Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda OJCS-Raad 7 van maart 2023 (onderwijsdeel)(Kamerstuk 21501-34-393)
Raad voor Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2023D08936, datum: 2023-03-10, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-34-394).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VVD)
- Mede ondertekenaar: C.H. Bosnjakovic , adjunct-griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 21501 34-394 Raad voor Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport .
Onderdeel van zaak 2023Z03821:
- Indiener: R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2023-03-14 15:40: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2023-03-23 10:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2023-04-06 14:30: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2022-2023 |
21 501-34 Raad voor Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport
Nr. 394 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 10 maart 2023
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 20 februari 2023 over de geannoteerde agenda OJCS-raad van 7 maart 2023 (onderwijs) (Kamerstuk 21 501-34, nr. 393) en over de brief van 17 februari 2023 inzake verslag van de OJCS-Raad van 28 en 29 november 2022 (Onderwijs Cultuur/AV) Kamerstuk 21 501-34, nr. 392.
De vragen en opmerkingen zijn op 23 februari 2023 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 6 maart 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie,
Michon-Derkzen
De adjunct-griffier van de commissie,
Bosnjakovic
I | Vragen en opmerkingen uit de fracties | 2 |
• Inbreng van de leden van de VVD-fractie | 2 | |
• Inbreng van de leden van de D66-fractie | 2 | |
• Inbreng van de leden van de Volt-fractie | 3 | |
II | Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | 3 |
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de stukken voor de OJCS-Raad van 7 maart 2023. De leden hebben hierover geen vragen.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de stukken ten behoeve van de vergadering van de OJCS-Raad van 7 maart 2023. Zij hebben daarover nog enkele vragen.
Ontwikkelingen in Nederland
De leden van de D66-fractie lezen in het verslag van de OJCS-Raad van 28 november (Kamerstuk 21 501-34, nr. 392) dat de Commissie heeft aangekondigd om in 2025 een opleiding te willen verzekeren aan 1 miljoen talenten op het gebied van «deep tech». Kan de Minister toelichten op welke manier hieraan in Nederland invulling zal worden gegeven? Daarnaast lezen de leden dat er in maart 2022 elf «Teacher Academies» gelanceerd zijn. Kan de Minister reflecteren op de ervaring van de Nederlandse deelnemende instellingen?
Vaardigheden voor de groene transitie
De leden van de D66-fractie zijn positief over het voorstel vaardigheden voor de groene transitie. Zij lezen dat de lidstaten bij de invoering van de maatregelen ruimte krijgen om hierbij rekening te houden met hun nationale context. In hoeverre hebben lidstaten een verplichting om te werken aan het ontwikkelen van dit beleid? Bestaat volgens de Minister de kans dat sommige lidstaten beperkte stappen zullen zetten? De leden verzoeken de Minister hier in dit geval aandacht voor te vragen.
Balans inkomende en uitgaande mobiliteit
Nuffic heeft onderzoek gedaan naar de uitgaande mobiliteit van Nederlandse studenten.1 Nuffic signaleerde een disbalans in de diplomamobiliteit: het gemiddelde Nederlandse studenten dat deelneemt aan diplomamobiliteit ligt onder het EU2-gemiddelde van 3,3% en zelfs vrij ver onder het OECD3-gemiddelde van 5,9%. Tegelijkertijd liggen de cijfers van inkomende diplomamobiliteit ver boven de EU-en OECD-gemiddelden. De leden van de D66-fractie vinden het belangrijk dat de mobiliteit in balans is. De leden verzoeken de Minister het belang aan te geven van een balans in de uitgaande mobiliteit van studenten binnen de EER4.
Budget voor onderwijs en onderzoek
De leden van de D66-fractie zijn benieuwd naar de ontwikkelingen rondom de budgetten van de Europese Unie met het oog op de Europese reactie op de Amerikaanse Inflation Reduction Act. Voorziet de Minister verschuivingen in financiële prioriteiten binnen het onderwijsbudget? Of voorziet de Minister mogelijke bezuinigingen op het Europese onderwijsbudget? Het Nederlandse onderwijs profiteert van deze budgetten: de dertien allianties met een Nederlandse partner hebben in totaal ongeveer € 148,6 miljoen ontvangen vanuit Erasmus+ en Horizon 2020 sinds 2019. Daarnaast zijn Nederlandse onderzoekers succesvol in het verwerven van Europese onderzoeksgelden en zijn daarvan soms zelfs afhankelijk. De leden vinden Europese investeringen in onderwijs en onderzoek mede daarom van groot belang. Ziet de Minister reden om daar aandacht voor te vragen?
Inbreng van de leden van de Volt-fractie
De leden van de Volt-fractie hebben kennisgenomen van de agenda voor de OJCS-Raad. Met betrekking tot het onderwijsdeel hebben zij kennisgenomen van het initiatief onder het Zweeds voorzitterschap om te focussen op vaardigheden voor de groene transitie. Als onderdeel van het Europese Jaar van de Vaardigheden en ter verdere stimulering van uitwisseling van vaardigheden voor onder andere de groene transitie, hebben deze leden tijdens het afgelopen OCW-begrotingsdebat (Handelingen II 2022/23, nr. 27, item 12) een motie ingediend die de regering verzocht om zich in de Raad van Ministers nadrukkelijk in te spannen voor wederzijdse erkenning van mbo5-diploma’s tussen Europese lidstaten, met als voornaamste inzet het wegnemen van barrières voor de maatschappelijk cruciale sectoren6. De leden vragen het volgende: op welke manier zal de Minister zich hiervoor – in navolging van de aangenomen (Handelingen II 2022/23, nr. 28, item 15) motie van het lid Dassen c.s.7 – tijdens de aankomende Raad inspannen? Is de Minister bereid dit onderwerp – het verder brengen van de wederzijdse erkenning van diploma’s tussen EU-lidstaten concreet te agenderen voor een van de volgende OJCS-Raden? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet? Tot slot vragen de leden wat de exacte inzet van het kabinet is richting de beoogde finalisering van de European Education Area op het gebied van microcredentials, c.q. de erkenning en waardering van leerervaringen door de Europese Unie. Kan de Minister uitgebreid ingaan op de kabinetsinzet op dit punt, inclusief concrete acties die het kabinet onderneemt om deze mijlpaal in 2025 te helpen bereiken?
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Met interesse heb ik kennisgenomen van de vragen van de fracties van uw Kamer. Ik dank hen voor hun inbreng. De antwoorden houden dezelfde volgorde aan zoals in de inbreng van de fracties. Ik heb hierbij de vragen cursief overgenomen.
Beantwoording van de inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie lezen in het verslag van de OJCS-Raad van 28 november dat de Commissie heeft aangekondigd om in 2025 een opleiding te willen verzekeren aan 1 miljoen talenten op het gebied van «deep tech». Kan de Minister toelichten op welke manier hieraan in Nederland invulling zal worden gegeven?
Zoals toegelicht aan uw Kamer in de Staat van de Unie 20238, zijn digitale vaardigheden cruciaal voor een inclusieve en succesvolle digitale transitie. Hierbij gaat het niet alleen om ICT-specialisten, maar ook om algemene digitale kennis. Hier is niet alleen binnen de Europese Unie aandacht voor, maar ook nationaal. Zo wordt in de Werkagenda Waardengedreven Digitaliseren9 ingegaan op het vergroten van digitale vaardigheden en kennis, en wordt in de Strategie Digitale Economie10 onder meer toegelicht dat samen met het bedrijfsleven en onderwijsinstellingen een meerjarige Human Capital Agenda wordt opgesteld om het tekort aan digitaal geschoolden en ICT’ers terug te dringen. Daarnaast heeft de Europese Commissie twee Raadsaanbevelingen over digitale vaardigheden en onderwijs aangekondigd voor dit voorjaar, waaruit zowel op Europees als nationaal niveau inspiratie voor nieuw beleid kan worden gehaald.
Daarnaast lezen de leden dat er in maart 2022 elf «Teacher Academies» gelanceerd zijn. Kan de Minister reflecteren op de ervaring van de Nederlandse deelnemende instellingen?
Er zijn momenteel vijf Nederlandse instellingen die deelnemen aan de Teacher Academies, waarvan twee als volledig partner en drie als associate partner. Het initiatief staat nog in de startblokken en de voorbereidende gesprekken tussen partners vinden nu plaats. Het is te vroeg voor een reflectie op de ervaringen van instellingen, maar OCW zal de ontwikkelingen van de Academies blijven volgen om in een later stadium de ervaringen van deelnemende instellingen op te halen.
De leden van de D66-fractie zijn positief over het voorstel vaardigheden voor de groene transitie. Zij lezen dat de lidstaten bij de invoering van de maatregelen ruimte krijgen om hierbij rekening te houden met hun nationale context. In hoeverre hebben lidstaten een verplichting om te werken aan het ontwikkelen van dit beleid? Bestaat volgens de Minister de kans dat sommige lidstaten beperkte stappen zullen zetten? De leden verzoeken de Minister hier in dit geval aandacht voor te vragen.
Het voorstel over vaardigheden voor de groene transitie betreft Raadsconclusies. Dit betekent dat aan lidstaten geen juridisch bindende verplichting wordt opgelegd om te werken aan het ontwikkelen van dit beleid. De kans bestaat daarom dat sommige lidstaten beperkte stappen zullen zetten. Raadsconclusies worden echter met unanimiteit aangenomen. Dit betekent dat alle lidstaten hebben ingestemd en dat zij daarmee politiek commitment hebben uitgesproken.
Nuffic heeft onderzoek gedaan naar de uitgaande mobiliteit van Nederlandse studenten.11 Nuffic signaleerde een disbalans in de diplomamobiliteit: het gemiddelde Nederlandse studenten dat deelneemt aan diplomamobiliteit ligt onder het EU12-gemiddelde van 3,3% en zelfs vrij ver onder het OECD13-gemiddelde van 5,9%. Tegelijkertijd liggen de cijfers van inkomende diplomamobiliteit ver boven de EU-en OECD-gemiddelden. De leden van de D66-fractie vinden het belangrijk dat de mobiliteit in balans is. De leden verzoeken de Minister het belang aan te geven van een balans in de uitgaande mobiliteit van studenten binnen de EER14.
Het kabinet vindt leermobiliteit geen doel op zich, maar een aanjager voor het verbeteren van onderwijskwaliteit en de persoonlijke en professionele ontwikkelingskansen van lerenden. Zoals ook naar voren kwam in het Kamerdebat van 31 januari jl. (Handelingen II 2022/23, nr. 46, item 24) over internationale studentenmobiliteit is het van groot belang dat de mobiliteitsstromen evenwichtig en gebalanceerd zijn. Zoals ook in dat debat toegezegd, zal ik mij in Europa inzetten om het belang van balans in de mobiliteit van studenten te benadrukken. Daarvoor biedt deze OJCS-Raad nog niet het juiste platform vanwege een focus op het lerarentekort. Wel zal ik dit persoonlijk onder de aandacht van de Commissaris brengen, en ook meenemen wanneer de OJCS-Raad breder over de Europese Onderwijsruimte in het algemeen en specifiek over het aangekondigde leermobiliteitskader zal spreken. Hierover zal ik de Kamer dan ook informeren.
De leden van de D66-fractie zijn benieuwd naar de ontwikkelingen rondom de budgetten van de Europese Unie met het oog op de Europese reactie op de Amerikaanse Inflation Reduction Act. Voorziet de Minister verschuivingen in financiële prioriteiten binnen het onderwijsbudget? Of voorziet de Minister mogelijke bezuinigingen op het Europese onderwijsbudget? Het Nederlandse onderwijs profiteert van deze budgetten: de dertien allianties met een Nederlandse partner hebben in totaal ongeveer € 148,6 miljoen ontvangen vanuit Erasmus+ en Horizon 2020 sinds 2019. Daarnaast zijn Nederlandse onderzoekers succesvol in het verwerven van Europese onderzoeksgelden en zijn daarvan soms zelfs afhankelijk. De leden vinden Europese investeringen in onderwijs en onderzoek mede daarom van groot belang. Ziet de Minister reden om daar aandacht voor te vragen?
Ik ben het met de leden van de fractie eens dat de Europese investeringen in onderwijs, onderzoek en innovatie van groot belang zijn voor het Nederlandse en het Europese kennisveld. Zowel Erasmus+ als Horizon Europe spelen een cruciale rol in het versterken van Europese samenwerking in onderwijs, onderzoek en innovatie, wetenschappelijke excellentie en de Europese concurrentiepositie. Nederland zal zich dan ook onverminderd blijven inzetten op de inhoudelijke prioriteiten van het kabinet, waaronder specifiek onderzoek en innovatie. Op dit moment voorzie ik geen bezuinigingen op de EU-budgetten voor Erasmus+ en Horizon Europe. De kaders zijn meerjarig vastgelegd via het EU Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2021–2027. De Commissie publiceert in de zomer naar verwachting een tussentijdse evaluatie van het MFK en heeft aangekondigd dan ook een voorstel te doen voor een soevereiniteitsfonds. Het kabinet zal deze voorstellen te zijner tijd beoordelen.
Beantwoording van de inbreng van de leden van de Volt-fractie
De leden van de Volt-fractie hebben kennisgenomen van de agenda voor de OJCS-Raad. Met betrekking tot het onderwijsdeel hebben zij kennisgenomen van het initiatief onder het Zweeds voorzitterschap om te focussen op vaardigheden voor de groene transitie. Als onderdeel van het Europese Jaar van de Vaardigheden en ter verdere stimulering van uitwisseling van vaardigheden voor onder andere de groene transitie, hebben deze leden tijdens het afgelopen OCW-begrotingsdebat een motie ingediend die de regering verzocht om zich in de Raad van Ministers nadrukkelijk in te spannen voor wederzijdse erkenning van mbo15-diploma’s tussen Europese lidstaten, met als voornaamste inzet het wegnemen van barrières voor de maatschappelijk cruciale sectoren16. De leden vragen het volgende: op welke manier zal de Minister zich hiervoor – in navolging van de aangenomen motie van het lid Dassen c.s.17 – tijdens de aankomende Raad inspannen? Is de Minister bereid dit onderwerp – het verder brengen van de wederzijdse erkenning van diploma’s tussen EU-lidstaten concreet te agenderen voor een van de volgende OJCS-Raden? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De wederzijdse erkenning van diploma’s is vanwege de verschillende onderwijsstelsels in de EU een ingewikkeld thema dat Nederland niet alleen kan oplossen. Ik zie hier een rol voor de Europese Commissie in, maar ik zet mij hier ook voor in. Zoals ook beschreven in de werkagenda mbo18 die uw Kamer in februari heeft ontvangen, ga ik in gesprek met verschillende partijen om de wederzijdse erkenning van diploma’s tussen landen te bevorderen. Dit doe ik bijvoorbeeld in bilaterale contacten met andere lidstaten, waarbij ik mij in eerste instantie richt op de grensregio’s. Tijdens de aanstaande OJCS-Raad van 7 maart staat het thema wederzijdse erkenning niet op de agenda. Het Zweedse voorzitterschap heeft echter aangekondigd dit thema kort hierna in Raadskader te willen bespreken en op basis hiervan naar Raadsconclusies te streven in de OJCS-Raad van mei 2023. U wordt via de gebruikelijke weg geïnformeerd over de Nederlandse inzet op dit onderwerp.
Tot slot vragen de leden wat de exacte inzet van het kabinet is richting de beoogde finalisering van de European Education Area op het gebied van microcredentials, c.q. de erkenning en waardering van leerervaringen door de Europese Unie. Kan de Minister uitgebreid ingaan op de kabinetsinzet op dit punt, inclusief concrete acties die het kabinet onderneemt om deze mijlpaal in 2025 te helpen bereiken?
De kabinetsinzet op het gebied van microcredentials ziet er op hoofdlijnen als volgt uit:
Voor het hoger onderwijs is een nieuwe wet in voorbereiding die meer mogelijkheden zal bieden aan ho-studenten om een gepersonaliseerde route samen te stellen. Dit zal gebaseerd zijn op leeruitkomsten, wat het gebruik van die leerinkomsten in microcredentials en de erkenning daarvan zal stimuleren.
Voor het mbo geldt dat voor alle mbo-opleidingen al leeruitkomsten zijn vastgesteld (landelijke mbo-kwalificatiestructuur). Ook hebben mbo-instellingen mogelijkheden om mbo-certificaten te verstrekken voor arbeidsmarktrelevante onderdelen, waarbij ook een indicatie van de studielast wordt gegeven. Deze onderdelen zijn op te vatten als microcredentials.
Private opleiders kunnen non-formele opleidingen of cursussen in NLQF19 laten inschalen, daarbij worden doelen van non-formele opleidingen in leeruitkomsten en studielast beschreven. Dit gebeurt op vrijwillige basis, met ondersteuning van het nationaal coördinatiepunt NLQF. Met het wetsvoorstel NLQF dat naar verwachting in 2024 in werking zal treden, wordt deze mogelijkheid wettelijk verankerd.
Tot eind 2023 wordt een landelijke pilot uitgevoerd voor microcredentials op ho-terrein. Dit gebeurt in het kader van het Versnellingsplan onderwijsinnovatie met ICT. Aan deze pilot nemen 32 hoger onderwijsinstellingen – waarvan 10 universiteiten en 22 hogescholen – deel. Ook de landelijke onderwijskoepels VH en UNL zijn aangesloten. In 2024, na afloop van de pilot, worden vervolgstappen bepaald.
De kabinetsinzet, inclusief concrete acties, zijn reeds nader uiteengezet in het BNC-fiche dat is opgesteld in reactie op de Raadsaanbeveling betreffende een Europese benadering van microcredentials voor een leven lang leren en inzetbaarheid op de arbeidsmarkt.20
Nuffic, 21 februari 2023, Nederlandse studenten in het buitenland. Internationale competenties in startersvacaturesNederlandse studenten in het buitenland – Uitgaande mobiliteit in het hoger onderwijs (2005 – 2021) (nuffic.nl)↩︎
EU: Europese Unie↩︎
OECD: Organisation for Economic Cooperation and Development↩︎
EER: Europese Economische Ruimte↩︎
mbo: middelbaar beroepsonderwijs↩︎
Kamerstuk 36 200 VIII, nr. 121↩︎
Ibidem↩︎
Bijlage bij Kamerstuk 36 259, nr. 1↩︎
Kamerstuk 26 643, nr. 940↩︎
Kamerstuk 26 643, nr. 941↩︎
Nuffic, 21 februari 2023, Nederlandse studenten in het buitenland. Internationale competenties in startersvacaturesNederlandse studenten in het buitenland – Uitgaande mobiliteit in het hoger onderwijs (2005 – 2021) (nuffic.nl)↩︎
EU: Europese Unie↩︎
OECD: Organisation for Economic Cooperation and Development↩︎
EER: Europese Economische Ruimte↩︎
mbo: middelbaar beroepsonderwijs↩︎
Kamerstuk 36 200 VIII, nr. 121↩︎
Ibidem↩︎
Kamerstuk 31 524, nr. 549↩︎
Nederlands kwalificatieraamwerk, bestaande uit 8 niveaus en één instroomniveau↩︎
Kamerstuk 22 112, nr. 3317↩︎