[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Reactie op de initiatiefnota van het lid Hagen over een nieuw ontwerp voor de kledingindustrie: van wegwerpmaatschappij naar circulaire economie

Initiatiefnota van het lid Hagen over een nieuw ontwerp voor de kledingindustrie: van wegwerpmaatschappij naar circulaire economie

Brief regering

Nummer: 2023D00900, datum: 2023-01-16, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36254-3).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 36254 -3 Initiatiefnota van het lid Hagen over een nieuw ontwerp voor de kledingindustrie: van wegwerpmaatschappij naar circulaire economie.

Onderdeel van zaak 2023Z00344:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2022-2023

36 254 Initiatiefnota van het lid Hagen over een nieuw ontwerp voor de kledingindustrie: van wegwerpmaatschappij naar circulaire economie

Nr. 3 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 januari 2023

De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft mij verzocht voor 15 januari 2023 de beleidsreactie op de initiatiefnota Kleding. Een nieuw ontwerp voor de kledingindustrie: van wegwerpmaatschappij naar circulaire economie,1 van het lid Hagen (D66) aan uw Kamer te sturen. Met deze brief voldoe ik aan dat verzoek.

Met haar initiatiefnota onderstreept het lid Hagen de noodzaak voor ambitieus beleid om de textielsector te verduurzamen en circulair te maken. Ik deel deze ambitie en verwelkom de aandacht voor dit thema en de voorstellen die zijn gedaan. Hieronder ga ik puntsgewijs in op deze voorstellen, gerangschikt onder de verschillende paragrafen uit de initiatiefnota.

I. Radicale transparantie in de modewereld

Voorstel 1. Bepaal wat (on)duurzaam is. In de nota wordt voorgesteld dat het bepalen van wat (on)duurzaam is, noodzakelijk is om greenwashing tegen te gaan.

Het is belangrijk om inzicht te hebben in wat wel en niet duurzaam is in de kledingindustrie, zodat het ook mogelijk wordt producteisen te formuleren en inzichtelijk te maken welk kledingstuk duurzamer is en welke minder duurzaam. Daarom laat Rijkswaterstaat in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) onderzoek doen naar «Wat is duurzaam textiel?». Hierin wordt de duurzaamheid van verschillende materialen, processen en producten onderzocht en wordt een instrument ontwikkeld om dit te meten en te vergelijken. Dat instrument moet inzicht geven in de mate van duurzaamheid van de materialen, processen en producten en de milieu-impact om tot een berekening te komen van een uniforme ecologische voetafdruk.

Het onderzoek start begin 2023 en wordt begin 2024 afgerond. Hierna zal ik de resultaten van dit onderzoek met uw Kamer delen.

In maart 2023 wordt bovendien een nieuw wetsvoorstel van de Europese Commissie verwacht over duurzaamheidsclaims op producten. Het doel van het voorstel is om greenwashing tegen te gaan door de onderbouwing van duurzaamheidsclaims te verplichten en door eisen te stellen aan de beschikbare informatie over het product.

Voorstel 2. Stel eisen aan de informatievoorziening van bedrijven. De nota noemt bijvoorbeeld voortgangseisen op gestelde duurzaamheidsdoelen, groei in productie per jaar, recyclebaarheid van producten en aandeel gebruikt recyclaat en omvang van niet-verkochte goederen. Ook wil het lid Hagen dat de overheid start met pilots met het productpaspoort.

Ik vind ook dat bedrijven in de textielsector transparant moeten zijn over hun impact op het milieu. Daarbij moet onderscheid gemaakt worden tussen transparantie op bedrijfsniveau – dat gebeurt via de EU-richtlijn duurzaamheidsrapportage (Corporate Sustainable Reporting Directive, hierna CSRD) – en transparantie op productniveau – dat naar verwachting mogelijk wordt onder de Kaderverordening Ecodesign voor duurzame producten (Ecodesign for Sustainable Product Regulation, hierna ESPR).

De initiatiefnota pleit voor eisen aan de informatievoorziening van bedrijven over bijvoorbeeld de voortgang op gestelde duurzaamheidsdoelen. De CSRD voorziet hier al in. De richtlijn vereist namelijk dat in het duurzaamheidsverslag een beschrijving wordt gegeven van de door de onderneming vastgestelde tijdgebonden doelstellingen met betrekking tot duurzaamheidskwesties en van de vooruitgang die de onderneming daarop heeft geboekt. De richtlijn is van toepassing op beursvennootschappen (met uitzondering van micro-beursvennootschappen) en op alle grote ondernemingen.

Het ESPR-voorstel zal het naar verwachting mogelijk maken om op productniveau eisen te stellen aan bijvoorbeeld de recyclebaarheid van textielproducten. Ook introduceert het nieuwe regels voor de omgang met onverkochte goederen. Bedrijven kunnen straks verplicht worden om te rapporteren over de hoeveelheid niet-verkochte goederen die zij afdanken. Bedrijven moeten daarbij aangeven om hoeveel producten het gaat, de redenen waarom het product wordt afgedankt, en de manier waarop het wordt afgedankt (bijvoorbeeld via hergebruik of recycling). Daarnaast maakt het voorstel het mogelijk om voor specifieke producten het vernietigen van onverkochte consumentengoederen te verbieden. Het kabinet wil deze passages van de ESPR aangescherpt zien, tot een volledig verbod op het vernietigen van onverkochte goederen, tenzij dit de meest duurzame optie is.

Recyclebaarheid of de toepassing van post-consumer recyclaat (PCR) kan onder ESPR opgelegd worden als een prestatievereiste voor een product. Daarnaast is het mogelijk om via een productpaspoort informatievereisten te stellen aan zowel de recyclebaarheid van een product als de hoeveelheid PCR dat is toegepast.

Er zijn dus verschillende ontwikkelingen die bijdragen aan meer transparantie. Het kabinet ziet daarom geen aanleiding daar op dit moment nog meer verplichtingen aan toe te voegen. Het beeld is dat er op dit punt al voldoende initiatieven in de markt zijn, dus een pilot met productpaspoorten ligt niet direct in de rede. Het is bovendien verstandig om de uitkomst van de onderhandelingen over ESPR af te wachten, zodat duidelijk is hoe een mogelijk productpaspoort eruit moet komen te zien.

Voorstel 3. Een eco-score op kleding. In de initiatiefnota wordt voorgesteld om een systeem te ontwikkelen met de gebruiksvriendelijkheid van de nutri-score.

Ik zou heel graag zien dat op het moment van aanschaf duidelijke en simpele informatie beschikbaar is over de duurzaamheid van een kledingstuk. Er bestaan op dit moment heel veel verschillende soorten duurzaamheidslabels. Het kabinet pleit daarom voor één verplicht Europees label voor textiel. Een dergelijk label kan naar verwachting geregeld worden onder de Kaderverordening Ecodesign voor duurzame producten (ESPR). In het huidige ESPR-voorstel staat namelijk de mogelijkheid om bepaalde informatie-vereisten op te nemen in een label. Ook moet het label mensen in staat stellen om de prestatie van een product makkelijk te vergelijken. Een dergelijk label moet nog nader worden uitgewerkt voor specifieke productgroepen. Nederland zal zich in Brussel voor zo’n label inzetten wanneer de specifieke producteisen voor textiel worden uitgewerkt (dit is naar verwachting vanaf 2024).

Voorstel 4. Hogere boetes op greenwashing. Indiener stelt voor de boetes van de ACM op greenwashing te verhogen naar bijvoorbeeld 1 procent van de jaarlijkse winst.

De Autoriteit Consument & Markt (ACM) kan voor overtredingen van de wetgeving oneerlijke handelspraktijken, waar greenwashing onder valt, al een boete opleggen van maximaal € 900.000 per overtreding of – als dat meer is – 1 procent tot 10 procent van de jaaromzet. Als een onderneming meerdere overtredingen begaat, kan per overtreding zo’n boetebedrag opgelegd worden. Uiteraard kijkt de ACM naar de ernst en omstandigheden en gebruikt zij bij het opleggen van boetes de Boetebeleidsregels. Wat de ACM betreft zijn de huidige boetemogelijkheden passend om greenwashing aan te pakken.

Een ander handhavingsinstrument van de ACM zijn toezeggingen. Partijen kunnen tijdens een onderzoek bij de ACM een gemotiveerd verzoek doen om potentiële overtredingen te staken en de handelspraktijk aan te passen in de vorm van een aanvraag voor een toezegging. Dit is gebeurd bij Decathlon en H&M. Hier zijn geen boetes opgelegd, omdat de bedrijven toezeggingen hebben gedaan. De ACM kan zo’n toezegging bindend verklaren wanneer zij dit doelmatiger acht dan het opleggen van een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom. Toezeggingen zijn overigens niet vrijblijvend. Voor het niet nakomen van een toezegging kan de ACM een boete opleggen van ten hoogste € 900.000, of indien dat meer is, van ten hoogste 10 procent van de omzet van de marktorganisatie.2 In sommige gevallen is het passend dat bijvoorbeeld consumenten worden gecompenseerd of in het geval van Decathlon en H&M een donatie te doen aan goede doelen die zich bezighouden met verduurzaming van de betreffende industrie. De ACM bekijkt per zaak wat het meest doeltreffend en probleemoplossend is, en in dit geval oordeelde de ACM dat de toezegging een geschikt instrument was. Bij een volgend onderzoek naar duurzaamheidsclaims is het goed mogelijk dat een boetetraject wordt ingezet.

Voorstel 5. Een aanpak van keurmerken: Nederland moet, vooruitlopend op de EU, actie ondernemen en de ACM verzoeken hier onderzoek naar te doen.

De ACM heeft duurzaamheid als prioritair thema aangemerkt en heeft het afgelopen jaar een gedragsonderzoek uit laten voeren onder consumenten.3 Daaruit blijkt dat de kennis van consumenten over duurzaamheidskeurmerken kan worden verbeterd. Daarom subsidieert het Ministerie van IenW de Keurmerkenwijzer van Stichting Milieu Centraal.

Het voorstel «Grotere rol voor de Consument bij de Groene Transitie» van de Europese Commissie zorgt er bovendien voor dat de waarde van keurmerken wordt vergroot doordat onafhankelijke controle op het naleven van de eisen wordt voorgeschreven.4 Dat wil zeggen dat controle privaat dient te worden uitgevoerd door een partij die onafhankelijk is van de producent of handelaar. Bovendien moeten certificeringsschema’s toegankelijk zijn voor alle partijen die aan de eisen van het keurmerk willen voldoen. Dit kan bedrijven ertoe bewegen om aansluiting te zoeken bij een bestaand certificeringsschema, wat ervoor kan zorgen dat de bekendheid en overzichtelijkheid van de keurmerken die resteren toeneemt. Het kabinet zet zich er in Brussel voor in dat de certificeringseisen van de onafhankelijke derde partijen eenvoudig openbaar toegankelijk moeten zijn voor consumenten.

In maart 2023 wordt bovendien een nieuw wetsvoorstel van de Europese Commissie verwacht met betrekking tot duurzaamheidsclaims op producten. Het doel van het voorstel is om greenwashing tegen te gaan door de onderbouwing van duurzaamheidsclaims te verplichten en door eisen te stellen aan de beschikbare informatie over het product. Door duidelijkere kaders wat betreft duurzaamheidsclaims zal makkelijker kunnen worden optreden tegen misleidende claims.

Voorstel 6. Een informatieplicht over het retourbeleid van winkels. Als consumenten online kleding bestellen, moeten ze een pop-up krijgen met informatie over wat er gebeurt met kleding als zij die terugsturen.

De initiatiefnemer beoogt met het voorstel dat minder geretourneerde producten worden vernietigd. Het kabinet onderschrijft deze doelstelling. Retourzendingen zijn, naast productiefouten en onverkochte voorraden, één van de categorieën ongebruikt textiel die worden vernietigd. De vernietiging van bruikbare goederen en materialen past niet in een circulaire economie. Nederland zet daarom in op een Europees verbod op vernietiging van onverkochte goederen.

Het kabinet ziet, samen met de initiatiefnemer, graag dat er minder onnodig wordt geretourneerd. Retouren kunnen deels worden voorkomen als de consument vooraf een beter beeld heeft van een product (bijvoorbeeld afmetingen en kleur). Ik zie dat webwinkels zelf al veel kunnen doen zodat er minder kleding geretourneerd wordt en de kleding die geretourneerd wordt, nog wel verkocht kan worden. Daarbij is dus een belangrijke rol weggelegd voor e-commerce partijen zelf. Bedrijven hebben daar ook een financiële prikkel toe en werken daarom onder meer aan de verbetering van productinformatie, data-analyses en het informeren van consumenten over de impact van retouren. Webwinkels gebruiken hun retourbeleid om zich te onderscheiden, en daar wil het kabinet ook ruimte voor laten. We zien nieuwe initiatieven in de markt om retourmisbruik tegen te gaan en ondersteunen die waar mogelijk. De Minister van EZK komt, zoals toegezegd aan uw Kamer bij de behandeling van de begroting van EZK, in het eerste kwartaal van 2023 ook met een beleidsreactie op de voorstellen van de fractie van de Christen Unie in de notitie «Bezorgd over de pakketmarkt».

II. Een bredere verantwoordelijkheid voor producenten

Voorstel 7. Een ambitieuze Eco-design richtlijn. De Eco-design richtlijn moet erop inzetten dat zoveel mogelijk materialen van een hernieuwbare oorsprong worden gebruikt.

Met het eerdergenoemde onderzoek «Wat is duurzaam textiel?» wordt onderzocht welke materialen het duurzaamst zijn. De oorsprong en aard van materialen doet er dus toe. Op basis van de resultaten van dit onderzoek – én het onderzoek naar ambitieuze ESPR-producteisen voor textiel – zal ik in Brussel pleiten voor duurzame producteisen.

In dit kader wil ik bij u terugkomen op het tweeminutendebat van 8 december 2022 over het BNC-fiche naar aanleiding van de Europese Textielstrategie (Handelingen II 2022/23, nr. 33, tweeminutendebat Fiches over duurzame producten de norm maken en de Europese strategie voor duurzaam en circulair textiel). Er is door het lid Hagen (D66) en het lid Agnes Mulder (CDA) tijdens dit tweeminutendebat een motie ingediend waarin de regering is verzocht «in Europa te pleiten om ook de oorsprong van materialen mee te nemen en te onderzoeken of het gebruik van fossiele grondstoffen in kleding afgebouwd dient te worden».5Ik zet mij er tijdens de Europese onderhandelingen voor in dat het ESPR-kader zo ambitieus mogelijk wordt ingericht, in het bijzonder bij de specifieke verordening die naar verwachting wordt ontwikkeld voor textielproducten. Ik laat bovendien onderzoeken wat passende designeisen voor textiel binnen deze verordening zijn, die tot een vermindering van de voetafdruk van de textielsector zullen leiden. Ik zal dit onderzoek – zodra het is afgerond – proactief namens Nederland inbrengen bij de Europese Commissie. Daarmee past deze aangehouden motie heel goed bij het reeds ingezette textielbeleid in Europees verband en kan deze motie bij indiening het advies Oordeel Kamer ontvangen.

Voorstel 8. De uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) textiel gebruiken om circulariteit écht aan te moedigen. Hiervoor doet het lid Hagen de volgende voorstellen:

a. Met producenten in de UPV pilots draaien voor een levenslang recht op reparatie voor consumenten, waardoor kleding veel langer mee kan gaan.

De Europese Commissie werkt aan een «right to repair», een voorstel wordt begin 2023 verwacht. Het idee van het draaien van pilots met producenten in de UPV vind ik op zichzelf sympathiek en breng ik over aan de Stichting UPV Textiel (de producentenorganisatie die is opgericht door brancheverenigingen Modint en INRetail). Wel heb ik vraagtekens bij de haalbaarheid van een levenslang recht op reparatie. Er kan een moment komen dat voor producten reparatie ook vanuit een milieuperspectief niet meer de duurzaamste oplossing is. Het is uiteindelijk aan de producenten hoe ze invulling aan hun uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, zolang ze daarbij de wettelijk gestelde doelstellingen halen. Doelstellingen voor UPV’s richten zich momenteel nog vaak op inzameling en recycling. De komende tijd ga ik verkennen in hoeverre het mogelijk is om het instrument UPV meer te richten op hogere R-strategieën zoals reparatie, refurbishment en hergebruik.

b. De tarieven kostendekkend maken, om hoogwaardig te kunnen inzamelen en recyclen. Daarin moet worden meegenomen: (1) de kosten van herstel of bredere toepassingen die kunnen worden gedaan om opnieuw te kunnen dragen/verkopen, (2) de prijs van de meest hoogwaardige (vezel-tot-vezel) recycling, (3) de kosten voor innovaties in nieuwe recycletechnieken, en (4) de verantwoordelijkheid voor de kosten van textiel dat nog steeds in het restafval eindigt. Het bedrag moet vastgesteld worden door een onafhankelijke partij.

In de UPV textiel worden doelstellingen geformuleerd voor hoogwaardige recycling en voorbereiding voor hergebruik. Producenten worden verantwoordelijk voor een passend inzamelsysteem en een kostendekkend systeem om aan deze doelstellingen te voldoen. Het Rijk stuurt dus via het formuleren en opleggen van ambitieuze doelstellingen en het organiseren van toezicht en handhaving. Dat brengt met zich mee dat er een kostendekkend systeem moet worden opgezet door de partijen in het UPV-systeem. De tarieven stellen zij dan ook zelf vast.

c. Een sterke differentiatie in de tarieven die bedrijven moeten betalen, waarbij bedrijven die de meest hernieuwbare of hoogwaardig gerecyclede materialen gebruiken, of bedrijven die zelf al inspanningen doen om producten hoogwaardige nieuwe levens te geven, het laagste tarief krijgen.

Een UPV levert de grootste bijdrage aan circulariteit als er een sterke prikkel uitgaat naar circulaire productie en design. Daar kan tariefdifferentiatie een belangrijke rol in spelen. Op basis van het Besluit regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid moet een producentenorganisatie reeds indien mogelijk tariefdifferentiatie toepassen. Ik bezie of dit nog nader moet worden geëxpliciteerd of aangescherpt in het Besluit UPV textiel. De Raad van State heeft op 8 december jongstleden advies uitgebracht over het Besluit UPV textiel. Ik verwacht het bijgestelde besluit dit voorjaar bij uw Kamer na te kunnen hangen.

d. Een actievere rol van de rijksoverheid als gespreksleider aan tafel bij het fonds dat het geld van de heffingen uit de UPV beheert.

e. Een formele rol voor andere ketenspelers zoals de gemeente, waardoor zij meer invloed en zeggenschap krijgen over hoe het geld besteed wordt.

Hoewel het beleidsinstrument UPV in algemene zin brede steun geniet, zijn er steeds meer signalen dat de uitvoering beter kan. Dat komt ook terug in deze voorstellen uit de initiatiefnota. We brengen op dit moment de ervaren problemen in kaart bij diverse stakeholders rond de UPV als instrument, waarbij we onder andere kijken naar de rol van de rijksoverheid en de rol van gemeenten en hoe deze ondersteund kunnen worden, zonder daarbij de verantwoordelijkheid (deels) bij producenten weg te halen. Uw Kamer wordt in de eerste helft van 2023 geïnformeerd over de resultaten van dit proces.

f. Een jaarlijkse kennisuitwisseling moet plaatsvinden, georganiseerd door de UPV-fondsen, tussen spelers op een andere plek in de keten, zoals ontwerpers en recyclers, ook in Europees verband.

Dit voorstel breng ik graag over aan de Stichting UPV textiel.

g. Actievere communicatie over de mogelijkheid om een vrijstelling te krijgen van de heffing als een bedrijf zelf een 100 procent gesloten keten heeft weten te organiseren en aan alle eisen voldoet.

Dit punt neem ik graag mee in de voorlichting rond de UPV textiel.

h. Daarnaast vallen op dit moment schoenen niet onder de UPV textiel. D66 wil dat hier ook alvast aan gewerkt wordt.

De uitbreiding van de UPV textiel naar andere productgroepen, zoals schoenen, wordt meegenomen bij de evaluatie van de UPV textiel die binnen vijf jaar na inwerkingtreding wordt uitgevoerd. Om alvast meer zicht te krijgen op de productgroep schoenen, laat ik in 2023 een verkenning doen. Ik zal uw Kamer informeren over de uitkomst van dit onderzoek.

Voorstel 9. Inzetten op grootschalig onderzoek naar waar kleding vanuit Nederland heen wordt gestuurd.

Ik vind dit een goed voorstel en zal daarom Rijkswaterstaat vragen in 2023 een onderzoek te laten uitvoeren naar de bestemmingen van in Nederland afgedankt textiel. Volgens de Massabalans textiel 2018 gaat 84 procent van het ingezamelde textiel naar het buitenland voor sortering, hergebruik en recycling. In het onderzoek worden de bestemmingen binnen en buiten Europa en eventuele vervolgbestemmingen in kaart gebracht. Voor de belangrijkste bestemmingen zal een inventarisatie plaatsvinden naar wat er ter plekke gebeurt met het textiel: hergebruik op de tweedehandsmarkt, afvalverwerking, recycling, verbranding, stort. Ook worden de milieu-impact en de risico’s van de export naar deze bestemmingen geïnventariseerd.

III. De strijd aan met microplastics en vervuilende stoffen

Het lid Hagen doet in haar initiatiefnota een aantal voorstellen voor het tegengaan van microplastics uit kleding. Hieronder geef ik eerst aan wat mijn inzet is op het gebied van microplastics. Daarna ga ik kort in op de specifieke voorstellen die worden gedaan.

Algemene inzet op bronaanpak textiel om microplastic te beperken en te voorkomen

De Europese Commissie is voornemens om in de eerste helft van 2023 een breed beleidspakket te presenteren om microplasticvervuiling in het milieu aan te pakken. Textiel is naar verwachting één van de bronnen die de Commissie zal adresseren in haar beleidspakket. Nederland is voorstander van maatregelen op Europees niveau, omdat de impact daarvan het grootst is.

Nederland zal zich bij de onderhandelingen over het voorgestelde beleidspakket inzetten voor maatregelen zo vroeg mogelijk in de keten, bijvoorbeeld producteisen voor synthetisch textiel en bijvoorbeeld door middel van een industriestandaard voor vezelverlies en een afgiftelimiet. Om dit goed te kunnen doen, is nog kennisopbouw nodig. Daarom is vanuit het Ministerie van IenW eerder dit jaar € 230.000 geïnvesteerd in deze kennisopbouw met een onderzoek naar een meetmethode voor microplasticvezels uit textiel in water. Deze kennis is nodig om gericht maatregelen te kunnen treffen om microplastics uit textiel te kunnen beperken. De inzet zal ook gericht zijn op stappen later in de keten, bijvoorbeeld op maatregelen in de productiefase zoals het industrieel voorwassen. Maatregelen nog later in de keten bij gebruik en afdank van textiel kunnen ook een belangrijke bijdrage leveren, maar de voorkeur gaat in eerste instantie uit naar maatregelen eerder in de keten omdat het effect daar het grootste is. Als blijkt dat het Europese maatregelenpakket tekortschiet, is het goed om aanvullende nationale maatregelen te treffen.

Voorstel 10. Stel regels op voor het voorwassen van textiel. Hiermee worden producenten verplicht kleding een aantal keer voor te wassen in industriële wasmachines met een filter voor microplastics.

Dit is een goed voorstel dat Nederland ook zal bepleiten in Europa.

Voorstel 11. Ontwikkel een industriestandaard voor vezelverlies en stel een maximum in voor vezelverlies

Ook voor dit voorstel geldt dat ik van harte bereid ben dit te bepleiten op Europees niveau. Het lijkt er ook op dat de Europese Commissie dit zal onderbrengen in de ESPR-verordening.

Voorstel 12. Verplicht wasmachinefilters in nieuwe wasmachines vanaf 2025/2027.

Het verplichten van wasmachinefilters kan een bijdrage leveren aan het terugdringen van microplastics uit textiel. De Commissie heeft aangekondigd om een dergelijke verplichting verder te onderzoeken op de doeltreffendheid van de maatregel, voorafgaand aan de herziening van de Ecodesign-verordening voor wasmachines die eind 2025 wordt verwacht. Op basis van de impact-analyse die de Commissie laat uitvoeren, zal ik mijn standpunt bepalen. Een nationale verplichting is vooralsnog niet aan de orde.

Voorstel 13. Neem het gebruik van chemicaliën op in de Eco-design richtlijn.

Chemicaliën staan al geruime tijd op de radar, er bestaat al een aantal (Europese) kaders waarin het gebruik van (gevaarlijke) chemische stoffen in (onder ander) producten wordt gereguleerd. Zo is in november 2020 een verbod van kracht geworden op het gebruik van onder meer kankerverwekkende stoffen in textiel via de Europese chemicaliënverordening REACH (Annex XVII, entry 72).

Met de huidige herziening van de Eco-designrichtlijn wordt het mogelijk per productgroep te bepalen om in productpaspoorten informatie op te nemen over het gebruik van (gevaarlijke) chemische stoffen in die productgroep. Hier gaat het om chemische stoffen die hergebruik en recycling kunnen belemmeren. Er zijn dus voldoende mogelijkheden in wettelijke kaders om het gebruik van (gevaarlijke) chemische stoffen waar nodig te beperken of verbieden.

IV. Écht circulaire ketens

Voorstel 14. Ruim baan aan kennis en investeringen voor circulaire businessmodellen. De initiatiefnota bepleit intensivering van bestaande inzet op ondersteunen van circulaire bedrijfsmodellen. De overheid moet een partner zijn in navigeren en verkrijgen van financieringsmogelijkheden. En er moet een gestandaardiseerde norm komen voor circulaire bedrijven zodat financiële instellingen financieringsvoorwaarden kunnen bepalen en hiermee onderscheid kunnen maken tussen oude en nieuwe circulaire bedrijfsmodellen.

De transitie van een lineaire naar een circulaire economie is een systeemtransitie en vergt ook fundamenteel andere bedrijfsmodellen. Uit diverse onderzoeken blijkt dat het inderdaad voor veel circulaire bedrijfsinitiatieven lastig(er) is om financiering te krijgen. Financiers ervaren tegelijkertijd ook belemmeringen om te investeren in circulaire bedrijven. Dat heeft onder meer te maken met de huidige risicobeoordeling door financiële instellingen. Vanuit het Rijk werken we al op diverse manieren aan het oplossen van deze knelpunten:

– Circulaire ondernemers kunnen met vragen terecht bij het Versnellingshuis Nederland Circulair. Hier krijgen bedrijven advies, tools en toegang tot relevante netwerkpartners. Een voorbeeld is de financieringstool voor circulaire ondernemingen. Het Versnellingshuis ondersteunt bedrijven die samenwerken om een keten circulair te maken.

– De werkgroep «financiering circulaire economie» is een samenwerkingsverband tussen financiële instellingen en het Rijk. In februari 2022 heeft de werkgroep een roadmap ontwikkeld met acties om knelpunten voor de financiering op te lossen. Er wordt onder andere gewerkt aan het aanpassen van risicomodellen, het verbeteren van meetmethodes voor circulaire businesscases en het ontwikkelen van instrumentarium waardoor circulaire initiatieven beter financierbaar worden.

– Ook verschijnt er binnenkort een rapport over het financieringslandschap voor circulaire businesscases. Met een aantal aanbevelingen ga ik aan de slag, zoals het beter geschikt maken van bestaand instrumentarium voor circulaire businessmodellen.

– Op Europees niveau en nationaal niveau spelen er diverse trajecten ter stimulering van duurzame financiering die ook voor circulaire businessmodellen behulpzaam zijn. Het gaat hierbij onder meer om de ontwikkeling van een Europese taxonomie voor duurzame investeringen, rapportagevereisten voor grotere bedrijven en de beleidsagenda voor duurzame financiering van de Minister van Financiën.

– Met de MIA/Vamil stimuleert de overheid investeringen in innovatieve milieuvriendelijke bedrijfsmiddelen. In 2022 is het jaarlijkse beleidsbudget structureel met € 30 miljoen verhoogd. Dit komt met name ten goede aan investeringen in een klimaatneutrale en circulaire economie.

– Met de Regeling groenprojecten stimuleert de overheid de financiering van innovatieve projecten waarmee milieuwinst wordt gerealiseerd die boven de wettelijke norm ligt. De regeling is in 2022 herzien. Hierbij zijn de mogelijkheden voor circulaire technieken verruimd.

– Ook biedt het EU-subsidieprogramma LIFE mogelijkheden voor het stimuleren van circulaire projecten.

Voorstel 15. Belemmerende wet- en regelgeving onder de loep nemen. Dat betekent dat er een nieuwe definitie van afval moet komen. Ook moet worden gekeken naar waar bestaande wet- en regelgeving lineaire bedrijfsmodellen juist een oneerlijk voordeel geeft, zoals bij regels voor uitverkoop.

De definitie van afval volgt uit Europese regelgeving en kan ik niet eenzijdig aanpassen. Ik heb in het kader van de herziening van de Europese Kaderrichtlijn afvalstoffen gepleit voor verduidelijking van de huidige afvaldefinitie. Helaas wordt dit niet meegenomen in de aankomende herziening. Zowel in EU-verband als nationaal blijf ik mij inzetten voor meer duidelijkheid over de afvalstatus van materialen, inclusief van textiel.

Als het gaat om wet- en regelgeving die te weinig circulaire bedrijfsmodellen bevorderen of regelgeving over uitverkoop, ben ik bereid te inventariseren om welke wet- en regelgeving het gaat en waar eventuele knelpunten zitten. Als er suggesties bij uw Kamer leven, ben ik graag bereid die te onderzoeken. Vervolgens kan ik bezien of het mogelijk en wenselijk is die regels aan te passen. Daarbij moet ik wel direct aangeven dat een gedeelte van deze wet- en regelgeving op EU-niveau is geregeld. De mogelijkheid om dit nationaal aan te passen is soms beperkt. Een deel van de wetgeving ligt ook op het terrein van de Minister van EZK.

Voorstel 16. In Europees verband kijken naar het introduceren van een belasting op «virgin materiaal».

Het gebruik van grondstoffen brengt veelal negatieve externe effecten met zich mee in Nederland en daarbuiten. Dit zijn (milieu)kosten die niet direct bij de veroorzaker van de schade terechtkomen en daarom niet of niet volledig worden meegenomen in bijvoorbeeld de prijs van nieuwe materialen. De prijs van nieuwe materialen ligt vaak lager dan de prijs van secundaire materialen. Daardoor is er geen financiële prikkel voor bedrijven om bijvoorbeeld gerecyclede materialen te gebruiken. Het belasten van nieuwe grondstoffen kan een prikkel zijn om de vraag naar secundaire materialen te stimuleren.

De meest toegepaste materialen in textiel zijn polyester en katoen. De productie van katoen vindt buiten Europa plaats. Om het gebruik van secundaire abiotische grondstoffen te bevorderen binnen de Europese Unie kan daarom een grondstofheffing aan de Europese buitengrenzen behulpzaam zijn. Het is daarbij van belang dat niet alleen de grondstoffen zelf, maar ook de grondstoffen in producten die worden geïmporteerd evenredig worden belast. Door zowel de grondstoffen zelf als de grondstoffen in producten te belasten ontstaan er geen weglekeffecten. De uitvoering van een dergelijke maatregel is complex, vergt veel afstemming en informatie. Het kabinet gaat samen met de Europese Commissie de vereisten en mogelijkheden voor een dergelijke heffing in de toekomst verkennen.

Ook is het mogelijk om via niet-financiële instrumenten de vraag naar recyclaat te bevorderen, wat leidt tot schaalvergroting van gerecycled textiel. Onder de ESPR-wetgeving is het mogelijk om de toepassing van recyclaat in nieuwe producten verplicht te stellen. Nederland zal zich daar in Brussel voor inzetten wanneer de specifieke producteisen voor textiel worden uitgewerkt (naar verwachting in 2024). Ook de invoering van de UPV textiel draagt hieraan bij door bedrijven doelstellingen op te leggen voor het recyclen van textiel.

Tot slot

Er gebeurt ontzettend veel op het gebied van textiel. En het is goed om te zien dat er toenemende aandacht is voor het onderwerp. De voorstellen uit de initiatiefnota van het lid Hagen zijn heel waardevol en versterken het beleid voor circulair textiel. Er valt nog een wereld te winnen als het gaat om het verduurzamen en meer circulair maken van de textielketen en de ideeën die daarover leven, neem ik graag mee in de beleidsvorming. Ik kijk ernaar uit om met de indiener en andere leden van uw Kamer hierover in gesprek te gaan.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
V.L.W.A. Heijnen


  1. Kamerstuk 36 254, nr. 2.↩︎

  2. Artikel 12m, lid 2, van de Instellingswet ACM.↩︎

  3. Voor het onderzoek, zie: Onderzoek naar de invloed van duurzaamheidskeurmerken op consumenten (acm.nl).↩︎

  4. Kamerstuk 22 112, nr. 3424.↩︎

  5. Kamerstuk 22 112, nr. 3564.↩︎