[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Lijst van vragen inzake kabinetsreactie op CPB onderzoek Ongelijkheid en herverdeling (Kamerstuk 35925-IX-31)

Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Financiën (IXB) en de begrotingsstaat van Nationale Schuld (IXA) voor het jaar 2022

Lijst van vragen

Nummer: 2023D01302, datum: 2023-01-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2023D01302).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2022Z11808:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


2023D01302 LIJST VAN VRAGEN

De vaste commissie voor Financiën heeft over een brief van de Minister van Financiën over de kabinetsreactie op het CPB-onderzoek Ongelijkheid en herverdeling (Kamerstuk 35 925 IX, nr. 31) de navolgende vragen ter beantwoording aan de Minister voorgelegd.

De voorzitter van de commissie,

Tielen

De adjunct-griffier van de commissie,

Lips

Nr Vraag
1 Hoe hoog dient een realistisch netto besteedbaar inkomen (vóór enige herverdeling door de overheid) in Nederland te zijn om te kunnen voorzien in alle primaire basisbehoeften zoals huisvesting, voedsel, energie, zorg, onderwijs, oudedagsvoorziening, et cetera? Kan hierbij een onderscheid worden gemaakt per uitgavencategorie (inclusief de verschuldigde belastingen/heffingen)?
2 In hoeverre wijkt de AOW-uitkering (bij volledige opbouw) af van het benodigde realistische netto besteedbare inkomen (vóór enige herverdeling door de overheid)? Welke verklaring is daarvoor te geven?
3 In hoeverre wijkt het bijstandsniveau af van het benodigde realistische netto besteedbare inkomen (vóór enige verdere herverdeling door de overheid)? Welke verklaring is daarvoor te geven?
4 In hoeverre wijkt het basisbehoeftenbudget, zoals gehanteerd door het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), af van het benodigde realistische netto besteedbare inkomen (vóór enige herverdeling door de overheid)? Welke verklaring is daarvoor te geven?
5 In hoeverre wijkt het niet-veel-maar-toereikendbudget, zoals gehanteerd door het SCP, af van het benodigde realistische netto besteedbare inkomen (vóór enige herverdeling door de overheid)? Welke verklaring is daarvoor te geven?
6 Hoe hoog is het huidige netto besteedbaar inkomen (vóór herverdeling door de overheid, maar na belastingen) per inkomensdeciel, op minimumloonniveau, bij een modaal inkomen, 1,5x modaal en 2x modaal? Hoe hoog dient dit te zijn om zonder herverdeling te kunnen voorzien in de primaire basisbehoeften?
7 Hoe hoog dient het bruto-inkomen te zijn bij de huidige belastingdruk (zoals gehanteerd door het CPB, dus inclusief bijvoorbeeld de indirecte belastingen) om het realistisch benodigde netto besteedbaar inkomen (vóór enige herverdeling door de overheid) te bereiken? Hoeveel wijkt dit af van het huidige modale bruto inkomen?
8 Klopt het dat de helft van alle huishoudens, waarnaar het CPB verwijst, een gemiddeld bruto jaarinkomen heeft van 17.524 euro (vóór herverdeling)? Wat is de samenstelling van deze huishoudens? Kan dit per inkomensdeciel worden opgesplitst in leeftijd, migratieachtergrond, aantal gezinsleden, bijstandsgerechtigdheid, dienstverband en ondernemerschap? Hoeveel personen van de totale bevolking omvatten deze huishoudens?
9 Klopt het dat de helft van de huishoudens in Nederland een gemiddeld bruto jaarinkomen (17.524 euro) heeft dat lager ligt dan het bruto minimumloon, sociaal minimum dan wel AOW? Welke verklaring is daarvoor te geven?
10 Kan er een overzicht worden vertrekt van het aantal huishoudens en het aantal personen (absoluut en relatief) dat in armoede leeft per inkomensdeciel?
11 Klopt het dat de helft van de huishoudens effectief meer ontvangt (22.541 euro) aan belastingen en toelagen dan dat zij aan jaarinkomen hebben (17.524 euro)? Zo ja, is dat vergelijkbaar met andere aan Nederland gelijkende westerse landen?
12 Klopt het dat de helft van alle huishoudens (vanaf een inkomen van 54.865 euro), effectief meer belastingen betalen dan ontvangen en derhalve verantwoordelijk zijn voor de volledige inkomsten van het Rijk? Wat is de samenstelling van deze huishoudens? Kan dit per inkomensdeciel worden opgesplitst in leeftijd, migratieachtergrond, aantal gezinsleden, bijstandsgerechtigdheid, dienstverband en ondernemerschap? Hoeveel personen van de totale bevolking omvatten deze huishoudens?
13 Kan per inkomensdeciel (en de top tien procent, de top één procent en de top 0,01 procent) in absolute bedragen de (gesaldeerde) bijdrage aan de rijksinkomsten dan wel de rijksuitgaven worden weergegeven?
14 Wat moet worden verstaan onder de categorie «toegerekende huur» in figuur 3.2?
15 Acht u, gelet op het feit dat voor ongeveer 80 procent van alle huishoudens (figuur 4.2) geldt dat zij meer aan indirecte belastingen betalen dan aan inkomstenbelasting, maar voor de lagere inkomensgroepen de indirecte belastingen relatief zwaar op het inkomen drukken, het wenselijk om deze belastingen (bijvoorbeeld de omzetbelasting) te verlagen? Waarom wel, dan wel waarom niet?
16 Is in de Policy Brief CPB eveneens de verschuldigde dividendbelasting op vermogen meegenomen in de categorie «belastingen op inkomen en vermogen»?
17 De Policy Brief van het CPB is gebaseerd op cijfers uit 2016. Is rekening gehouden met nieuwe maatregelen die vermogen sedertdien zwaarder belasten?
18 Kan er een overzicht, inclusief de aanvullende overheidsinkomsten per maatregel, worden verstrekt van alle maatregelen die sinds 2016 genomen zijn die vermogen zwaarder belasten?
19 Kunt u een overzicht verstrekken van alle maatregelen, inclusief het bijbehorende tijdspad, die u nog voornemens bent om in te voeren (aangaande het verkleinen van de ongelijkheid tussen het belasten van arbeid en het belasten van vermogen)?
20 Kunt u, gelet op het feit dat volgens de Policy Brief van het CPB de inkomens(on)gelijkheid in Nederland stabiel is, in internationaal perspectief laag en het laagste in Europa, aangeven of het uiteindelijk daadwerkelijke besteedbare netto inkomen van huishoudens in internationaal perspectief laag of hoog is?
21 Kunt u, gelet op het feit dat in de kabinetsreactie wordt gesteld dat ongelijkheid hoort bij de normale werking van de economie en dat dit eveneens er voor zorgt dat werken en ondernemen voldoende loont, aangeven hoe u werken dan wel ondernemen stimuleert nu blijkt dat de gemiddelde belastingdruk voor nagenoeg alle huishoudens (t/m P90-P99, figuur 4.1) min of meer gelijk is?
22 Welke maatregelen neemt u zodat 99 procent van de huishoudens vermogen kunnen opbouwen en behouden om zodoende de vermogensongelijkheid te verkleinen?
23 Bent u voornemens om overige beleidskeuzes te maken die zorgen voor een stimulans van vermogensopbouw onder 99 procent van alle huishoudens? Zo ja, welke?
24 Bent u voornemens om de belasting op arbeid te verlagen om zodoende het inkomen uit werk en vermogen gelijker te belasten?
25 Welke spaarbuffer acht u wenselijk voor huishoudens om financiële tegenvallers op te kunnen vangen? Hoeveel huishoudens beschikken over een dergelijke spaarbuffer?
26 Volgens het CPB zit het beschikbare vermogen voornamelijk in spaartegoeden, beleggingen, de waarde van het eigen huis, overig onroerend goed en pensioenvermogen. Welke van deze categorieën wil u zwaarder dan wel lichter belasten om vermogensongelijkheid tegen verkleinen? Wat zijn de gevolgen van het zwaarder belasten van één of meerdere van deze vermogenscategorieën voor de inkomensdecielen? Kan hierbij specifiek aandacht besteed worden aan de 50 procent huishoudens lagere inkomsten (P0-P50), maar die desalniettemin voor hun inkomen afhankelijk zijn van een aanzienlijk deel vermogen aldus figuur 3.2 (tussen de 25 procent en de 50 procent)?
27 Kunt u, gelet op het feit dat in de kabinetsreactie staat: «In het begin van de 21e eeuw was het inzicht van economen dat het niet wenselijk is om vermogen zwaar te belasten. Dit zou leiden tot een uitvlucht van deze vermogens naar landen waar de belasting op winst en vermogen lager is. Dit zien we ook gebeuren: vermogens worden verplaatst naar landen met lagere belastingen.» aangeven of het inzicht van economen omtrent het (te zwaar) belasten van vermogen nog immer valide is nu tevens feitelijk geconstateerd wordt dat vermogens ook daadwerkelijk verplaatst worden? Wat is het huidige inzicht onder economen omtrent het belasten van vermogen (voor zover het gewijzigd is), wanneer is dat inzicht gewijzigd en bestaat er brede consensus onder economen? Wijkt dit inzicht af van fiscalisten?
28 Hoe bent u voornemens om de top één procent (80.000 huishoudens) en meer specifiek de top 0,01 procent (800 huishoudens), gericht zwaarder te belasten zonder dat deze huishoudens hun toevlucht zoeken tot landen met lagere (vermogens)belastingen, zoals bijvoorbeeld België?
29 Hoe bent u voornemens om de top één procent (80.000 huishoudens) en meer specifiek de top 0,01 procent (800 huishoudens), zwaarder te belasten, zonder dat de overige 99 procent van de huishoudens en meer specifiek de 50 procent van de huishoudens die nu al afhankelijk zijn van herverdeling, geconfronteerd worden met hogere belastingen?
30 Is de huidige gemiddelde belastingdruk (van ongeveer 40 procent, in figuur 4.1) van het beschikbare inkomen wenselijk? Zo niet, hoeveel lager dan wel hoger zou dit volgens u moeten zijn en waarom?
31 Kunt u aangeven in welke mate het mogelijk was om in de jaren ’80 met een (enkel) modaal inkomen vermogen op te bouwen in de vorm van een eigen woning en in welke mate dat heden met een (enkel) modaal salaris nog mogelijk is?
32 Kan het optellen van vermogensinkomsten bij het inkomen en vervolgens middels eenzelfde regime belasten bijdragen aan een gelijkere belasting op werk en vermogen?
33 Kan worden aangegeven in hoeverre de invoering van het tweeschijvenstelsel debet is aan het feit dat de meeste inkomensgroepen een ongeveer gelijke belastingdruk hebben in plaats van dat deze progressief is?
34 Welke belastingen zijn meegenomen in figuur 4.1 van de Policy brief? Zitten hierin ook lokale lasten en milieubelastingen? Hoe zou deze figuur eruitzien als daadwerkelijk alle belastingen waren meegenomen? Zou dit de figuur nog verder regressief maken?
35 Welke stappen gaat u zetten om het belastingstelsel minder regressief te maken? Kan het effect daarvan worden gekwantificeerd?
36 Hoe kan het kabinet betogen dat «Voor het overgrote deel van de Nederlandse bevolking geldt dat sterkste schouders de zwaarste lasten dragen», terwijl de belastingen regressief uitpakken?
37 Welke positieve effecten heeft een bepaalde mate van scheefheid van de vermogensverdeling? Op welk niveau is de vermogensongelijkheid optimaal om deze positieve effecten te bereiken?
38 Hoeveel vermogens worden heden naar landen verplaatst met lagere (vermogens)belasting, welke landen zijn dat en kunt u hierbij de absolute en relatieve gemoeide bedragen en budgettaire samenhangende aspecten weergeven?
39 Op welk niveau is de inkomensongelijkheid optimaal om deze positieve effecten te bereiken?
40 Kunt u de gemiddelde belastingdruk (figuur 4.1) afzetten tegen de nominale belastingdruk, de marginale belastingdruk en de verschillen verklaren? Kunt u per inkomensdeciel absolute bedragen verstrekken?
41 Uit de Policy brief blijkt dat het belastingsysteem minder herverdelend is dan gedacht: was dit bekend?
42 Klopt het dat het draagkrachtbeginsel een van de heersende principes is in het Nederlandse belastingstelsel, maar dat dit in praktijk niet zo uitwerkt?
43 Is het verenigbaar met het basisprincipe van het Nederlandse belastingsysteem «de sterkste schouders dragen de zwaarste lasten» dat de totale belastingdruk ongeveer gelijk is voor verschillende inkomensgroepen?
44 Wat is de inkomensbandbreedte voor de 10 procent hoogste inkomens en hoe is de verdeling daarbinnen?
45 Wat is de inkomensbandbreedte voor de één procent hoogste inkomens en hoe is de verdeling daarbinnen?
46 Wat levert een vermogensbelasting van 0,5 procent op vermogens boven 500.000 euro op?
47 Wat levert een vermogensbelasting van één procent op vermogens boven één miljoen euro op?
48 Op welke manieren kan herverdeling via meer progressie in het belastingstelsel worden omgevormd?
49 In hoeverre zijn ondernemingswinsten als «opgepotte winsten» (CPB) te zien en in hoeverre is dit ondernemingsvermogen waartoe een aandeelhouder geen toegang heeft?
50 Schept het een realistisch beeld voor de beschikbaarheid over vermogen dat alle ondernemingswinsten en vennootschapsbelasting, et cetera worden toegerekend aan huishoudens die aandelen houden?
51 Wat is de invloed van de levensloop van mensen op het beeld dat uit het CPB-onderzoek komt?
52 Hoe kunnen bedrijfsbelastingen en overige collectieve uitgaven aan huishoudens worden toegerekend?
53 Waarom zijn premies sociale zekerheid gemaximeerd op een bepaalde inkomensgrens?
54 Wat bedoelt het CPB met «daarmee laten we de herverdelende werking van belangrijke elementen van de sociale zekerheid niet in deze policy brief», met betrekking tot het meenemen van (pensioen)uitkeringen naast marktinkomens (bladzijde 7 van het CPB-rapport)?
55 Wat is de invloed van AOW en aanvullende pensioenuitkeringen op de inkomensverdeling?
56 Waarom zit de ophogingsfactor Nationale Rekeningen niet in de hoogste één procent inkomen?
57 In hoeverre leidt meer inkomensgelijkheid ook tot meer vermogensgelijkheid?
58 Hoe sterkt is de correlatie tussen meer inkomen en relatief minder consumptie en meer sparen?
59 Worden studiebeurzen ook meegenomen voor inkomen en herverdeling?
60 Klopt het dat lagere inkomensgroepen meer gebruik maken van producten met accijnzen (fossiele brandstoffen, tabak en alcohol), dus niet alleen relatief ten opzichte van hun inkomen en hoe kan een goede balans worden gevonden tussen inkomensgelijkheid en stimuleren van gewenst gedrag met betrekking tot deze accijnzen?
61 Ten onrechte wordt vaak geroepen dat de inkomensongelijkheid groeit in Nederland. Wat zou hiervan de bron of oorzaak kunnen zijn?
62 Kunt u, gelet op het feit dat volgens het IBO vooral de top één procent aanzienlijk vermogender is «dan gedacht», aangeven door wie wat werd gedacht?
63 Zij er, gelet op het feit dat als de directe en indirecte belastingen bij elkaar op worden geteld. de belastingdruk voor de meeste inkomensgroepen gelijk is, hetgeen duidelijk is te zien in figuur 3 die de verdeling van de totale belastingdruk inzichtelijk maakt, ook gegevens bekend van de spreiding BINNEN een bepaald deciel?
64 Kunt u, gelet op het feit dat het kabinet net als het IBO maatregelen in de inkomens (o.a. giftenaftrek) ziet om vermogensverdeling te sturen, aangeven hoe deze inkomensmaatregelen doorwerken op de vermogensverdeling?
65 Kunt u, gelet op het feit dat u aangeeft in de toekomst belastingen meer te willen inzetten voor gedragsverandering, een uitputtend overzicht geven van de reeds bestaande belastingen die primair gedragsverandering beogen, van welke gedragsverandering die maatregelen exact beogen en de vastgestelde (in)effectiviteit van deze belastingen publiceren? Kunt u hierbij specifiek ingegaan op de belastingdruk voor lagere inkomensgroepen in dit kader?
66 Kunt u een uitputtend en specifiek overzicht geven van gedrag dat u onwenselijk acht, waarom u het onwenselijk acht en welke aanvullende gedragsveranderende belastingen u voornemens bent om in te voeren? Waaruit blijkt de effectiviteit van die (nog in te voeren) belastingen?
67 In hoeverre hebben de huidige (geïmplementeerde) klimaatmaatregelen een negatief dan wel positief effect op de koopkracht van huishoudens? Kunt u dit uitsplitsen per inkomensdeciel?
68 Kunt u uiteenzetten waar de totale kosten en ontvangsten (niet gesaldeerd) van alle huidige (geïmplementeerde) klimaatmaatregelen neerslaan per inkomensdeciel?
69 Kunt u een uitputtend overzicht geven van alle (directe en indirecte) geïmplementeerde klimaatmaatregelen? Kunt u het beoogde en gerealiseerde klimaatdoel per maatregel weergeven, de budgettaire opbrengst dan wel kosten per maatregel en het beoogde (en daadwerkelijk gerealiseerde) gedragseffect per klimaatmaatregel evalueren?
70 Kunt u inzicht geven in de absolute en relatieve bestedingen van huishoudens aan ontmoedigingsgoederen en diensten per inkomensgroep?
71 Kunt u aangeven in welke mate de doelen (klimaatdoelen, verlagen aanschafprijs woningen starters, betere balans belasting op arbeid en vermogen) zijn behaald door het verhogen van de overdrachtsbelasting?
72 Is door beleggers de verhoging van de overdrachtsbelasting verdisconteerd in hogere huren?
73 Maken de maatregelen, gelet op het feit dat het IBO zich vooral richt op de top één procent van de meest vermogenden, maar de maatregelen zich richten op de overige 99 procent, niet alleen door inkorting van de eerste schijf vennootschapsbelasting en het verhogen van het tarief naar 19 procent wat het echte (kleinere) mkb raakt, maar ook verdere versobering Ondernemersfaciliteiten voor IB-ondernemers (afbouw zelfstandigenaftrek), terwijl volgens de Kleinbedrijf Index Q3 2022 ruim meer dan 50 procent van kleine ondernemers minder dan het minimumloon verdient, de vermogensverdeling niet juist schever, refererend naar de brief van 20 september 20221?
74 Zou, gelet op het feit dat de top één procent volgens het IBO 26 procent van het vermogen heeft, niet rekening moeten worden gehouden met pensioenen, ondernemingsvermogen en de correlatie met inkomens (die volgens een artikel het top 1%-aandeel terugbrengen naar vijf procent)?
75 Deelt u de conclusies van het IBO dat de vermogensverdeling in Nederland in de afgelopen 15 jaar stabiel is gebleven en dat het CBS zelfs concludeerde dat deze scheefheid afvlakt? Zo ja, waar ligt dan volgens u de noodzaak tot fiscale maatregelen?
76 Aan welke niet fiscale maatregelen denkt u, als u in uw brief kansengelijkheid noemt, om kansengelijkheid te verbeteren?
77 Wat behelst de «ophogingsfactor Nationale Rekeningen» (in figuur 3.2) die voor bijna alle inkomensdecielen, min of meer, tien procent van het inkomen uitmaakt? Hoe is die bepaald per inkomensdeciel?
78 Welke verklaring is te geven voor het relatief grote aandeel aan vermogen («toegerekende huur», «beleggingsinkomsten pensioenen», «inkomen uit kapitaal» en «ingehouden winsten») in het inkomstendeciel P10–20 ten opzichte van de huishoudens die in inkomstendecielen P20 tot en met P99 zitten?

  1. Kamerstuknummer 36 200, nr. 4.↩︎