[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Fiche: Ouderschapsverordening

Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Brief regering

Nummer: 2023D04379, datum: 2023-02-03, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-22112-3596).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 22112 -3596 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie.

Onderdeel van zaak 2023Z01865:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2022-2023

22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 3596 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 februari 2023

Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 7 fiches die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).

Fiche: Ouderschapsverordening

Fiche: Richtlijn Strafbaarstelling schending van beperkende maatregelen van de EU (Kamerstuk 22 112, nr. 3597)

Fiche: Richtlijn materieel insolventierecht (Kamerstuk 22 112, nr. 3598)

Fiche: Richtlijn en verordening betreffende btw-regels voor het digitale tijdperk (Kamerstuk 22 112, nr. 3599)

Fiche: Zevende wijziging administratieve samenwerkingsrichtlijn belastingen (Kamerstuk 22 112, nr. 3600)

Fiche: Verordening, richtlijn en mededeling wijziging Europees marktinfrastructuurraamwerk (EMIR 3 review) (Kamerstuk 22 112, nr. 3601)

Fiche: Een verordening en richtlijnen voor eenvoudigere en flexibelere regels voor beursnoteringen (mkb-)bedrijven (Kamerstuk 22 112, nr. 3602)

De Minister van Buitenlandse Zaken,
W.B. Hoekstra

Fiche: Ouderschapsverordening

1. Algemene gegevens

a) Titel voorstel

Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning van beslissingen en de aanvaarding van authentieke akten inzake afstamming en betreffende de invoering van een Europese akte van afstamming.

b) Datum ontvangst Commissiedocument

7 december 2022

c) Nr. Commissiedocument

COM(2022) 695

d) EUR-Lex

EUR-Lex – 52022PC0695 – EN – EUR-Lex (Europa.eu)

e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing

SWD(2022) 391,

SWD(2022) 392,

SEC(2022) 432.

f) Behandelingstraject Raad

Raad Justitie en Binnenlandse Zaken

g) Eerstverantwoordelijk ministerie

Ministerie van Justitie en Veiligheid, in nauwe samenwerking met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

h) Rechtsbasis

Artikel 81, lid 3, Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU)

i) Besluitvormingsprocedure Raad

Unanimiteit

j) Rol Europees Parlement

Raadpleging

2. Essentie voorstel

a) Inhoud voorstel

Voorstel van de Europese Commissie (hierna: Commissie) voor een ouderschapsverordening die ervoor moet zorgen dat wanneer ouderschap in een bepaald EU-land is gevestigd, dit in de hele EU wordt erkend zodat kinderen hun rechten in grensoverschrijdende situaties behouden, ook wanneer een kind binnen de EU reist of verhuist. De verordening beoogt juridische duidelijkheid te verschaffen voor alle gezinnen die zich in een grensoverschrijdende situatie binnen de EU bevinden, ongeacht de samenstelling en ongeacht het doel of de achtergrond van de grensoverschrijdende situatie.

Het EU-recht, zoals uitgelegd door het Europees Hof van Justitie, bepaalt nu ook al dat de in een lidstaat vastgestelde afstamming, waar dit raakt aan het recht van vrij verkeer van personen, in alle andere lidstaten moet worden erkend voor zaken als toegang tot het grondgebied, verblijfsrecht en non-discriminatie ten opzichte van de eigen onderdanen. Voor de overige rechten die voortvloeien uit het nationale afstammingsrecht bestaat die verplichting momenteel niet.

Het voorstel biedt kinderen in grensoverschrijdende situaties aanspraak op de rechten die hen op grond van hun afstamming toekomen. Daarbij gaat het om zaken als naam, erfopvolging, alimentatie, voogdij of het recht van ouders om als wettelijk vertegenwoordiger van het kind op te treden.

Op het gebied van afstamming vertoont de nationale wetgeving van de lidstaten belangrijke verschillen wat betreft de rechterlijke bevoegdheid, het toepasselijke recht en de mogelijkheden om afstammingsrelaties uit andere lidstaten te erkennen. Hierdoor kunnen juridische belemmeringen ontstaan voor gezinnen die zich in een grensoverschrijdende situatie bevinden. Gezinnen moeten soms administratieve of zelfs gerechtelijke procedures instellen om de afstamming te laten erkennen. Deze zijn niet alleen duur en tijdrovend, maar hebben ook een onzekere uitkomst. Het voorstel heeft dan ook tot doel de grondrechten van kinderen te beschermen, gezinnen rechtszekerheid te bieden en de juridische kosten en lasten te verminderen, zowel voor de betrokken gezinnen als voor de administratieve en gerechtelijke stelsels van de lidstaten.

De belangrijkste elementen van het voorstel zijn de aanwijzing van de bevoegde rechter en het toepasselijk recht, de wederzijdse erkenning van de afstamming en de introductie van een Europees certificaat van afstamming.

Met de aanwijzing van de bevoegde rechter worden in het voorstel de gerechten van de lidstaten vastgesteld die bevoegd zijn in zaken die verband houden met afstamming. Met de aanwijzing van het toepasselijk recht wordt geregeld dat in de meeste gevallen op de vaststelling van de afstamming het recht van toepassing zal zijn van de lidstaat waar de persoon die bevalt ten tijde van de bevalling haar gewone verblijfplaats heeft. Als die regel ertoe leidt dat de afstamming voor slechts één ouder wordt vastgesteld, zorgen alternatieve opties ervoor dat de afstamming ook ten aanzien van de andere ouder kan worden vastgesteld. De regels voor de wederzijdse erkenning van de afstamming zien op de erkenning van rechterlijke beslissingen en authentieke akten waarbij de afstamming wordt vastgesteld of de vastgestelde afstamming wordt bewezen. In de regel moet de afstamming die in een bepaalde lidstaat is vastgesteld, ook in alle andere lidstaten worden erkend, zonder dat daar een speciale procedure voor nodig is.

Ten slotte wordt een Europees certificaat van afstamming ingevoerd: kinderen (of hun wettelijke vertegenwoordigers) kunnen een Europees certificaat van afstamming aanvragen bij de lidstaat die de afstamming heeft vastgesteld, en dat desgewenst gebruiken om de afstamming in alle andere lidstaten aan te tonen. De Commissie stelt een geharmoniseerd modelcertificaat voor, dat in de hele EU geldig is. Een dergelijk certificaat zou voor gezinnen facultatief zijn; zij krijgen het recht om het aan te vragen en er in de hele EU de afstamming mee te staven.

Het voorstel vormt een aanvulling op andere regels van het internationaal privaatrecht van de EU, waaronder die inzake erfopvolging. Het materiële familierecht wordt niet geharmoniseerd. Dat blijft de bevoegdheid van de lidstaten.

Verder worden in de voorgestelde ouderschapsverordening zaken geregeld met betrekking tot digitalisering, zoals de toegang tot het recht en technische vereisten voor digitale communicatie. De ouderschapsverordening volgt hierbij veelal het systeem van de Verordening digitalisering justitiële samenwerking, maar breidt de reikwijdte van de digitaliseringsverordening uit met betrekking tot de certificaten van afstamming.

b) Impact assessment Commissie

Het impact assessment van de Commissie concludeert dat het voorstel een vereenvoudiging en een kostenreductie voor de betrokken gezinnen en overheidsorganisaties tot gevolg zou hebben. Deze besparing bestaat met name uit het wegvallen van een noodzaak om procedures te voeren voor de erkenning van beslissingen of handelingen aangaande ouderschap uit een andere lidstaat. Hiertegenover staan de met de verordening gemoeide kosten, die volgens het impact assessment gering zijn. Deze lasten zijn met name gelegen in opleidings- en communicatiekosten én de kosten verbonden aan de eveneens opgenomen digitale toegang tot de rechter. Dit zijn eenmalige kosten. Daar staat tegenover dat het impact assessment stelt dat het vereenvoudigde wettelijke kader zal leiden tot een niet nader gespecificeerde structurele besparing tot 50% voor de overheid.

3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel

a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein

Nederland kent een ruimhartige regeling voor de erkenning van ouderschap ontstaan in andere landen (artikel 10:100 BW en artikel 10:101 BW). Een erkenning wordt alleen geweigerd indien voor de totstandkoming kennelijk geen behoorlijk onderzoek of rechtspleging heeft plaatsgevonden of indien de erkenning onverenigbaar is met de Nederlandse openbare orde. Als het gaat om afstamming die tot stand is gekomen op grond van een rechterlijke beslissing (bijvoorbeeld een gerechtelijke vaststelling ouderschap) dan kan de erkenning ook worden geweigerd als er voor de rechtsmacht van de rechter kennelijk onvoldoende aanknoping bestond met de rechtssfeer van diens land. In Nederland worden in vergelijking met verschillende andere Europese landen relatief veel vormen van ouderschap automatisch (van rechtswege) erkend. Een regeling voor de erkenning van ouderschap na draagmoederschap uit het buitenland is in voorbereiding (ter uitvoering van het coalitieakkoord).

Nederland zet zich daarbij in de EU en wereldwijd in voor een versterking van de positie van regenbooggezinnen, in lijn met de Nederlandse mensenrechtendoelstelling om discriminatie van lhbti personen tegen te gaan. Nederland steunt dan ook de ambities van de Commissie ten aanzien van de erkenning van ouderschap binnen de Europese Unie. Het is van groot belang dat alle kinderen binnen de Unie de rechten die zij aan het ouderschap ontlenen kunnen uitoefenen binnen de gehele eengemaakte markt. In het bijzonder is het belangrijk dat deze kinderen en hun ouders deze rechten behouden als zij binnen de EU reizen.

b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel

Voor het kabinet staat vast dat alle EU-onderdanen binnen de Unie, in alle lidstaten vrij moeten kunnen reizen en verblijven. De Unie is een ruimte van vrijheid en veiligheid, met recht op vrij verkeer binnen haar grenzen. Het is voor het kabinet dan ook niet acceptabel wanneer een kind bij het passeren van de grens van een lidstaat (één van) de ouders verliest. Dit uitgangspunt is essentieel voor de verwezenlijking van het beginsel van het vrij verkeer van personen, het recht op eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven alsmede het discriminatieverbod. Het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens maken de erkenning van ouderschap onontkoombaar als er gezinsleven bestaat.

Het kabinet verwelkomt dan ook het voorstel van de Commissie voor een verordening die ervoor moet zorgen dat wanneer ouderschap in een bepaald EU-land is gevestigd, dit in de hele EU wordt erkend zodat kinderen hun rechten in grensoverschrijdende situaties behouden, ook wanneer een kind binnen de EU reist of verhuist. Een verordening die ruimte laat voor onderscheid op grond van geslacht, genderidentiteit, geslachtskenmerken, genderexpressie of seksuele gerichtheid van ouders is onacceptabel. De verordening komt overeen met dit uitgangspunt.

Dat neemt niet weg dat een aantal aspecten van het voorstel nog kritische nadere beschouwing behoeft. Het kabinet heeft in de consultatiefase gesteld dat met name een regeling voor de erkenning van ouderschap ontstaan in het buitenland gewenst is. Of het daarvoor ook noodzakelijk is dat Europees wordt geregeld welke rechter bevoegd is, staat voor het kabinet niet vast. Hetzelfde geldt voor de vraag of het noodzakelijk is te regelen welk nationaal recht de afstamming bepaalt. Op basis van het wederzijds vertrouwen onder lidstaten zou het mogelijk voldoende zijn dat de erkenning van in een andere lidstaat vastgesteld ouderschap enkel kan worden geweigerd als die lidstaat overduidelijk onvoldoende verbonden is met een situatie om rechtsmacht aan te nemen voor vragen rond afstamming, bijvoorbeeld indien een kind niet in de desbetreffende lidstaat is geboren, kind en ouders er niet de gewone verblijfplaats hebben en zij evenmin de nationaliteit van die lidstaat hebben. Tegelijkertijd staat het kabinet open voor onderhandeling over een verordening die ook de bevoegdheid van de rechter en het toepasselijk recht regelt, als dit bijdraagt aan een verbetering van de erkenning van ouderschap tussen de lidstaten.

Belangrijk aandachtspunt bij de onderhandelingen is de verhouding van de regeling voor toepasselijk recht tot de Nederlandse regeling voor het toepasselijk recht op de afstamming, en de daarin opgenomen waarborgen gericht op de bescherming van de positie van kind en geboortemoeder. Daarbij is tevens een aandachtspunt in hoeverre de toepasselijk recht-regeling voldoende toekomstbestendig is. In die regeling wordt met name aangehaakt bij de gewone verblijfplaats op het moment van de geboorte, er wordt niet voorzien in een wijziging van de aanknoping bij een wijziging van de gewone verblijfplaats van kind of ouders.

c) Eerste inschatting van krachtenveld

Een meerderheid van de landen lijkt in principe voorstander te zijn van de totstandkoming van een verordening. Heet hangijzer bij de onderhandelingen zal zijn hoe om te gaan met draagmoederschap. Veel landen verbieden draagmoederschap in het eigen land, en hebben grote aarzeling om ouderschap na draagmoederschap te accepteren, ondanks verplichtingen daartoe op basis van de rechtspraak van het Europees Hof van de Rechten van de Mens. Door deze landen wordt gevreesd dat een verordening die draagmoederschap niet expliciet uitsluit, de deur zal openzetten voor internationaal draagmoederschap van buiten de EU door erkenning binnen lidstaten die daarin minder terughoudend zijn. Verschillende lidstaten, waaronder Nederland, hebben daarbij ook nationale wetgeving(-sinitiatieven) op het gebied van draagmoederschap. Tegenstand valt in ieder geval te verwachten van lidstaten die bezwaren hebben tegen de erkenning van ouderschap van paren van gelijk geslacht en andere regenbooggezinnen. Ook de discussie over meerouderschap die in verschillende lidstaten, waaronder Nederland, wordt gevoerd, speelt hierbij een rol. Gelet op het unanimiteitsvereiste vormt dit een serieus obstakel voor de totstandkoming van een verordening.

Op 10 januari jl. is het voorstel ter consultatie voorgelegd aan het Europees Parlement (EP). Een standpunt wordt twee tot drie maanden na toezending verwacht.

4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit

a) Bevoegdheid

Het oordeel van het kabinet is positief. Het voorstel is gebaseerd op artikel 81, lid 3, VWEU. Op grond hiervan kan de EU maatregelen vaststellen betreffende het familierecht met grensoverschrijdende gevolgen. Het kabinet kan zich vinden in deze rechtsgrondslag. Op het terrein van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht heeft de EU een gedeelde bevoegdheid met de lidstaten (zie artikel 4, lid 2, onder j, VWEU).

b) Subsidiariteit

Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de subsidiariteit is positief. De verordening heeft tot doel de wederzijdse erkenning van ouderschap te waarborgen. De verschillen in materieel afstammingsrecht en in de mogelijkheden voor de erkenning voor burgers vormen een daadwerkelijk obstakel voor het vrij verkeer van personen binnen de Unie. Het is op dit moment voor unieburgers die een gezin stichten in de ene lidstaat niet vanzelfsprekend dat de daarbinnen bestaande afstammingsrelaties ook zullen worden erkend in andere lidstaten. Dit kan onder meer leiden tot problemen op het terrein van de erkenning van ouderlijke verantwoordelijkheid en omgangsrechten, erfrecht en naam. De doelstelling van het voorstel kan niet door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau worden verwezenlijkt vanwege de beoogde EU brede toepassing van grensoverschrijdende erkenning van ouderschap in de gehele EU. Om die reden is optreden op EU-niveau gerechtvaardigd.

c) Proportionaliteit

Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de proportionaliteit is positief. De verordening heeft tot doel de wederzijdse erkenning van ouderschap te waarborgen. Het voorgestelde optreden is geschikt om deze doelstelling te bereiken, omdat het uniforme regels biedt voor de erkenning van afstamming en op positieve wijze bijdraagt aan de positie en gelijke rechten van gezinnen in de EU. Het voorgestelde optreden gaat bovendien niet verder dan noodzakelijk, omdat wederzijdse erkenning enkel bereikt kan worden op basis van EU-brede afspraken. In dit licht is wel een aandachtspunt dat voor het kabinet zou kunnen worden volstaan met afspraken over de wederzijdse erkenning van ouderschap dat is ontstaan in andere lidstaten, zonder uniforme regeling van rechtsmacht en toepasselijk recht. Als dit voor het bereiken van overeenstemming noodzakelijk is, zijn gezamenlijke afspraken over rechtsmacht en toepasselijk recht voor het kabinet echter niet uitgesloten. Wat het kabinet betreft zou ook de regeling van het Europees certificaat van afstamming mogelijk eenvoudiger kunnen, om met minder lasten een vergelijkbaar resultaat te bereiken.

5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten

a) Consequenties EU-begroting

Het voorstel heeft volgens de Commissie geen gevolgen voor de EU-begroting. Het kabinet is van mening dat eventueel benodigde middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027 en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting.

b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of medeoverheden

De Commissie schat in dat de ouderschapsverordening zal leiden tot kostenbesparingen door de vereenvoudigde erkenning. De eenmalige implementatiekosten zullen volgens het impact assessment voor publieke autoriteiten laag zijn en beperkt blijven tot het leren kennen van nieuwe regels, communicatiecampagnes en de hierna uitgebreider te behandelen IT-aanpassingen. Daarmee wordt volgens het kabinet voorbijgegaan aan het feit dat de verordening een afzonderlijke verplichting kent tot de opslag van het Europese ouderschapscertificaat. Dit heeft eenmalige kostengevolgen voor de burgerlijke stand, nu dit certificaat in iedere gemeente moet kunnen worden afgegeven. Afhankelijk van de onderhandelingen is het daarbij ook nodig om een register voor deze akten in te richten en bij te houden aan wie een afschrift is verstrekt. De kostengevolgen dienen te worden gekwantificeerd om een inschatting te kunnen maken van mogelijke financiële gevolgen. Deze gevolgen kunnen worden beperkt als het ouderschapscertificaat meer het karakter krijgt van een afschrift, dan een zelfstandige akte. Voor de lopende zaken worden bescheiden gevolgen voor de burgerlijke stand verwacht. Voor de afgifte van dit certificaat worden kosten in rekening gebracht die op hetzelfde niveau liggen als voor andere meertalige modelformulieren die kunnen worden aangevraagd bij de burgerlijke stand.

De te verwachten financiële gevolgen voor de rechtspraak zijn nog niet gekwantificeerd. Voor de IT-gevolgen wordt aansluiting gezocht bij het in de digitaliseringsverordening opgezette gedecentraliseerde IT-systeem en het European Electronic Access Point (EEAP). Voor de ouderschapsverordening schat de Commissie in dat de implementatiekosten voor het aanpassen van nationale IT-systemen beperkt zullen zijn, omdat veel kosten al gemaakt zijn met de implementatie van de digitaliseringsverordening. Volgens het kabinet zal dit echter afhangen van de eventuele modulaire opzet van het gedecentraliseerde IT-systeem vanuit de digitaliseringsverordening, iets dat op dit moment nog niet vaststaat. Indien voor deze specifieke verordening een beperkte aanpassing van het IT-systeem zal moeten worden doorgevoerd, zullen de te verwachten financiële gevolgen voor de rechtspraak naar verwachting beperkt zijn.

Daarnaast is de inzet van het kabinet erop gericht om ook voor de in deze verordening benodigde digitalisering een realistische implementatietermijn te bereiken. Belangrijk daarbij is dat de inwerkingtreding van deze verordening in lijn wordt gebracht met de inwerkingtreding van de digitaliseringsverordening.

Budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, conform de regels van de budgetdiscipline.

c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger

De verordening heeft in potentie positieve gevolgen voor burgers, doordat de noodzaak voor het voeren van procedures afneemt. Het voorstel heeft geen gevolgen voor de regeldruk voor bedrijven.

d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten

De verwachting is dat het voorstel bijdraagt aan het waarborgen van Uniewaarden en grondbeginselen, waaronder respect voor de rechtstaat en het functioneren van de interne markt. Dit draagt bij aan een krachtigere Unie.

6. Implicaties juridisch

a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid (inclusief toepassing van de lex silencio positivo)

Het voorstel in zijn huidige vorm noopt mogelijk tot herziening van Titel V Afstamming van Boek 10 BW. Voor een inschatting van deze consequenties zal nader worden overlegd met de Staatscommissie voor het Internationaal Privaatrecht. Daarnaast raakt het voorstel aan het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de daarin opgenomen regeling voor de bevoegdheid van de rechter. Het voorstel raakt tevens aan bestaande wensen bij een deel van de Tweede Kamer voor een regeling van draagmoederschap en meerouderschap (opgenomen in respectievelijk het coalitieakkoord en het regenboogstembusakkoord).

b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan

Het voorstel kent in artikel 59 een nieuwe bevoegdheid toe aan de Commissie om uitvoeringshandelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 291 VWEU. Het betreft het vaststellen van technische specificaties, informatiebeveiligingsdoelstellingen en minimumeisen aan communicatie langs elektronische weg tussen natuurlijke personen of hun wettelijke vertegenwoordigers en de gerechten of andere bevoegde autoriteiten van de lidstaten via een Europees elektronisch toegangspunt. Deze bevoegdheid betreft daarmee de vaststelling van niet-essentiële onderdelen van de basishandeling, waardoor toekenning van deze bevoegdheid mogelijk is. Toekenning van deze bevoegdheid is ook wenselijk, omdat eventuele aanpassing van technische specificaties, informatiebeveiligingsdoelstellingen en minimumeisen uniforme en tijdige actie kan vereisen. Dergelijke specificaties en eisen behoeven immers regelmatige updates om o.a. de veiligheid van de gegevens die worden uitgewisseld te garanderen, bijvoorbeeld nadat er een inbreuk op een systeem heeft plaatsgevonden, die de integriteit van de elektronische communicatie bedreigd. Zonder de mogelijkheid op uitvoeringshandelingen zou het betekenen dat de elektronisch communicatie stop gezet zou moeten worden totdat de verordening is gewijzigd. Dit zou grote consequenties hebben op de uitvoering in de justitiesector. Het gebruik van uitvoeringshandelingen (i.p.v. gedelegeerde handelingen) ligt hier voor de hand omdat het gaat over het vaststellen van eenvormige voorwaarden ter implementatie van het gedecentraliseerde IT-systeem. De uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 5 van verordening 182/2011. Toepassing van deze procedure is hier volgens het kabinet op zijn plaats, omdat het een uitvoeringshandeling van algemene strekking betreft.

Het voorstel kent daarnaast in Artikel 63 de bevoegdheid van de Commissie om de bijlagen I tot en met V van de verordening aan te passen overeenkomstig artikel 290 VWEU. Dit gaat om de tekst van de verschillende certificaten ten behoeve van de uitwisseling van beslissingen, authentieke akten die ouderschap tot stand brengen, authentieke akten die ouderschap bewijzen, een formulier voor het voorgestelde Europees Ouderschapscertificaat en een formulier voor de aanvraag daarvan. Het betreft de vaststelling van niet-essentiële onderdelen van de basishandeling, waardoor toekenning van deze bevoegdheden mogelijk is. Toekenning van deze bevoegdheid acht het kabinet wenselijk, omdat het niet wenselijk is om de wetgevingsprocedure te belasten met een aanpassing van formulieren met een technisch karakter. Omdat het gaat om een aanvulling op de wetgevingshandeling, ligt de keuze voor gedelegeerde handelingen (i.p.v. uitvoeringshandelingen) voor de hand. De bevoegdheidsdelegatie is daarbij volgens het kabinet voldoende afgebakend tot de noodzakelijke technische, operationele en procedurele specificaties.

c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid

De verordening dient in werking te treden op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie en zal van toepassing zijn na een periode van 18 maanden gerekend vanaf de datum van inwerkingtreding. (zie artikel 72 van de ontwerpverordening). Indien het voorstel leidt tot een noodzakelijke herziening van de regeling van het toepasselijk recht op de afstamming, dan is deze periode naar verwachting te kort.

d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling

Een evaluatie is voorzien 5 jaar na begin van toepassing van de verordening (artikel 70 van het voorstel). Een horizonbepaling ligt gelet op de aard van het onderwerp niet voor de hand.

e) Constitutionele toets

Het voorstel versterkt de positie van kinderen en de gelijke behandeling van ouders in verschillende gezinssamenstellingen. De ontwerpverordening is in overeenstemming met de Europese Verdragen en het Grondrechtenhandvest.

7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving

Voor de Rechtspraak heeft het voorstel de volgende gevolgen:

Ten eerste is de digitalisering van de justitiële samenwerking binnen de EU op dit moment reeds in ontwikkeling en kan vervolgens ook ingezet gaan worden voor de uitvoering van deze verordening. Er zullen door de Rechtspraak naar verwachting wel beperkte aanpassingen/uitbreidingen uitgevoerd dienen te worden. Ook dient een veilig en betrouwbaar digitaal certificaat ontwikkeld te worden waarbij de ontwikkeling van de Europese Digitale Identiteit Wallet in het oog gehouden dient te worden. Ten slotte dient de Rechtspraak het mogelijk te maken dat EU-burgers, net als Nederlanders met hun DigiD, met hun nationale eID kunnen inloggen, waarbij het voor rechtzoekenden ook steeds mogelijk moet zijn om een verzoek niet-digitaal in te dienen. Naar verwachting zal de verordening slechts beperkte gevolgen hebben voor de noodzaak tot het voeren van procedures over de afstamming bij de rechter, nu deze procedures in veel gevallen op basis van de huidige regeling ook niet noodzakelijk zijn.

8. Implicaties voor ontwikkelingslanden

Niet van toepassing.