Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de stand van zaken rondom moties en toezeggingen op het terrein van gewasbescherming (Kamerstuk 27858-604)
Gewasbeschermingsbeleid
Inbreng verslag schriftelijk overleg
Nummer: 2023D05804, datum: 2023-02-13, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 4
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2023D05804).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.L. Geurts, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Ooit CDA kamerlid)
- Mede ondertekenaar: A. Holtjer, adjunct-griffier
Onderdeel van zaak 2022Z26380:
- Indiener: P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2023-01-17 15:05: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2023-01-25 11:15: Procedurevergadering LNV (Procedurevergadering), vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2023-02-09 16:00: Stand van zaken rondom moties en toezeggingen op het terrein van gewasbescherming (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2023-06-08 15:00: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
2023D05804 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben de onderstaande fracties de behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over zijn brief van 23 december 2022 «Stand van zaken rondom moties en toezeggingen op het terrein van gewasbescherming» (Kamerstuk 27 858, nr. 604).
De voorzitter van de commissie,
Geurts
De adjunct-griffier van de commissie,
Holtjer
Inhoudsopgave
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks – en PvdA fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de CU-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
II Antwoord / Reactie van de Minister
III Volledige agenda
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de onderliggende stukken ten aanzien van gewasbescherming. Deze leden hebben daarbij een aantal vragen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister voornemens is om middelen en mensen beschikbaar te stellen voor de totstandkoming van geschikte Europese methodieken voor onderzoek naar de effecten van gewasbeschermingsmengsels. Deze leden onderstrepen het belang van een degelijke wetenschappelijke onderbouwing van Europese en nationale toelatings- en goedkeuringsprocedures. Zij vragen de Minister hoeveel middelen en mensen hij voornemens is beschikbaar te stellen en op welke wijze de betreffende kosten gaan worden gedekt. Deze leden benadrukken het belang dat andere lidstaten een evenredige bijdrage dienen te leveren ten aanzien van goedkeuring en toelating van nieuwe gewasbeschermingsmiddelen. Het kan immers niet zo zijn dat Nederlandse instanties zoals het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) vanwege hun goede reputatie een onevenredig zware portefeuille hebben ten opzichte van andere Europese lidstaten. Is de Minister dat met deze leden eens? Zo ja, op welke wijze gaat hij daar binnen de Europese Unie (EU) invulling aan geven? Zo nee, waarom niet? Voorts vragen deze leden aan de Minister wanneer zij een brief kunnen verwachten over de huidige knelpunten bij het Ctgb ten aanzien van goedkeuring en toelating van nieuwe gewasbeschermingsmiddelen op de Europese markt, conform de motie van het lid Van Campen c.s. (Kamerstuk 22 112, nr. 3506).
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister wanneer zij een brief kunnen verwachten over de motie van het lid Beckerman c.s. (Kamerstuk 27 858, nr. 589) ten aanzien van een plan voor onderzoek naar een verbeterd toelatingsbeleid. In hoeverre kan hier worden aangesloten bij de European Food Safety Authority (EFSA), die naar verluidt met het oog op de ziekte van Parkinson de methodiek van het toelatingsbeleid voor gewasbeschermingsmiddelen wil aanpassen?1
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister of hij opnieuw een update kan geven over de voortgang van de besprekingen over de Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen. Kan de Minister daarbij in het bijzonder ingaan op het Europese speelveld ten aanzien van de «Nederlandse aanpak» voor gevoelige gebieden, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen professioneel gebruik binnen en buiten de landbouw?
De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister nader kan ingaan op de voortgang van zijn pleidooi aan de Europese Commissie (EC) om een actieplan te maken met ambities en doelen om de beschikbaarheid van alternatieven te vergroten. Kan de Minister daarbij ook de bevindingen van de EC tijdens hun presentatie in de Raadswerkgroep van 7 december 2022 over hun inspanningen op dat terrein met de Kamer delen? Wat zijn volgens de Minister de vorderingen bij zijn inspanningen om bij verloop van gewasbeschermingsmiddelen in te zetten op een automatische en versnelde toelatingsprocedure voor alternatieve werkzame stoffen en middelen met een laag risico, conform de motie van het lid Van Campen c.s. (Kamerstuk 22 112, nr. 3516)?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de onderliggende stukken. Deze leden zijn positief over het overgenomen advies van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en het Ctbg over de uitvoering van de moties van het lid Tjeerd de Groot (Kamerstuk 27858, nrs, 538, 556 en 569) over laag-risico gewasbeschermingsmiddelen. Deze leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen die zij willen voorleggen aan de Minister.
De leden van de D66-fractie merken op dat de Minister het inzetten van (groene) gewasbeschermingsmiddelen als een laatste redmiddel ziet. Deze leden willen de Minister graag attenderen op het verschil tussen chemische gewasbescherming en biologische gewasbescherming. Met de Integrated Pest Management (IPM)-methode is de eerste stap gezet om (biologische) alternatieve te overwegen en alleen als laatste alternatief chemische middelen te gebruiken. De Minister geeft hierbij aan deze methode te willen gebruiken om een indicator te maken. Op basis van de nulmeting die daaruit komt, worden tussendoelen en een einddoel bepaald. In het Nationaal actieplan duurzame gewasbescherming zijn kwalitatieve doelen gesteld. De doelen geven aan dat er op termijn nagenoeg geen emissies van pesticide op het water zijn. Echter zorgen emissies naar de bodem voor een afname in het bodemleven dat essentieel is voor weerbare teelten. Kan de Minister toezeggen onderzoek te doen naar deze effecten, zodat ook voor emissies naar de bodem normen en doelen kunnen worden gesteld?
De leden van de D66-fractie hebben enkele vragen over de Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen. Wat is de verwachte planning voor de uitvoering van de aanvullende effectbeoordeling? Is de Minister bereid om drinkwaterproductie gebieden te laten vallen onder de definitie «gevoelige gebieden»? Hoe verhoudt de invulling van de verordening zich tot de normen in de Prioritaire Stoffenlijst en de Grondwaterrichtlijn?
De leden van de D66-fractie vragen of de Minister wil toelichten hoe de doelen van de Toekomstvisie gewasbescherming gaan worden gehaald. Worden deze doelen meegenomen in het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NLPG)? Wordt daarin rekening gehouden met de cumulatieve effecten van de werkzame stoffen in bestrijdingsmiddelen? Is de Minister bereid zich in te zetten op een systeemgerichte aanpak bij de toelating van bestrijdingsmiddelen? Zou de Minister in zijn algemeenheid in meer detail de uitwerking van het coalitieakkoord kunnen toelichten? Ten slotte vragen deze leden welke oplossing de Minister heeft voor de uitvoering van de glyfosaatmotie van het lid Tjeerd de Groot c.s. (Kamerstuk 27 858, nr. 599).
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de achterliggende stukken en hebben nog enkele vragen.
Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen
In de brief van 17 november 2022 over de Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen wordt onder het subkopje «Nationale actieplannen» ingegaan op het feit dat veel lidstaten hebben opgemerkt dat deze actieplannen veel administratieve lasten met zich meebrengen. Op welke wijze kan de Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen bijdragen aan het doel om administratieve lasten voor agrarisch ondernemers te verlichten?
De leden van de CDA-fractie constateren dat in dezelfde brief wordt ingegaan op de gevoelige gebieden. Kan de Minister een update geven van de huidige stand van zaken met betrekking tot de discussie over gevoelige gebieden?
Geïntegreerde gewasbescherming
De leden van de CDA-fractie lezen in de brief van 23 december 2022 over een laagdrempelige stimuleringsregeling voor geïntegreerde gewasbescherming. Ter bescherming van het milieu, met name oppervlaktewater en grondwater, en de toepasser is er een gesloten vulsysteem voor vloeibare gewasbeschermingsmiddelen ontwikkeld (easyconnect). Dit systeem zal in de komende jaren worden verplicht voor gebruikers van gewasbeschermingsmiddelen. Overweegt de Minister om de subsidieregeling voor investeringen in geïntegreerde gewasbescherming ook open te stellen voor de implementatie van gesloten vulsystemen die ten behoeve van het vullen van spuitmachines worden ontwikkeld? Zo nee, waarom niet?
De leden van de CDA-fractie lezen in dezelfde brief dat het inzetten van (groene) gewasbeschermingsmiddelen een laatste redmiddel is. Hiermee wordt de indruk gewekt dat groene gewasbeschermingsmiddelen worden gelijkgesteld aan chemische middelen. Deze leden benadrukken dat onder groene gewasbeschermingsmiddelen ook biologische middelen vallen en dat dit niet hetzelfde is als chemische middelen.
Uitvoeringsprogramma
De leden van de CDA-fractie lezen dat onder het subkopje «Uitvoeringsprogramma» wordt ingegaan op laag-risicomiddelen. De NVWA is gevraagd om de lijst Kleine Toepassingen in lijn te brengen met het advies om alle toepassingen van laag-risicomiddelen gedurende de looptijd van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie Gewasbescherming 2030 te definiëren als een «uitzonderlijke behoefte». Kan de Minister specificeren om welke lijst van de NVWA het hier gaat, mede omdat na overname van dit advies arealen voor kleine toepassingen van laag-risicomiddelen tot 2030 er niet meer toe lijken te doen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van onderliggende stukken en hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de SP-fractie vragen hoeveel middelen en full-time equivalent (FTE) het kabinet beschikbaar gaat stellen om te laten onderzoeken hoe en op welke wijze de meest geschikte Europese methoden voor cumulatieonderzoek kan worden uitgevoerd. Daarnaast willen de leden van de SP-fractie weten of het kabinet bereid is om ook in Europees verband te pleiten voor zowel cumulatie-onderzoek als voor onderzoek naar mengsel- of cocktaileffecten. Bij deze laatste kan de werking van één of meer stoffen in een mengsel worden versterkt. Daardoor is eenvoudigweg optellen van effecten niet voldoende.
De leden van de SP-fractie constateren dat de Minister aangeeft dat geschikte methodieken voor het milieu ontbreken. Wordt op deze manier het voorzorgbeginsel voldoende gewaarborgd, zo vragen deze leden. Dit beginsel gaat er vanuit dat een werkzame stof pas op de Europese markt mag komen als dat veilig is. Volgens het Ctgb is een middel veilig wanneer wetenschappelijk is aangetoond dat er geen schadelijke effecten zijn op de gezondheid van mens of dier en er geen onaanvaardbare risicos zijn voor het milieu. Als er geen methodieken bestaan voor het milieu, hoe kan het voorzorgbeginsel dan voldoende worden toegepast, zo vragen deze leden. Kan de Minister verduidelijken op welke manier het kabinet ervoor zorgt dat het voorzorgsbeginsel wel correct zal worden toegepast?
De leden van de SP-fractie vragen of er al meer duidelijkheid is rondom de cumulatieve blootstelling van residuen op voedsel. Eén van de conclusies van het laatste onderzoek was dat een risico op effect op het zenuwstelsel niet kon worden uitgesloten. Is hier al meer kennis over zo, vragen deze leden. Is de Minister voornemens om hier meer onderzoek naar te laten uitvoeren in het huidige en volgende kalenderjaar?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks – en PvdA fracties
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken en hebben hier enkele vragen bij.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties hebben met interesse kennisgenomen van de mogelijkheden en beperkingen die het aanwijzen van gevoelige gebieden biedt, dan wel de bescherming van grond- en drinkwater. Deze leden vragen de Minister hoe dit is te integreren in de maatregelen voor de Kaderrichtlijn Water (KRW). Deze leden zijn ook benieuwd hoe dit samenvalt met de uitvoering van de motie van de leden Bromet en Thijssen (Kamerstuk 22 112, nr. 3509). De motie vraagt om een verbod of gebruiksbeperking van bestrijdingsmiddelen overal daar waar deze worden aangetroffen. Is de Minister van plan om dit per sloot, per polder, per waterschap of per provincie te regelen? In hoeverre levert dit mogelijk geschillen op met EU)-richtlijnen? Op welke manier zal er uitvoering worden gegeven aan de motie zonder in conflict te komen met EU-richtlijnen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken en hebben hier enkele vragen bij.
De leden van de PvdD-fractie vinden het onaanvaardbaar dat de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de inhoud van de aangenomen motie van het lid Vestering (Kamerstuk 21501-32, nr. 1346), die verzoekt om tussendoelen te stellen voor de uitfasering van landbouwgif, volledig verdraait en hier zijn eigen invulling aangeeft, met tussendoelen voor geïntegreerde gewasbescherming, oftewel IPM. Deelt de Minister het inzicht dat uitfasering van het gebruik van landbouwgif iets volledig anders is dan IPM? Waarom handelt de Minister niet in lijn met de wens van de Kamer, dus van de volksvertegenwoordiging?
De leden van de PvdD-fractie erkennen, wat ook in de betreffende motie staat, dat boeren moeten worden gesteund om de uitfasering te kunnen realiseren. Een IPM-indicator kan daarbij een middel zijn om het doel van uitfasering te bereiken, maar het einddoel dat de Kamer stelt is niet IPM, maar een gifvrije landbouw. Erkent de Minister dat?
De leden van de PvdD-fractie constateren dat de Kamer met de motie verzoekt dat de Minister concrete reductiepercentages stelt voor het gebruik van landbouwgif in de komende jaren. Kan de Minister aangeven waarom hij dit niet doet? Erkent hij dat de EC reeds een reductiepercentage van 50 procent in 2030 heeft voorgesteld en dat Europese burgers in het burgerinitiatief «Red bijen en boeren» pleiten voor 80 procent reductie in 2030 en 100 procent in 2035?
De leden van de PvdD-fractie vinden het onacceptabel dat de Minister aangeeft eerst de Europese onderhandelingen over het doel van de Commissie af te wachten, voordat hij zelf een kwantitatief doel durft te stellen, omdat deze onderhandelingen voortdurend worden gerekt. Kan de Minister aangeven of de door de Raad van de EU gevraagde aanvullende effectbeoordeling zal worden uitgevoerd en zo ja, hoeveel vertraging hij daardoor verwacht? Klopt het dat het nog jaren zou kunnen duren voordat overeenstemming wordt bereikt over de nieuwe Verordening? Ondertussen is het voor de biodiversiteitscrisis en de landbouwtransitie waar de boeren voorstaan noodzakelijk dat de Minister snel met concrete reductiepercentages komt, zodat voor iedereen, boeren en burgers, duidelijk is waar we naartoe gaan. Graag ontvangen deze leden een reactie.
De leden van de PvdD-fractie vragen of het klopt dat het principe van IPM al in 2014 in de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden is opgenomen. Kan de Minister uitleggen waarom hij dan nu pas tussendoelen wil gaan formuleren om dat te bereiken? Kan de Minister bevestigen dat uit de tussenevaluatie van de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst (GGDO) blijkt dat de wettelijke vastlegging van IPM vooralsnog niet heeft geleid tot minder gebruik van landbouwgif? 2 Hoe verklaart de Minister dit? Kan de Minister bovendien bevestigen dat uit een evaluatie van Deltares blijkt dat het aantal locaties met normoverschrijdingen van landbouwgif in water sinds 2018 zelfs is toegenomen naar 56 procent in 2021?3 Beaamt de Minister dat ook dit bevestigt dat «IPM» tot nu toe vooral een papieren concept is gebleken en niet heeft geleid tot een daadwerkelijke reductie van het gifgebruik? Begrijpt de Minister waarom deze leden er geen genoegen mee nemen dat de Minister «uitfasering van gebruik» verwatert tot slechts het implementeren van IPM? Zo nee, waarom niet?
De leden van de PvdD-fractie hebben ook vragen over de voorgenomen nulmeting van de Minister voor de IPM-indicator. Kan de Minister bevestigen dat een dergelijke nulmeting reeds is uitgevoerd door het Centrum voor Landbouw en Milieu (CLM) als input voor de hierboven genoemde tussenevaluatie van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)?4 Waarom maakt de Minister geen gebruik van dat onderzoek? Deze leden vinden het ook de wereld op z’n kop dat de Minister (tussen)doelen voor de implementatie van IPM wil formuleren aan de hand van de nulmeting. Deelt de Minister de mening dat hij zélf doelen kan stellen, op basis van milieu, natuur- en gezondheidsbelangen, waarna met een nulmeting eventueel kan worden bekeken hoe groot de opgave voor de sector is in plaats van andersom? Waarom kiest hij voor deze vreemde volgorde?
De leden van de PvdD-fractie steunen de ontwikkeling van de digitale gewasbeschermingsmonitor. Wordt hierin ook het gebruik van middelen door boeren opgenomen? Deze leden benadrukken dat dat een essentiële en logische indicator is en verwachten deze dan ook terug te zien in de monitor.
De leden van de PvdD-fractie vragen de Minister daarnaast of het klopt dat de einddoelen uit de nota GGDO in 2023 moeten worden bereikt. Wanneer stuurt de Minister hier een eindevaluatie over naar de Kamer? In de nota staat onder andere dat er in 2023 nagenoeg geen overschrijdingen meer mogen plaatsvinden van de drinkwaternorm en de milieukwaliteitsnormen. De hierboven genoemde evaluatie van Deltares, over de toename van de normoverschrijdingen, stemt deze leden niet hoopvol dat deze doelen zijn bereikt. Kan de Minister deze zorgen wegnemen? Zo niet, wat is zijn inzet om vóór het eind van 2023 alsnog de doelen te behalen?
De leden van de PvdD-fractie vragen bovendien naar de aangenomen motie van het lid Vestering c.s. (Kamerstuk 27 858, nr. 597) over een verbod op het gebruik van zeer giftige niet-toetsbare stoffen. Gaat de Minister deze motie uitvoeren door de procedure van artikel 44 van Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen ((EG) nr. 1107/2009) voor niet-toetsbare stoffen toe te passen? Zo nee, op welke manier gaat de Minister de motie dan uitvoeren?
De leden van de PvdD-fractie benadrukken dat vervuiling door landbouwgif nog steeds een groot probleem is in een groot deel van de bronnen voor drinkwaterproductie. In dat kader hebben deze leden de volgende vragen over de Europese Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen. Gaat de Minister in de onderhandelingen met de andere lidstaten pleiten voor het expliciet opnemen van gebieden bestemd voor drinkwaterproductie in de definitie van «gevoelige gebieden»? Hoe verhoudt de invulling van de Verordening zich tot de herziening van de Prioritaire Stoffenlijst en de stoffenlijst van de Grondwaterrichtlijn, waarin (strengere) normen worden opgenomen voor onder andere landbouwgif? Gaat de Minister ervoor pleiten dat in artikel acht van de Verordening wordt verduidelijkt dat lidstaten in hun Nationaal Actie Plan (NAP) expliciet moeten aangeven hoe het pesticidenbeleid invulling geeft aan de bescherming van drinkwaterbronnen?
De leden van de PvdD-fractie vragen hoe de Minister zelf de mogelijkheden die de bestaande Richtlijn duurzaam gebruik pesticiden biedt beter gaat benutten om in beschermingszones voor drinkwater meer restricties op te leggen aan het gebruik van landbouwgif, omdat de onderhandelingen over de nieuwe Verordening vertraging lijken op te lopen. Hoe gaat de Minister zorgen dat de emissie van landbouwgif naar drinkwaterbronnen zo snel mogelijk naar nul wordt teruggebracht? Is de Minister bereid om te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om bij de nationale toelating van landbouwgiffen een meer systeemgerichte aanpak te hanteren om combinatie-effecten op het milieu, en specifiek op drinkwaterbronnen, te voorkomen? Gaat de Minister de bestaande doelen voor het tegengaan van de vervuiling van drinkwaterbronnen met landbouwgif, zoals onder andere vastgelegd in de KRW, vastleggen in het NPLG?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CU-fractie
De leden van de CU-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken en hebben nog enkele vragen.
De leden van de CU-fractie zijn het allereerst met de Minister eens dat er nog geen concreet realistisch beeld is van een pad naar een volledig bestrijdingsmiddelenvrije groente- en fruitteelt. Deze leden vragen wel of het inzetten op groene middelen altijd vanuit ecologisch perspectief de meest duurzame optie is. Is het niet denkbaar dat in sommige gevallen, met precisielandbouw en zeer vroege signalering, het in zeer beperkte mate inzetten van synthetische middelen een duurzamere weg kan zijn? Ook biologische middelen kunnen, bijvoorbeeld bij de bestrijding van de eikenprocessierups, zeer ontwrichtend zijn voor de ecologie. Hoe ziet de Minister dit?
De leden van de CU-fractie lezen tevens dat ten aanzien van cumulatie en risicobeoordeling er pas rekening moet worden gehouden met cumulatieve effecten zodra er wetenschappelijke methoden beschikbaar zijn. Hoe verhoudt zich dit met het voorzorgsprincipe? Op welke termijn verwacht de Minister dat deze methoden beschikbaar komen?
De leden van de CU-fractie zijn blij te lezen dat de Minister uitvoering geeft aan de motie van het lid Grinwis c.s. (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 55) waarin wordt verzocht om het Fonds Kleine Toepassingen te continueren en te optimaliseren. De Minister schrijft daarin dat hij Land- en Tuinbouworganisatie Nederland (LTO) uit zal nodigen om te komen met oplossingsrichtingen. Is de Minister ook bereid om het ondernemersnetwerk voor vollegrondsgroente, vollegrondsgroente.net, zelf uit te nodigen?
Tot slot hebben de leden van de CU-fractie nog een vraag over de stand van zaken ten aanzien van vragen en moties van de Kamer over het aangescherpte toelatingsbeleid dat nodig is om adequaat te toetsen op het risico op de ziekte van Parkinson dat bestrijdingsmiddelen met zich meebrengen. Hoe staat het daar op dit moment mee?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
Brief 17 november – 27 858 nr. 600
De leden van de SGP-fractie lezen wat betreft de Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen dat een aantal landen vindt dat de voorschriften over geïntegreerde gewasbescherming te weinig rekening houdt met kleine telers. Ten opzichte van veel andere Europese lidstaten heeft Nederland relatief veel kleine bedrijven en teelten. Deelt de Minister de mening van de genoemde landen en neemt hij dit zorgpunt ook mee in zijn inbreng, zo vragen deze leden.
De leden van de SGP-fractie constateren dat wat betreft de bescherming van het grondwater en drinkwatervoorraden tegen de invloed van gewasbeschermingsmiddelen, er ruimte is voor een nationale invulling. Houdt de Minister er rekening mee dat de komende jaren het oppervlak grondwaterbeschermingsgebieden verder zal uitbreiden, onder andere in de Betuwe, met veel boom- en fruitteelt en dat een eventueel verbod op gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in deze gebieden daardoor grote gevolgen kan hebben voor teelten? Wil de Minister ervoor zorgen dat deze teelten niet gevaar komen?
De leden van de SGP-fractie hebben een vraag over een mogelijk verbod op gewasbeschermingsmiddelen in gevoelige gebieden. Worden laag-risico en groene middelen en middelen voor biocontrol tenminste uitgezonderd van een dergelijk verbod, zo vragen deze leden.
Brief 23 december – 27 858 nr. 604
De leden van de SGP-fractie hebben een vraag over de toelating van groene en laag-risico gewasbeschermingsmiddelen. De tuinbouw en andere sectoren hebben deze middelen nodig om al dan niet wegvallende chemische middelen te vervangen. Toelatingsaanvragen voor groene middelen sluiten bij het Ctgb echter achteraan in de rij, waardoor de start van de toelatingsprocedure zo drie jaar moet wachten. Deze leden leggen graag het voorstel voor om de herbeoordeling van middelen even te parkeren en de toelatingsdossiers voor groene middelen met voorrang op te pakken. Hoe kijkt de Minister hier tegenaan, zo vragen deze leden.
De leden van de SGP-fractie willen de zorgen van telers van vollegrondsgroenten over het afnemende middelenpakket graag onderstrepen. Kijkt de Minister niet alleen naar alternatieven en innovatieve beheersmaatregelen, maar ook naar vrijstellingen en/of ontheffingen voor gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, zo vragen deze leden. Als we vanuit het oogpunt van volksgezondheid gezonde groenten in Nederland beschikbaar en betaalbaar willen houden, moet dat wat betreft de leden van de SGP-fractie ook blijken in het gewasbeschermingsbeleid. Deelt de Minister deze mening?
De leden van de SGP-fractie horen graag hoeveel budget er in 2023 en in de komende jaren beschikbaar is voor de subsidieregeling om innovatie en investeringen in geïntegreerde gewasbescherming te stimuleren.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van de onderhavige stukken rondom gewasbescherming en heeft daarover nog enkele opmerkingen.
Het lid van de BBB-fractie vindt het ontzettend onverstandig dat de Minister instemt met kwantitatieve tussendoelen op het gebied van gewasbeschermingsreductie. Alle actoren in de sector staan positief tegenover het verminderen of vervangen van middelen voor alternatieven, als die maar aanwezig zijn. Kan de Minister aangeven of hij het gevaar erkent dat doelen niet worden gehaald en daardoor rechtszaken worden aangespannen om dat toch af te dwingen wanneer alternatieven er niet (op tijd) zijn, wat misoogsten en opbrengstenderving tot gevolg kan hebben? Is de Minister het eens met dit lid dat de doelen zouden moeten worden gesynchroniseerd met de ontwikkeling van alternatieven en de tijd die er nodig is om toelating op orde te hebben? Welke voordelen ziet de Minister om dit niet te doen en welke nadelen ziet hij hier? Wat gaat de Minister doen om ervoor te zorgen dat geïmporteerde voedingsmiddelen van buiten Europa met dezelfde gewasbeschermingscriteria zijn geproduceerd? Ziet de Minister hiertoe mogelijkheden of ontstaat het gevaar dat er straks nog meer levensmiddelen worden geïmporteerd die op een wijze zijn geproduceerd die in Nederland niet is toegestaan?
Het lid van de BBB-fractie is erkentelijk te lezen dat de Minister gereageerd heeft op de motie (Kamerstuk 22 112, nr. 3518) over het opnemen van laagdrempelige stimuleringsprogramma’s en bijbehorende middelen voorprecisieland- en tuinbouw, de ontwikkeling van IPM-tools voor duurzame teeltsystemen en het openstellen van kennisverspreidingsprogramma’s in het voorjaar van 2023.
Het lid van de BBB-fractie vraagt ten aanzien van de zin: «om verslechtering van de grondwatertoestand tegen te gaan en drinkwatervoorraden te beschermen tegen de invloed van gewasbeschermingsmiddelen» in welke mate het doel hier in verhouding staat tot het middel. Kan de Minister een overzicht geven van de gebieden waarbij deze verontreiniging onomstotelijk vanuit gewasbeschermingsgebruik residue in drinkwaterbronnen is veroorzaakt en kan de Minister daarbij een inschatting geven van de impact die de voorgenomen maatregelen zullen hebben op de voedselvoorziening?
II Antwoord / Reactie van de Minister
III Volledige agenda
Stand van zaken rondom moties en toezeggingen op het terrein van gewasbescherming
Kamerstuk 27858-604, Brief d.d. 23-12-2022, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema
Actuele ontwikkelingen gewasbescherming: glyfosaat en verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen
Kamerstuk 27858-600, Brief d.d. 17-11-2022, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P.Adema
De Boerderij, «Parkinson-wetenschapper: doorbraak rond toelatingsbeleid gewasbeschermingsmiddelen,» 25 januari 2023 (https://www.boerderij.nl/parkinson-doorbraak-toelatingsbeleid-gewasbeschermingsmiddelen)↩︎
Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), 2019, «Geïntegreerde gewasbescherming nader beschouwd Tussenevaluatie van de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst»↩︎
Deltares, 2 december 2022, «Landelijk Meetnet Gewasbeschermingsmiddelen Land- en Tuinbouw, Evaluatie resultaten 2021»↩︎
Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), 2019, «Geïntegreerde gewasbescherming nader beschouwd Tussenevaluatie van de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst»↩︎