken van de vba-methode indien deze methode beter de bijzondere kenmerken van de pensioenregeling en het pensioenfonds modelleert en het pensioenfonds het toepassen van de vba-methode onderbouwt in het implementatieplan.

3. Bij toepassing van de standaardmethode wordt voor de waardering van pensioenaanspraken en pensioenrechten gebruik gemaakt van de standaardregel.

4. Bij toepassing van de vba-methode is per cohort de inclusieve marktwaarde van de opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten na de collectieve waardeoverdracht minimaal gelijk aan de inclusieve marktwaarde van de opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten voor de collectieve waardeoverdracht.

5. Bij toepassing van de standaardmethode kan een pensioenfonds na toepassing van de standaardregel afwijken van de uitkomsten voor zover dit nodig is om gelijke aanpassingen van pensioenuitkeringen mogelijk te maken en de verschuiving van vermogen daarvoor binnen de groep pensioengerechtigden blijft.

6. Bij toepassing van de standaardmethode kan een pensioenfonds met een dekkingsgraad waarbij de technische voorzieningen voor meer dan 110% door waarden worden gedekt, na toepassing van de standaardregel afwijken van de uitkomsten mits de waarde van de pensioenaanspraak of het pensioenrecht van iedere deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde tenminste 95% bedraagt van de uitkomst van de standaardregel, na de initiële vulling van een solidariteitsreserve, een risicodelingsreserve of een compensatiedepot. Bij dekkingsgraden tussen 105% en 110% mag 5% van het vermogen verschoven worden, mits deze verschuiving bijdraagt aan de evenwichtigheid van de transitie.

7. Een pensioenfonds is bij de collectieve waardeoverdracht bevoegd om op verzoek van de werkgever het vermogen, met uitzondering van het minimaal vereist eigen vermogen, van het pensioenfonds aan te wenden voor de initiële vulling van een solidariteitsreserve of risicodelingsreserve of de compensatie van deelnemers door het toekennen van extra pensioenaanspraken, mits:

a. bij toepassing van de standaardmethode: voor de initiële vulling van een solidariteitsreserve of risicodelingsreserve of de compensatie van deelnemers alleen het vermogen wordt aangewend dat op het moment van de collectieve waardeoverdracht niet strekt ter dekking van de technische voorzieningen;

b. bij toepassing van de vba-methode: voor het aanwenden van het vermogen ten behoeve van de compensatie van deelnemers reeds zonder toedeling van de compensatie aan de in het vierde lid genoemde voorwaarde is voldaan; en

c. voor zover het vermogen wordt aangewend voor de compensatie van deelnemers, de verdelingsregels van het vermogen dat hiervoor wordt benut vastliggen.

8. Met inachtneming van het zevende lid, aanhef, kan, in afwijking van het zevende lid, onderdeel a of b, een pensioenfonds dat op het tijdstip van de collectieve waardeoverdracht een dekkingsgraad heeft waarbij de technische voorzieningen voor minder dan 105% door waarden worden gedekt, ten hoogste 5% van de waarde van de opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten aanwenden voor de initiële vulling van een solidariteitsreserve of risicodelingsreserve, de compensatie van deelnemers door het toekennen van extra pensioenaanspraken of het toekennen van extra pensioenrechten aan pensioengerechtigden tot maximaal hun technische voorziening mits:

a. de aanwending is opgenomen in het transitieplan, bedoeld in artikel 150d; en

b. het pensioenfonds advies dan wel goedkeuring heeft verkregen van het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan op grond van artikel 150m, vierde en zesde lid.

9. Een pensioenfonds kan na de collectieve waardeoverdracht een solidariteitsreserve of risicodelingsreserve hebben die, in afwijking van de artikelen 10d of 10e, een omvang heeft van meer dan 15% van het geheel voor pensioen gereserveerd vermogen of kapitaal inclusief de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve. Voor deze reserve geldt de eis van de maximale omvang van 15% op 1 januari 2037 of zoveel eerder als de omvang van de reserve maximaal 15% is gaan bedragen. Voor het uitdelen uit de reserve boven de maximale omvang van 15% kan worden afgeweken van de artikelen 10d, derde lid, of 10e, derde lid.

10. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over in ieder geval de standaardmethode en de vba-methode.

Artikel 150o. Grenzen aanwenden vermogen bij collectieve waardeoverdracht

1. Een pensioenfonds dat over wil gaan tot een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 150m en een dekkingsgraad heeft waarbij de technische voorzieningen voor minder dan 90% door waarden worden gedekt, neemt tijdig maatregelen die ten tijde van de collectieve waardeoverdracht in de technische voorzieningen zijn verwerkt en doorgevoerd, waardoor de technische voorzieningen van het pensioenfonds bij de collectieve waardeoverdracht ten minste voor 90% door waarden zijn gedekt.

2. Zo nodig in afwijking van artikel 150n, derde en vierde lid, is bij een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 150m, de waarde van de pensioenaanspraak of het pensioenrecht van iedere deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde tenminste 95% van de uitkomst van de toepassing van de standaardregel, tenzij de technische voorziening voor de pensioenaanspraak of het pensioenrecht van de deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde lager is, dan bedraagt de waarde tenminste de technische voorziening.

3. Indien bij een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 150m de waarde van de pensioenaanspraak of het pensioenrecht van een deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde minder bedraagt dan de technische voorziening, kan de waarde voor een andere deelnemer, gewezen deelnemer, aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde niet meer bedragen dan de technische voorziening, tenzij het meerdere een gevolg is van compensatie door het toekennen van extra pensioenaanspraken.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 150oa. Ontheffing van regels invaren

1. De toezichthouder kan op aanvraag van een pensioenfonds, geheel of gedeeltelijk, ontheffing verlenen van het bij of krachtens de artikelen 150n, achtste lid, of 150o bepaalde, indien het pensioenfonds aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.

§ 6b.6. Financieel toetsingskader pensioenfondsen tijdens transitie

Artikel 150p. Financieel overbruggingsplan tijdens transitie

1. Een pensioenfonds dat naar verwachting zal overgaan op een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 150m, kan in de periode tot die collectieve waardeoverdracht plaatsvindt, in afwijking van de artikelen 138, 139, of 140, eerste en derde lid, afzien van het jaarlijks indienen van een herstelplan en kan in plaats daarvan jaarlijks een concreet en haalbaar overbruggingsplan indienen dat voldoet aan de daarvoor gestelde voorwaarden.

2. In afwijking van het eerste lid kan een pensioenfonds dat op 1 juli 2025 geen implementatieplan heeft ingediend bij de toezichthouder geen overbruggingsplan indienen voor de jaren 2025 en 2026.

3. In het overbruggingsplan beschrijft het pensioenfonds de financiële situatie van het pensioenfonds in de periode tot het pensioenfonds overgaat tot collectieve waardeoverdracht maar uiterlijk op 1 januari 2027. Het uitgangspunt voor de beschrijving is de dekkingsgraad van het pensioenfonds op 31 december van enig jaar.

4. Een pensioenfonds:

a. onderbouwt in het overbruggingsplan:

1°. waarom het vanuit het belang van deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden een overbruggingsplan indient;

2°. hoe de invaardekkingsgraad is vastgesteld;

3°. hoe de premiedekkingsgraad bijdraagt aan de financiële positie van het pensioenfonds;

4°. hoe zal worden voldaan aan de vereisten van het minimaal vereist eigen vermogen en het vereist eigen vermogen indien het pensioenfonds niet of niet meer gebruik maakt van de regeling voor overbruggingsplannen; en

5°. hoe het rekening heeft gehouden met generatie-effecten in termen van netto-profijt die ontstaan door het indienen van een overbruggingsplan, waarbij deze onderbouwing alleen wordt opgenomen in het eerste overbruggingsplan dat wordt ingediend voor het implementatieplan is ingediend en vervolgens in het eerste overbruggingsplan nadat het implementatieplan is ingediend; en

b. stelt informatie over het overbruggingsplan en de onderbouwing daarvan tijdig ter beschikking van de deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden of verstrekt deze informatie tijdig.

5. Het pensioenfonds stelt het verantwoordingsorgaan in de gelegenheid advies uit te brengen over de vaststelling van het overbruggingsplan. Ten aanzien van dit advies zijn de artikelen 115a, vijfde en zesde lid, 115e en 217 van overeenkomstige toepassing.

6. Het pensioenfonds heeft de goedkeuring nodig van het belanghebbendenorgaan voor elk voorgenomen besluit met betrekking tot de vaststelling van een overbruggingsplan. Artikel 115c, vijfde, achtste, negende en tiende lid, is van overeenkomstige toepassing.

7. Voor de toepassing van artikel 140 telt de vaststelling van een beleidsdekkingsgraad in de periode dat op grond van dit artikel geen herstelplan wordt ingediend mee voor de bepaling hoe veel maal opeenvolgend sprake is van een beleidsdekkingsgraad onder het minimaal vereist eigen vermogen.

8. Artikel 137, tweede lid, onderdeel a en b, is niet van toepassing zolang een pensioenfonds een overbruggingsplan indient. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld voor de toeslagverlening in die situatie.

9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de overbruggingsplannen.

Artikel 150q. Verdere uitwerking overbruggingsplan

1. Een pensioenfonds dat na een of meer jaren overbruggingsplannen te hebben ingediend, in een jaar in plaats van een overbruggingsplan een herstelplan indient bij toezichthouder, doet dit binnen drie maanden na de in het tweede lid, onderdeel b of c, genoemde tijdstippen.

2. Het pensioenfonds dient het overbruggingsplan ter instemming in bij de toezichthouder nadat het pensioenfonds de dekkingsgraad heeft vastgesteld op 31 december van enig jaar. Indien een pensioenfonds voor het jaar 2023 een overbruggingsplan indient, terwijl het pensioenfonds voor het jaar 2023 al een herstelplan heeft waarmee de toezichthouder heeft ingestemd, vervangt dit overbruggingsplan als het is vastgesteld het herstelplan. Het pensioenfonds dient het overbruggingsplan in:

a. in het jaar 2023: uiterlijk 1 september 2023;

b. in de jaren 2024 en 2025: uiterlijk 1 juli 2024 respectievelijk 2025; en

c. in het jaar 2026: uiterlijk 1 april 2026.

3. Het overbruggingsplan heeft steeds een looptijd tot het tijdstip waarop het pensioenfonds verwacht over te gaan tot collectieve waardeoverdracht maar uiterlijk 1 januari 2027.

4. Indien het pensioenfonds op 31 december van enig jaar een dekkingsgraad heeft waarbij de technische voorzieningen voor minder dan 90% door waarden worden gedekt, neemt het binnen drie maanden na het tijdstip waarop het overbruggingsplan moet zijn ingediend maatregelen waardoor de dekkingsgraad van het pensioenfonds direct zodanig wordt dat de technische voorzieningen voor 90% door waarden worden gedekt.

5. Indien een pensioenfonds dat nog geen implementatieplan heeft ingediend een dekkingsgraad heeft waarbij de technische voorzieningen voor minder dan 95% door waarden worden gedekt, werkt het, eventueel in aanvulling op het vierde lid, in het overbruggingsplan uit hoe het in de looptijd van het overbruggingsplan zal komen tot een invaardekkingsgraad waarbij de technische voorzieningen minimaal voor 95% door waarden worden gedekt.

6. In de overbruggingsplannen die worden ingediend nadat het pensioenfonds het implementatieplan heeft ingediend werkt het pensioenfonds, eventueel in aanvulling op het vierde lid, onderbouwd uit hoe het zal komen tot een specifieke invaardekkingsgraad voor het pensioenfonds. De invaardekkingsgraad is de dekkingsgraad die een pensioenfonds nodig heeft om te komen tot een verantwoorde, uitlegbare en evenwichtige overstap naar de uitvoering van de gewijzigde pensioenovereenkomsten en is een financiële uitwerking van de besluitvorming over de gewijzigde pensioenovereenkomsten en de compensatie.

7. Voor zover het bij de maatregelen die in het overbruggingsplan zijn opgenomen een vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten betreft, worden deze voor zover het betreft een vermindering die betrekking heeft op:

a. het vierde lid: direct in de technische voorzieningen verwerkt en direct ofwel in beginsel evenredig gespreid in de tijd doorgevoerd gedurende maximaal de termijn die wordt gebruikt voor het overbruggingsplan, waarbij de eerste termijn wordt doorgevoerd in het jaar waarin het overbruggingsplan is ingediend;

b. het vijfde lid in het overbruggingsplan voor het jaar 2023 of 2024: evenredig gespreid in de tijd gedurende maximaal de termijn die wordt gebruikt voor het overbruggingsplan, waarbij de eerste termijn direct in de technische voorzieningen wordt verwerkt en doorgevoerd in het jaar waarin het overbruggingsplan is ingediend; en

c. het zesde lid in de overbruggingsplannen voor de jaren 2024, 2025 of 2026: direct in de technische voorzieningen verwerkt en direct doorgevoerd in het jaar waarin het overbruggingsplan is ingediend.

§ 6b.7 Aanvullende maatregelen transitieperiode voor pensioenfondsen

Artikel 150r. Opschorting individuele waardeoverdracht

1. De in artikel 71 genoemde plicht tot waardeoverdracht geldt niet zolang:

a. bij het overdragende pensioenfonds geen waardeoverdracht als bedoeld in artikel 150m heeft plaatsgevonden, maar bij het ontvangende pensioenfonds wel; of

b. bij het ontvangende pensioenfonds geen waardeoverdracht als bedoeld in artikel 150m heeft plaatsgevonden, maar bij het overdragende pensioenpensioenfonds wel.

2. Het eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing indien het overdragende pensioenfonds bij de opdrachtaanvaarding, bedoeld in artikel 102a, heeft aangegeven geen gebruik te maken van de mogelijkheid tot waardeoverdracht als bedoeld in artikel 150m.

3. Het eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing indien het ontvangende pensioenfonds bij de opdrachtaanvaarding, bedoeld in artikel 102a, heeft aangegeven geen gebruik te maken van de mogelijkheid tot waardeoverdracht als bedoeld in artikel 150m.

4. De in artikel 71 genoemde plicht tot waardeoverdracht herleeft zodra zowel bij het ontvangende als het overdragende pensioenfonds waardeoverdracht als bedoeld in artikel 150m heeft plaatsgevonden, dan wel indien er sprake is van een situatie als bedoeld in het tweede of derde lid.

RRR

Artikel 151, tweede lid, komt te luiden:

2. Gedragstoezicht is toezicht gericht op de naleving van de normen ten aanzien van voorlichting in ruime zin aan en zorgvuldige bejegening in ruime zin door pensioenuitvoerders van deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden en de normen ten aanzien van de advisering van de deelnemer of gewezen deelnemer bij de uitvoering van premieovereenkomsten met beleggingsvrijheid waarbij de deelnemer of gewezen deelnemer de verantwoordelijkheid voor de beleggingen heeft overgenomen.

SSS

In artikel 176, eerste lid, wordt “artikelen 21” vervangen door “artikelen 10a, 10b, 10c, 10d, 10e, 17, 21”, wordt “48, 49” vervangen door “48, 48a, 48b, 48c, 49”, wordt “51, 52” vervangen door “51, 51a, 52”, wordt “52a, 58” vervangen door “52a, 52b, 58”, wordt “61, 62” vervangen door “61, 61a, 62”, wordt “76, eerste tot en met vierde en negende lid, 83, tweede en achtste lid, 84, tweede en zevende lid” vervangen door “76, eerste tot en met vierde en zevende lid, 83, tweede en vierde lid, 84, tweede en vierde lid”, wordt “112a, 113” vervangen door “112a, 112b, 113”, wordt “118, eerste tot en met derde lid, 119, eerste tot en met derde lid, 120, eerste tot en met derde lid” vervangen door “120, eerste en tweede lid”, wordt “128, 129, 130, 130a” vervangen door “129” en wordt “150, 167” vervangen door “150, 150a, eerste en vijfde lid, 150g, tweede lid, 150i, 150j, 150k, 150l, derde en vierde lid, 150m, tweede tot en met achtste en tiende lid, 150p, derde tot en met zesde lid, 150q, tweede en vierde lid, 167”.

SSSa

In artikel 220a vervalt het dertiende lid, wordt het veertiende en vijftiende lid vernummerd tot het dertiende en veertiende lid en wordt in het dertiende lid (nieuw) “onderdelen d en e” vervangen door “onderdelen e en f”.

TTT

In artikel 220b, eerste lid, wordt “Artikel 55, zesde lid” vervangen door “Artikel 55, vijfde lid”.

UUU

Voor artikel 221 worden de volgende artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 220ca. Overgangsrecht toetredingsleeftijd

Werknemers van 18 jaar of ouder die op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen Ca en H, eerste en derde onderdeel, van de Wet toekomst pensioenen niet in de pensioenregeling van hun werkgever deelnemen, omdat zij jonger zijn dan de op basis van de pensioenregeling gehanteerde toetredingsleeftijd, verwerven pensioenaanspraken vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen Ca en H, eerste en derde onderdeel, van de Wet toekomst pensioenen.

Artikel 220d. Overgangsrecht uitzendovereenkomsten

In afwijking van artikel 14, tweede lid, verwerft een werknemer die werkzaam is in een uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 690 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en die op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel H, van de Wet toekomst pensioenen in minder dan 26 weken arbeid heeft verricht, ouderdomspensioenaanspraken vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel H, van de Wet toekomst pensioenen. Voor de berekening van de termijn van 26 weken is artikel 691, vierde en vijfde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing.

Artikel 220e. Overgangsrecht progressieve premie

1. In afwijking van artikel 17 mag de door of voor een deelnemer verschuldigde premie tot het moment van beëindiging van de deelneming een met de leeftijd oplopend percentage van het loon dat voor de pensioenberekening in aanmerking wordt genomen bedragen, mits:

a. op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen sprake was van een premieovereenkomst met een met de leeftijd oplopend premiepercentage of een uitkeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 1, zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, met een met de leeftijd oplopend premiepercentage ondergebracht bij een verzekeraar;

b. de deelneming van de deelnemer reeds was aangevangen waarbij de deelnemer pensioenaanspraken opbouwt, op de dag voordat voor nieuwe deelnemers een pensioenovereenkomst geldt waarbij de premie conform artikel 17 voor alle deelnemers een gelijk percentage van het loon dat voor de pensioenberekening in aanmerking wordt genomen bedraagt, doch uiterlijk op 31 december 2026; en

c. de pensioenovereenkomst niet het karakter heeft van een solidaire premieovereenkomst.

2. In aanvulling op de artikelen 38, eerste lid, en 39, eerste lid, verstrekt de pensioenuitvoerder de deelnemer jaarlijks en bij beëindiging van de deelneming informatie over het hanteren van een met de leeftijd oplopend premiepercentage en de mogelijke effecten bij beëindiging van de deelneming en het aangaan van een nieuwe pensioenovereenkomst. De pensioenuitvoerder stelt deze informatie tevens op zijn website beschikbaar voor de deelnemer.

3. Indien op of na 1 januari 2027 de pensioenovereenkomst zodanig wordt gewijzigd dat de door of voor een deelnemer verschuldigde premie niet langer een met de leeftijd oplopend premiepercentage bedraagt maar een voor alle deelnemers gelijk premiepercentage maakt de werkgever de effecten van de wijziging van de pensioenovereenkomst en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten voor deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden per leeftijdscohort inzichtelijk.

4. Indien de pensioenovereenkomst na de wijziging, bedoeld in het derde lid, het karakter heeft van een solidaire premieovereenkomst of een flexibele premieovereenkomst met risicodelingsreserve worden de effecten van de wijziging van de pensioenovereenkomst en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten, in ieder geval berekend door:

a. het netto profijt van het ongewijzigd voortzetten van de pensioenovereenkomst af te zetten tegen het netto profijt van het wijzigen van de pensioenovereenkomst en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten, waarbij het netto profijt het verschil is tussen de marktwaarde van de te verwachten pensioenuitkeringen en de marktwaarde van de toekomstige premie-inleg; en

b. de pensioenverwachting bij ongewijzigd voortzetten van de pensioenovereenkomst te vergelijken met de pensioenverwachting bij wijziging van de pensioenovereenkomst en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten, waarbij de pensioenverwachting, voor zover het ouderdomspensioen betreft, wordt weergegeven op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario.

5. Indien de pensioenovereenkomst na de wijziging, bedoeld in het derde lid, het karakter heeft van een flexibele premieovereenkomst zonder risicodelingsreserve of een premie-uitkeringsovereenkomst, dan worden de effecten van de wijziging van de pensioenovereenkomst en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten, in ieder geval berekend door:

a. het bruto profijt van het ongewijzigd voortzetten van de pensioenovereenkomst af te zetten tegen het bruto profijt van het wijzigen van de pensioenovereenkomst en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten, waarbij het bruto profijt de contante waarde van de toekomstige premie-inleg is; en

b. de pensioenverwachting bij ongewijzigd voortzetten van de pensioenovereenkomst te vergelijken met de pensioenverwachting bij wijziging van de pensioenovereenkomst en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten, waarbij de pensioenverwachting, voor zover het ouderdomspensioen betreft, wordt weergegeven op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario.

6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.

7. Artikel 150e, zevende en achtste lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 220f. Overgangsrecht gelijke behandeling m/v

1. De artikelen 60, vierde en vijfde lid, en 62, eerste lid, zijn met betrekking tot pensioenaanspraken opgebouwd in:

a. premieovereenkomsten van toepassing op pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2005 zijn opgebouwd; en

b. uitkeringsovereenkomsten en kapitaalovereenkomsten, zoals gedefinieerd in artikel 1, zoals dat artikel luidde op de dag voor de datum van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, van toepassing op pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2002 zijn opgebouwd.

2. De artikelen 60, vierde en vijfde lid, en 62, eerste lid, kunnen van toepassing zijn op pensioenaanspraken die voor de in het eerste lid genoemde data zijn opgebouwd indien dit is overeengekomen in de pensioenovereenkomst.

3. Artikel 66, achtste lid, is van toepassing op pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2005 zijn opgebouwd.

4. Artikel 69, vijfde lid, is van toepassing op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd vanaf 1 januari 2015 en kan van toepassing zijn op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd voor 1 januari 2015 indien dit in de pensioenovereenkomst is overeengekomen.

5. De artikelen 76, vierde lid, 83, tweede lid, onderdeel b, 84, tweede lid, onderdeel b, en 150m, achtste lid, zijn met betrekking tot pensioenaanspraken die zijn opgebouwd in:

a. premieovereenkomsten van toepassing op pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2005 zijn opgebouwd;

b. kapitaalovereenkomsten, zoals gedefinieerd in artikel 1, zoals dat artikel luidde op de dag voor de datum van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, van toepassing op pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2005 zijn opgebouwd; en

c. uitkeringsovereenkomsten, zoals gedefinieerd in artikel 1, zoals dat artikel luidde op de dag voor de datum van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, van toepassing op pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2002 zijn opgebouwd.

6. Artikel 76, vierde lid, kan van toepassing zijn op pensioenaanspraken die voor de in het vijfde lid genoemde data zijn opgebouwd indien dit is overeengekomen in de pensioenovereenkomst.

7. De artikelen 80, eerste lid, onderdeel b, 81, eerste lid, onderdeel a, en 81a, derde lid, zijn van toepassing op pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2005 zijn opgebouwd en kunnen van toepassing zijn op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd voor 1 januari 2005 indien dit is overeengekomen in de pensioenovereenkomst.

8. Voor de toepassing van de artikelen 83, 84 en 150m is op pensioenaanspraken die voor de in het vijfde lid genoemde data zijn opgebouwd de eis van individuele actuariële gelijkwaardigheid, bedoeld in artikel 71, vierde lid, van toepassing, tenzij in de pensioenovereenkomst is overeengekomen dat de voorwaarden, bedoeld in de artikelen 83, tweede lid, onderdeel b, 84, tweede lid, onderdeel b, of 150m, achtste lid, van toepassing zijn.

9. Voor zover het bij de toepassing van de artikelen 80, eerste lid, 81, eerste lid, 81a, eerste en tweede lid, 83, eerste lid, 84, eerste lid, of 150m, eerste lid, pensioenaanspraken betreft die als gevolg van een premievrije voortzetting van die pensioenaanspraken worden opgebouwd zijn de artikelen 80, eerste lid, onderdeel b, 81, eerste lid, onderdeel a, 81a, derde lid, 83, tweede lid, onderdeel b, 84, tweede lid, onderdeel b, of 150m, achtste lid, van toepassing indien het recht op die premievrije voortzetting is ontstaan op of na 1 januari 2002.

Artikel 220g. Overgangsrecht nabestaandenpensioen

1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder overgangstijdstip verstaan: het tijdstip waarop de pensioenuitvoerder overgaat op uitvoering van een gewijzigde pensioenovereenkomst om te voldoen aan de regels omtrent het nabestaandenpensioen zoals geĂŻntroduceerd met de Wet toekomst pensioenen maar uiterlijk 1 januari 2027.

2. Een persoon die vóór het overgangstijdstip kwalificeerde als partner zoals gedefinieerd in artikel 1, zoals dat artikel luidde op de dag voor de datum van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A, van de Wet toekomst pensioenen blijft als partner in de zin van deze wet aangemerkt zo lang de betreffende relatie tussen de persoon en de werknemer of gewezen werknemer wordt voortgezet.

3. Een persoon die voor het overgangstijdstip als partner aanspraakgerechtigde was voor partnerpensioen op opbouwbasis blijft aanspraakgerechtigde voor de tot het overgangstijdstip opgebouwde aanspraak op partnerpensioen, met inachtneming van artikel 57.

4. Een partner of gewezen partner in de zin van de pensioenovereenkomst komt niet in aanmerking voor een partnerpensioen of, zo nodig in afwijking van artikel 57, een bijzonder partnerpensioen op basis van partnerpensioen dat is opgebouwd voor het overgangstijdstip in een pensioenregeling zonder partnerpensioen voor partners in de zin van de pensioenovereenkomst of in een pensioenregeling met een partnerbegrip waaraan deze partner of gewezen partner niet voldeed of zou hebben voldaan.

5. Artikel 16, eerste lid, onderdeel d, is niet van toepassing op een wezenpensioen waarvan de ingangsdatum ligt voor het overgangstijdstip of dat is opgebouwd voor het overgangstijdstip.

6. Artikel 55, vierde lid, zoals dat komt te luiden na de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel GG, onder 4, van de Wet toekomst pensioenen en artikel 61a zijn van toepassing indien het einde van de deelneming ligt vanaf het overgangstijdstip.

7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 220h. Overgangsrecht premievrije voorzetting bij gesloten pensioenfonds

1. In afwijking van artikel 10 kan opbouw van pensioenaanspraken op grond van een uitkeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 1, zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, ook vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen worden voortgezet indien:

a. de uitkeringsovereenkomst wordt uitgevoerd door een pensioenfonds dat een beëindigde pensioenregeling uitvoert en de onderneming van de werkgever heeft opgehouden te bestaan;

b. het pensioenaanspraken voor ouderdomspensioen betreft die als gevolg van een premievrije voortzetting van die pensioenaanspraken worden opgebouwd; en

c. het recht op de premievrije voortzetting is ontstaan voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen.

2. Indien sprake is van premievrije voortzetting in de omstandigheden, bedoeld in het eerste lid, kan, in afwijking van artikel 16 en artikel 220g, de regeling van het nabestaandenpensioen ongewijzigd worden voortgezet.

Artikel 220ha. Overgangsrecht premievrije voorzetting verzekeraar

1. Indien het verwerven van pensioenaanspraken op grond van een uitkeringsovereenkomst, kapitaalovereenkomst of premieovereenkomst als bedoeld in artikel 1, zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, wordt uitgevoerd door een verzekeraar, dan kan de verwerving vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen worden voortgezet indien voldaan wordt aan de voorwaarden uit het tweede lid. Bij toepassing van de eerste zin kan van artikel 10 worden afgeweken.

2. Het verwerven van pensioenaanspraken, bedoeld in het eerste lid, kan worden voortgezet indien:

a. de pensioenaanspraken worden verworven als gevolg van premievrije voortzetting vanwege arbeidsongeschiktheid van de werknemer of gewezen werknemer, waarop recht bestaat na afloop van de periode, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Ziektewet of, indien de werknemer of gewezen werknemer een uitkering uit hoofde van de Ziektewet ontvangt, na afloop van de periode, bedoeld in artikel 29, vijfde en tiende lid, van de Ziektewet; en

b. het recht op premievrije voortzetting vanwege arbeidsongeschiktheid is ingegaan:

1°. voor het tijdstip dat de verzekeraar overgaat op uitvoering van een gewijzigde pensioenovereenkomst als bedoeld in artikel 220i; of

2°. nadat de deelneming vanwege een individuele beëindiging van de dienstbetrekking voor afloop van de periode, bedoeld in onderdeel a, is beëindigd waarbij op het moment van einde deelneming de verzekeraar nog niet is overgegaan op uitvoering van een gewijzigde pensioenovereenkomst als bedoeld in artikel 220i en het recht op premievrije voortzetting uiterlijk op 31 december 2028 is ontstaan.

3. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de opbouw van pensioenaanspraken in een premieovereenkomst als bedoeld in artikel 1, zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, uitgevoerd door een premiepensioeninstelling waarbij premievrije voortzetting van deze opbouw vanwege arbeidsongeschiktheid van de werknemer of gewezen werknemer is verzekerd bij een verzekeraar.

Bij deze verzekerde premievrije voortzetting voldoet de verzekeraar de verschuldigde premie aan de premiepensioeninstelling indien voldaan wordt aan de voorwaarden, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 220hb. Overgangsrecht vrijwillige voortzetting

In afwijking van artikel 54, tweede lid, geldt een termijn van vijftien jaar, voor de deelnemer die gewezen werknemer is geworden voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, en die gedurende die termijn winst uit onderneming geniet als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

Artikel 220i. Overgangsrecht Wet toekomst pensioenen

1. De Pensioenwet, zoals die luidde op de dag voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, blijft van toepassing tot het tijdstip dat de pensioenuitvoerder overgaat op uitvoering van een gewijzigde pensioenovereenkomst, maar uiterlijk tot 1 januari 2027. In afwijking van de vorige zin zijn vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen A, B, eerste en derde onderdeel, Ca, H, K, L, X, Y, Z, AA, BB, CC, FFa, ZZ, BBB, BBBa, CCC, DDD, NNN, RRR, SSS, QQQ en UUU van de Wet toekomst pensioenen van toepassing:

a. de artikelen 1, voor zover relevant voor de in dit lid genoemde artikelen en hoofdstukken, 2, voor zover het betreft de nadere duiding van de pensioenovereenkomst, 8, 14, 19, 20, 48, 48a, 48b, 48c, 49, 50, 51, 51a, 54, 102a, 112b, 115, 115a, voor zover het betreft het toevoegen van adviesrecht voor reglementen, de bevoegdheid een oordeel te geven over de keuzes die van invloed zijn op de uitvoeringskosten en het oordeel dat de gemaakte uitvoeringskosten bevat, 115c, met dien verstande dat er zowel goedkeuringsrecht is voor de premie als de solidariteitsreserve, 144, 151, 176, voor zover relevant voor de in dit lid genoemde artikelen en hoofdstukken, 220ca, 220d, 220e, 220f, voor zover het betreft het overgangsrecht voor artikel 150m, 220g, 220h, 220ha en 220hb en dit artikel; en

b. de hoofdstukken 6a en 6b.

2. De pensioenuitvoerder vermeldt het tijdstip van overgang op uitvoering van een gewijzigde pensioenovereenkomst op zijn website en meldt het aan de toezichthouder.

3. Bij uitvoering van een pensioenregeling waarop de Nederlandse sociale en arbeidswetgeving van toepassing is door een pensioeninstelling uit een andere lidstaat, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing voor zover het de Nederlandse sociale en arbeidswetgeving betreft en is het tweede lid van overeenkomstige toepassing voor zover het betreft de vermelding van het tijdstip van overgang op de website.

ARTIKEL II WET INKOMSTENBELASTING 2001

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3.18 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “18, eerste lid en tweede lid, onderdeel b, 18a, tweede tot en met negende lid, 18b, tweede tot en met zesde lid, 18c, tweede tot en met vijfde lid, 18d, 18f en 18ga, eerste lid,” vervangen door “18, eerste en tweede lid, 18a, 18b, 18c, 18d, 18f, 18ga, 38b, 38c, 38r, 38s en 38t” en wordt “eerste volzin zijn de 19a” vervangen door “eerste zin zijn de artikelen 19a”.

2. Het vijfde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel a wordt “vierde lid, vijfde lid, zevende lid, onderdeel a” vervangen door “eerste en derde lid”.

b. Onderdeel e komt te luiden:

e. het laatstgenoten pensioengevend loon, bedoeld in de artikelen 18b en 18c van de Wet op de loonbelasting 1964;.

B

In artikel 3.18, eerste lid, vervalt “, 38s”.

C

In artikel 3.68, vierde lid, worden de tweede en derde zin vervangen door een zin, luidende: Bij deze wijziging wordt het in het eerste lid genoemde percentage verlaagd met 0,36%-punt indien het verschil tussen de voor het kalenderjaar van wijziging geldende pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, afgerond op hele jaren naar beneden, en de voor het aan dat kalenderjaar voorafgaande kalenderjaar geldende pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, afgerond op hele jaren naar beneden, Ă©Ă©n jaar bedraagt.

D

In artikel 3.126a, vierde lid, onderdeel a, onder 3°, wordt na “20 jaar bedraagt” ingevoegd “,verminderd met het aantal jaren tussen het tijdstip waarop hij de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt en het tijdstip van het uitkeren van de eerste termijn,”.

E

Artikel 3.127 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na “nog niet de” ingevoegd “leeftijd heeft bereikt die vijf jaar hoger is dan de” en wordt “heeft bereikt kan hij” vervangen door “kan hij”. Voorts wordt “13,3%” vervangen door “30%”.

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de eerste zin wordt “zeven” vervangen door “tien” en wordt “voorzover” vervangen door “voor zover”.

b. In de tweede zin wordt “17% van de premiegrondslag, met een maximum van € 7.587” vervangen door ”€ 38.000”.

c. De derde zin vervalt.

3. [vervallen]

4. Het zesde en zevende lid vervallen, onder vernummering van het achtste lid tot zesde lid.

Ea

In artikel 3.127, derde lid, wordt “€ 12.837” vervangen door “€ 14.802”.

F

In artikel 3.127, vierde lid, onderdeel a, wordt “6,27 keer de aan het voorafgaande kalenderjaar toe te rekenen aangroei van het bedrag van de jaarlijkse uitkeringen van de aan de belastingplichtige toekomende aanspraken volgens een pensioenregeling voorzover deze aangroei het gevolg is van de toeneming van de diensttijd in dat kalenderjaar” vervangen door “het gezamenlijke bedrag van de in het voorafgaande kalenderjaar in pensioenregelingen van de belastingplichtige ingelegde premies voor ouderdomspensioen en partnerpensioen op of na pensioendatum, exclusief de premie voor een compensatie als bedoeld in artikel 38s van de Wet op de loonbelasting 1964”.

G

In artikel 3.127, vierde lid, vervalt “, exclusief de premie voor een compensatie als bedoeld in artikel 38s van de Wet op de loonbelasting 1964”.

H

In artikel 3.129, vijfde lid, wordt “gezonde” vervangen door “geestelijk gezonde”.

I

Artikel 5.16b komt te luiden:

Artikel 5.16b Begrenzing nettolijfrente

1. De jaarlijkse premie ter zake van alle nettolijfrenten van de belastingplichtige gezamenlijk bedraagt ten hoogste het percentage, genoemd in artikel 3.127, eerste lid, vermenigvuldigd met de nettofactor, bedoeld in artikel 5.16, vierde lid, van het gezamenlijke bedrag in het voorafgaande kalenderjaar van de inkomensbestanddelen, bedoeld in artikel 3.127, derde lid, onderdelen a tot en met d, voor zover dit bedrag het bedrag, genoemd in artikel 3.127, derde lid, overtreft.

2. De ten hoogste in aanmerking te nemen premie, bedoeld in het eerste lid, wordt verminderd met de premie die in het voorafgaande kalenderjaar is ingelegd ten behoeve van een nettopensioenregeling als bedoeld in artikel 5.17, eerste lid.

3. Artikel 3.127, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het bedrag, genoemd in artikel 3.127, tweede lid, wordt vermenigvuldigd met de nettofactor, bedoeld in artikel 5.16, vierde lid.

4. Artikel 3.127, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Ia

Artikel 5.16c wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede tot en met negende lid tot derde tot en met tiende lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

2. Artikel 3.133, derde lid, is van overeenkomstige toepassing op nettolijfrenten.

2. In het vierde lid (nieuw) wordt “tweede lid” vervangen door “derde lid”.

3. In het zevende lid (nieuw) wordt “tweede en derde lid” vervangen door “derde en vierde lid”.

J

Artikel 5.17 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel a, wordt “2° of 3°” vervangen door “2°, 3° of 4°”.

2. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel a wordt “netto-ouderdomspensioen” vervangen door “netto-ouderdomspensioen of nettopartnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum”.

b. In onderdeel b wordt “nettopartnerpensioen” vervangen door “nettopartnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum”.

K

Artikel 5.17a komt te luiden:

Artikel 5.17a Netto-ouderdomspensioen en nettopartnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum

1. Een netto-ouderdomspensioen en een nettopartnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum worden opgebouwd over ten hoogste het bedrag dat ingevolge artikel 18ga van de Wet op de loonbelasting 1964 niet tot het pensioengevend loon behoort. De premie bedraagt ten hoogste het percentage, genoemd in artikel 18a, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, van dat bedrag, vermenigvuldigd met de nettofactor, bedoeld in artikel 5.16, vierde lid. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de kosten die zijn begrepen in de premie, bedoeld in de tweede zin.

2. Artikel 18a, vierde en vijfde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 is van overeenkomstige toepassing.

L

Artikel 5.17b komt te luiden:

Artikel 5.17b Nettopartnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum

1. Een nettopartnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum bedraagt niet meer dan 50% van het bedrag dat ingevolge artikel 18ga van de Wet op de loonbelasting 1964 niet tot het laatstgenoten pensioengevend loon, bedoeld in artikel 18b, eerste lid, van die wet, behoort, vermenigvuldigd met de nettofactor, bedoeld in artikel 5.16, vierde lid.

2. Artikel 18b, tweede en derde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 is van overeenkomstige toepassing.

M

Artikel 5.17c komt te luiden:

Artikel 5.17c Nettowezenpensioen

1. Een nettowezenpensioen bedraagt voor halve wezen niet meer dan 20% van het bedrag dat ingevolge artikel 18ga van de Wet op de loonbelasting 1964 niet tot het laatstgenoten pensioengevend loon, bedoeld in artikel 18c, eerste lid, van die wet, behoort, vermenigvuldigd met de nettofactor, bedoeld in artikel 5.16, vierde lid.

2. Een nettowezenpensioen bedraagt voor volle wezen niet meer dan 40% van het bedrag dat ingevolge artikel 18ga van de Wet op de loonbelasting 1964 niet tot het laatstgenoten pensioengevend loon, bedoeld in artikel 18c, tweede lid, van die wet, behoort, vermenigvuldigd met de nettofactor, bedoeld in artikel 5.16, vierde lid.

3. Artikel 18c, derde en vierde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 is van overeenkomstige toepassing.

N

Artikel 5.17d komt te luiden:

Artikel 5.17d Overschrijding maxima nettopensioen

Artikel 18d van de Wet op de loonbelasting 1964 is van overeenkomstige toepassing op een netto-ouderdomspensioen, een nettopartnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum, een nettopartnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum en een nettowezenpensioen met dien verstande dat het in het tweede lid van dat artikel genoemde bedrag wordt vermenigvuldigd met de nettofactor, bedoeld in artikel 5.16, vierde lid.

O

In artikel 5.17e, vijfde lid, onderdeel b, wordt “tweede tot en met zevende lid” vervangen door “tweede tot en met achtste lid”.

P

In artikel 10.1, eerste lid, vervalt “het in artikel 3.127, derde lid, laatstvermelde bedrag,”.

Q

Artikel 10.2b wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt na “Contractloonontwikkelingscorrectie” ingevoegd “, percentage jaarruimte en drempelbedrag”.

2. In het eerste lid wordt “artikel 10.1” vervangen door “het vijfde lid”.

3. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

4. Bij het begin van het kalenderjaar wordt het in artikel 3.127, eerste lid, vermelde percentage bij ministeriële regeling vervangen door een ander percentage. Dit percentage wordt gesteld op het voor dat jaar in artikel 18a, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 vermelde percentage.

5. Bij het begin van het kalenderjaar wordt het in artikel 3.127, derde lid, laatstvermelde bedrag bij ministeriële regeling vervangen door een ander bedrag. Dit bedrag wordt berekend door de voor dat jaar geldende uitkeringen voor gehuwde personen zonder toeslag als omschreven in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, en vijfde lid, van de Algemene Ouderdomswet, vermeerderd met de vakantietoeslag, te vermenigvuldigen met de factor 100/75.

R

Aan hoofdstuk 10 wordt een afdeling toegevoegd, luidende:

Afdeling 10.3 Experiment pensioenregeling zelfstandigen

Artikel 10.11 Experimenteerbepaling pensioenregeling zelfstandigen

1. Voor de toepassing van de artikelen 1.2, 1.7, 3.13, 3.18, 3.27, 3.68, 3.82, 3.83, 3.95, 3.100, 3.106, 3.107, 3.126, 3.127, 3.133, 3.135, 3.136, 3.146, 5.16a, 5.17, 7.2, 10.8 en 10a.24, artikel 5 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, artikel 32 van de Successiewet 1956 en artikel 30i van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, en de op die artikelen berustende bepalingen wordt onder een pensioenregeling als bedoeld in artikel 1.7, tweede lid, onderdeel b, mede verstaan een pensioenregeling als bedoeld in artikel 150a van de Pensioenwet, waarbij wordt verstaan onder dienstjaar: jaar waarin wordt deelgenomen in een pensioenregeling op grond van artikel 150a van de Pensioenwet.

2. In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt voor de toepassing van artikel 3.18, vierde lid, onderdeel d, op een pensioenregeling als bedoeld in artikel 150a van de Pensioenwet het pensioengevend loon bepaald op basis van de inkomensbestanddelen, genoemd in artikel 3.18, vierde lid, onderdeel d, in het eerste kalenderjaar voorafgaande aan het dienstjaar, bedoeld in het eerste lid.

S

Afdeling 10.3 vervalt.

T

In hoofdstuk 10A worden na artikel 10a.23 vier artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 10a.24 Overgangsbepaling premie voor beroeps- of bedrijfstakregeling

Voor een pensioenregeling als bedoeld in artikel 3.18 zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen is artikel 38q van de Wet op de loonbelasting 1964 van overeenkomstige toepassing en blijven artikel 3.18 zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen en de bij of krachtens dat artikel gestelde normeringen en beperkingen van toepassing.

Artikel 10a.25 Overgangsbepaling vermindering jaarruimte in verband met de opbouw van pensioenaanspraken

1. Voor de toepassing van artikel 3.127, eerste lid, wordt in afwijking van het vierde lid, onderdeel a, van dat artikel, voor de belastingplichtige die met toepassing van artikel 38q van de Wet op de loonbelasting 1964 pensioenaanspraken opbouwt volgens de normeringen en begrenzingen uit de artikelen 18 tot en met 18ga van die wet alsmede de daarop gebaseerde bepalingen zoals deze luidden op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, de vermindering in verband met de opbouw van pensioenaanspraken gesteld op het bedrag dat volgt uit artikel 3.127, vierde lid, onderdeel a, zoals dat luidde op 31 december 2023. Voor de toepassing van de eerste zin blijven artikel 3.127, zesde lid, alsmede de daarop gebaseerde bepalingen zoals deze luidden op 31 december 2023, van toepassing. De eerste en tweede zin zijn van overeenkomstige toepassing op de aan de belastingplichtige toe te rekenen pensioenaanspraken die zijn opgebouwd in de periode van 1 januari 2023 tot en met 30 juni 2023.

2. Voor de toepassing van artikel 3.127, eerste lid, wordt in afwijking van het vierde lid, onderdeel a, van dat artikel, voor de belastingplichtige die een ouderdomspensioen of partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum opbouwt, waarbij de premie per dienstjaar is bepaald met inachtneming van artikel 38r, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, de vermindering in verband met de opbouw van pensioenaanspraken gesteld op het bedrag dat volgt uit de formule:

A = (1 – (X-Y) / X) * B

waarbij wordt verstaan onder:

A: het bedrag aan vermindering in verband met de opbouw van pensioenaanspraken;

B: het bedrag van het in het voorafgaande kalenderjaar in artikel 18a, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 vermelde percentage, vermenigvuldigd met de in het voorafgaande kalenderjaar voor de belastingplichtige geldende pensioengrondslag, bedoeld in artikel 18a, tweede lid, van die wet, vermeerderd met het gezamenlijke bedrag van de door de belastingplichtige in het voorafgaande kalenderjaar voor een nettopensioen betaalde of verrekende premies, bedoeld in artikel 5.17, gedeeld door de nettofactor, bedoeld in artikel 5.16, vierde lid;

X: het bedrag van het voor de belastingplichtige in het voorafgaande kalenderjaar geldende maximale premiepercentage, bedoeld in de in artikel 38r, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 opgenomen tabel, vermenigvuldigd met de in het voorafgaande kalenderjaar voor de belastingplichtige geldende pensioengrondslag, bedoeld in artikel 18a, tweede lid, van die wet;

Y: het bedrag van de door of voor de belastingplichtige in het voorafgaande kalenderjaar ingelegde premies voor een ouderdomspensioen en een partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum als bedoeld in artikel 18a van de Wet op de loonbelasting 1964.

Artikel 10a.26 Overgangsbepaling experimenteerbepaling zelfstandigen

1. Voor de toepassing van de artikelen 1.2, 1.7 3.13, 3.82, 3.83, 3.100, 3.106, 3.107, 3.126, 3.127, 3.133, 3.135, 3.136, 3.146, 5.17 en 7.2, artikel 5 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, artikel 32 van de Successiewet 1956 en artikel 30i van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de op die artikelen berustende bepalingen wordt onder een pensioenregeling als bedoeld in artikel 1.7, tweede lid, onderdeel b, mede verstaan een pensioenregeling als bedoeld in artikel 10.11 zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan het bij koninklijk besluit bepaalde tijdstip, bedoeld in artikel XV.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de afwikkeling van reeds opgebouwde pensioenen op grond van een pensioenregeling als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 10a.27 Overgangsbepaling nettopensioen

Voor een nettopensioen als bedoeld in artikel 5.17 zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen die na de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen niet voldoet aan afdeling 5.3B, blijven de artikelen 5.17 tot en met 5.17f alsmede de daarop gebaseerde bepalingen zoals deze luidden op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen van toepassing.

U

Artikel 10a.24 vervalt.

V

In artikel 10a.25 vervallen het eerste lid alsmede de aanduiding “2.” voor het tweede lid.

W

Indien bij koninklijk besluit artikel IV, onderdeel C, van de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen in werking is getreden alsmede het bij koninklijke boodschap van 29 juni 2022 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen in verband met de herziening van de mogelijkheid tot afkoop in de vorm van een bedrag ineens alsmede tot wijziging van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet herziening bedrag ineens) (Kamerstuknummer 36154) tot wet is of wordt verheven en artikel I, onderdeel D, onder 4 van die wet:

a. eerder in werking treedt of is getreden dan artikel II, onderdeel Ia van deze wet, wordt in artikel II, onderdeel Ia, van deze wet “onder vernummering van het tweede tot en met negende lid tot derde tot en met tiende lid” vervangen door “onder vernummering van het tweede tot en met tiende lid tot derde tot en met elfde lid”;

b. later in werking treedt dan artikel II, onderdeel Ia, van deze wet, wordt in artikel I, onderdeel D, onder 4, van die wet “onder vernummering van het zesde tot en met negende lid tot zevende tot en met tiende lid” vervangen door “onder vernummering van het zevende tot en met tiende lid tot achtste tot en met elfde lid” en wordt de aanduiding “6” voor de tekst vervangen door “7”.

X

Het in artikel II, onderdeel E, onderdeel 2, onder b, genoemde bedrag en het in onderdeel Ea, eerstgenoemde bedrag worden vóór toepassing van die onderdelen vervangen door andere bedragen. Deze bedragen worden berekend door de te vervangen bedragen te vermenigvuldigen met de ingevolge artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 aan het begin van het kalenderjaar 2023 toegepaste inflatiecorrectie op die bedragen, genoemd in artikel 3.127, tweede en derde lid, van die wet.

Y

Het in artikel II, onderdeel Ea, als tweede genoemde bedrag wordt vóór toepassing van dat onderdeel vervangen door een ander bedrag. Dit bedrag wordt berekend door de aan het begin van het kalenderjaar 2023 geldende uitkeringen voor gehuwde personen zonder toeslag als omschreven in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, en vijfde lid, van de Algemene Ouderdomswet, vermeerderd met de vakantietoeslag, te vermenigvuldigen met de factor 100/75.

ARTIKEL III WET OP DE LOONBELASTING 1964

De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel a, wordt als volgt gewijzigd:

a. Subonderdeel 2° komt te luiden:

2°. een inkomensvoorziening na hun overlijden op of na de ingangsdatum van het ouderdomspensioen ten behoeve van hun partner of gewezen partner in de zin van artikel 1 van de Pensioenwet of artikel 1 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling (partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum);.

b. Onder vernummering van de subonderdelen 3° en 4° tot 4° en 5° wordt een subonderdeel ingevoegd, luidende:

3°. een inkomensvoorziening na hun overlijden voor de ingangsdatum van het ouderdomspensioen ten behoeve van hun partner of gewezen partner in de zin van artikel 1, eerste lid, van de Pensioenwet of artikel 1 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling (partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum);.

c. In subonderdeel 4° (nieuw) wordt “30” vervangen door “25”.

d. Onder vernummering van subonderdeel 5° (nieuw) tot 6° wordt een subonderdeel ingevoegd, luidende:

5°. een inkomensvoorziening die het partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum, het partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum dan wel het wezenpensioen aanvult in verband met het ontbreken van uitkeringen ingevolge de Algemene nabestaandenwet (nabestaandenoverbruggingspensioen);.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. Het eerste lid, onderdeel a, onder 2° en 3°, is van overeenkomstige toepassing op een regeling van een directeur-grootaandeelhouder als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet.

B

Artikel 18a komt te luiden:

Artikel 18a

1. De premie per dienstjaar voor een ouderdomspensioen en een partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum bedraagt ten hoogste 30% van de pensioengrondslag. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de kosten die zijn begrepen in de premie, bedoeld in de eerste zin.

2. De pensioengrondslag bestaat uit het pensioengevend loon verminderd met de franchise.

3. De franchise, bedoeld in het tweede lid, bedraagt € 14.802. Dit bedrag wordt bij het begin van het kalenderjaar bij ministeriĂ«le regeling vervangen door een ander bedrag. Dit bedrag wordt berekend door de voor dat jaar geldende uitkeringen voor gehuwde personen zonder toeslag als omschreven in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, en vijfde lid, van de Algemene Ouderdomswet, vermeerderd met de vakantietoeslag, te vermenigvuldigen met de factor 100/75. Bij dienstbetrekkingen in deeltijd wordt dit bedrag verminderd overeenkomstig de deeltijdfactor. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een lager bedrag in aanmerking kan worden genomen dan het bedrag, genoemd in de eerste zin, indien een lager percentage per dienstjaar wordt toegepast dan het percentage, genoemd in het eerste lid.

4. Een ouderdomspensioen:

a. gaat niet eerder in dan op de eerste dag van de kalendermaand waarin de werknemer of gewezen werknemer de leeftijd bereikt die tien jaar lager is dan de voor het betreffende kalenderjaar geldende pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, tenzij in de pensioenregeling een eerdere ingangsdatum als uiterlijke ingangsdatum is opgenomen; en

b. gaat niet later in dan op het tijdstip waarop de werknemer of gewezen werknemer de leeftijd bereikt die vijf jaar hoger is dan de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet.

5. Een partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum gaat niet eerder in dan op de eerste dag van de kalendermaand waarin de werknemer of gewezen werknemer is overleden en gaat niet later in dan op de eerste dag van de maand volgend op de kalendermaand waarin de werknemer of gewezen werknemer is overleden.

6. Het percentage, genoemd in het eerste lid, wordt bij of krachtens algemene maatregel van bestuur elke vijf jaar, bij het begin van het kalenderjaar, voor het eerst per 1 januari 2037, gewijzigd. Een wijziging ingevolge de eerste zin wordt bekendgemaakt ten minste drie kalenderjaren voordat deze toepassing vindt. Het percentage, genoemd in het eerste lid, wordt bepaald aan de hand van de volgende tabel waarbij het rendement voor de toepassing van deze tabel wordt bepaald per 1 oktober (peildatum) van het derde kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar van wijziging op basis van het 27e percentiel van de per scenario bepaalde gemiddelde jaarlijkse netto reële rendementsverwachting in de meest recente door De Nederlandsche Bank gepubliceerde scenarioset, gebaseerd op artikel 144, eerste lid, onderdeel d, van de Pensioenwet, uitgaande van een portefeuille voor de helft bestaande uit risicovrije AAA-staatsobligaties met een looptijd van 30 jaar en voor de helft bestaande uit beursgenoteerde aandelen.

Bij een rendement van meer dan maar niet meer dan bedraagt het percentage, genoemd in het eerste lid,
- 0,25% 48%
0,25% 0,5% 44%
0,5% 0,75% 41%
0,75% 1% 38%
1% 1,25% 35%
1,25% 1,5% 32%
1,5% 1,75% 30%
1,75% 2% 28%
2% 2,25% 26%
2,25% 2,5% 24%
2,5% 2,75% 22%
2,75% 3% 20%
3% 3,25% 19%
3,25% 3,5% 17%
3,5% 3,75% 16%
3,75% 4% 15%
4% - 13%

7. Het percentage, genoemd in het eerste lid, wordt bij of krachtens algemene maatregel van bestuur eveneens gewijzigd indien het bij overeenkomstige toepassing van het zesde lid resulterende percentage, jaarlijks te bepalen per 1 oktober (peildatum), meer dan 5%-punt hoger of lager uitkomt dan het percentage, genoemd in het eerste lid, of het meest recente op grond van het zesde lid bekendgemaakte percentage. Een wijziging ingevolge de eerste zin wordt bekendgemaakt ten minste drie kalenderjaren voordat deze toepassing vindt. Na een wijziging van het percentage ingevolge de eerste zin begint een nieuwe vijfjaarstermijn als bedoeld in het zesde lid.

8. Een verhoging of een verlaging van het percentage, genoemd in het eerste lid, als gevolg van toepassing van het zesde of zevende lid, werkt niet terug voor dienstjaren voor het tijdstip van die verhoging of verlaging.

9. Een verhoging of een verlaging van de pensioengrondslag, bedoeld in het tweede lid, werkt niet terug voor dienstjaren die voor het tijdstip van die verhoging of verlaging zijn geëindigd.

10. Indien in enig jaar minder premie in aanmerking is genomen dan mogelijk was op grond van het eerste lid, kan het niet in aanmerking genomen bedrag alsnog in aanmerking worden genomen, voor zover dit niet in een eerder jaar op grond van dit lid in aanmerking is genomen.

C

Artikel 18b komt te luiden:

Artikel 18b

1. Een partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum bedraagt niet meer dan 50% van het laatstgenoten pensioengevend loon.

2. Een partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum wordt verzekerd op risicobasis.

3. Een partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum gaat niet eerder in dan op de eerste dag van de kalendermaand waarin de werknemer of gewezen werknemer is overleden en gaat niet later in dan op de eerste dag van de maand volgend op de kalendermaand waarin de werknemer of gewezen werknemer is overleden.

D

Artikel 18c komt te luiden:

Artikel 18c

1. Een wezenpensioen bedraagt voor halve wezen niet meer dan 20% van het laatstgenoten pensioengevend loon.

2. Een wezenpensioen bedraagt voor volle wezen niet meer dan 40% van het laatstgenoten pensioengevend loon.

3. Een wezenpensioen wordt verzekerd op risicobasis.

4. Een wezenpensioen gaat niet eerder in dan op de eerste dag van de kalendermaand waarin de werknemer of gewezen werknemer is overleden en gaat niet later in dan op de eerste dag van de maand volgend op de kalendermaand waarin de werknemer of gewezen werknemer is overleden.

E

Artikel 18d komt te luiden:

Artikel 18d

1. De hoogte van de uitkeringen van ouderdomspensioen, partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum, partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum en wezenpensioen kan variëren, mits de laagste uitkering niet minder bedraagt dan 75 procent van de hoogste uitkering en de mate van variatie ten laatste op de ingangsdatum van het pensioen wordt vastgesteld. Door toepassing van de eerste zin kunnen in afwijking in zoverre van de artikelen 18b en 18c een partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum en een wezenpensioen meer bedragen dan de aldaar opgenomen maxima.

2. Voor de toepassing van het eerste lid blijft in de jaren tussen de ingangsdatum van het pensioen en het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, van de uitkering buiten aanmerking een bedrag van € 1.874 vermenigvuldigd met het op hele maanden naar boven afgeronde aantal maanden tussen de eerste uitkering in die periode en het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Het in de eerste zin genoemde bedrag wordt in die jaren evenredig per kalenderjaar toegepast en de eerste zin is onverminderd van toepassing bij dienstbetrekkingen in deeltijd. Ingeval de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, na de ingangsdatum van het pensioen wordt verlaagd, wordt voor de toepassing van de eerste zin uitgegaan van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, die van toepassing was voor deze verlaging.

3. Voor de toepassing van het eerste lid blijven aanpassingen van de uitkeringen buiten aanmerking voor zover deze het gevolg zijn van de omstandigheid dat de opgetreden ontwikkeling van de levensverwachting, de behaalde sterfteresultaten of de behaalde beleggingsrendementen tot hogere of lagere uitkeringen leiden dan op het tijdstip van ingang van het pensioen het uitgangspunt was. Voor de toepassing van het eerste lid blijven aanpassingen van de uitkeringen eveneens buiten aanmerking voor zover deze het gevolg zijn van een periodieke vaste daling of vaste stijging van de uitkering of toepassing van een projectierendement hoger of lager dan de risicovrije rente, bedoeld in artikel 63a, derde lid, van de Pensioenwet of artikel 75a, derde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.

4. In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt bij een aanpassing van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, na de ingangsdatum van het pensioen, de mate van variatie ten laatste vastgesteld bij het bereiken van de hoogste pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, die op enig moment na de ingangsdatum van het pensioen geldt of heeft gegolden voor de werknemer.

5. In afwijking in zoverre van de artikelen 18b en 18c kunnen een partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum en een wezenpensioen meer bedragen dan de aldaar opgenomen maxima voor zover zulks het gevolg is van een ruil van pensioensoorten, mits de ruil uiterlijk voor de ingangsdatum van het partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum, onderscheidenlijk het wezenpensioen, plaatsvindt op basis van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen.

6. In afwijking in zoverre van de artikelen 18b en 18c kunnen een partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum en een wezenpensioen meer bedragen dan de aldaar opgenomen maxima voor zover zulks het gevolg is van aanpassing van het pensioen aan de loon- of prijsontwikkeling na ingang van het pensioen.

7. Bij het begin van het kalenderjaar wordt het in het tweede lid genoemde bedrag bij ministeriële regeling vervangen door een ander bedrag. Dit bedrag wordt gesteld op het bedrag dat na aftrek van de in te houden loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, rekening houdend met de algemene heffingskorting voor een persoon die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, nog niet heeft bereikt, gelijk is aan het netto-ouderdomspensioen per maand, bedoeld in artikel 9, vijfde lid, onderdeel a, van die wet, waarbij de nodig geachte afronding wordt aangebracht.

8. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de toepassing van dit artikel.

F

Artikel 18e vervalt.

G

Artikel 18f wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel c wordt “partnerpensioen” vervangen door “partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum, partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum”.

2. In onderdeel d, onder 1°, vervallen “het gezamenlijke bedrag van” en “, en het verschil in verschuldigde premie voor de volksverzekering over het partnerpensioen voor en na de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet”.

H

Artikel 18g wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “dienstjaren dan wel deelnemingsjaren, bedoeld in de artikelen 18a, 18b, 18c en 18e” vervangen door “dienstjaren als bedoeld in artikel18a”.

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt “18b, 18c, 18d en 18e” vervangen door “18b en 18c”.

b. De onderdelen b en c vervallen, onder verlettering van de onderdelen d en e tot b en c.

I

In artikel 18ga, eerste lid, wordt “18b, 18c, 18d en 18e” vervangen door “18b en 18c”.

J

Artikel 19b wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt “samenleving” vervangen door “de gezamenlijke huishouding”.

2. Onder vernummering van het zesde en zevende lid tot zevende en achtste lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

6. Ingeval het ouderdomspensioen of het partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum van de werknemer of de gewezen werknemer later ingaat dan op de uiterste ingangsdatum, bedoeld in artikel 18a, vierde lid, onderdeel b, dan wel vijfde lid, omdat de omvang van de uitkeringen nog moet worden vastgesteld, wordt in afwijking in zoverre van het eerste lid de aanspraak op het ouderdomspensioen of het partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum geacht te zijn afgekocht op de datum, bedoeld in de tweede zin, onderscheidenlijk derde zin, indien op die datum nog geen vaststelling van de omvang van de uitkeringen heeft plaatsgevonden. De datum waarop de aanspraak op het ouderdomspensioen ingevolge een pensioenregeling ingevolge de eerste zin niet langer als zodanig wordt aangemerkt is 31 december van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de uiterste ingangsdatum, bedoeld in artikel 18a, vierde lid, onderdeel b, is gelegen. De datum waarop de aanspraak op het partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum ingevolge een pensioenregeling ingevolge de eerste zin niet langer als zodanig wordt aangemerkt is 31 december van het tweede kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de uiterste ingangsdatum, bedoeld in artikel 18a, vijfde lid, is gelegen. De data, bedoeld in de tweede en derde zin, kunnen door de inspecteur worden uitgesteld wanneer door bijzondere omstandigheden de omvang van de uitkeringen niet voor die data is vastgesteld.

3. In het achtste lid (nieuw) wordt “zesde lid” vervangen door “zevende lid”.

Ja

Artikel 19d wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt “Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid” vervangen door “Onze Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen”.

2. Aan artikel 19d wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

d. waarvoor door De Nederlandsche Bank of de Autoriteit Financiële Markten maatregelen zijn opgelegd, of waarvoor een rechterlijke uitspraak heeft plaatsgevonden, op grond waarvan de regeling in overeenstemming moet worden gebracht met de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling of op die wetten gebaseerde bepalingen.

K

Artikel 19f vervalt.

L

In artikel 32ba, zesde lid, wordt “in de artikelen 38d, 38e of 38f” vervangen door “hoofdstuk VIII”.

M

Artikel 38b wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding “1.” geplaatst.

3. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

2. Het eerste lid is niet van toepassing op aanspraken die na de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen zijn omgezet in aanspraken ingevolge een premieovereenkomst als bedoeld in artikel 10 van de Pensioenwet of artikel 28 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling. De eerste zin is van overeenkomstige toepassing op de pensioenregeling van een directeur-grootaandeelhouder als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet waarvan als verzekeraar optreedt een lichaam als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdelen a of b.

3. In afwijking in zoverre van het eerste lid is een wijziging van de begrenzingen, bedoeld in artikel 18, derde lid, ten gunste van de werknemer of gewezen werknemer niet van toepassing op aanspraken waarvan een lichaam als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdelen d of e zoals dat artikel luidde op 31 december 2016 als verzekeraar optreedt. De eerste zin is niet van toepassing op artikel 18a, vierde lid, en artikel 19b, zesde lid, van deze wet.

N

Artikel 38c vervalt.

O

Na artikel 38b wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 38c

1. In afwijking in zoverre van artikel 18a, eerste lid, bedraagt de premie per dienstjaar ten hoogste de premie ter zake waarvan een recht van voortgezette inleg bestaat gedurende perioden na ontslag waarin loongerelateerde uitkeringen worden ontvangen, indien:

a. deze perioden zijn aangevangen vóór de dag van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, dan wel vóór 1 januari 2029, voor zover met toepassing van artikel 38q zoals dat luidde op de dag van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen opbouw van pensioen heeft plaatsgevonden volgens de in de artikelen 18 tot en met 18ga alsmede de daarop gebaseerde bepalingen zoals deze luidden op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen opgenomen normeringen en begrenzingen en voor de werknemer niet reeds een pensioenregeling van toepassing is als bedoeld in hoofdstuk IIB zoals dat geldt vanaf de dag van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen;

b. het recht op voortgezette premie-inleg verband houdt met arbeidsongeschiktheid van de werknemer;

c. als verzekeraar van het pensioen optreedt een lichaam als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdeel b, een pensioenfonds als bedoeld in artikel 220h van de Pensioenwet of een beroepspensioenfonds als bedoeld in artikel 214f van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.

2. Indien gedurende perioden na ontslag bedoeld in het eerste lid, opbouw van een partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum of een wezenpensioen plaatsvindt met toepassing van artikel 220h, tweede lid, of artikel 220ha, eerste lid, van de Pensioenwet of artikel 214f, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling zijn de artikelen 18b, tweede lid, en 18c, derde lid, niet van toepassing.

3. Onder een partner wordt voor de toepassing van dit artikel verstaan echtgenoten en gewezen echtgenoten, dan wel degenen met wie duurzaam een gezamenlijke huishouding wordt gevoerd of is gevoerd en met wie geen bloed- of aanverwantschap in de eerste graad bestaat.

P

Artikel 38d wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid vervalt, onder vernummering van het tweede en derde lid tot eerste en tweede lid.

2. In het eerste lid (nieuw) wordt “In afwijking in zoverre van het eerste lid blijft artikel 38a, zoals dit artikel luidde op 31 december 2004,” vervangen door “Artikel 38a zoals dit artikel luidde op 31 december 2004 blijft”.

3. In het tweede lid (nieuw) wordt “een ouderdomspensioen meer bedragen dan de aldaar opgenomen maxima” vervangen door “de premie meer bedragen dan het aldaar opgenomen maximum”.

Q

De artikelen 38e tot en met 38i vervallen.

R

Na artikel 38p worden vier artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 38q

1. Voor een pensioenregeling als bedoeld in artikel 18 zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen die na de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen niet voldoet aan hoofdstuk IIB, blijven de artikelen 18 tot en met 18ga en 19f alsmede de daarop gebaseerde bepalingen, zoals die luidden op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, van toepassing.

2. Bij de toepassing van het eerste lid wordt voor:

a. het aantal deelnemingsjaren, bedoeld in de artikelen 18, tweede lid, onderdeel a, en 18e, eerste lid, onderdeel c zoals deze artikelen luidden op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen gelezen: 41 5/6 deelnemingsjaren;

b. de leeftijd, bedoeld in artikel 18e, eerste lid, onderdeel b, tweede lid en derde lid zoals dit luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen: 64 5/6-jarige leeftijd;

c. de leeftijd, bedoeld in artikel 18e, vijfde lid, zoals dit luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen gelezen: 66 5/6-jarige leeftijd.

Artikel 38r

1. Indien wordt voldaan aan de voorwaarden, genoemd in artikel 220e, eerste lid, onderdelen a en b, van de Pensioenwet, of artikel 214d, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, wordt in afwijking in zoverre van artikel 18a, eerste lid, de maximale premie per dienstjaar bepaald aan de hand van de volgende tabel.

Indien de belastingplichtige bij het einde van het kalenderjaar bedraagt de premie ten hoogste het volgende percentage van de pensioengrondslag
15 jaar of ouder, doch jonger dan 20 jaar is 19,0%
20 jaar of ouder, doch jonger dan 25 jaar is 19,8%
25 jaar of ouder, doch jonger dan 30 jaar is 21,0%
30 jaar of ouder, doch jonger dan 35 jaar is 22,6%
35 jaar of ouder, doch jonger dan 40 jaar is 24,4%
40 jaar of ouder, doch jonger dan 45 jaar is 26,4%
45 jaar of ouder, doch jonger dan 50 jaar is 28,6%
50 jaar of ouder, doch jonger dan 55 jaar is 31,0%
55 jaar of ouder, doch jonger dan 60 jaar is 33,8%
60 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar is 37,0%
65 jaar of ouder is 40,0%

De eerste zin is van overeenkomstige toepassing op de pensioenregeling van een directeur-grootaandeelhouder als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet.

2. De in het eerste lid opgenomen premiepercentages worden, indien toepassing van artikel 18a, zesde of zevende lid, leidt tot een wijziging van het percentage, bedoeld in artikel 18a, eerste lid, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gewijzigd. Een wijziging ingevolge de eerste zin wordt bekendgemaakt ten minste drie kalenderjaren voordat deze toepassing vindt en wordt bepaald door de premiepercentages, genoemd in het eerste lid, te herijken op basis van het rendement dat wordt gehanteerd voor de toepassing van artikel 18a, zesde lid.

3. Een verhoging of een verlaging van de percentages, genoemd in het eerste lid, als gevolg van toepassing van het tweede lid, werkt niet terug voor dienstjaren voor het tijdstip van die verhoging of verlaging.

4. Indien in enig jaar minder premie in aanmerking is genomen dan mogelijk was op grond van het eerste lid, kan het niet in aanmerking genomen bedrag alsnog in aanmerking worden genomen, voor zover dit niet in een eerder jaar op grond van dit lid in aanmerking is genomen.

Artikel 38s

1. Indien een pensioenregeling op grond van artikel 150f van de Pensioenwet of artikel 145e van de Wet verplichte beroepspensioenregeling voorziet in een compensatie wordt het percentage, bedoeld in artikel 18a, eerste lid, met 3 procentpunt verhoogd. De premie voor het ouderdomspensioen en partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum bedraagt zonder de premie ten behoeve van de compensatie ten hoogste het percentage, bedoeld in artikel 18a, eerste lid, van de pensioengrondslag of het percentage bedoeld in artikel 18a, derde lid, laatste zin, indien is gekozen voor een verlaagde franchise. De eerste en tweede zin zijn van overeenkomstige toepassing op de pensioenregeling van een directeur-grootaandeelhouder als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet.

2. Voor het deel van de premie voor ouderdomspensioen en partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum ten behoeve van compensatie, bedoeld in het eerste lid, dient de pensioengrondslag te worden gehanteerd, bedoeld in artikel 18a, tweede lid, waarbij artikel 18a, derde lid, laatste zin, niet van toepassing is.

Artikel 38t

1. De premie, genoemd in artikel 18a, eerste en tiende lid, dan wel artikel 38r, eerste en vierde lid, is niet van toepassing op dienstjaren die uiterlijk op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen eindigen.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op dienstjaren die na de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen eindigen en waarvoor met toepassing van artikel 38q opbouw van pensioen heeft plaatsgevonden volgens de normeringen en begrenzingen uit de artikelen 18 tot en met 18ga en 19f alsmede de daarop gebaseerde bepalingen zoals deze luidden op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen.

S

In artikel 38q, tweede lid, wordt “41 5/6” vervangen door “42” en wordt “64 5/6-jarige” vervangen door “65-jarige”. Voorts wordt “66 5/6-jarige” vervangen door “67-jarige”.

T

Artikel 38q vervalt.

U

Artikel 38s vervalt.

V

Aan artikel 39f wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Een aanspraak op periodieke uitkeringen als bedoeld in het eerste lid die op de uiterste ingangsdatum, bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel g, onder 1°, of artikel 11a, derde lid, onderdeel a, onder 1°, of onderdeel b, onder 1°, zoals deze artikelen luidden op 31 december 2013, nog niet tot uitkering is gekomen, omdat de omvang van de uitkeringen nog moet worden vastgesteld, wordt geacht te zijn afgekocht op de datum, bedoeld in de tweede zin, onderscheidenlijk derde zin, indien op die datum nog geen vaststelling van de omvang van de uitkeringen heeft plaatsgevonden. Bij in leven zijn van de werknemer of gewezen werknemer is de datum waarop de aanspraak op periodieke uitkeringen ingevolge de eerste zin wordt geacht te zijn afgekocht 31 december van het tweede kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de uiterste ingangsdatum, bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel g, onder 1°, of artikel 11a, derde lid, onderdeel a, onder 1°, zoals deze artikelen luidden op 31 december 2013, is gelegen. Bij overlijden van de werknemer of gewezen werknemer is de datum waarop de aanspraak op periodieke uitkeringen ingevolge de eerste zin wordt geacht te zijn afgekocht 31 december van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de uiterste ingangsdatum, bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel g, onder 1°, of artikel 11a, derde lid, onderdeel b, onder 1°, zoals deze artikelen luidden op 31 december 2013, is gelegen. De data, bedoeld in de tweede en derde zin, kunnen door de inspecteur worden uitgesteld wanneer door bijzondere omstandigheden de omvang van de uitkeringen niet voor die data is vastgesteld.

W

Het in artikel III, onderdeel B, in artikel 18a, derde lid, genoemde bedrag wordt vóór toepassing van dat onderdeel vervangen door een ander bedrag. Dit bedrag wordt berekend door de aan het begin van het kalenderjaar 2023 geldende uitkeringen voor gehuwde personen zonder toeslag als omschreven in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, en vijfde lid, van de Algemene Ouderdomswet, vermeerderd met de vakantietoeslag, te vermenigvuldigen met de factor 100/75.

X

Het in artikel III, onderdeel E, in artikel 18d, tweede lid, genoemde bedrag wordt vóór toepassing van dat onderdeel vervangen door een ander bedrag. Dit bedrag wordt gesteld op het aan het begin van het kalenderjaar 2023 geldende bedrag dat na aftrek van de in te houden loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, rekening houdend met de algemene heffingskorting voor een persoon die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, nog niet heeft bereikt, gelijk is aan het netto-ouderdomspensioen per maand, bedoeld in artikel 9, vijfde lid, onderdeel a, van die wet, waarbij de nodig geachte afronding wordt aangebracht.

ARTIKEL IV WET VERPLICHTE DEELNEMING IN EEN BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS 2000

De Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a komt te luiden:

a. Onze Minister: Onze Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen;

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel j door een puntkomma worden de volgende definities toegevoegd:

k. aanspraakgerechtigde: de aanspraakgerechtigde, bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet;

l. gewezen deelnemer: de gewezen deelnemer, bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet;

m. pensioengerechtigde: de pensioengerechtigde, bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet.

B

Artikel 4 komt te luiden:

Artikel 4. Naleven van statuten en reglementen

De deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, pensioengerechtigden en de bij het bedrijfstakpensioenfonds aangesloten werkgevers leven de statuten en reglementen en de daarop gebaseerde besluiten van het bestuur van het bedrijfstakpensioenfonds na.

C

Artikel 8 vervalt.

D

In artikel 17, eerste lid, wordt “de artikelen 5, 6, 7, 8 en 9” vervangen door “de artikelen 5, 6, 7 en 9”.

E

Na artikel 39 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 39a. Overgangsrecht in verband met Wet toekomst pensioenen

Artikel 8, zoals dat luidde op de dag voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, blijft van toepassing tot het tijdstip dat het bedrijfstakpensioenfonds overgaat op uitvoering van een gewijzigde pensioenovereenkomst, maar uiterlijk 1 januari 2027. De artikelen 2, tweede lid, en 220h, tweede lid, van de Pensioenwet zijn van toepassing.

ARTIKEL V WET GELIJKE BEHANDELING OP GROND VAN LEEFTIJD BIJ DE ARBEID

Artikel 8, derde lid, van de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid vervalt.

ARTIKEL VI WET GELIJKE BEHANDELING VAN MANNEN EN VROUWEN

Artikel 12c van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste en derde lid vervallen onder vernummering van het tweede lid tot het eerste lid en het vierde en vijfde lid tot het tweede en derde lid.

2. In het eerste lid (nieuw) vervalt in de aanhef “of een kapitaalovereenkomst als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet” , vervalt in onderdeel a “of kapitaalovereenkomst” en vervalt in onderdeel b “respectievelijk de opbouw van aanspraak op kapitaal”.

3. In het tweede lid (nieuw) vervalt “of een aanspraak op kapitaal op basis van een kapitaalregeling”.

4. In het derde lid (nieuw) wordt “het tweede en vierde lid” vervangen door “dit artikel”.

ARTIKEL VII WET VERPLICHTE BEROEPSPENSIOENREGELING

De Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de definitie van afkoop wordt “66, zesde lid” vervangen door “66, vijfde lid”.

2. In de definitie van arbeidsongeschiktheidspensioen wordt “een geldelijke, vastgestelde uitkering” vervangen door “een geldelijke uitkering, die vastgesteld of variabel is,”.

3. In de definitie van collectief toedelingsmechanisme wordt “in variabele uitkeringen” vervangen door “in variabele uitkeringen van flexibele premieregelingen”.

4. De definitie van kapitaalregeling vervalt.

5. De definitie van Onze Minister komt te luiden:

- Onze Minister: Onze Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen;.

6. De definitie van partner komt te luiden:

- partner:

a. echtgenoot;

b. geregistreerd partner; of

c. partner in de zin van de beroepspensioenregeling zijnde de meerderjarige persoon die met de beroepsgenoot of de gewezen beroepsgenoot een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad, een bloedverwant in de tweede graad in de rechte lijn, een meerderjarig stiefkind of meerderjarig voormalig pleegkind;.

7. De definitie van partnerpensioen komt te luiden:

- partnerpensioen: een geldelijke uitkering, die vastgesteld of variabel is, voor de partner of gewezen partner wegens het overlijden van de beroepsgenoot of gewezen beroepsgenoot;.

8. In de definitie van pensioenreglement wordt “en deelnemer” vervangen door “en deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde”.

9. In de definitie van premie vervalt “de verzekering van”.

10. In de definitie van scheiding wordt “partnerrelatie in de zin van de pensioenovereenkomst” vervangen door “partnerrelatie in de zin van de beroepspensioenregeling”.

11. De definitie van toeslag komt te luiden:

- toeslag: een verhoging van:

a. een pensioenrecht in de vorm van een vastgestelde uitkering; of

b. een pensioenaanspraak in de vorm van een aanspraak op een vastgestelde uitkering, mits die verhoging geen verband houdt met een verhoging van de pensioengrondslag, de toename van het in aanmerking te nemen aantal jaren of een wijziging van de beroepspensioenregeling;.

12. De definitie van uitkeringsregeling vervalt.

13. In de definitie van wezenpensioen wordt “een geldelijke, vastgestelde uitkering” vervangen door “een geldelijke uitkering, die vastgesteld of variabel is,”.

14. In alfabetische volgorde worden de volgende definities ingevoegd:

- beschermingsrendement: de vermogensbijschrijving die ervoor zorgt dat de, uit het opgebouwde pensioenvermogen te financieren, toekomstige pensioenuitkeringen en lopende pensioenuitkeringen nominaal stabiel blijven, dat wordt gefinancierd vanuit het totaal behaalde rendement en looptijdafhankelijk wordt toebedeeld aan de vermogens op basis van marktwaardering, waarbij toedelingsregels worden gehanteerd;

- flexibele premieregeling: premieregeling waarbij de premie individueel wordt belegd en waarbij het kapitaal voortvloeiend uit de premie vanaf de pensioendatum wordt aangewend voor financiering van een variabele uitkering of voor de aankoop van een vastgestelde uitkering;

- overrendement: het saldo van het totaal behaalde rendement op de beleggingen, de ontwikkeling van de levensverwachting en het sterfteresultaat en het toebedeelde beschermingsrendement op basis van de toedelingsregels;

- premie-uitkeringsregeling: premieregeling uitgevoerd door een verzekeraar of door een premiepensioeninstelling waarbij de premie individueel wordt belegd, waarbij de premie of het kapitaal voortvloeiend uit de premie in de laatste 15 jaar voor de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, kan worden aangewend voor aankoop van een vastgestelde uitkering vanaf de pensioendatum en waarbij het resterend kapitaal vanaf de pensioendatum wordt aangewend voor financiering van een variabele uitkering of voor de aankoop van een vastgestelde uitkering;

- projectierendement: het ingerekende toekomstig rendement voor de vaststelling van variabele uitkeringen;

- risicodelingsreserve: een collectieve vermogensreserve waarmee in een flexibele premieregeling financiële mee- of tegenvallers kunnen worden gedeeld;

- risicohouding: de vastgestelde mate waarin een groep deelnemers, gewezen deelnemers of pensioengerechtigden bereid is beleggingsrisico’s te lopen met oog op hun doelstellingen en de mate waarin deze groep beleggingsrisico’s kan dragen gegeven de kenmerken van deze groep;

- solidaire premieregeling: premieregeling waarbij de premie collectief wordt belegd, de resultaten in ieder geval naar leeftijdscohorten worden toebedeeld en waarbij het voor pensioenuitkering bestemd vermogen gedurende de uitkeringsfase wordt aangewend voor financiering van een variabele uitkering;

- solidariteitsreserve: een collectieve vermogensreserve waarmee in een solidaire premieregeling financiële mee- of tegenvallers kunnen worden gedeeld;

- toedelingsregels: de wijze waarop bij de solidaire premieregeling financiële mee- of tegenvallers als gevolg van het collectief gevoerde beleggingsbeleid, de ontwikkeling van de levensverwachting en het sterfteresultaat via beschermingsrendementen en overrendementen in de voor pensioenuitkering bestemde vermogens of in de solidariteitsreserve worden verwerkt;.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vierde en vijfde lid vervallen, onder vernummering van het zesde, zevende en achtste lid tot het vierde, vijfde en zesde lid.

2. In het vierde lid (nieuw) wordt “1, 2, 19” vervangen door “1, 2, 2a, 19”.

C

Na artikel 2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2a. Nadere bepalingen gezamenlijke huishouding

1. Er is sprake van een gezamenlijke huishouding indien de betrokkenen een notarieel verleden samenlevingscontract hebben gesloten of sprake is van een samenlevingsverklaring en wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het tweede of derde lid.

2. Bij een bepaald partnerpensioen is sprake van een gezamenlijke huishouding indien en zolang er een notarieel verleden samenlevingscontract is en dit samenlevingscontract gemeld is aan de pensioenuitvoerder of er een door beide betrokkenen ondertekende samenlevingsverklaring is, waarin zij verklaren woonachtig te zijn op hetzelfde adres en voor elkaar te zorgen en deze samenlevingsverklaring is gestuurd naar de pensioenuitvoerder.

3. Bij een onbepaald partnerpensioen is sprake van een gezamenlijke huishouding indien:

a. er een notarieel verleden samenlevingscontract is;

b. voor het overlijden van de beroepsgenoot of gewezen beroepsgenoot er een door beide betrokkenen ondertekende samenlevingsverklaring is waarin zij verklaren woonachtig te zijn op hetzelfde adres en voor elkaar te zorgen; of

c. na het overlijden van de beroepsgenoot of gewezen beroepsgenoot er een door een betrokkene ondertekende samenlevingsverklaring is waarin hij verklaart partner van de overledene te zijn geweest en hij aannemelijk maakt ten tijde van het overlijden of, indien relevant, op enig moment voor het overlijden een gezamenlijke huishouding met de overledene te hebben gevoerd.

4. De betrokkene, bedoeld in het derde lid, onderdeel c, maakt in ieder geval aannemelijk met de overleden beroepsgenoot of gewezen beroepsgenoot een gezamenlijke huishouding te hebben gevoerd indien sprake is geweest van inschrijving op hetzelfde adres gedurende zes maanden en een van de volgende omstandigheden:

a. uit hun relatie is een kind geboren of heeft erkenning plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;

b. het gezamenlijk eigendom van een huis; of

c. een huurcontract op beider naam; of

d. in de pensioenregeling van de betrokkene is de overleden beroepsgenoot of gewezen beroepsgenoot aangemerkt als partner van de betrokkene.

5. Indien van toepassing wordt de duur van de gezamenlijke huishouding bij een onbepaald partnerpensioen beoordeeld op grond van de omstandigheden, bedoeld in het derde en vierde lid.

6. Personen die partners waren omdat zij een gezamenlijke huishouding voerden blijven als partner aangemerkt wanneer zij niet langer ingeschreven zijn op hetzelfde adres als gevolg van opname in een zorginstelling, zolang geen van beiden door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de pensioenuitvoerder heeft laten weten niet langer als partners te willen worden aangemerkt.

7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

D

In artikel 4a, eerste lid, wordt “120 tot en met 214a” vervangen door “120 tot en met 214g”.

E

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste en tweede lid wordt “artikel 214a” vervangen door “artikel 214g”.

2. Het derde lid komt te luiden:

3. De deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden leven de beroepspensioenregeling en de daarop gebaseerde besluiten na.

F

Artikel 21, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het slot van onderdeel c wordt “; en” vervangen door een puntkomma.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma worden de volgende onderdelen toegevoegd, luidende:

e. de regels en procedures die gelden ten aanzien van de solidariteitsreserve of de risicodelingsreserve;

f. de risicohouding;

g. de toedelingsregels; en

h. het projectierendement.

Fa

In artikel 22, tweede lid, wordt “eenentwintig” vervangen door “achttien”.

Fb

Artikel 22, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de eerste zin vervalt “wachttijd of”.

2. In de tweede zin wordt “Wachttijden” vervangen door “Wachttijden zijn niet toegestaan voor het ouderdomspensioen en wachttijden”.

G

Artikel 23 komt te luiden:

Artikel 23. Gelijke premie

1. De door of voor een deelnemer verschuldigde premie bedraagt voor alle deelnemers een gelijk percentage van de gerealiseerde omzet, het gerealiseerde inkomen of het gerealiseerde loon dat voor de pensioenberekening in aanmerking wordt genomen.

2. Voor verschillende vormen van pensioen en voor verschillende pensioenregelingen kunnen verschillende premies worden vastgesteld.

3. Het eerste lid is niet van toepassing op de premie voor vrijwillige pensioenregelingen.

H

Artikel 28 komt te luiden:

Artikel 28. Karakter beroepspensioenregeling

1. De beroepspensioenregeling houdt een premieregeling in.

2. Een premieregeling voor pensioen op opbouwbasis houdt in:

a. een solidaire premieregeling;

b. een flexibele premieregeling; of

c. een premie-uitkeringsregeling.

3. Indien een beroepspensioenregeling voorziet in een nabestaandenpensioen op risicobasis of een arbeidsongeschiktheidspensioen op risicobasis, wordt in de beroepspensioenregeling opgenomen of aan de nabestaanden of de arbeidsongeschikte een vastgestelde of een variabele uitkering wordt verstrekt. Indien een variabele uitkering wordt verstrekt wordt in de beroepspensioenregeling opgenomen bij welk karakter als bedoeld in het tweede lid voor het nabestaandenpensioen of het arbeidsongeschiktheidspensioen wordt aangesloten. De regels die bij of krachtens deze wet gelden voor een variabele pensioenuitkering bij een beroepspensioenregeling met dat karakter zijn van overeenkomstige toepassing bij de uitvoering van het nabestaandenpensioen of arbeidsongeschiktheidspensioen.

I

Artikel 28a komt te luiden:

Artikel 28a. Solidaire premieregeling

1. Bij een solidaire premieregeling berekent de pensioenuitvoerder de kans dat met de premie de beoogde pensioendoelstelling wordt behaald. Deze berekening wordt door beroepspensioenfondsen bij de opdrachtaanvaarding, door verzekeraars en premiepensioeninstellingen bij het sluiten van de uitvoeringsovereenkomst en door alle pensioenuitvoerders periodiek, uiterlijk iedere vijf jaar, gedaan aan de hand van een uniforme scenario-analyse. De pensioenuitvoerder informeert de beroepspensioenvereniging hierover.

2. Het voor de pensioenuitkering bestemd vermogen wordt gedurende de uitkeringsfase gebruikt voor financiering van een variabele uitkering.

3. De solidariteitsreserve is onderdeel van de solidaire premieregeling.

4. De financiële mee- of tegenvallers als gevolg van het collectieve beleggingsbeleid worden in de voor pensioenuitkering bestemde vermogens en de solidariteitsreserve verwerkt door middel van vastgelegde toedelingsregels die in ieder geval aansluiten bij de risicohouding per leeftijdscohort, waarbij in de toedelingsregels bepaald kan worden dat het beschermingsrendement voor het renterisico wordt toebedeeld ofwel op basis van wijziging van de rentetermijnstructuur die de toezichthouder beschikbaar stelt ofwel rechtstreeks uit het rendement van de daarvoor bestemde beleggingen. De financiële mee- of tegenvallers als gevolg van de ontwikkeling van de levensverwachting en het sterfteresultaat worden verwerkt door middel van aparte toedelingsregels of de solidariteitsreserve.

5. De toedelingsregels voor de beschermingsrendementen en overrendementen voor het beleggingsrisico zijn zodanig dat er op voorhand geen herverdelingseffecten plaatsvinden. Van de eerste zin kan afgeweken worden voor zover dat nodig is om gelijke aanpassingen van de ingegane pensioenuitkeringen en van de opgebouwde aanspraak op nabestaandenpensioen van pensioengerechtigden te realiseren en alleen herverdelingseffecten optreden tussen de pensioengerechtigden onderling.

6. Het voor de pensioenuitkering bestemd vermogen is niet negatief.

7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer de scenario-analyse en de toedelingsregels.

J

Na artikel 28a worden de volgende artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 28b. Flexibele premieregeling

1. Bij een flexibele premieregeling wordt de premie belegd tot de pensioendatum. Het kapitaal voortvloeiend uit de premies wordt vanaf de pensioendatum gebruikt voor financiering van een vastgestelde of variabele uitkering.

2. Bij een basispensioenregeling is een risicodelingsreserve onderdeel van een flexibele premieregeling.

3. Bij de variabele uitkering worden financiĂ«le mee – of tegenvallers die het gevolg zijn van het beleggingsrisico verwerkt door middel van individuele toedeling of een collectief toedelingsmechanisme. De verwerking van financiĂ«le mee- of tegenvallers die het gevolg zijn van de ontwikkeling van de levensverwachting gebeurt door middel van individuele toedeling, een collectief toedelingsmechanisme of een risicodelingsreserve. De verwerking van financiĂ«le mee- of tegenvallers die het gevolg zijn van het sterfteresultaat gebeurt door middel van een collectief toedelingsmechanisme of een risicodelingsreserve.

4. De vormgeving van het collectief toedelingsmechanisme voor het beleggingsrisico is zodanig dat er op voorhand geen herverdelingseffecten plaatsvinden. Van de eerste zin kan afgeweken worden voor zover dat nodig is om gelijke aanpassingen van de ingegane pensioenuitkeringen en van de opgebouwde aanspraak op nabestaandenpensioen van pensioengerechtigden te realiseren en alleen herverdelingseffecten optreden tussen de pensioengerechtigden onderling.

5. Het kapitaal is niet negatief.

6. De pensioenuitvoerder past een collectief toedelingsmechanisme toe op een toedelingskring die bestaat uit pensioengerechtigden.

7. In afwijking van het zesde lid kunnen:

a. deelnemers of gewezen deelnemers deel uitmaken van de toedelingskring in de laatste tien jaar voorafgaand aan de reglementaire pensioenleeftijd, waarbij de deelname van deelnemers of gewezen deelnemers aan de toedelingskring plaatsvindt door tijdsevenredige toetreding tot het collectief toedelingsmechanisme in deze periode; en

b. alle deelnemers, gewezen deelnemers of andere aanspraakgerechtigden deel uitmaken van de toedelingskring voor het collectief toedelingsmechanisme voor verwerking van het sterfteresultaat.

8. Bij een basispensioenregeling vindt de verwerking van het sterfteresultaat plaats over alle deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden.

9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer de tarieven voor een vastgestelde uitkering.

Artikel 28c. Premie-uitkeringsregeling

1. Bij een premie-uitkeringsregeling wordt de premie belegd tot de pensioendatum. Het kapitaal voortvloeiend uit de premies wordt vanaf de pensioendatum gebruikt voor financiering van een vastgestelde of variabele uitkering.

2. In afwijking van het eerste lid is de verzekeraar verplicht om op verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer in de laatste 15 jaar voor de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, het tot op dat moment opgebouwde kapitaal of de vanaf dat moment beschikbaar gestelde premie geheel of gedeeltelijk aan te wenden voor een aanspraak op een vastgestelde uitkering vanaf de pensioendatum.

3. In afwijking van het eerste lid is de premiepensioeninstelling verplicht om op verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer in de laatste vijftien jaar voor de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, het tot op dat moment opgebouwde kapitaal geheel of gedeeltelijk over te dragen aan een door de deelnemer of gewezen deelnemer aangewezen verzekeraar voor een aanspraak op een vastgestelde uitkering vanaf de pensioendatum.

4. De verzekeraar of de premiepensioeninstelling informeert degene die het kapitaal of de premie wenst aan te wenden als bedoeld in het tweede lid of over te laten dragen als bedoeld in het derde lid over de voor hem relevante gevolgen en risico’s hierbij, waaronder een opgave van de hoogte van de vastgestelde uitkeringen indien het kapitaal of de premie daarvoor zou worden aangewend of overgedragen en de hoogte van de variabele uitkeringen als wordt belegd tot de pensioendatum. Deze opgaven worden tevens weergegeven op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario.

5. Bij de variabele uitkering worden financiële mee- of tegenvallers die het gevolg zijn van het beleggingsrisico of van de ontwikkeling van de levensverwachting verwerkt door middel van individuele toedeling.

6. Het kapitaal is niet negatief.

7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 28d. Solidariteitsreserve

1. Een solidariteitsreserve heeft een maximale omvang van 15% van het geheel voor pensioen gereserveerde vermogen inclusief de solidariteitsreserve. De solidariteitsreserve is niet negatief.

2. Indien een solidariteitsreserve wordt gevuld uit premies of overrendement bedraagt de inleg uit premie niet meer dan 10% van de premiesom per deelnemer per jaar en bedraagt de inleg uit overrendement niet meer dan 10% van het positieve collectieve overrendement per jaar.

3. Door middel van de solidariteitsreserve worden financiële mee- of tegenvallers collectief gedeeld op een wijze die op voorhand leidt tot gemiddeld stabielere of hogere toekomstige en al ingegane pensioenuitkeringen voor alle generaties, ten opzichte van de aanname dat de solidariteitsreserve geen onderdeel van de beroepspensioenregeling zou zijn. De solidariteitsreserve wordt niet gebruikt voor deling van operationele kosten.

4. De pensioenuitvoerder stelt regels vast voor de doelstellingen van de solidariteitsreserve en het vullen en uitdelen uit de solidariteitsreserve. Deze regels zijn evenwichtig, transparant, onderling consistent en worden voor langere tijd vastgesteld.

5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 28e. Risicodelingsreserve

1. Een risicodelingsreserve heeft een maximale omvang van 15% van het geheel voor pensioen gereserveerde kapitaal inclusief de risicodelingsreserve. De risicodelingsreserve is niet negatief.

2. Indien een risicodelingsreserve wordt gevuld uit premies of uit kapitaal bij toetreding tot het collectief toedelingsmechanisme voor de collectieve uitkeringsfase, bedraagt de inleg uit premie en de inleg uit kapitaal in totaal niet meer dan 10%.

3. Door middel van de risicodelingsreserve worden financiële mee- of tegenvallers collectief gedeeld op een wijze die op voorhand leidt tot gemiddeld stabielere of hogere toekomstige en al ingegane pensioenuitkeringen voor alle generaties, ten opzichte van de situatie dat de risicodelingsreserve geen onderdeel van de beroepspensioenregeling is. De risicodelingsreserve wordt niet gebruikt voor deling van operationele kosten.

4. Bij een flexibele premieregeling met beleggingsvrijheid worden financiële mee- of tegenvallers als gevolg van het beleggingsrisico niet gecompenseerd door de risicodelingsreserve.

5. De pensioenuitvoerder stelt regels vast voor de doelstellingen van de risicodelingsreserve en het vullen en uitdelen uit de risicodelingsreserve. Deze regels zijn evenwichtig, transparant, onderling consistent en worden voor langere tijd vastgesteld.

6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

Ja

In artikel 29 wordt in het opschrift en de tekst “kapitaal” vervangen door “kapitaal, voor pensioenuitkering bestemd vermogen”.

K

Artikel 30 vervalt.

L

Artikel 32 komt te luiden:

Artikel 32. Nadere eisen nabestaandenpensioen

1. Indien een beroepspensioenregeling voorziet in een nabestaandenpensioen wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a. een nabestaandenpensioen bij overlijden voor pensioendatum betreft een nabestaandenpensioen op risicobasis en de hoogte is diensttijdonafhankelijk;

b. een partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum betreft een partnerpensioen op opbouwbasis;

c. indien sprake is van een partnerpensioen, voorziet de beroepspensioenregeling voor alle partnerrelaties in partnerpensioen en wordt geen onderscheid gemaakt al naar gelang het type partnerrelatie; en

d. indien sprake is van een wezenpensioen wordt in de beroepspensioenregeling bepaald dat het wezenpensioen wordt uitgekeerd tot het kind 25 jaar wordt.

2. Voor de toepassing van deze wet kan een beroepsgenoot of gewezen beroepsgenoot op enig moment slechts Ă©Ă©n partner hebben. Indien de beroepsgenoot of gewezen beroepsgenoot op dat moment meer dan Ă©Ă©n partner zou hebben, wordt alleen de partner uit de oudste relatie als partner in de zin van deze wet aangemerkt.

3. Elk beding in strijd met dit artikel is nietig.

M

Artikel 33 vervalt.

N

Artikel 35 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid komt onderdeel f te luiden:

f. indien van toepassing de uitgangspunten, regels en procedures welke gelden ten aanzien van een solidariteitsreserve of een risicodelingsreserve waaronder:

1°. de wijze waarop de reserve wordt gevuld;

2°. de regels voor het uitdelen uit de reserve;

3°. de wijze waarop de reserve meedeelt bij de verwerking van financiële mee- en tegenvallers;

4°. de gewenste en maximale omvang van de reserve;

5°. het beleid ten aanzien van een lege of volle reserve;

6°. de wijze waarop de reserve bijdraagt aan de intergenerationele risicodeling en stabiliteit; en

7°. de samenhang en onderlinge consistentie van deze uitgangspunten, regels en procedures.

1a. In het eerste lid, onderdeel h, wordt “inhouden; en” vervangen door “inhouden;”.

1b. Onder vervanging van de punt aan het slot van het eerste lid, onderdeel i, door “; en” wordt aan het eerste lid een onderdeel toegevoegd, luidende:

j. ingeval een premie-uitkeringsregeling wordt uitgevoerd door een premiepensioeninstelling: de afspraken die worden gemaakt met een verzekeraar over de toepassing van artikel 28c, derde lid, en over de wijze waarop na de waardeoverdracht wordt voldaan aan de bepalingen in deze wet.

2. Het tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:

a. in geval van terugstorting: de voorwaarden waaronder sprake is van terugstorting, de wijze van vaststelling van de hoogte van de terugstorting en de bestemming ervan;.

3. In het tweede lid, onderdeel b wordt “; of” vervangen door een puntkomma.

4. Aan het tweede lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door “; of”, een onderdeel toegevoegd, luidende:

d. de maatstaven voor en voorwaarden waaronder toeslagverlening plaatsvindt.

O

Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift vervalt “en tekort minimaal vereist eigen vermogen”.

2. In de tekst vervalt “en tevens niet voldaan wordt aan de bij of krachtens artikel 126 geldende eisen inzake het minimaal vereist eigen vermogen”.

P

In artikel 48, eerste lid, vervalt “, waaronder de mogelijkheid te kiezen voor een variabele uitkering”.

Q

Artikel 49, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de onderdelen c en d wordt “informatie over” vervangen door “voor zover van toepassing, informatie over”.

2. Onderdeel e, komt te luiden:

e. voor zover van toepassing, informatie over de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve;.

2a. Aan het slot van onderdeel k vervalt “en”.

3. In onderdeel l vervalt “voor zover van toepassing,”.

4. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel l door een puntkomma worden drie onderdelen toegevoegd, luidende:

m. de totaal ingelegde pensioenpremies die zijn ingelegd op grond van een solidaire premieregeling, flexibele premieregeling of premie-uitkeringsregeling;

n. de totaal behaalde beleggingsrendementen per deelnemer die op grond van een solidaire premie-regeling, flexibele premieregeling of premie-uitkeringsregeling zijn behaald; en

o. andere per algemene maatregel van bestuur bepaalde vereiste informatie.

R

Artikel 51, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de onderdelen b en c wordt “informatie over” vervangen door “voor zover van toepassing, informatie over”.

2. Onderdeel d komt te luiden:

d. voor zover van toepassing, informatie over de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve;.

3. In onderdeel i vervalt “voor zover van toepassing,”.

S

In artikel 52, eerste lid, onderdelen b en d, artikel 53, eerste lid, onderdelen b en c, artikel 54, eerste lid, onderdelen c en d, en artikel 55, eerste lid, onderdelen c en d, wordt “informatie over” vervangen door “voor zover van toepassing, informatie over”.

T

In artikel 55a, eerste lid, wordt “kapitaalregeling of premieregeling” vervangen door “flexibele premieregeling of premie-uitkeringsregeling”.

Ta

Artikel 56, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel c komt te luiden:

c. voor zover van toepassing, de toeslagverlening;

2. In onderdeel d wordt ”vermindering” vervangen door “voor zover van toepassing, vermindering”.

U

In artikel 57, tweede lid, wordt “bij premieregelingen waarbij de premie wordt belegd” vervangen door “bij flexibele premieregelingen of premie-uitkeringsregelingen” en wordt “bij kapitaalregelingen en premieregelingen” vervangen door “bij flexibele premieregelingen en bij premie-uitkeringsregelingen”.

V

In artikel 57a, tweede lid, wordt onder verlettering van de onderdelen d en e tot de onderdelen e en f een onderdeel ingevoegd, luidende:

d. informatie over de beleggingen en het beleggingsbeleid;.

W

In artikel 58a, eerste lid, wordt “kapitaalregeling of premieregeling” vervangen door “flexibele premieregeling en premie-uitkeringsregeling”.

X

Artikel 59 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt “en de gevolgen” vervangen door “, de gevolgen” en wordt na “het pensioen” toegevoegd “en de gevolgen van een keuze of combinatie van keuzes voor het pensioen”.

2. Onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot het vijfde en zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

4. De pensioenuitvoerder bevordert dat de informatie de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde aanzet tot relevante actie.

3. [vervallen].

4. Het zesde lid (nieuw) lid komt te luiden:

6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.

Y

Na artikel 59 worden de volgende artikelen ingevoegd:

Artikel 59a. Keuzebegeleiding

De pensioenuitvoerder begeleidt de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde op een adequate wijze bij het maken van een keuze binnen de beroepspensioenregeling, zorgt voor de inrichting van de keuzeomgeving en stelt de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde daarmee in staat om een passende keuze te maken.

Artikel 59b. Klachten- en geschillenprocedure

1. Een pensioenuitvoerder draagt zorg voor een adequate behandeling van klachten van deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden of pensioengerechtigden. Hiertoe beschikt de pensioenuitvoerder over een interne klachten- en geschillenprocedure.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 59c. Geschilleninstantie

1. Een pensioenuitvoerder is aangesloten bij een door Onze Minister aangewezen instantie tot beslechting van geschillen tussen deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden of pensioengerechtigden enerzijds en pensioenuitvoerders anderzijds, tenzij een dergelijke instantie er niet is. Van een besluit tot aanwijzing of intrekking van een aangewezen instantie wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant. De Implementatiewet buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten is van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19 en 20, met dien verstande dat voor “consument” telkens wordt gelezen: deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde en dat voor “ondernemer” telkens wordt gelezen: pensioenuitvoerder.

2. In aanvulling op de bij de Implementatiewet buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten gestelde regels, worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld met betrekking tot de aan de geschilleninstantie te stellen eisen en de geschillenprocedure, alsmede regels met betrekking tot de door de geschilleninstantie aan Onze Minister te verstrekken informatie.

Z

Artikel 60 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden:

Artikel 60. Wijze van informatieverstrekking

2. Het eerste, tweede en derde lid komen te luiden:

1. De pensioenuitvoerder verstrekt de informatie elektronisch, schriftelijk of via een website, waarbij informatieverstrekking via een website wordt gecombineerd met persoonlijk attenderen als er nieuwe of gewijzigde informatie op de website staat.

2. Indien de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde niet heeft bepaald op welke wijze hij informatie wil ontvangen, verstrekt de pensioenuitvoerder de informatie schriftelijk, elektronisch of via een website. Bij verstrekking via een website wordt de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde persoonlijk geattendeerd op deze website en op de mogelijkheid te kiezen voor een andere wijze van informatieverstrekking. De pensioenuitvoerder meldt op de website dat informatie ook elektronisch of schriftelijk kan worden verstrekt en biedt op de website de mogelijkheid om de wijze van informatieverstrekking te regelen. Het persoonlijk attenderen gebeurt elektronisch, indien het email adres bij de pensioenuitvoerder bekend is, of schriftelijk.

3. Er wordt ten hoogste een maal per jaar gewisseld in de wijze waarop informatie wordt verstrekt.

3. In het vierde en vijfde lid wordt telkens “elektronisch” vervangen door “elektronisch of via een website”.

AA

In artikel 61, vierde lid wordt “verstrekt de pensioenuitvoerder de informatie schriftelijk” vervangen door “biedt de pensioenuitvoerder de mogelijkheid het juiste adres voor elektronische verstrekking van informatie op te geven”.

BB

Artikel 62 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Er is een pensioenregister, ingericht en in stand gehouden door de pensioenuitvoerders. Dit pensioenregister heeft de volgende doelen:

a. op duidelijke wijze de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde in de gelegenheid stellen gegevens over zijn pensioenaanspraken en pensioenrechten te raadplegen, waarbij deze gegevens, voor zover het ouderdomspensioen betreft, tevens weergegeven worden op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario, en waarbij onder pensioenaanspraken en pensioenrechten in de zin van dit artikel mede worden verstaan aanspraken op ouderdomspensioen en recht op ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet;

b. inzicht geven in de hoogte van het te bereiken pensioen, de keuzes ten aanzien van het pensioen, en de gevolgen van deze keuzes en van belangrijke gebeurtenissen op het pensioen van de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde; en

c. een melding te geven indien er geen ouderdomspensioen wordt opgebouwd.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. Het pensioenregister heeft mede tot doel op verzoek:

a. de pensioenuitvoerder te informeren bij welke andere pensioenuitvoerder een gewezen deelnemer pensioenaanspraken opbouwt ten behoeve van de toepassing van artikel 81a; en

b. van de deelnemer, de gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde de gegevens aan een door de deelnemer, de gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde aan te wijzen pensioenuitvoerder te verstrekken ten behoeve van de toepassing van artikel 59a, voor zover deze aangewezen uitvoerder daarmee heeft ingestemd.

3. In het elfde lid wordt “de scenario’s,” vervangen door “de gegevensverstrekking aan de aangewezen pensioenuitvoerder, de scenario’s,”.

CC

Na artikel 62 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 62a. Gebruikersorgaan pensioenregister

1. De instelling, bedoeld in artikel 62, zesde lid, stelt een gebruikersorgaan in samengesteld uit gebruikers van het pensioenregister. Het gebruikersorgaan overlegt met en adviseert het bestuur van de instelling over voorgenomen besluitvorming over opzet, bestaan en werking van het pensioenregister, waaronder in ieder geval wordt verstaan de functionaliteiten en ontwikkeling van het pensioenregister alsmede de wijze waarop het pensioenregister invulling geeft aan haar wettelijke taak.

2. De instelling stelt een regeling vast voor samenstelling, werkwijze, taken en bevoegdheden van het gebruikersorgaan.

3. Het bestuur van de instelling en het gebruikersorgaan komen ten minste twee maal per kalenderjaar in vergadering bijeen. Tijdens deze vergaderingen worden de aangelegenheden aan de orde gesteld waarover het bestuur of het gebruikersorgaan overleg wenselijk acht.

4. De instelling verstrekt desgevraagd aan het gebruikersorgaan tijdig alle inlichtingen en gegevens die deze redelijkerwijs nodig heeft voor de vervulling van de taak.

5. De instelling deelt het gebruikersorgaan onderbouwd mee waarom het een advies niet of niet geheel volgt.

DD

Artikel 63 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden:

Artikel 63. Zorgplicht bij flexibele premieregelingen en premie-uitkeringsregelingen met beleggingsvrijheid.

2. Het eerste lid komt te luiden:

1. Bij de uitvoering van een flexibele premieregeling met beleggingsvrijheid in de opbouwfase en een premie-uitkeringsregeling voor zover de premie wordt belegd met beleggingsvrijheid in de opbouwfase is de pensioenuitvoerder verantwoordelijk voor de beleggingen en handelt daarbij overeenkomstig artikel 130.

3. Het tweede lid komt te luiden:

2. De pensioenuitvoerder biedt de deelnemer of gewezen deelnemer in een flexibele premieregeling of in een premie-uitkeringsregeling tot het moment dat het opgebouwde kapitaal of de beschikbaar gestelde premie geheel of gedeeltelijk wordt aangewend voor een aanspraak op een vastgestelde uitkering vanaf de pensioendatum, de mogelijkheid om de verantwoordelijkheid voor de beleggingen over te nemen.

EE

Artikel 63a, eerste lid, komt te luiden:

1. Bij de uitvoering van een premieregeling in de opbouwfase, een premie-uitkeringsregeling voor zover de premie wordt belegd of een variabele uitkering is de pensioenuitvoerder verantwoordelijk voor de beleggingen en voert een beleggingsbeleid overeenkomstig artikel 130. Bij de uitvoering van dit beleggingsbeleid wordt rekening gehouden met de risicohouding van de deelnemers, gewezen deelnemers of pensioengerechtigden.

FF

Na artikel 63a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 63b. Risicohouding

1. De pensioenuitvoerder, bedoeld in artikel 63a, baseert zijn beleggingsbeleid en de toedelingsregels voor het beleggingsrisico op de risicohouding van de deelnemers, gewezen deelnemers of pensioengerechtigden. Bij het vaststellen van de risicohouding wordt in ieder geval onderscheid gemaakt naar leeftijdscohorten en wordt per leeftijdscohort een risicohouding vastgesteld.

2. De risicohouding wordt door de pensioenuitvoerder vastgesteld en periodiek getoetst, waarbij gebruik wordt gemaakt van onderzoek naar de risicopreferentie van de deelnemers, gewezen deelnemers of pensioengerechtigden, wetenschappelijke inzichten en deelnemerskenmerken. De resultaten hiervan worden door een beroepspensioenfonds beoordeeld na overleg met de andere organen van het beroepspensioenfonds. De toetsing van de risicohouding vindt plaats ten minste eenmaal in vijf jaar en bij een ingrijpende wijziging.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over dit artikel.

FFa

Artikel 65 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vierde lid komt te luiden:

4. De deelnemer die vrijwillig wil voortzetten doet binnen negen maanden vanaf de beëindiging van het beroep een verzoek daartoe bij de pensioenuitvoerder. De vrijwillige voortzetting begint uiterlijk vijftien maanden na beëindiging van de beroep. Artikel 22, derde lid, is niet van toepassing op de periode vanaf de beëindiging van het beroep tot het begin van de vrijwillige voortzetting.

2. Het vijfde lid komt te luiden:

5. Voor zover de beroepspensioenregeling daar in voorziet kan, in afwijking van het vierde lid, de gewezen beroepsgenoot, bedoeld in het tweede lid, die vrijwillig wil voortzetten een verzoek daartoe doen bij de pensioenuitvoerder uiterlijk binnen drie jaar vanaf de beëindiging van het beroep. De vrijwillige voortzetting begint uiterlijk zes maanden na het verzoek daartoe. Artikel 22, derde lid, is niet van toepassing op de periode vanaf de beëindiging van het beroep tot het begin van de vrijwillige voortzetting.

GG

Artikel 66 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Bij een solidaire premieregeling of een flexibele premieregeling wordt bij beëindiging van de deelneming het tot op dat moment ontstane voor pensioenuitkering bestemd vermogen of kapitaal voortvloeiend uit de tot de beëindiging beschikbaar gestelde premies belegd in overeenstemming met de afspraken hierover in de beroepspensioenregeling.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. Bij een premie-uitkeringsregeling wordt bij beëindiging van de deelneming het tot op dat moment ontstane kapitaal voortvloeiend uit de tot de beëindiging beschikbaar gestelde premies belegd in overeenstemming met de afspraken hierover in de beroepspensioenregeling. Indien de gewezen deelnemer voor beëindiging van de deelneming de premie of het uit de premie voortvloeiende kapitaal heeft aangewend voor aanspraak op een vastgestelde uitkering vanaf de pensioendatum behoudt de gewezen deelnemer deze pensioenaanspraak. Deze pensioenaanspraak dient volledig gefinancierd te zijn op het moment van beëindiging. In geval van premievrijmaking op grond van artikel 39, vierde lid, wordt daarmee bij de vaststelling van de opgebouwde aanspraken rekening gehouden.

3. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde, vijfde en zesde lid tot het derde, vierde en vijfde lid.

4. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden:

4. Indien de beroepspensioenregeling voorziet in een nabestaandenpensioen op risicobasis wordt de dekking uit hoofde van het nabestaandenpensioen voortgezet, waarbij voor de hoogte van de dekking wordt uitgegaan van de situatie op de dag voor beëindiging van de deelneming:

a. gedurende de periode dat de gewezen deelnemer direct na beëindiging van de deelneming recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet of een werkloosheidsuitkering van zijn woonland en de uitkering ontvangt, waarbij voor de hoogte van de dekking rekening wordt gehouden met de omvang van de werkloosheid;

b. gedurende de periode dat de gewezen deelnemer direct aansluitend op de voortzetting van het nabestaandenpensioen op grond van onderdeel a recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet en deze uitkering ontvangt;

c. gedurende de periode dat de gewezen deelnemer direct aansluitend op de voortzetting van het nabestaandenpensioen op grond van onderdeel b recht heeft op een uitkering als bedoeld in onderdeel a en de uitkering ontvangt, waarbij voor de hoogte van de dekking rekening wordt gehouden met de omvang van de werkloosheid;

d. gedurende de periode dat de gewezen deelnemer direct na de beëindiging van de deelneming recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet en de uitkering ontvangt; of

e. gedurende de periode dat de gewezen deelnemer direct aansluitend op de voortzetting van het nabestaandenpensioen op grond van onderdeel d recht heeft op een uitkering als bedoeld in onderdeel a en deze uitkering ontvangt, waarbij voor de hoogte van de dekking rekening wordt gehouden met de omvang van de werkloosheid; dan wel

f. gedurende een periode van drie maanden, tenzij in de beroepspensioenregeling een periode van zes maanden is opgenomen, rechtstreeks na beëindiging van de deelneming indien er geen sprake is van een aansluitend dienstverband of een uitkering als bedoeld in onderdeel a, b, c, d of e doch uiterlijk tot het moment dat sprake is van een nieuw dienstverband dan wel de ingangsdatum van het ouderdomspensioen.

5. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

HH

Artikel 72, zevende lid, vervalt, onder vernummering van het achtste lid tot het zevende lid en het negende lid vervalt onder vernummering van het tiende en elfde lid tot het achtste en negende lid.

II

Artikel 73 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden:

Artikel 73. Keuzerecht uitruil ouderdomspensioen in partnerpensioen op opbouwbasis

2. Het eerste en tweede lid komen te luiden:

1. Indien een beroepspensioenregeling voorziet in een ouderdomspensioen heeft de deelnemer of gewezen deelnemer met ingang van de datum waarop het ouderdomspensioen ingaat of kan ingaan het recht om in plaats van een deel van het ouderdomspensioen te kiezen voor partnerpensioen op opbouwbasis, onder de voorwaarde dat de hoogte van het partnerpensioen maximaal 70% bedraagt van het ouderdomspensioen dat na de uitruil resteert.

2. De pensioenuitvoerder biedt de deelnemer of gewezen deelnemer in het laatste jaar voor ingang van het ouderdomspensioen standaard de mogelijkheid, genoemd in het eerste lid, aan.

3. Het tiende lid vervalt.

JJ

Na artikel 73 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 73a. Keuzerecht uitruil ouderdomspensioen in partnerpensioen op risicobasis

1. Indien een beroepspensioenregeling voorziet in een ouderdomspensioen en een partnerpensioen op risicobasis heeft de gewezen deelnemer na afloop van de periode waarin het nabestaandenpensioen op risicobasis op grond van artikel 66, vierde lid, wordt voortgezet recht om in plaats van ouderdomspensioen of een deel van het ouderdomspensioen te kiezen voor het voortzetten van het partnerpensioen op risicobasis.

2. In afwijking van het eerste lid is er geen recht op uitruil:

a. indien de uitruil ertoe zou leiden dat op basis van de opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen de uitkering van het ouderdomspensioen op jaarbasis op de reguliere ingangsdatum minder zou bedragen dan het op basis van artikel 78 bepaalde bedrag;

b. indien de pensioenregeling voorziet in een maximale duur voor de vrijwillige voortzetting die langer of gelijk is aan vijftien jaar, bij het bereiken van de maximale duur; of

c. voor zover de pensioenregeling voorziet in een maximum voor de omvang van de uitruil bij het bereiken van dat maximum.

3. Indien de gewezen deelnemer gebruik maakt van de keuzemogelijkheid, bedoeld in het eerste lid, informeert de pensioenuitvoerder de gewezen deelnemer jaarlijks over de gevolgen van voortzetting van de uitruil. De uitruil wordt stopgezet indien er niet langer recht op uitruil op grond van het tweede lid is, dan wel indien de gewezen deelnemer aangeeft de uitruil niet te willen voortzetten.

4. Artikel 73, derde, vierde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.

5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.

KK

Artikel 74 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt "het pensioen, bedoeld in de artikelen 72 en 73" vervangen door "het pensioen, bedoeld in de artikelen 72, 73 en 73a".

2. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde lid tot derde lid en het vijfde lid vervalt onder vernummering van het zesde lid tot het vierde lid.

LL

In artikel 75, vierde lid, wordt “het uitgangspunt was” vervangen door “het uitgangspunt was of sprake is van een periodieke vaste daling of vaste stijging van de uitkering of toepassing van een projectierendement hoger of lager dan de risicovrije rente als bedoeld in artikel 75a, derde lid”.

MM

Artikel 75a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede, derde en vierde lid komen te luiden:

2. De hoogte van een variabele uitkering in een flexibele premieregeling of een premie-uitkeringsregeling kan ook variëren door een, uiterlijk op de ingangsdatum van het pensioen vastgestelde, periodieke vaste daling of vaste stijging van de uitkering. De periodieke vaste daling bedraagt ten hoogste 35% van het verschil tussen de parameter voor aandelenrendement en de risicovrije rente op de ingangsdatum van het pensioen en is niet hoger dan consistent met het beleggingsbeleid.

3. De hoogte van een variabele uitkering in een solidaire premieregeling kan ook variëren door inrekenen van een projectierendement op het voor pensioen bestemde vermogen dat hoger of lager is dan de risicovrije rente. Het toepassen van het projectierendement wordt per regeling, uiterlijk op de ingangsdatum van het pensioen, vastgesteld en is van toepassing op alle pensioengerechtigden. Voor het projectierendement mag ten hoogste worden uitgegaan van een risicopremie die 35% bedraagt van het verschil tussen de parameter voor aandelenrendement en de risicovrije rente op de ingangsdatum van het pensioen. Het projectierendement is daarbij niet hoger dan consistent met het beleggingsbeleid en de toedelingsregels voor pensioengerechtigden.

4. De periodieke vaste daling of het projectierendement is zodanig vormgegeven dat er op voorhand geen herverdelingseffecten plaatsvinden.

2. Het vijfde lid vervalt, onder vernummering van het zesde, zevende en achtste lid tot het vijfde, zesde en zevende lid.

3. In het zesde lid (nieuw) vervalt de tweede zin.

4. In het zevende lid (nieuw) wordt “door middel van individuele toedeling” vervangen door “door middel van individuele toedeling in de flexibele premieregeling of de premie-uitkeringsregeling”.

5. Na het zevende lid (nieuw) wordt een lid ingevoegd, luidende:

8. Bij toepassing van toedelingsregels in de solidaire premieregeling wordt het financiële resultaat ten minste een maal per jaar vastgesteld en verwerkt, waarbij een spreidingsperiode kan worden gehanteerd van maximaal tien jaar in het voor de pensioenuitkering bestemd vermogen. Bij de verwerking van het financiële resultaat kunnen het projectierendement of de toedeling van rendementen worden aangepast voor zover dat nodig is om gelijke aanpassingen van de pensioenuitkeringen te realiseren.

6. Het negende lid komt te luiden:

9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over dit artikel over onder meer de vaste daling en het projectierendement.

NN

Artikel 75b wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “ Bij een kapitaalregeling of een premieregeling,” vervangen door “Bij een flexibele premieregeling of een premie-uitkeringsregeling”.

2. Aan het vierde lid wordt een zin toegevoegd, luidende: In afwijking van de eerste zin kunnen de partijen die betrokken zijn bij de vaststelling, wijziging of intrekking van de beroepspensioenregeling overeenkomen dat de pensioenuitvoerder op de ingangsdatum van het pensioen overgaat tot verstrekking van een variabele uitkering aan een deelnemer of gewezen deelnemer die niet binnen de door de pensioenuitvoerder gestelde termijn reageert op de keuzemogelijkheid die hem ingevolge het eerste lid is geboden.

3. Het vijfde lid vervalt, onder vernummering van het zesde lid tot het vijfde lid.

OO

In artikel 78, achtste lid, vervalt “met betrekking tot perioden van opbouw vanaf 1 januari 2007”.

PP

Artikel 80a, zesde lid, vervalt, onder vernummering van het zevende en achtste lid tot het zesde en zevende lid.

QQ

In artikel 87, eerste lid, wordt "de artikelen 72 en 73" vervangen door "de artikelen 28c, 72, 73 en 73a".

RR

Artikel 88 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “uit een kapitaalregeling of een premieregeling die voorziet in de uitkering van een aan te wenden kapitaal op de pensioendatum,” vervangen door “uit een flexibele premieregeling”.

2. In het tweede lid, onderdeel a, vervalt “, tenzij de deelnemer of gewezen deelnemer voor de pensioendatum deel uitmaakt van de toedelingskring waarop een collectief toedelingsmechanisme voor het beleggingsrisico wordt toegepast”.

3. Het derde, vierde en vijfde lid vervallen, onder vernummering van het zesde en zevende lid tot het derde en vierde lid.

SS

Artikel 89 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “uit een kapitaalregeling of een premieregeling” vervangen door “uit een flexibele premieregeling of een premie-uitkeringsregeling”.

2. Het tweede, derde en vierde lid vervallen onder vernummering van het vijfde en zesde lid tot het tweede en derde lid.

TT

Artikel 89a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “op de datum van omzetting” vervangen door “welke voortvloeien uit een flexibele premieregeling of een premie-uitkeringsregeling per de pensioendatum voor omzetting”.

2. In het tweede lid, aanhef, wordt “de waarde van zijn pensioenaanspraken” vervangen door “de waarde van zijn pensioenaanspraken welke voortvloeien uit een flexibele premieregeling of een premie-uitkeringsregeling”.

3. Het vierde, vijfde en zesde lid vervallen, onder vernummering van het zevende en achtste lid tot het vierde en vijfde lid.

UU

Artikel 89b komt te luiden:

Artikel 89b. Verplichting tot waardeoverdracht voorafgaand aan de pensioendatum voor premiepensioeninstellingen bij premie-uitkeringsregeling

1. De premiepensioeninstelling is verplicht op verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer in de laatste vijftien jaar voor de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet de waarde van zijn pensioenaanspraken welke voortvloeien uit een premie-uitkeringsregeling over te dragen aan een verzekeraar voor een aanspraak op een vastgestelde uitkering vanaf de pensioendatum. Indien het verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer tot waardeoverdracht partnerpensioen betreft is voor de waardeoverdracht van dit partnerpensioen tevens vereist dat de partner die begunstigde is voor het partnerpensioen met de waardeoverdracht instemt.

2. Artikel 89a, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

VV

Artikel 91 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel a, vervalt “schriftelijk”.

2. Het derde, vierde, vijfde en zesde lid vervallen, onder vernummering van het zevende en achtste lid tot het derde en vierde lid.

WW

In artikel 92 vervallen het derde, vierde en vijfde lid, onder vernummering van het zesde en zevende lid tot het derde en vierde lid.

XX

In artikel 97, aanhef, wordt “een kapitaalregeling of een premieregeling” vervangen door “een flexibele premieregeling of een premie-uitkeringsregeling” en wordt “aan de in artikel 88 opgenomen voorwaarden” vervangen door “aan de in de artikelen 88, 89 of 89a opgenomen voorwaarden”.

YY

Na artikel 107 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 107a. Fusie of splitsing beroepspensioenfonds

1. Een beroepspensioenfonds meldt een voorgenomen fusie of splitsing van het beroepspensioenfonds uiterlijk drie maanden voor de beoogde datum van de fusie of splitsing aan de toezichthouder.

2. De toezichthouder kan tot die beoogde datum een verbod tot fusie of splitsing opleggen.

ZZ

Artikel 109a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “in overleg” vervangen door “na overleg”.

2. In het tweede lid wordt “de doelstellingen, het ambitieniveau van de toeslagverlening en de risicohouding,” vervangen door “de doelstellingen”.

3. In het vierde lid wordt “met betrekking tot het eerste lid” vervangen door “met betrekking tot dit artikel over onder meer de vastlegging van de doelstellingen en beleidsuitgangspunten en het proces van opdrachtaanvaarding”.

ZZa

Aan artikel 110d wordt een lid toegevoegd, luidende:

8. Indien een leeftijdscohort voorafgaand aan het vaststellen van de risicohouding ondervertegenwoordigd is in het verantwoordingsorgaan, vraagt het beroepspensioenfonds bij het uitvragen van de risicohouding de leden van dit leeftijdscohort actief zich aan te melden voor het verantwoordingsorgaan.

AAA

Artikel 110e wordt als volgt gewijzigd:

0a. In het tweede lid wordt in de eerste zin na “beleidskeuzes voor de toekomst” ingevoegd “waaronder de keuzes die van invloed zijn op de uitvoeringskosten” en wordt aan het slot een zin toegevoegd, luidende: Het oordeel omvat in ieder geval een oordeel over de gemaakte uitvoeringskosten.

1. In het derde lid, onderdeel h, wordt de puntkomma vervangen door “; en”.

2. In het derde lid vervalt onder vervanging van “; en” in onderdeel i door een punt onderdeel j.

BBB

De artikelen 116 en 117 vervallen.

CCC

Artikel 118 komt te luiden:

Artikel 118. Eisen vrijwillige premieregeling

Voor een vrijwillige pensioenregeling in de vorm van een premieregeling welke wordt uitgevoerd door een beroepspensioenfonds geldt dat de premie voor de vrijwillige pensioenregeling in enig jaar niet meer bedraagt dan een derde van de over dat jaar verschuldigde premie voor de basispensioenregeling.

DDD

Aan artikel 119 wordt toegevoegd “, tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 145k, zevende lid”.

EEE

Artikel 123 vervalt.

FFF

Artikel 124 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden:

Artikel 124. Terugstorting

2. In het eerste lid, aanhef, vervalt “kan uitsluitend korting verlenen op de kostendekkende premie of de gedempte premie en”.

GGG

De artikelen 125 en 125a vervallen.

HHH

In artikel 129, tweede lid, wordt “onverwijld schriftelijk” vervangen door “onverwijld”.

HHHa

In artikel 130, eerste lid, wordt in onderdeel a “; en” vervangen door een puntkomma, wordt de punt aan het slot van onderdeel b vervangen door “; en” en wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

c. de blootstelling aan beleggingsrisico is niet hoger dan 150%.

III

In artikel 132, eerste lid, wordt “Een beroepspensioenfonds stelt” vervangen door “Voor zover van toepassing stelt een beroepspensioenfonds”.

JJJ

Artikel 139 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef, wordt “ten behoeve van de berekeningen, bedoeld bij de artikelen 121, 123, 132, 133, 134, 135 en 138,” vervangen door “ten behoeve van de berekeningen noodzakelijk voor de uitvoering van een beroepspensioenregeling,”.

2. Het derde lid komt te luiden:

3. Ten behoeve van de toetsing, bedoeld in het tweede lid, stelt Onze Minister een commissie in met toepassing van artikel 6 van de Kaderwet adviescolleges. Onze Minister kan tevens het oordeel van de commissie vragen over de toepassing van de rentetermijnstructuur bij rentes met een lange looptijd.

3. Het vierde lid vervalt, onder vernummering van het vijfde lid tot het vierde lid.

KKK

Artikel 140 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “bepaalde” vervangen door “bepaalde en de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de regels ten aanzien van de solidariteitsreserve of de risicodelingsreserve, de toedelingsregels, het projectierendement of de vaste daling en de risicohouding” en vervalt de tweede zin.

2. In het tweede lid wordt, onder verlettering van de onderdelen a, b en c tot de onderdelen b, c en d, een onderdeel ingevoegd, luidende:

a. een beschrijving van de wijze waarop het beroepspensioenfonds voorkomt dat de voor pensioen bestemde vermogens, de solidariteitsreserve of de risicodelingsreserve negatief kunnen worden;.

LLL

Artikel 142 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid komt te luiden:

3. De actuariële staten zijn gewaarmerkt door een bevoegd actuaris. Bij de actuariële staten hoort een actuarieel verslag voorzien van een verklaring van een actuaris.

2. In het vierde lid wordt “derde lid, onderdeel h,” vervangen door “derde lid” en wordt “de artikelen 121 tot en met 135” vervangen door “de artikelen 121 tot en met 135, de correcte toepassing van de toedelingsregels en de regels ten aanzien van de risicohouding”.

3. Het zesde lid komt te luiden:

6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke staten worden verstrekt en worden regels gesteld met betrekking tot de inhoud en de modellen van de staten en de wijze, de periodiciteit en de termijnen van de verstrekking.

MMM

Na hoofdstuk 5 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

Hoofdstuk 5a. Specifieke voorschriften tijdens transitieperiode

§ 5a.1 Toepassingsgebied en vaststelling scenario’s

Artikel 145a. Toepassingsgebied en vaststelling scenario’s

1. Dit hoofdstuk is van toepassing, indien:

a. op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen een beroepspensioenregeling gold;

b. de beroepspensioenregeling wordt gewijzigd met als doel om te voldoen aan het nieuwe kader zoals geĂŻntroduceerd met de Wet toekomst pensioenen; en

c. er geen gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht, bedoeld in artikel 214d.

2. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de risico-neutrale economische scenario’s die worden gebruikt bij de berekening van de transitie-effecten, bedoeld in artikel 145d, vijfde lid, en de collectieve waardeoverdracht indien gebruik wordt gemaakt van de vba-methode, bedoeld in artikel 145m. Voordat de voordracht van de algemene maatregel van bestuur wordt gedaan vraagt Onze Minister het oordeel van de commissie, bedoeld in artikel 139, derde lid. De voordracht voor deze algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

3. Artikel 139, eerste lid, is van toepassing op de berekeningen, bedoeld in dit hoofdstuk met uitzondering van de berekeningen waarvoor de risico-neutrale scenario’s worden gebruikt, bedoeld in het tweede lid.

§ 5a.2 Mijlpalen

Artikel 145b. Mijlpalen in transitieperiode

1. Ten behoeve van de wijziging van de beroepspensioenregeling en de uitvoering daarvan door een beroepspensioenfonds wordt voldaan aan de volgende mijlpalen:

a. de beroepspensioenvereniging zendt de gewijzigde beroepspensioenregeling en het transitieplan aan het beroepspensioenfonds;

b. het beroepspensioenfonds dient het implementatieplan met inbegrip van het communicatieplan in bij de toezichthouder.

2. Ten behoeve van de wijziging van de beroepspensioenregeling en de uitvoering daarvan door een verzekeraar of premiepensioeninstelling wordt voldaan aan de volgende mijlpalen:

a. de beroepspensioenvereniging zendt de gewijzigde beroepspensioenregeling en het transitieplan aan de verzekeraar of de premiepensioeninstelling;

b. de verzekeraar of premiepensioeninstelling dient het implementatieplan met inbegrip van het communicatieplan in bij de toezichthouder.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld voor de tijdstippen waarin voldaan is aan de mijlpalen.

§ 5a.3 Beroepspensioenregeling en transitieplan

Artikel 145c. Transitieplan

1. In het transitieplan legt de beroepspensioenvereniging de keuzes, overwegingen en berekeningen die ten grondslag liggen aan de wijziging van de beroepspensioenregeling en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten schriftelijk vast, alsmede de verantwoording waarom sprake is van een evenwichtige transitie.

2. Het transitieplan bevat in ieder geval de volgende onderdelen:

a. het karakter van de gewijzigde beroepspensioenregeling, bedoeld in artikel 28, tweede lid;

b. de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten;

c. de effecten van de wijziging van de beroepspensioenregeling en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten voor deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden berekend, op de wijze vastgelegd in artikel 145d;

d. de gemaakte afspraken over compensatie;

e. indien afspraken zijn gemaakt over compensatie in de vorm van het toekennen van extra pensioenaanspraken aan deelnemers, het financieringsplan voor deze compensatie waarbij inzichtelijk wordt gemaakt in welke mate elke bron ingezet zal worden; en

f. voor zover van toepassing, de gemaakte afspraken over de initiële vulling van de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve.

3. De beroepspensioenvereniging zendt het transitieplan binnen twee weken na de afronding aan de pensioenuitvoerder. De pensioenuitvoerder stelt het transitieplan op zijn website beschikbaar voor de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner en pensioengerechtigde.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 145d. Berekenen transitie-effecten

1. De transitie-effecten van de wijziging van de beroepspensioenregeling en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten worden in ieder geval berekend door:

a. het netto profijt van het ongewijzigd voortzetten van de beroepspensioenregeling af te zetten tegen het netto profijt van het wijzigen van de beroepspensioenregeling en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten; en

b. de pensioenverwachting bij ongewijzigd voortzetten van de beroepspensioenregeling te vergelijken met de pensioenverwachting bij wijziging van de beroepspensioenregeling en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten, waarbij de pensioenverwachting, voor zover het ouderdomspensioen betreft, wordt weergegeven op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario.

2. Het netto profijt is het verschil tussen de marktwaarde van de te verwachten pensioenuitkeringen en de marktwaarde van de toekomstige premie-inleg.

3. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, worden de effecten van de wijziging van de beroepspensioenregeling en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten berekend door het bruto profijt van het ongewijzigd voortzetten van de beroepspensioenregeling af te zetten tegen het bruto profijt van het wijzigen van de beroepspensioenregeling en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten, indien:

a. de beroepspensioenregeling voor de wijziging het karakter heeft van een premieregeling of een kapitaalregeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen;

b. de beroepspensioenregeling na de wijziging het karakter heeft van een premie-uitkeringsregeling; en

c. geen gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht, bedoeld in artikel 214d.

4. Het bruto profijt is de contante waarde van de toekomstige premie-inleg.

5. De pensioenuitvoerder stelt op de website een kwalitatieve toelichting op de transitie-effecten beschikbaar en verstrekt de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner en pensioengerechtigde op verzoek een berekening van de transitie-effecten per leeftijdscohort.

6. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.

7. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen kwantitatieve voorwaarden worden gesteld met betrekking tot de transitie-effecten, bedoeld in het eerste en derde lid.

8. De voordracht voor een krachtens het zevende lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 145e. Afspraken compensatie beroepspensioenregeling

1. Indien een beroepspensioenregeling afspraken bevat over compensatie in de vorm van het toekennen van extra pensioenaanspraken, wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a. de beroepsgenoot heeft recht op compensatie als voor het leeftijdscohort waartoe de beroepsgenoot behoort compensatie is overeengekomen in de beroepspensioenregeling, waarbij niet is vereist dat de beroepsgenoot bij aanvang van de compensatieperiode reeds werkzaam was als beroepsgenoot;

b. de compensatie wordt tijdsevenredig aan de beroepsgenoot toegekend over de compensatieperiode, die aanvangt op de ingangsdatum van de gewijzigde beroepspensioenregeling en uiterlijk 31 december 2036 eindigt; en

c. de compensatie is gefinancierd op het moment dat de compensatie onvoorwaardelijk wordt toegekend.

2. In aanvulling op de artikelen 49, eerste lid, en 50, eerste lid, verstrekt de pensioenuitvoerder voor zover van toepassing de deelnemer jaarlijks en bij beëindiging van de deelneming informatie over de compensatieperiode en de mogelijke effecten voor compensatie bij beëindiging van de deelneming en het aangaan van een nieuwe beroepspensioenregeling. De pensioenuitvoerder stelt deze informatie tevens op zijn website beschikbaar voor de deelnemer.

3. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de gewezen beroepsgenoot die op grond van de beroepspensioenregeling recht heeft op premievrije voortzetting.

Artikel 145f. Hoorrecht vereniging van gewezen deelnemers of pensioengerechtigden bij uitvoering door beroepspensioenfonds

1. Indien de beroepspensioenregeling is ondergebracht bij een beroepspensioenfonds stelt de beroepspensioenvereniging, voor zover van toepassing, een vereniging van gewezen deelnemers die aantoont een substantieel gedeelte van alle gewezen deelnemers van het beroepspensioenfonds te vertegenwoordigen of een vereniging van pensioengerechtigden die aantoont een substantieel gedeelte van alle pensioengerechtigden van het beroepspensioenfonds te vertegenwoordigen in de gelegenheid een oordeel uit te spreken over het transitieplan. Het oordeel wordt op een zodanig tijdstip gevraagd dat het van invloed kan zijn op de inhoud van het transitieplan en de daarin verantwoorde keuzes. Indien een oordeel gegeven wordt, geeft de beroepspensioenvereniging aan wat met het oordeel gedaan is.

2. Een beroepspensioenfonds is gehouden om op verzoek van gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, een vereniging van gewezen deelnemers of een vereniging van pensioengerechtigden mee te werken aan de verstrekking van informatie aan de gewezen deelnemers of pensioengerechtigden van het fonds over het voornemen tot oprichting, of over het bestaan, van een vereniging van gewezen deelnemers of een vereniging van pensioengerechtigden.

3. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over in ieder geval de voorwaarde dat een vereniging van gewezen deelnemers dan wel vereniging van pensioengerechtigden een substantieel gedeelte van de gewezen deelnemers respectievelijk pensioengerechtigden dient te vertegenwoordigen.

Artikel 145g. Transitiecommissie

1. Er is een onafhankelijke transitiecommissie.

2. De transitiecommissie heeft tot taak het bemiddelen tussen partijen die een beroepspensioenregeling sluiten, indien deze partijen daartoe gezamenlijk een verzoek doen.

3. De transitiecommissie heeft tot taak het adviseren van partijen die een beroepspensioenregeling sluiten, indien deze partijen daartoe gezamenlijk een verzoek doen en zij overeenkomen zich te binden aan het advies van de transitiecommissie.

4. Bij of krachtens algemene maatregel worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel, waarbij onder meer wordt geregeld voor welk tijdstippen een verzoek wordt gedaan.

§ 5a.4 Taken en bevoegdheden pensioenuitvoerder en uitvoeringsovereenkomst

Artikel 145h. Implementatieplan

1. In het implementatieplan legt de pensioenuitvoerder schriftelijk vast op welke wijze voorbereidingen worden getroffen voor de uitvoering van de gewijzigde beroepspensioenregeling en invulling zal worden gegeven aan de uitvoering van de gewijzigde beroepspensioenregeling, alsmede de wijze waarop zal worden omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten.

2. Het implementatieplan bevat in ieder geval de volgende onderdelen:

a. de technische uitvoerbaarheid van de beroepspensioenregeling;

b. de kosten die verband houden met de uitvoering van de beroepspensioenregeling;

c. de risico’s die verband houden met de uitvoering van de beroepspensioenregeling;

d. de risicobeheersmaatregelen die worden getroffen in verband met de uitvoering van de beroepspensioenregeling;

e. de wijze waarop zal worden omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten;

f. de wijze waarop uitvoering zal worden gegeven aan de beroepspensioenregeling met inachtneming van de toepasselijke wet- en regelgeving, waaronder de gelijkebehandelingswetgeving;

g. een communicatieplan; en

h. indien van toepassing, de effecten van het toepassen van het financieel toetsingskader tijdens de transitie en van toeslagverlening tussen 1 juli 2022 en de aanvang van de transitie op grond van de verwachting dat zal worden overgegaan tot een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 145l.

3. Indien het implementatieplan wordt opgesteld door een beroepspensioenfonds legt het beroepspensioenfonds tevens vast, voor zover van toepassing, op welke wijze voorbereidingen worden getroffen voor en invulling zal worden gegeven aan de uitvoering van een besluit als bedoeld in artikel 145m.

4. De pensioenuitvoerder stelt per beroepspensioenregeling een implementatieplan op. In afwijking van de eerste zin kan een implementatieplan zich uitstrekken tot meerdere beroepspensioenregelingen, voor zover de pensioenregelingen:

a. bij uitvoering door een beroepspensioenfonds: behoren tot hetzelfde financieel geheel; en

b. bij uitvoering door verzekeraars of premiepensioeninstellingen: dezelfde karakteristieken hebben en gebaseerd zijn op hetzelfde producttype.

5. De pensioenuitvoerder dient het implementatieplan binnen twee weken na de afronding in bij de toezichthouder en stelt het implementatieplan op zijn website beschikbaar voor de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner en pensioengerechtigde.

6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 145i. Communicatieplan

1. In het communicatieplan, bedoeld in artikel 145h, tweede lid, onderdeel g, legt de pensioenuitvoerder schriftelijk vast dat en op welke wijze de informatieverstrekking aan deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden wordt ingevuld, en gaat daarbij ten minste in op de voor deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden relevante gevolgen van de wijziging van de beroepspensioenregeling en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten.

2. Het communicatieplan bevat in ieder geval de wijze waarop deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden, voor zover van toepassing, worden geĂŻnformeerd over:

a. de hoogte van het reglementair te bereiken pensioen, de opgebouwde pensioenaanspraken of het pensioenrecht met en zonder wijziging van de beroepspensioenregeling, waarbij bij de informatie over de hoogte met wijziging van de beroepspensioenregeling rekening is gehouden met de effecten van de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten. Voor zover de informatie betrekking heeft op het reglementair te bereiken ouderdomspensioen voor deelnemers of de opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen voor gewezen deelnemers, wordt deze informatie tevens weergegeven op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario; en

b. de mate waarin het verwacht scenario voor het reglementair te bereiken ouderdomspensioen voor deelnemers of de opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen voor gewezen deelnemers zich na ingang kan ontwikkelen op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario; en

c. indien afspraken zijn gemaakt over compensatie in de vorm van het toekennen van extra pensioenaanspraken aan deelnemers, de inhoud van deze afspraken en het financieringsplan voor de compensatie waarbij inzichtelijk wordt gemaakt in welke mate welke bron ingezet zal worden.

3. De pensioenuitvoerder verstrekt de informatie aan deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden, bedoeld in het tweede lid, en de overige relevante informatie bij de transitie, voorafgaand aan het tijdstip bedoeld in artikel 214g, tweede lid, op basis van een zo nauwkeurig mogelijke prognose en verstrekt na dit tijdstip de informatie, bedoeld in het tweede lid, zoals die definitief is vastgesteld, waarbij de pensioenuitvoerder de verschillen tussen de prognose en de vastgestelde informatie toelicht.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 145j. Afspraken compensatie uitvoeringsovereenkomst

In aanvulling op artikel 35 wordt in de uitvoeringsovereenkomst, voor zover overeengekomen, een regeling opgenomen met betrekking tot de toekenning en financiering van de compensatie aan deelnemers door het toekennen van extra pensioenaanspraken.

§ 5a.5 Bevoegdheid beroepspensioenfonds collectieve waardeoverdracht en aanwenden vermogen

Artikel 145k. Standaard invaarpad

1. De wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten als bedoeld in artikel 145c, tweede lid, onderdeel b, houdt voor beroepspensioenfondsen in dat na de wijziging van de beroepspensioenregeling door collectieve waardeoverdracht de waarde van de pensioenaanspraken en pensioenrechten wordt aangewend bij het beroepspensioenfonds overeenkomstig de gewijzigde beroepspensioenregeling, tenzij dit onevenredig ongunstig zou zijn voor deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, pensioengerechtigden of de beroepspensioenvereniging.

2. Het besluit van de beroepspensioenvereniging om het beroepspensioenfonds niet te verzoeken over te gaan tot collectieve waardeoverdracht moet evenwichtig zijn en alle relevante belangen moeten in acht zijn genomen. De onderbouwing van dit besluit wordt opgenomen in het transitieplan.

3. Het beroepspensioenfonds meldt de beroepspensioenvereniging of de analyse en de onderbouwing voor het afzien van collectieve waardeoverdracht wordt gedeeld en informeert het verantwoordingsorgaan of de raad van toezicht hierover.

4. Indien de beroepspensioenvereniging een verzoek tot collectieve waardeoverdracht doet, wijst het beroepspensioenfonds het verzoek van de beroepspensioenvereniging alleen af indien:

a. sprake is van strijd met wettelijke voorschriften;

b. de effecten van de voorgenomen wijzigingen ten aanzien van het pensioen als geheel tot onevenwichtig nadeel zou leiden voor deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden of pensioengerechtigden; of

c. de waardeoverdracht niet uitvoerbaar is binnen de grenzen van een beheerste en integere bedrijfsvoering.

5. Bij de collectieve waardeoverdracht, bedoeld in dit artikel, is, in afwijking van artikel 91, artikel 145l van toepassing.

6. Indien de wijziging van de beroepspensioenregeling betekent dat een beroepspensioenfonds overgaat van uitvoering van een beroepspensioenregeling die het karakter heeft van een uitkeringsregeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, naar uitvoering van een flexibele premieregeling, legt het beroepspensioenfonds binnen een jaar na de collectieve waardeoverdracht, bedoeld in artikel 145l, gepensioneerden de keuze voor tussen een vastgestelde of variabele uitkering. In afwijking van artikel 81, derde lid, is artikel 88 van overeenkomstige toepassing. De artikelen 55a, 58a, 58b, 58c en 75b zijn van overeenkomstige toepassing.

7. Voor zover een beroepspensioenfonds niet overgaat tot een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 145l, worden de pensioenaanspraken en pensioenrechten die voortvloeien uit de beroepspensioenregeling zoals die luidde voor de wijziging aangemerkt als een te onderscheiden financieel geheel. Hetgeen bij of krachtens de artikelen 121, 124 tot en met 137, 138, voor zover het de haalbaarheidstoets betreft, 140, 142, 144 en 145 is bepaald, wordt toegepast per financieel geheel.

8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 145l. Interne collectieve waardeoverdracht beroepspensioenfondsen bij transitie

1. Een beroepspensioenfonds is op verzoek van de beroepspensioenvereniging bevoegd tot collectieve waardeoverdracht indien de waardeoverdracht ertoe strekt in verband met een wijziging van de beroepspensioenregeling de waarde van pensioenaanspraken of pensioenrechten aan te wenden bij het beroepspensioenfonds overeenkomstig die gewijzigde beroepspensioenregeling.

2. Het voornemen tot waardeoverdracht wordt door het beroepspensioenfonds, onverwijld nadat het besluit tot waardeoverdracht is genomen maar uiterlijk zes maanden voor de beoogde datum van waardeoverdracht, elektronisch gemeld aan de toezichthouder. De toezichthouder kan binnen die periode een verbod tot waardeoverdracht opleggen. De toezichthouder kan de termijn van zes maanden gemotiveerd verlengen met maximaal twee maal drie maanden. De toezichthouder richt een proces in voor de melding van de interne collectieve waardeoverdracht en schrijft voor welke stukken daarvoor benodigd zijn.

3. Het intern toezicht bij een beroepspensioenfonds houdt toezicht op de interne collectieve waardeoverdracht met inbegrip van het aanwenden van het vermogen en legt hierover verantwoording af in het bestuursverslag.

4. Het beroepspensioenfonds stelt het verantwoordingsorgaan in de gelegenheid advies uit te brengen over de voorgenomen collectieve waardeoverdracht met inbegrip van het aanwenden van het vermogen van het beroepspensioenfonds bij de waardeoverdracht. Ten aanzien van dit advies zijn de artikelen 110e, vijfde, zesde en zevende lid, en 211a van overeenkomstige toepassing.

5. Indien het verantwoordingsorgaan of een geleding binnen het verantwoordingsorgaan negatief adviseert over de voorgenomen collectieve waardeoverdracht, informeert het beroepspensioenfonds de beroepspensioenvereniging die het verzoek tot collectieve waardeoverdracht heeft gedaan hierover en vraagt de beroepspensioenvereniging het verzoek tot waardeoverdracht te heroverwegen met inachtneming van het advies van het verantwoordingsorgaan of een geleding van het verantwoordingsorgaan. De beroepspensioenvereniging onderbouwt het resultaat van de heroverweging.

6. Het beroepspensioenfonds heeft de goedkeuring nodig van de raad van toezicht voor elk voorgenomen besluit met betrekking tot de collectieve waardeoverdracht met inbegrip van het aanwenden van het vermogen bij de waardeoverdracht. Artikel 110a, vierde, achtste en negende lid, is van overeenkomstige toepassing.

7. Bij de collectieve waardeoverdracht wordt de overdrachtswaarde door het beroepspensioenfonds zodanig vastgesteld dat de voor mannen en vrouwen te verwerven pensioenrechten gelijk zijn waarbij aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid op basis van dezelfde grondslagen wordt voldaan.

8. Elk beding strijdig met dit artikel is nietig.

9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 145m. Omrekenmethoden en aanwenden vermogen beroepspensioenfonds

1. Voor de waardering van pensioenaanspraken en pensioenrechten bij een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 145l en het aanwenden van het vermogen maakt een beroepspensioenfonds gebruik van de standaardmethode.

2. In afwijking van het eerste lid kan een beroepspensioenfonds gebruik maken van de vba-methode indien deze methode beter de bijzondere kenmerken van de pensioenregeling en het beroepspensioenfonds modelleert en het beroepspensioenfonds het toepassen van de vba-methode onderbouwt in het implementatieplan.

3. Bij toepassing van de standaardmethode wordt voor de waardering van pensioenaanspraken en pensioenrechten gebruik gemaakt van de standaardregel.

4. Bij toepassing van de vba-methode is per cohort de inclusieve marktwaarde van de opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten na de collectieve waardeoverdracht minimaal gelijk aan de inclusieve marktwaarde van de opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten voor de collectieve waardeoverdracht.

5. Bij toepassing van de standaardmethode kan een beroepspensioenfonds na toepassing van de standaardregel afwijken van de uitkomsten voor zover dit nodig is om gelijke aanpassingen van pensioenuitkeringen mogelijk te maken en de verschuiving van vermogen daarvoor binnen de groep pensioengerechtigden blijft.

6. Bij toepassing van de standaardmethode kan een beroepspensioenfonds met een dekkingsgraad waarbij de technische voorzieningen voor meer dan 110% door waarden worden gedekt, na toepassing van de standaardregel afwijken van de uitkomsten mits de waarde van de pensioenaanspraak of het pensioenrecht van iedere deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde tenminste 95% bedraagt van de uitkomst van de standaardregel, na de initiële vulling van een solidariteitsreserve, een risicodelingsreserve of een compensatiedepot. Bij dekkingsgraden tussen 105% en 110% mag 5% van het vermogen verschoven worden, mits deze verschuiving bijdraagt aan de evenwichtigheid van de transitie.

7. Een beroepspensioenfonds is bij de collectieve waardeoverdracht bevoegd om op verzoek van de beroepspensioenvereniging het vermogen, met uitzondering van het minimaal vereist eigen vermogen, van het beroepspensioenfonds aan te wenden voor de initiële vulling van een solidariteitsreserve of risicodelingsreserve of de compensatie van deelnemers door het toekennen van extra pensioenaanspraken, mits:

a. bij toepassing van de standaardmethode: voor de initiële vulling van een solidariteitsreserve of risicodelingsreserve of de compensatie van deelnemers alleen het vermogen wordt aangewend dat op het moment van de collectieve waardeoverdracht niet strekt ter dekking van de technische voorzieningen;

b. bij toepassing van de vba-methode: voor het aanwenden van het vermogen ten behoeve van de compensatie van deelnemers reeds zonder toedeling van de compensatie aan de in het vierde lid genoemde voorwaarde is voldaan; en

c. voor zover het vermogen wordt aangewend voor de compensatie van deelnemers, de verdelingsregels van het vermogen dat hiervoor wordt benut vastliggen.

8. Met inachtneming van het zevende lid, aanhef, kan, in afwijking van het zevende lid, onderdeel a of b, een beroepspensioenfonds dat op het tijdstip van de collectieve waardeoverdracht een dekkingsgraad heeft waarbij de technische voorzieningen voor minder dan 105% door waarden worden gedekt, ten hoogste 5% van de waarde van de opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten aanwenden voor de initiële vulling van een solidariteitsreserve of risicodelingsreserve, de compensatie van deelnemers door het toekennen van extra pensioenaanspraken of het toekennen van extra pensioenrechten aan pensioengerechtigden tot maximaal hun technische voorziening mits:

a. de aanwending is opgenomen in het transitieplan, bedoeld in artikel 145c; en

b. het beroepspensioenfonds advies heeft verkregen van het verantwoordingsorgaan op grond van artikel 145l, vierde lid.

9. Een beroepspensioenfonds kan na de collectieve waardeoverdracht een solidariteitsreserve of risicodelingsreserve hebben die, in afwijking van de artikelen 28d of 28e, een omvang heeft van meer dan 15% van het geheel voor pensioen gereserveerd vermogen of kapitaal inclusief de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve. Voor deze reserve geldt de eis van de maximale omvang van 15% op 1 januari 2037 of zoveel eerder als de omvang van de reserve maximaal 15% is gaan bedragen. Voor het uitdelen uit de reserve boven de maximale omvang van 15% kan worden afgeweken van de artikelen 28d, derde lid, of 28e, derde lid.

10. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over in ieder geval de standaardmethode en de vba-methode.

Artikel 145n. Grenzen aanwenden vermogen bij collectieve waardeoverdracht

1. Een beroepspensioenfonds dat over wil gaan tot een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 145l en een dekkingsgraad heeft waarbij de technische voorzieningen voor minder dan 90% door waarden worden gedekt, neemt tijdig maatregelen die ten tijde van de collectieve waardeoverdracht in de technische voorzieningen zijn verwerkt en doorgevoerd, waardoor de technische voorzieningen van het beroepspensioenfonds bij de collectieve waardeoverdracht ten minste voor 90% door waarden zijn gedekt.

2. Zo nodig in afwijking van artikel 145m, derde en vierde lid, is bij een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 145l, de waarde van de pensioenaanspraak of het pensioenrecht van iedere deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde tenminste 95% van de uitkomst van de toepassing van de standaardregel, tenzij de technische voorziening voor de pensioenaanspraak of het pensioenrecht van de deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde lager is, dan bedraagt de waarde tenminste de technische voorziening.

3. Indien bij een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 145l de waarde van de pensioenaanspraak of het pensioenrecht van een deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde minder bedraagt dan de technische voorziening, kan de waarde voor een andere deelnemer, gewezen deelnemer, aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde niet meer bedragen dan de technische voorziening, tenzij het meerdere een gevolg is van compensatie door het toekennen van extra pensioenaanspraken.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 145na. Ontheffing van regels invaren

1. De toezichthouder kan op aanvraag van een beroepspensioenfonds, geheel of gedeeltelijk, ontheffing verlenen van het bij of krachtens de artikelen 145m, achtste lid, of 145n bepaalde, indien het beroepspensioenfonds aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.

§ 5a.6. Financieel toetsingskader beroepspensioenfondsen tijdens transitie

Artikel 145o. Financieel overbruggingsplan tijdens transitie

1. Een beroepspensioenfonds dat naar verwachting zal overgaan op een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 145l, kan in de periode tot die collectieve waardeoverdracht plaatsvindt, in afwijking van de artikelen 133, 134, of 135, eerste en derde lid, afzien van het jaarlijks indienen van een herstelplan en kan in plaats daarvan jaarlijks een concreet en haalbaar overbruggingsplan indienen dat voldoet aan de daarvoor gestelde voorwaarden.

2. In afwijking van het eerste lid kan een beroepspensioenfonds dat op 1 juli 2025 geen implementatieplan heeft ingediend bij de toezichthouder geen overbruggingsplan indienen voor de jaren 2025 en 2026.

3. In het overbruggingsplan beschrijft het beroepspensioenfonds de financiële situatie van het beroepspensioenfonds in de periode tot het beroepspensioenfonds overgaat tot collectieve waardeoverdracht maar uiterlijk op 1 januari 2027. Het uitgangspunt voor de beschrijving is de dekkingsgraad van het beroepspensioenfonds op 31 december van enig jaar.

4. Een beroepspensioenfonds:

a. onderbouwt in het overbruggingsplan:

1°. waarom het vanuit het belang van deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden een overbruggingsplan indient;

2°. hoe de invaardekkingsgraad is vastgesteld;

3°. hoe de premiedekkingsgraad bijdraagt aan de financiële positie van het beroepspensioenfonds;

4°. hoe zal worden voldaan aan de vereisten van het minimaal vereist eigen vermogen en het vereist eigen vermogen indien het beroepspensioenfonds niet of niet meer gebruik maakt van de regeling voor overbruggingsplannen; en

5°. hoe het rekening heeft gehouden met generatie-effecten in termen van netto-profijt die ontstaan door het indienen van een overbruggingsplan, waarbij deze onderbouwing alleen wordt opgenomen in het eerste overbruggingsplan dat wordt ingediend voor het implementatieplan is ingediend en vervolgens in het eerste overbruggingsplan nadat het implementatieplan is ingediend; en

b. stelt informatie over het overbruggingsplan en de onderbouwing daarvan tijdig ter beschikking van de deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden of verstrekt deze informatie tijdig.

5. Het beroepspensioenfonds stelt het verantwoordingsorgaan in de gelegenheid advies uit te brengen over de vaststelling van het overbruggingsplan. Ten aanzien van dit advies zijn de artikelen 110e, vijfde, zesde en zevende lid, en 211a van overeenkomstige toepassing.

6. Voor de toepassing van artikel 135 telt de vaststelling van een beleidsdekkingsgraad in de periode dat op grond van dit artikel geen herstelplan wordt ingediend mee voor de bepaling hoe veel maal opeenvolgend sprake is van een beleidsdekkingsgraad onder het minimaal vereist eigen vermogen.

7. Artikel 132, tweede lid, onderdeel a en b, is niet van toepassing zolang een beroepspensioenfonds een overbruggingsplan indient. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld voor de toeslagverlening in die situatie.

8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels worden gesteld met betrekking tot de overbruggingsplannen.

Artikel 145p. Verdere uitwerking overbruggingsplannen

1. Een beroepspensioenfonds dat na een of meer jaren overbruggingsplannen te hebben ingediend, in een jaar in plaats van een overbruggingsplan een herstelplan indient bij toezichthouder, doet dit binnen drie maanden na de in het tweede lid, onderdeel b of c, genoemde tijdstippen.

2. Het beroepspensioenfonds dient het overbruggingsplan ter instemming in bij de toezichthouder nadat het beroepspensioenfonds de dekkingsgraad heeft vastgesteld op 31 december van enig jaar. Indien een beroepspensioenfonds voor het jaar 2023 een overbruggingsplan indient, terwijl het beroepspensioenfonds voor het jaar 2023 al een herstelplan heeft waarmee de toezichthouder heeft ingestemd, vervangt dit overbruggingsplan als het is vastgesteld het herstelplan. Het beroepspensioenfonds dient het overbruggingsplan in:

a. in het jaar 2023: uiterlijk 1 september 2023;

b. in de jaren 2024 en 2025: uiterlijk 1 juli 2024 respectievelijk 2025; en

c. in het jaar 2026: uiterlijk 1 april 2026.

3. Het overbruggingsplan heeft steeds een looptijd tot het tijdstip waarop het beroepspensioenfonds verwacht over te gaan tot collectieve waardeoverdracht maar uiterlijk 1 januari 2027.

4. Indien het beroepspensioenfonds op 31 december van enig jaar een dekkingsgraad heeft waarbij de technische voorzieningen voor minder dan 90% door waarden worden gedekt, neemt het binnen drie maanden na het tijdstip waarop het overbruggingsplan moet zijn ingediend maatregelen waardoor de dekkingsgraad van het beroepspensioenfonds direct zodanig wordt dat de technische voorzieningen voor 90% door waarden worden gedekt.

5. Indien een beroepspensioenfonds dat nog geen implementatieplan heeft ingediend een dekkingsgraad heeft waarbij de technische voorzieningen voor minder dan 95% door waarden worden gedekt, werkt het, eventueel in aanvulling op het vierde lid, in het overbruggingsplan uit hoe het in de looptijd van het overbruggingsplan zal komen tot een invaardekkingsgraad waarbij de technische voorzieningen minimaal voor 95% door waarden worden gedekt.

6. In de overbruggingsplannen die worden ingediend nadat het beroepspensioenfonds het implementatieplan heeft ingediend werkt het beroepspensioenfonds, eventueel in aanvulling op het vierde lid, onderbouwd uit hoe het zal komen tot een specifieke invaardekkingsgraad voor het beroepspensioenfonds. De invaardekkingsgraad is de dekkingsgraad die een beroepspensioenfonds nodig heeft om te komen tot een verantwoorde, uitlegbare en evenwichtige overstap naar de uitvoering van de gewijzigde beroepspensioenregelingen en is een financiële uitwerking van de besluitvorming over de gewijzigde beroepspensioenregelingen en de compensatie.

7. Voor zover het bij de maatregelen die in het overbruggingsplan zijn opgenomen een vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten betreft, worden deze voor zover het betreft een vermindering die betrekking heeft op:

a. het vierde lid: direct in de technische voorzieningen verwerkt en direct ofwel in beginsel evenredig gespreid in de tijd doorgevoerd gedurende maximaal de termijn die wordt gebruikt voor het overbruggingsplan, waarbij de eerste termijn wordt doorgevoerd in het jaar waarin het overbruggingsplan is ingediend;

b. het vijfde lid in het overbruggingsplan voor het jaar 2023 of 2024: evenredig gespreid in de tijd gedurende maximaal de termijn die wordt gebruikt voor het overbruggingsplan, waarbij de eerste termijn direct in de technische voorzieningen wordt verwerkt en doorgevoerd in het jaar waarin het overbruggingsplan is ingediend; en

c. het zesde lid in de overbruggingsplannen voor de jaren 2024, 2025 of 2026: direct in de technische voorzieningen verwerkt en direct doorgevoerd in het jaar waarin het overbruggingsplan is ingediend.

§ 5a.7 Aanvullende maatregelen transitieperiode pensioenfondsen

Artikel 145q. Opschorting individuele waardeoverdracht

1. De in artikel 82 genoemde plicht tot waardeoverdracht geldt niet zolang:

a. bij het overdragende pensioenfonds geen waardeoverdracht als bedoeld in artikel 145l heeft plaatsgevonden, maar bij het ontvangende pensioenfonds wel; of

b. bij het ontvangende pensioenfonds geen waardeoverdracht als bedoeld in artikel 145l heeft plaatsgevonden, maar bij het overdragende pensioenfonds wel.

2. Het eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing indien het overdragende pensioenfonds bij de opdrachtaanvaarding, bedoeld in artikel 109a, heeft aangegeven geen gebruik te maken van de mogelijkheid tot waardeoverdracht als bedoeld in artikel 145l.

3. Het eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing indien het ontvangende pensioenfonds bij de opdrachtaanvaarding, bedoeld in artikel 109a, heeft aangegeven geen gebruik te maken van de mogelijkheid tot waardeoverdracht als bedoeld in artikel 145l.

4. De in artikel 82 genoemde plicht tot waardeoverdracht herleeft zodra zowel bij het ontvangende als het overdragende pensioenfonds waardeoverdracht als bedoeld in artikel 145l heeft plaatsgevonden, dan wel indien er sprake is van een situatie als bedoeld in het tweede of derde lid.

NNN

Artikel 146, tweede lid, komt te luiden:

2. Gedragstoezicht is toezicht gericht op de naleving van de normen ten aanzien van voorlichting in ruime zin aan en zorgvuldige bejegening in ruime zin door pensioenuitvoerders van deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden en de normen ten aanzien van de advisering van de deelnemer of gewezen deelnemer bij de uitvoering van premieregelingen met beleggingsvrijheid waarbij de deelnemer of gewezen deelnemer de verantwoordelijkheid voor de beleggingen heeft overgenomen.

OOO

In artikel 171, eerste lid, wordt “26, 35” vervangen door “26, 28a, 28b, 28c, 28d, 28e, 35”, wordt “46 tot en met 59” vervangen door “46 tot en met 59c”, wordt “62, 63, 63a” vervangen door “62, 62a, 63, 63a, 63b”, wordt “91, tweede en achtste lid, 92, tweede en zevende lid”” vervangen door “91, tweede en vierde lid, 92, tweede en vierde lid”, wordt “107, 108” vervangen door “107, 107a, 108”, wordt “116, 117, 118” vervangen door “118” en wordt “123, 124” vervangen door “124, 145f, tweede lid, 145h, 145i, 145j, 145k, derde en vierde lid, 145l, tweede tot en met zevende en negende lid, 145o, derde tot en met zesde lid, en 145p, tweede en vierde lid”.”.

OOOa

In artikel 214 vervalt het twaalfde lid, wordt het dertiende en veertiende lid vernummerd tot het twaalfde en dertiende lid en wordt in het twaalfde lid (nieuw) “onderdelen d en e” vervangen door “onderdelen e en f”.

PPP

In artikel 214a, eerste lid, wordt “Artikel 66, zesde lid” vervangen door “Artikel 66, vijfde lid”.

QQQ

Voor artikel 215 worden de volgende artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 214c. Overgangsrecht gelijke behandeling m/v

1. De artikelen 72, vierde en vijfde lid, 74, eerste lid, 78, achtste lid, 80, eerste lid, onderdeel b, 89, eerste lid, onderdeel a, 89a, derde lid, 91, tweede lid, onderdeel b, 92, tweede lid, onderdeel b, en 145l, zevende lid, zijn van toepassing op pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2007 zijn opgebouwd.

2. De artikelen 72, vierde en vijfde lid, 74, eerste lid, 88, eerste lid, onderdeel b, 89, eerste lid, onderdeel a, en 89a, derde lid, kunnen van toepassing zijn op pensioenaanspraken die voor 1 januari 2007 zijn opgebouwd indien dit is overeengekomen in de beroepspensioenregeling.

3. Artikel 80a, vijfde lid, is van toepassing op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd vanaf 1 januari 2015 en kan van toepassing zijn op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd voor 1 januari 2015 indien dit in de beroepspensioenregeling is overeengekomen.

4. Voor de toepassing van de artikelen 91, 92 en 145l is op pensioenaanspraken die voor de in het eerste lid genoemde datum zijn opgebouwd de eis van individuele actuariële gelijkwaardigheid, bedoeld in artikel 82, vierde lid, van toepassing, tenzij in de beroepspensioenregeling is overeengekomen dat de voorwaarden, bedoeld in de artikelen 91, tweede lid, onderdeel b, 92, tweede lid, onderdeel b, of 145l, zevende lid, van toepassing zijn.

5. Voor zover het bij de toepassing van de artikelen 88, eerste lid, 89, eerste lid, 89a, eerste en tweede lid, 91, eerste lid, 92, eerste lid, of 145l, eerste lid, pensioenaanspraken betreft die als gevolg van een premievrije voortzetting van die pensioenaanspraken worden opgebouwd zijn de artikelen 88, eerste lid, onderdeel b, 89, eerste lid, onderdeel a, 89a, derde lid, 91, tweede lid, onderdeel b, 92, tweede lid, onderdeel b, of 145l, zevende lid, van toepassing indien het recht op die premievrije voortzetting is ontstaan op of na 1 januari 2006.

Artikel 214ca. Overgangsrecht toetredingsleeftijd

Beroepsgenoten van 18 jaar of ouder die op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel VII, onderdeel Fa, van de Wet toekomst pensioenen niet in de beroepspensioenregeling deelnemen, omdat zij jonger zijn dan de op basis van de pensioenregeling gehanteerde toetredingsleeftijd, verwerven pensioenaanspraken vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van artikel VII, onderdeel Fa, van de Wet toekomst pensioenen.

Artikel 214d. Overgangsrecht progressieve premie

1. In afwijking van artikel 23 mag de door of voor een deelnemer verschuldigde premie tot het moment van beëindiging van de deelneming een met de leeftijd oplopend percentage van het loon dat voor de pensioenberekening in aanmerking wordt genomen bedragen, mits:

a. op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen sprake was van een premieregeling met een met de leeftijd oplopend premiepercentage of een uitkeringsregeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, met een met de leeftijd oplopend premiepercentage ondergebracht bij een verzekeraar;

b. de deelneming van de deelnemer reeds was aangevangen waarbij de deelnemer pensioenaanspraken opbouwt, op de dag voordat voor nieuwe deelnemers een beroepspensioenregeling geldt waarbij de premie conform artikel 23 voor alle deelnemers een gelijk percentage van het loon dat voor de pensioenberekening in aanmerking wordt genomen bedraagt, doch uiterlijk op 31 december 2026; en

c. de beroepspensioenregeling niet het karakter heeft van een solidaire premieregeling.

2. In aanvulling op de artikelen 49, eerste lid, en 50, eerste lid, verstrekt de pensioenuitvoerder de deelnemer jaarlijks en bij beëindiging van de deelneming informatie over het hanteren van een met de leeftijd oplopend premiepercentage en de mogelijke effecten bij beëindiging van de deelneming en het aangaan van een nieuwe pensioenregeling. De pensioenuitvoerder stelt deze informatie tevens op zijn website beschikbaar voor de deelnemer.

3. Indien op of na 1 januari 2027 de beroepspensioenregeling zodanig wordt gewijzigd dat de door of voor een deelnemer verschuldigde premie niet langer een met de leeftijd oplopend premiepercentage bedraagt maar een voor alle deelnemers gelijk premiepercentage maakt de beroepspensioenvereniging de effecten van de wijziging van de beroepspensioenregeling en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten voor deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden per leeftijdscohort inzichtelijk.

4. Indien de beroepspensioenregeling na de wijziging, bedoeld in het derde lid, het karakter heeft van een solidaire premieregeling of een flexibele premieregeling met risicodelingsreserve worden de effecten van de wijziging van de beroepspensioenregeling en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten, in ieder geval berekend door:

a. het netto profijt van het ongewijzigd voortzetten van de beroepspensioenregeling af te zetten tegen het netto profijt van het wijzigen van de beroepspensioenregeling en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten, waarbij het netto profijt het verschil is tussen de marktwaarde van de te verwachten pensioenuitkeringen en de marktwaarde van de toekomstige premie-inleg; en

b. de pensioenverwachting bij ongewijzigd voortzetten van de beroepspensioenregeling te vergelijken met de pensioenverwachting bij wijziging van de beroepspensioenregeling en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten, waarbij de pensioenverwachting, voor zover het ouderdomspensioen betreft, wordt weergegeven op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario.

5. Indien de beroepspensioenregeling na de wijziging, bedoeld in het derde lid, het karakter heeft van een premie-uitkeringsregeling worden de effecten van de wijziging van de beroepspensioenregeling en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten, in ieder geval berekend door:

a. het bruto profijt van het ongewijzigd voortzetten van de beroepspensioenregeling af te zetten tegen het bruto profijt van het wijzigen van de beroepspensioenregeling en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten, waarbij het bruto profijt de contante waarde van de toekomstige premie-inleg is; en

b. de pensioenverwachting bij ongewijzigd voortzetten van de beroepspensioenregeling te vergelijken met de pensioenverwachting bij wijziging van de beroepspensioenregeling en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten, waarbij de pensioenverwachting, voor zover het ouderdomspensioen betreft, wordt weergegeven op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario.

6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.

7. Artikel 145d, zevende en achtste lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 214e. Overgangsrecht nabestaandenpensioen

1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder overgangstijdstip verstaan: het tijdstip waarop de pensioenuitvoerder overgaat op uitvoering van een gewijzigde beroepspensioenregeling om te voldoen aan de regels omtrent het nabestaandenpensioen zoals geĂŻntroduceerd met de Wet toekomst pensioenen maar uiterlijk 1 januari 2027.

2. Een persoon die vóór het overgangstijdstip kwalificeerde als partner zoals gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, zoals dat artikel luidde op de dag voor de datum van inwerkingtreding van artikel VII, onderdeel A, van de Wet toekomst pensioenen, blijft als partner in de zin van deze wet aangemerkt zo lang de betreffende relatie tussen de persoon en de beroepsgenoot of gewezen beroepsgenoot wordt voortgezet.

3. Een persoon die voor het overgangstijdstip als partner aanspraakgerechtigde was voor partnerpensioen op opbouwbasis blijft aanspraakgerechtigde voor de tot het overgangstijdstip opgebouwde aanspraak op partnerpensioen, met inachtneming van artikel 68.

4. Een partner of gewezen partner in de zin van de beroepspensioenregeling komt niet in aanmerking voor een partnerpensioen of, zo nodig in afwijking van artikel 68, een bijzonder partnerpensioen op basis van partnerpensioen dat is opgebouwd voor het overgangstijdstip in een pensioenregeling zonder partnerpensioen voor partners in de zin van de beroepspensioenregeling of in een beroepspensioenregeling met een partnerbegrip waaraan deze partner of gewezen partner niet voldeed of zou hebben voldaan.

5. Artikel 32, eerste lid, onderdeel d, is niet van toepassing op een wezenpensioen waarvan de ingangsdatum ligt voor het overgangstijdstip of dat is opgebouwd voor dat tijdstip.

6. Artikel 66, vierde lid, zoals dat komt te luiden na de inwerkingtreding van artikel VII, onderdeel GG, onder 4, van de Wet toekomst pensioenen en artikel 73a zijn van toepassing indien het einde van de deelneming ligt vanaf het overgangstijdstip.

7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 214f. Overgangsrecht premievrije voorzetting bij gesloten beroepspensioenfonds

1. In afwijking van artikel 28 kan opbouw van pensioenaanspraken op grond van een uitkeringsregeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, ook vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen worden voortgezet indien:

a. de uitkeringsregeling wordt uitgevoerd door een beroepspensioenfonds dat een beëindigde beroepspensioenregeling uitvoert en de beroepspensioenvereniging heeft opgehouden te bestaan;

b. het pensioenaanspraken voor ouderdomspensioen betreft die als gevolg van een premievrije voortzetting van die pensioenaanspraken worden opgebouwd;

c. het recht op de premievrije voortzetting is ontstaan voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen.

2. Indien sprake is van premievrije voortzetting in de omstandigheden, bedoeld in het eerste lid, kan, in afwijking van artikel 32 en artikel 214e, de regeling van het nabestaandenpensioen ongewijzigd worden voortgezet.

Artikel 214fa. Overgangsrecht premievrije voorzetting verzekeraar

1. Indien het verwerven van pensioenaanspraken op grond van een uitkeringsregeling, kapitaalregeling of premieregeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, wordt uitgevoerd door een verzekeraar, dan kan de verwerving vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen worden voortgezet indien voldaan wordt aan de voorwaarden uit het tweede lid. Bij toepassing van de eerste zin kan van artikel 28 worden afgeweken.

2. Het verwerven van pensioenaanspraken, bedoeld in het eerste lid, kan worden voortgezet indien:

a. de pensioenaanspraken worden verworven als gevolg van premievrije voortzetting vanwege arbeidsongeschiktheid van de beroepsgenoot of gewezen beroepsgenoot, waarop recht bestaat nadat de arbeidsongeschiktheid 104 weken heeft geduurd of, indien er sprake is van een beroepsgenoot in loondienst, waarop recht bestaat na afloop van de periode, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Ziektewet of, indien de beroepsgenoot of gewezen beroepsgenoot een uitkering uit hoofde van de Ziektewet ontvangt, na afloop van de periode, bedoeld in artikel 29, vijfde en tiende lid, van de Ziektewet; en

b. het recht op premievrije voortzetting vanwege arbeidsongeschiktheid is ingegaan:

1°. voor het tijdstip dat de verzekeraar overgaat op uitvoering van een gewijzigde beroepspensioenregeling als bedoeld in artikel 214g; of

2°. nadat de deelneming vanwege een individuele beëindiging van de deelneming voor afloop van de periode, bedoeld in onderdeel a, is beëindigd waarbij op het moment van einde deelneming de verzekeraar nog niet is overgegaan op uitvoering van een gewijzigde beroepspensioenregeling als bedoeld in artikel 214g en het recht op premievrije voortzetting uiterlijk op 31 december 2028 is ontstaan.

3. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de opbouw van pensioenaanspraken in een premieregeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, uitgevoerd door een premiepensioeninstelling waarbij premievrije voortzetting van deze opbouw vanwege arbeidsongeschiktheid van de beroepsgenoot of gewezen beroepsgenoot is verzekerd bij een verzekeraar. Bij deze verzekerde premievrije voortzetting voldoet de verzekeraar de verschuldigde premie aan de premiepensioeninstelling indien voldaan wordt aan de voorwaarden, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 214fb. Overgangsrecht vrijwillige voortzetting

In afwijking van artikel 65, tweede lid, geldt een termijn van vijftien jaar, voor de deelnemer die gewezen beroepsgenoot is geworden voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, en die gedurende die termijn winst uit onderneming geniet als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

Artikel 214g. Overgangsrecht Wet toekomst pensioenen

1. De Wet verplichte beroepspensioenregeling, zoals die luidde op de dag voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, blijft van toepassing tot het tijdstip dat de pensioenuitvoerder overgaat op uitvoering van een gewijzigde beroepspensioenregeling, maar uiterlijk tot 1 januari 2027. In afwijking van de vorige zin zijn vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van artikel VII, onderdelen A, Fa, Fb, X, Y, Z, AA, BB, CC, FFa, YY, ZZ, ZZa, AAA, JJJ, MMM, NNN, OOO en QQQ van de Wet toekomst pensioenen van toepassing:

a. de artikelen 1, voor zover relevant voor de in dit lid genoemde artikelen en het genoemde hoofdstuk, 22, 59, 59a, 59b, 59c, 60, 61, 62, 62a, 65, 107a, 109a, 110d, 110e, voor zover het betreft de bevoegdheid een oordeel te geven over de keuzes die van invloed zijn op de uitvoeringskosten en het oordeel dat de gemaakte uitvoeringskosten bevat, 139, 214c, voor zover het betreft het overgangsrecht voor artikel 145l, 146, 171, voor zover relevant voor de in dit lid genoemde artikelen en het genoemde hoofdstuk, 241ca, 214d, 214e, 214f, 214fa en 214fb en dit artikel; en

b. hoofdstuk 5a.

2. De pensioenuitvoerder vermeldt het tijdstip van overgang op uitvoering van een gewijzigde beroepspensioenregeling op zijn website en meldt het aan de toezichthouder.

3. Bij uitvoering van een beroepspensioenregeling waarop de Nederlandse sociale en arbeidswetgeving van toepassing is door een pensioeninstelling uit een andere lidstaat, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing voor zover het de Nederlandse sociale en arbeidswetgeving betreft en is het tweede lid van overeenkomstige toepassing voor zover het betreft de vermelding van het tijdstip van overgang op de website.

ARTIKEL VIII WET PRIVATISERING ABP

In artikel 21, vierde lid, van de Wet privatisering ABP wordt “de artikelen 5, 6, 7, 8, 14” vervangen door “de artikelen 5, 6, 7, 14” en wordt “en 39, zesde en zevende lid,” vervangen door “, 39, zesde lid en 39a”.

ARTIKEL IX WET TEMPORISERING VERHOGING AOW-LEEFTIJD

Artikel II, onderdelen B, C, E en F, van de Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd vervalt.

ARTIKEL X WET VERHOGING AOW- EN PENSIOENRICHTLEEFTIJD

Artikel IV, onderdeel Y, van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd vervalt.

ARTIKEL XI WET OP HET NOTARISAMBT

Artikel 113a van de Wet op het notarisambt wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid wordt “4 tot en met 8” gewijzigd in “4 tot en met 7” en wordt “17 tot en met 21 en 25” vervangen door “17 tot en met 21, 25 en 39a”.

2. In het vijfde lid wordt “artikel 8, eerste lid, van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000” vervangen door “artikel 17 van de Pensioenwet”.

ARTIKEL XII ALGEMENE PENSIOENWET POLITIEKE AMBTSDRAGERS

De Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 1, eerste lid, onderdeel d, wordt onder vervanging van de punt aan het slot door een komma toegevoegd “zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen.”.

B

Aan artikel 13, vijfde lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot door een komma toegevoegd “zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen.”.

C

In artikel 13d, eerste lid, wordt na “artikel 18a, zevende lid, van de Wet op de loonbelasting 1964“ ingevoegd “,zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen,”.

D

In artikel 14, derde lid, wordt na “Wet op de loonbelasting 1964” ingevoegd “,zoals deze luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen,”.

E

In artikel 45a, tweede lid, wordt na “Wet op de loonbelasting 1964” ingevoegd “,zoals deze luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen,”.

F

[vervallen]

G

[vervallen]

H

In artikel 165, wordt na “jaren” ingevoegd “tot en met de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen”.

ARTIKEL XIIA ALGEMENE WET BESTUURSRECHT

In artikel 1 van bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht worden in de alfabetische volgorde ingevoegd:

Pensioenwet: de artikelen 150m, tweede lid, 150oa, eerste lid, en 150q, tweede lid, voor zover het beroep niet wordt ingesteld door het pensioenfonds

Wet verplichte beroepspensioenregeling: de artikelen 145l, tweede lid, 145na, eerste lid, en 145p, tweede lid, voor zover het beroep niet wordt ingesteld door het beroepspensioenfonds.

ARTIKEL XIIB BURGERLIJK WETBOEK

Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:

In artikel 626, tweede lid, wordt “de termijn waarover het loon is berekend,” vervangen door “de termijn waarover het loon is berekend, of er binnen deze termijn wel of geen ouderdomspensioen in de zin van de Pensioenwet is opgebouwd,”.

ARTIKEL XIII SAMENLOOP MET WET AANPASSING APPA EN ENKELE ANDERE WETTEN 2021

1. Indien artikel I, onderdeel DDDD, van de Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten 2021 eerder in werking treedt of is getreden dan artikel XI, wordt in het kopje van artikel XI en in de aanhef van dat artikel voor “Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers” steeds gelezen “Algemene pensioen- en uitkeringswet 2021”.

2. Indien artikel I, onderdelen N, QQ, EEE en CCCC, van de Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten 2021 eerder in werking treedt of is getreden dan artikel XI, vervallen de onderdelen C, E, F en G van artikel XI, onder verlettering van de onderdelen D en H tot de onderdelen C en D.

ARTIKEL XIIIA SAMENLOOP VAN WETTEN DIE WIJZINGEN AANBRENGEN IN EEN OF MEER BELASTINGWETTEN

Ingeval de samenloop van wetten die in 2022 of 2023 in het Staatsblad zijn of worden gepubliceerd en wijzigingen aanbrengen in een of meer belastingwetten, niet of niet juist is geregeld, of indien als gevolg van die samenloop onjuistheden ontstaan in de aanduiding van artikelen, artikelonderdelen, verwijzingen en dergelijke in de desbetreffende wetten, kunnen die wetten op dit punt bij ministeriële regeling worden gewijzigd.

ARTIKEL XIIIB ZORGPLICHT MINISTER

Onze Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen draagt er zorg voor dat per 1 januari 2028 het aantal werknemers dat geen deelnemer als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet of artikel 1, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling is, met vijftig procent is gereduceerd ten opzichte van het aantal in 2019.

ARTIKEL XIV MONITORING EN EVALUATIE

1. Onze Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen zendt aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk:

a. binnen vijf jaar na inwerkingtreding van deze wet, voor zover het betreft de voorschriften tijdens de transitieperiode, bedoeld in hoofdstuk 6b van de Pensioenwet en hoofdstuk 5a van de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de geschilleninstantie, bedoeld in artikel 48c van de Pensioenwet en artikel 59c van de Wet verplichte beroepspensioenregeling;

b. binnen vier jaar na het einde van de transitieperiode, waarbij in het bijzonder aandacht zal worden besteed aan het kader voor de pensioenovereenkomsten, de wijzigingen ten aanzien van het nabestaandenpensioen en het fiscale kader waaronder ook het harmoniseren van het fiscale kader van de tweede en derde pensioenpijler;

c. in het jaar 2038, voor zover het betreft het overgangsrecht voor de progressieve premie in artikel 220e van de Pensioenwet en artikel 214e van de Wet verplichte beroepspensioenregeling; en

d. voor zover het de zorgplicht, bedoeld in artikel XIIIB van deze wet, betreft op de volgende data:

1°. 1 oktober 2023;

2°. 1 oktober 2025;

3°. 1 oktober 2027; en

4°. 1 oktober 2028,

waarbij tevens telkens een door het CBS, als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet op het Centraal bureau voor de statistiek, aan het einde van het voorgaande kalenderjaar vastgestelde omvang van het aantal werknemers dat geen deelnemer is als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet of artikel 1, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, wordt meegezonden.

2. Onze Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen monitort en zendt aan de Staten-Generaal tijdens de transitieperiode, bedoeld in hoofdstuk 6b van de Pensioenwet en hoofdstuk 5a van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, tenminste jaarlijks ten aanzien van onderdeel a en ten minste periodiek ten aanzien van onderdeel b, een verslag over de volgende punten met als doel tijdig knelpunten met betrekking tot de voortgang van de transitie te kunnen identificeren en voor zover nodig aanvullende maatregelen te kunnen nemen:

a. het transitiebeeld op hoofdlijnen:

1°. de voortgang van de besluitvorming en implementatie, waaronder de voortgang van de interne collectieve waardeoverdracht, bedoeld in artikel 150m van de Pensioenwet en artikel 145l van de Wet verplichte beroepspensioenregeling;

2°. de transitiekeuzes die zijn gemaakt, waaronder de premiehoogte, de stabiliteit van de uitkering, de hoogte van de premie voor en dekking van het nabestaandenpensioen en de compensatieregeling; en

3°. de ervaringen met de transitie en het nieuwe stelsel van belanghebbenden bij de pensioenregeling, werkgevers, de partijen die de wijziging van de pensioenregeling overeenkomen of zijn overeengekomen, toezichthouders en pensioenuitvoerders; en

b. de doelstellingen:

1°. eerder perspectief op een koopkrachtig pensioen;

2°. het pensioen wordt transparanter en persoonlijker; en

3°. het pensioenstelsel sluit beter aan bij de ontwikkelingen in de maatschappij en op de arbeidsmarkt.

ARTIKEL XV INWERKINGTREDING

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld, waarbij artikel II, onderdelen E en I, kunnen terugwerken tot en met een in dat besluit te bepalen tijdstip en met dien verstande dat artikel I, onderdelen Ca, H , eerste en derde onderdeel en UUU, voor zover het betreft artikel 220ca en artikel VII, onderdeel Fa en onderdeel QQQ, voor zover het betreft artikel 214ca, in werking treden met ingang van 1 januari 2024.

ARTIKEL XVI CITEERTITEL

Deze wet wordt aangehaald als: Wet toekomst pensioenen.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen,

De Staatssecretaris van Financiën - Fiscaliteit en Belastingdienst,

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen,

De Staatssecretaris van Financiën - Fiscaliteit en Belastingdienst,