Appreciatie moties ingediend tijdens het plenaire debat over de excuses voor het Nederlandse slavernijverleden en een in te stellen bewustwordingsfonds
Slavernijverleden
Brief regering
Nummer: 2023D03413, datum: 2023-01-31, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36284-26).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: H.G.J. Bruins Slot, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Ooit CDA kamerlid)
Onderdeel van kamerstukdossier 36284 -26 Slavernijverleden.
Onderdeel van zaak 2023Z01436:
- Indiener: H.G.J. Bruins Slot, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Volgcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2023-02-02 15:29: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2023-02-16 11:30: Procedurevergadering commissie Binnenlandse Zaken (Procedurevergadering), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2023-04-06 14:30: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2022-2023 |
36 284 Slavernijverleden
Nr. 26 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 31 januari 2023
Tijdens het plenaire debat over de excuses voor het Nederlandse slavernijverleden en een in te stellen bewustwordingsfonds op 25 januari jl. (Handelingen II 2022/23, nr. 44, debat over de excuses voor het Nederlandse slavernijverleden en een in te stellen bewustwordingsfonds), hebben diverse leden moties ingediend. Een aantal is nadien gewijzigd, waarbij ik heb toegezegd deze gewijzigde moties per brief van appreciatie te voorzien. In gewijzigde vorm verzoeken deze moties het volgende:
De gewijzigde motie van het lid lid Kuzu c.s. (Kamerstuk 36 284, nr. 19) verzoekt de regering om de werking van het fonds te evalueren, daaruit te destilleren welke projecten een duurzame bijdrage leveren aan permanent bewustwording over de doorwerking van het slavernijverleden en daarna met een voorstel te komen waarin wordt aangegeven of, hoe en met welke middelen het fonds, of onderdelen van het fonds, een structureel vervolg krijgt.
Ik ben voornemens om de maatregelen uit de kabinetsreactie te evalueren en de kamer daarvan op de hoogte stellen. Ik laat deze motie daarom «oordeel kamer», met dien verstande dat ik niet vooruit kan lopen op de uitkomsten van deze evaluatie.
De gewijzigde motie van het lid Sylvana Simons c.s. (Kamerstuk 36 284, nr. 23) verzoekt de regering om niet alleen het veranderen van achternamen te faciliteren voor nazaten van tot slaafgemaakten, maar mits uit dialogen met nazaten blijkt dat deze wens breed wordt gedragen, ook de zoektocht naar waar men exact vandaan komt, door middel van DNA-onderzoek in samenwerking met academische instituten zonder winstoogmerk, zoals bijvoorbeeld het Erasmus Medisch Centrum, te faciliteren,
Het kabinet erkent de betekenis van meer inzicht in de herkomst van tot slaaf gemaakten. Op 19 december jl. heeft de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, namens het kabinet, per brief aan de eilandsraad en het bestuurscollege van Saba de toezegging gedaan, om «samen met de Sabanen te onderzoeken wat een zorgvuldige en grondige manier is om deze geschiedenis te reconstrueren. Hiervoor kijken we samen naar alle beschikbare mogelijkheden, zoals genealogisch onderzoek in de archieven, het nazoeken van scheepsverslagen, maar ook naar DNA-onderzoek.»
Ik laat deze motie «oordeel kamer», met als voorstel om de uitkomsten van de gesprekken op Saba over dit onderwerp af te wachten. Ook merk ik hier nogmaals op dat eventueel toekomstig herkomstonderzoek, zoals in de motie wordt voorgesteld, bekostigd dient te worden uit de € 200 mln. van het fonds, waarvan de invulling in samenwerking met nazaten en betrokken partijen plaatsvindt.
De gewijzigde motie van het lid Sylvana Simons c.s. (Kamerstuk 36 284, nr. 25) overweegt dat met name de volgende punten weinig zijn besproken maar zeker aandacht en invulling verdienen: de repatriëring van de stoffelijke resten van totslaafgemaakte mensen, ontwikkelingsprogramma’s voor de inheemse bevolkingen van de voormalige koloniën, het oprichten van culturele instellingen, het adresseren van de publieke gezondheidscrisis onder nazaten van totslaafgemaakten, het uitroeien van analfabetisme onder nazaten, en psychosociale rehabilitatie van nazaten; verzoekt de regering om in de komende dialogen met nazaten de bovenstaande onderdelen van het CARICOM tienpuntenplan expliciet te behandelen als deel van ons gezamenlijke helingsproces voor een gelijkwaardige toekomst,
Tijdens het debat gaf ik aan dat het merendeel van deze elementen reeds betrokken worden bij de uitwerking van de kabinetsreactie en van het gesprek daarover met het Caribisch deel van het Koninkrijk en Suriname. Daarom merk ik deze motie aan als «oordeel kamer».
Wel heb ik tijdens het debat benadrukt dat het kabinet niet kan en wil voldoen aan de onderdelen van het tienpuntenplan die ingaan op de eisen tot (individuele) herstelbetalingen en kwijtschelding van schulden.
De gewijzigde motie van lid Sylvana Simons c.s. (Kamerstuk 36 284, nr. 24) verzoekt de regering een brede diversiteit aan burgers uit Nederland, Suriname en het Caribische gedeelte van het Koninkrijk te betrekken bij het bespreken van wat er achter de komma nodig is.
Zoals het kabinet ook in de kabinetsreactie heeft aangegeven zal het fonds van € 200 mln. in samenwerking met nazaten en andere betrokken partijen worden ingevuld. Hierbij streven wij ernaar om perspectieven vanuit verschillende hoeken mee te nemen in de organisatie en verdere uitvoering van de maatregelen. Daarom merk ik deze motie aan als «oordeel kamer».
De gewijzigde motie van het lid Ceder c.s. (Kamerstuk 36 284, nr. 21) verzoekt de regering in de opdracht voor het herdenkingscomité meerjarig aandacht voor blijvende saamhorigheid tussen gemeenschappen in het Koninkrijk en Suriname op te nemen.
De specifieke organisatie en taakinvulling van het herdenkingscomité wil het kabinet nader invullen met nazaten en andere betrokken partijen. Wel heeft het kabinet in de kabinetsreactie reeds aangegeven dat bij oprichting dit comité de vraag wordt meegegeven «of de jaarlijkse herdenking op 1 juli in samenhang met het Caribische deel van het Koninkrijk en Suriname plaats zou kunnen vinden.» Daarom merk ik deze motie aan als «oordeel kamer».
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
H.G.J. Bruins Slot