[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de voortgang van de implementatie van de Omgevingswet (Kamerstuk 33118-246)

Omgevingsrecht

Inbreng verslag schriftelijk overleg

Nummer: 2023D04139, datum: 2023-02-03, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2023D04139).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2023Z01210:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


2023D04139 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Binnen de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken hebben de onderstaande fracties enkele vragen en opmerkingen over de brief van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening d.d. 26 januari 2023 inzake de voortgang van de implementatie van de Omgevingswet (Kamerstuk 33 118, nr. 246).

De voorzitter van de commissie,

Hagen

De adjunct-griffier van de commissie,

Honsbeek

Inhoudsopgave

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie

Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie

II Antwoord/ reactie van de Minister

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennis genomen van de brief over de voortgang van de implementatie van de Omgevingswet. Deze leden constateren dat de belangrijkste conclusie – in overleg met medeoverheden, bedrijfsleven en rijkspartijen – is dat de invoering van de Omgevingswet is uitgesteld naar 1 januari 2024. Zij constateren dat de technische kwalificaties van belang zijn voor de werking van het stelsel. Kan de Minister toelichten hoe zeker hij ervan is dat deze nu wel in goede staat zijn?

Zij zijn verder benieuwd op welk manier de Minister heeft getoetst of de bestuurlijke partners en het bedrijfsleven klaar zijn voor inwerkingtredingsdatum op 1 januari 2024. Kan de Minister aangeven hoe de Omgevingswet bij kan dragen aan de realisatie van de grote ruimtelijke opgaven in Nederland?

Daarnaast zijn zij benieuwd of het juist is dat in de planketen tijdens IKT-3 belangrijke software functionaliteiten ontbraken en wat de gevolgen zijn van het feit dat deze nog niet zijn getest? Wat betekent dit voor de mogelijkheden om omgevingsplannen te wijzigen?

Tot slot zijn deze leden benieuwd wat de consequenties zijn als de Omgevingswet niet op 1 januari 2024 wordt ingevoerd. Kan de Minister aangeven wat de consequenties (financieel en maatschappelijk) zijn van een mogelijk nog latere invoering van de Omgevingswet?

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken die staan geagendeerd voor het schriftelijk overleg Voortgang van de implementatie van de Omgevingswet. Deze leden vinden het goed om te lezen dat de invoering van de Omgevingswet doorgang lijkt te vinden op 1 januari 2024 en dat er brede overeenstemming is wat betreft dit besluit, bij zowel medeoverheden, het bedrijfsleven als andere organisaties. Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen die ze aan de Minister willen voorleggen.

Zij lezen dat het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) technisch voldoende gereed is voor invoering van de Omgevingswet, maar dat er nog wel genoeg werk te doen is voor het verder ontwikkelen van het DSO als geheel. Zij vragen zich af op welke vlakken het DSO verdere ontwikkeling behoeft en of de ervaringen van medeoverheden en andere organisaties genoeg meegenomen worden in de verdere ontwikkeling van het DSO als geheel.

Zij lezen daarnaast dat één van de redenen voor dit laatste uitstel is dat medeoverheden zodoende de tijd krijgen om het DSO verder eigen te maken. Deze leden vragen zich af hoe de Minister ervoor gaat zorgen dat ook kleinere medeoverheden en organisaties genoeg gelegenheid en capaciteit hebben om zich het DSO voldoende eigen te maken, en zo een zo soepel mogelijke invoering gerealiseerd kan worden.

Zij merken op dat experts stellen dat het echt verbeteren van de Omgevingswet, los van het ICT-gedeelte, pas plaats zal vinden na invoering. Immers, dan zijn de praktische effecten van de Omgevingswet pas goed zichtbaar. Die experts verwachten dat onderdelen van de Omgevingswet bij de rechter getoetst zullen worden. Deze leden merken tevens op dat de Minister recentelijk een plan naar buiten heeft gebracht met een viertal pijlers om de woningbouw te versnellen. Zij vragen zich af of de invoering van de Omgevingswet niet op gespannen voet staat met de versnellingsplannen van de Minister. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat de invoering van de Omgevingswet tot zo min mogelijk vertraging gaat leiden met betrekking tot woningbouwplannen?

Deze leden merken op dat er bij (mede)overheden en organisaties nog zorgen leven wat betreft de Wet kwaliteitsborging die tegelijk wordt ingevoerd met de Omgevingswet. Er is in het hele land over vele sectoren een tekort aan personeel en voor invoering van de Wet kwaliteitsborging zijn veel nieuwe kwaliteitsborgers nodig. Zij vragen zich af of met het uitstellen van de Omgevingswet ook de Wet kwaliteitsborging wordt uit gesteld met een half jaar. Daarnaast vragen zij zich af hoe het staat met het werven van voldoende kwaliteitsborgers voor de inwerkingtreding van de wet en wat de Minister doet om te kunnen garanderen dat er bij inwerkingtreding ook genoeg kwaliteitsborgers zijn zodat woningbouwplannen geen vertraging oplopen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de voortgangsbrief implementatie van de Omgevingswet. Deze leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen.

Zij betreuren het dat de invoering van de Omgevingswet wederom is uitgesteld, maar hechten bovenal belang aan een verantwoorde en zorgvuldige invoering van de Omgevingswet, en begrijpen in dat kader dat gemeenten en het bedrijfsleven meer voorbereidingstijd wordt geboden.

Deze leden lezen dat het DSO technisch voldoende gereed is voor inwerkingtreding, maar dat dit niet betekent dat er geen werk meer te doen is in de ontwikkeling van het DSO als geheel. Zij vragen of dit uitgebreider kan worden toegelicht en of er voldoende tijd is om deze ontwikkelingen uit te voeren.

In aanloop naar de inwerkingtreding van de Omgevingswet kunnen er al veel randvoorwaardelijke zaken worden geregeld door de gemeenten. Zij zijn benieuwd hoe dit vanuit de Rijksoverheid wordt gecoördineerd.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voortgangsbrief over de Omgevingswet. Zoals bekend hebben deze leden inhoudelijke bezwaren bij de Omgevingswet, maar hebben zij ook zorgen over de invoeringsproces. Naar aanleiding van de voortgangsbrief en de bijlagen hebben zij voor dit moment een aantal vragen en zorgen die zij graag met de Minister delen.

Allereerst voor wat betreft de inhoud van de wet. De Omgevingswet is bedacht in een periode waarin het Rijk juist minder bemoeienis wilde hebben met de ruimtelijke ordening in Nederland. De afgelopen jaren is echter – gelukkig, zo vinden deze leden – een nieuwe trend zichtbaar en wil het Rijk meer een sturende rol op zich nemen. Zij zijn blij met deze ontwikkeling. De vraag dient zich echter aan of de gedachte van de Omgevingswet en de systematiek nog wel past bij het nieuwe denken over hoe de ruimtelijke ordening moet worden aangestuurd. Kan de Minister hier een reflectie op geven? Zou de Minister als hij nu voor de keuze zou staan om te beginnen met de Omgevingswet nog steeds dezelfde systematiek hebben voorgesteld? Welke inhoudelijke verbeteringen ziet hij voor zich om meer regie van de Rijksoverheid beter te borgen in de Omgevingswet?

Over het proces van de invoering van de Omgevingswet hebben deze leden ook een aantal vragen en zorgen. Zij lezen dat de Minister graag spoedig een definitief besluit wil nemen over de invoeringsdatum omdat dit van belang is voor de decentrale overheden en voor andere bij de uitvoering betrokken organen. Uiteraard begrijpen zij deze wens om duidelijkheid. Toch zijn zij van mening dat louter deze wens om snel duidelijkheid te krijgen niet van doorslaggevende aard mag zijn. Alvorens definitief tot invoering over te kunnen gaan zal duidelijk moeten zijn of de wet en het DSO voldoende werken om de ruimtelijke ordening niet vast te laten lopen. Zij hechten daarom veel waarde aan een actueel advies van het Adviescollege ICT. Dit Adviescollege heeft in december 2022 een advies uitgebracht waarin zij aangeven dat doorgegaan moet worden op de ingeslagen weg, maar dat er door alle partijen stevig geïnvesteerd zou moeten worden in het verder uitwerken van de maatregelen uit het plan van aanpak en het implementeren hiervan. Het Adviescollege stelt in dat advies ook dat het effect van de maatregelen op het testen in de IKT fase 3 slechts beperkt is. Daarom vinden deze leden het lastig te beoordelen of er op dit moment daadwerkelijk bepaald kan worden dat – zoals de Minister in de voortgangsbrief schrijft – het DSO technisch voldoende gereed is om het besluit over de inwerkingtreding te nemen. Waar baseert de Minister deze conclusie precies op? Hoe verhoudt deze conclusie zich tot de voornoemde passage over het advies van het Adviescollege uit december 2022 waarin wordt gesteld dat de effecten van de maatregelen slechts beperkt zijn? Kan de Minister een overzicht geven van de precieze stand van zaken van de 19 aanvullende maatregelen en per maatregel aangeven waarom het effect volgens de Minister inmiddels wel als voldoende kan worden beoordeeld?

Tot slot hebben deze leden op dit moment nog een vraag over de financiën van de invoering van de Omgevingswet. Kan een actueel schematisch overzicht gegeven worden van de kosten die het Rijk, de provincies, de gemeenten, de waterschappen, de Omgevingsdiensten en andere uitvoeringsorganisaties hebben gemaakt om de wet in te voeren en het DSO op orde te krijgen? Kan hierbij ook aangegeven worden welke tekorten er zijn, hoe deze worden opgelost en wat de afspraken zijn over de toekomstige tekorten die mogelijk nog zullen ontstaan? Is het de verwachting dat als het DSO eenmaal zou werken de beheerskosten hoger uitvallen omdat er meer maatregelen zijn genomen om het DSO te laten werken?

Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennis genomen van de brief met betrekking tot de voortgang van de implementatie van de Omgevingswet. Deze leden vinden het verstandig dat het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet opnieuw is uitgesteld. Zij onderschrijven de wens van de gemeenten om minstens zes maanden de tijd te hebben om de nodige stappen voor het inregelen van deze wet zorgvuldig te kunnen zetten. Bij deze brief hebben zij enkele vragen.

Deze leden lezen dat partijen van mening zijn dat het DSO voldoende technisch gereed is om een moment van inwerkingtreding vast te stellen. Zij vragen op welke gronden deze mening is gebaseerd en op welke wijze deze conclusie getrokken is. Zij vragen wat er gewijzigd is ten opzichte van het laatste uitstelmoment om deze conclusie te rechtvaardigen. Zij vragen welke zaken die eerder blokkerend werkten weggenomen zijn, en op welke wijze dit is gedaan.

Deze leden merken op dat, ondanks dat het DSO voldoende technische gereed zou zijn, bepaalde functionaliteiten nog niet beschikbaar zijn, waardoor gebruik gemaakt zal moeten worden van Tijdelijke Alternatieve Maatregelen (TAM). Zij vragen de Minister deze TAM’s toe te lichten, vragen hoe deze zich verhouden tot het huidige instrumentarium, of dat sprake is van een nieuw instrument dat op termijn nogmaals vervangen zal worden. Vervolgens vragen zij of het niet werkzamer is om te wachten tot het moment dat de DSO in zo’n mate gereed is dat er geen TAM’s meer nodig zijn, maar het DSO in eenmaal geheel ingevoerd kan worden. Zij vragen wanneer wel verwacht wordt het volledige DSO te kunnen gebruiken.

Zij constateren dat de oorspronkelijke ingangsdatum van 1 januari 2018 inmiddels meer dan vijf jaar geleden is. Zij vragen of deze langjarige vertraging heeft geleid tot reflectie op nut- en noodzaak van deze wet, en zo ja, waar dat toe heeft geleid. Tevens vragen zij of en hoe rekening wordt gehouden met de inmiddels gewijzigde houding ten opzichte van het ruimtelijk beleid naar een meer sturende ruimtelijke ordening en of dit consequenties heeft voor de implementatie van de Omgevingswet. Zij vragen of de uitgangspunten van de wet meer dan vijf jaar na dato niet te liberaal en te vrijblijvend zijn voor ons drukke land.

Deze leden vragen hoe de Minister er zorg voor draagt dat bij de overgang naar de Omgevingswet geen vertraging optreedt voor woningbouwprojecten. Zij verlangen daarbij een grondige toelichting, aangezien hierover zorgwekkende signalen rondgaan. Zij vragen de Minister hoe hij voorkomt dat de invoering van de Omgevingswet een extra hobbel gaat vormen in de bouwopgave.

Zij zijn tot slot van mening dat duidelijkheid van implementatie ook betekent dat eventueel uitstel van de implementatie tijdig aangegeven wordt. Zij vragen of de Minister dit onderschrijft, en hoe dit praktisch vorm krijgt, bijvoorbeeld met een go/no-go moment. Tevens vragen zij wanneer de Minister deze duidelijkheid over eventueel uitstel uiterlijk zal bieden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie

Het lid van de BBB-fractie heeft met interesse kennisgenomen van de brief van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 26 januari 2023.

Dit lid heeft er kennis van genomen dat de voorwaarden voor inwerkingtreding volgens de informatie van de Minister voldoende zijn ingevuld en dat de datum van inwerkingtreding van 1 januari 2024 draagvlak bij de betrokken partijen heeft.

Zij vraagt de Minister om de Kamer per ommegaande op de hoogte te stellen als er zich zaken voordoen die inwerkingtreding op 1 januari 2024 mogelijk in gevaar brengen. Graag hoort zij ook van de Minister of en op welke manier gemeenten worden gecompenseerd voor deze langere periode tussen de door hen reeds getroffen voorbereidingen en de datum van inwerkingtreding die zorgen voor extra kosten op het gebied van kennisoverdracht.

II Antwoord/ Reactie van de Minister