Beleidsreactie op het rapport van de Inspectie van het Onderwijs ‘Veiligheid op gezinslocaties in beeld’
Onderwijs aan vreemdelingen
Brief regering
Nummer: 2023D09358, datum: 2023-03-08, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-34334-30).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: A.D. Wiersma, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs (Ooit VVD kamerlid)
- Mede ondertekenaar: E. van der Burg, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (VVD)
- Signaalbrief IvhO onderwijs aan asielzoekers en nieuwkomers
- Beslisnota bij Kamerbrief inzake Beleidsreactie op het rapport van de Inspectie van het Onderwijs ‘Veiligheid op gezinslocaties in beeld’
- Rapport 'Veiligheid op gezinslocaties in beeld'
Onderdeel van kamerstukdossier 34334 -30 Onderwijs aan vreemdelingen.
Onderdeel van zaak 2023Z04015:
- Indiener: A.D. Wiersma, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
- Medeindiener: E. van der Burg, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
- Volgcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2023-03-16 13:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2023-03-23 10:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2023-07-03 10:00: Wet tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen in het onderwijs (Wetgevingsoverleg), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2023-07-05 14:09: Aansluitend: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2022-2023 |
34 334 Onderwijs aan vreemdelingen
19 637 Vreemdelingenbeleid
Nr. 30 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR PRIMAIR EN VOORTGEZET ONDERWIJS EN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 maart 2023
Hierbij bieden wij uw Kamer het rapport «Veiligheid op gezinslocaties in beeld» van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) aan. In deze brief vindt uw Kamer de beleidsreactie op dit rapport.
In Nederland bevinden zich vijf COA-gezinslocaties, die zijn bestemd voor uitgeprocedeerde gezinnen met minderjarige kinderen voor wie een humanitaire noodsituatie zou ontstaan zonder het aanbieden van onderdak. In oktober en november 2022 heeft de inspectie onderzocht of de leerlingen die op specifiek deze locaties wonen een ononderbroken ontwikkeling (kunnen) doormaken en of hun veiligheid en hun toegang tot onderwijs kunnen worden gewaarborgd. De inspectie concludeert dat dit niet het geval is. Scholen en besturen doen hun uiterste best om hun leerlingen een relatief stabiele schoolomgeving te bieden, waarin zij zich veilig voelen en zich kunnen ontwikkelen. De inspectie schrijft verder dat leerlingen opgroeien in een structureel (sociaal) onveilige omgeving waardoor de randvoorwaarden voor scholen om aan hun wettelijke verplichtingen te voldoen, onvoldoende zijn. Wij nemen de aanbevelingen van de inspectie serieus, en vinden actie daarom ook noodzakelijk. In deze brief beschrijven wij hoe het kabinet tegen de aanbevelingen aankijkt en welke elementen hiervan wij mee zullen nemen in ons beleid.
Wij lichten allereerst de onderwijscontext en de context van de gezinslocaties toe, daaropvolgend zullen wij ingaan op de zes aanbevelingen die de inspectie doet en de acties die wij willen gaan inzetten. Wij sluiten af met een conclusie.
Een schets van de context
Onderwijscontext en rechten van het kind
Ieder kind heeft recht op onderwijs. Hieraan heeft Nederland zich verbonden door ratificatie van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind. Dit onderwijs dient gericht te zijn op een zo volledig mogelijke ontplooiing van de persoonlijkheid, talenten en geestelijke en lichamelijke vermogens van het kind; het bijbrengen van eerbied voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden; en de voorbereiding van het kind op een verantwoord leven in een vrije samenleving. Daarnaast dient de Staat zich in te spannen om regelmatig schoolbezoek te bevorderen.1
Binnen het Nederlandse onderwijs waarborgen wij deze rechten in de Wet op het Primair Onderwijs (WPO), de Wet op het Voortgezet onderwijs (WVO) en de Wet op de Expertise Centra (WEC). Zo is het verplicht om als school een sociaal en fysiek veilige omgeving te creëren waarin kinderen kunnen leren.2 Daarnaast dient het onderwijs zodanig te worden ingericht dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen en afgestemd te zijn op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen. Hiervan zijn de sociaal-emotionele ontwikkeling en het bevorderen van actief burgerschap belangrijke onderdelen.3
De basisscholen op en bij de gezinslocaties doen hun uiterste best om onderwijs te verzorgen dat aan deze en andere wettelijke vereisten voldoet. Hiervoor willen wij onze complimenten en waardering uitspreken. Want, zoals het rapport schetst, doen zij dit in een uitdagende omgeving. In de omgeving van het kind zijn vaak niet de randvoorwaarden aanwezig die hen ondersteunen in het leren, zoals een stabiele en (sociaal) veilige woonomgeving. Signalen die in het rapport in dat kader worden genoemd zijn leerlingen die kampen met klachten zoals bedplassen, buikpijn en hoofdpijn. Ook zijn leerlingen vermoeid door het slechte slapen of ze zijn vermoeid door de spanning en angst voor uitzettingen, en vallen geregeld in slaap tijdens de les. Dat raakt ons.
Op school voelen deze kinderen zich veilig. Anders dan op andere scholen, worden op de scholen op gezinslocaties vakanties dan ook vaak niet verwelkomd. De inspectie constateert dat school daarmee een belangrijke onderbreking is van de sobere, soms (sociaal) onveilige thuissituatie. Daarnaast hebben deze leerlingen weinig voorbeelden in hun omgeving van de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en goed burgerschap. Zij voelen zich uitgesloten van de Nederlandse samenleving en niet gelijkwaardig aan Nederlandse kinderen, wat zorgt voor een gevoel van waardeloosheid. Ook deze situatie bevordert het leren niet. Leerlingen voelen zich niet gemotiveerd omdat zij «toch niet mogen blijven». Wij erkennen dat dit voor scholen het werk bemoeilijkt. Tegelijkertijd herkennen wij de soms moeilijke omstandigheden waarin de partners in de asielketen hun werk moeten doen op gezinslocaties, zeker gezien de fase waarin de asielopvang in brede zin zich momenteel bevindt. Dit zet de opvang verder onder de druk, ook op gezinslocaties.
Context van de gezinslocaties
Wanneer asielzoekers een negatief asielbesluit ontvangen op de asielaanvraag, dienen zij, in principe binnen 28 dagen, terug te keren naar het land van herkomst. Dit geldt ook in het geval van gezinnen met minderjarige kinderen waarvan de asielaanvraag is afgewezen. In sommige gevallen kan het echter voorkomen dat terugkeer van deze uitgeprocedeerde gezinnen niet mogelijk is, bijvoorbeeld doordat het land van herkomst hier niet aan meewerkt of doordat de ouders zelf hier niet aan meewerken. In een uitspraak4 van 11 januari 2011 heeft het Gerechtshof Den Haag geoordeeld dat het onderdak van gezinnen met minderjarige kinderen niet beëindigd mag worden zolang het vertrek uit Nederland nog niet heeft plaatsgevonden. Om een humanitaire noodsituatie voor het gezin en de minderjarige kinderen te voorkomen, zijn de zogenaamde «gezinslocaties» door het COA ingericht.
Bij plaatsing in de gezinslocaties wordt er een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd op grond van artikel 56, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000, waarmee de bewegingsvrijheid van gezinnen wordt beperkt tot de gemeente waar de locatie is gevestigd. Voor schoolgaande kinderen wordt hier een ontheffing voor verleend indien dit nodig is om onderwijs te kunnen volgen. Ook wordt er aan de volwassenen van de gezinnen een wekelijkse meldplicht opgelegd op grond van artikel 54 Vreemdelingenwet 2000 en vindt een verplichte dagelijkse inhuisregistratie bij het COA plaats. Deze maatregelen hebben als doel het beschikbaar houden van gezinnen voor het terugkeerproces en het intensief kunnen werken aan terugkeer. Alle medewerkers op een gezinslocatie houden het terugkeerperspectief aan de bewoners voor in zowel formele als informele contactmomenten. De boodschap vanuit zowel het COA als de Dienst Terugkeer en Vertrek is daarin altijd eenduidig. Gezinnen hebben echter ook een eigen verantwoordelijkheid om te voldoen aan hun vertrekplicht.
Zoals uw Kamer bekend is, is er op dit moment in algemene zin sprake van een groot tekort aan opvanglocaties. Dit heeft mede tot gevolg dat de afgelopen tijd ook andere doelgroepen dan gezinnen die terug moeten keren op de gezinslocaties zijn geplaatst. Hierdoor zijn verschillende doelgroepen te vinden op de gezinslocaties. Dit is lastig omdat mensen die uitgeprocedeerd zijn en mensen die mogelijk kunnen blijven op eenzelfde locatie zitten. Hier wordt momenteel ketenbreed naar gekeken. Het kabinet werkt, in samenwerking met diverse partners zoals provincies en gemeenten, hard aan het verbeteren van de situatie in de asielopvang in de volle breedte. Het kabinet erkent dat die situatie op dit moment, zeker voor kinderen, zorgwekkend is en aandacht verdient.
Reactie op de aanbevelingen
De inspectie doet in haar rapport zes aanbevelingen:
1. Stel het belang van kinderen meer centraal
2. Ga uit van een realistische verblijfsduur
3. Verhelder afspraken, verantwoordelijkheden, overlegstructuren
4. Voorkom onnodige verhuizingen
5. Houd kinderen in beeld
6. Verhelder positie van nieuwkomers binnen passend onderwijs
Hieronder zullen wij op deze aanbevelingen ingaan. Daarnaast noemt de inspectie een aantal keer het belang van continuïteit op het vlak van jeugdhulp en zorg, hier gaan wij apart op in.
Belang van het kind in het kader van de langere verblijfsduur en sociale veiligheid
De inspectie schrijft dat het belang van kinderen en met name hun veiligheid en kansen op een goede ontwikkeling, meer centraal moet staan op de gezinslocaties. Zoals het Verdrag inzake de rechten van het kind stelt, moeten bij maatregelen met betrekking op kinderen, de belangen van het kind altijd de eerste overweging vormen5. Zoals uw Kamer weet, is het belang van het kind dan ook altijd een primaire overweging in de vreemdelingenrechtcontext. Deze benadering sluit aan op de ambities van dit kabinet. Zoals in het coalitieakkoord staat aangegeven is een van de ambities van dit kabinet rondom migratie dat het belang van het kind in asielprocedures beter meegewogen wordt. In den brede, maar dit is ook van toepassing op het de gezinslocaties. Het belang van het kind beter meewegen is ook in navolging van het rapport van de Commissie Langdurig Verblijvende Vreemdelingen6.
Tegelijkertijd zijn er ook andere belangen die in ogenschouw genomen moeten worden. In dit geval is dat bijvoorbeeld het belang van de Staat bij het realiseren van terugkeer van personen die geen recht op verblijf in Nederland hebben. Dit is ook in lijn met de ambitie van het Kabinet om meer in te zetten op effectieve terugkeer.7 Binnen deze context wordt echter altijd getracht om zoveel mogelijk aandacht te behouden voor het belang en de rechten van het kind. Hiervoor is al langer aandacht binnen de keten en zo ook bij het COA. Zo zijn er op vrijwel alle locaties van het COA, dus ook op de gezinslocaties, contactpersonen kind (CPK) aangesteld die niet alleen aanspreekpunt zijn voor ouders en kinderen, maar die coördinerend zijn in het organiseren van activiteiten voor kinderen en verantwoordelijk zijn voor voorzieningen en voor voorlichting op de locatie (en voor externe partners). De CPK organiseert ook periodiek een lokaal interdisciplinair kinderoverleg, waarbij afgevaardigden van externe samenwerkingspartijen, zoals scholen, aansluiten.
Een ander knelpunt dat de inspectie noemt is de langere verblijfsduur van kinderen op gezinslocaties. Helaas blijkt dat gezinnen vaak geen weken, maar regelmatig jaren in gezinslocaties verblijven. De inspectie sprak tijdens haar onderzoek bijvoorbeeld leerlingen die op een gezinslocatie geboren waren. Het onderwijs voor deze groep leerlingen moet volgens de inspectie ook vanuit dat perspectief vorm krijgen. Gezien de onzekere toekomst van deze kinderen is goed onderwijs dat aansluit op de ontwikkeling van het kind des te meer van belang. Hier hebben alle kinderen (ongeacht verblijfsstatus) ook recht op8. Wij vinden het onwenselijk dat gezinnen voor langdurige periodes in gezinslocaties verblijven. Het doel is uiteraard een zo kort mogelijk verblijf op een gezinslocatie, ten einde terugkeer te kunnen realiseren, dit is dan ook het perspectief dat de betrokkenen geboden wordt. De praktijk is weerbarstiger. Zo zetten gezinnen zich niet altijd actief in om terugkeer te realiseren en worden er nieuwe aanvragen ingediend of doorgeprocedeerd. De ongewenste consequentie hiervan is dat deze gezinnen, en hun kinderen, voor lange periodes op gezinslocaties verblijven. Het is begrijpelijk dat dit zijn weerslag heeft op de wijze waarop kinderen zich ontwikkelen en het werk dat scholen doen. Deze spanning wordt erkend en gevoeld. Het doel van verblijf op gezinslocaties is om zo snel mogelijk terugkeer te kunnen realiseren en in dat perspectief het belang van het kind voorop te stellen. Daar is en blijft de inzet van alle betrokken medewerkers op gericht. Dit vormt echter geen aanleiding om gezinslocaties naar hun aard anders in te richten.
Dit langere verblijf heeft ook weerslag op de sociale veiligheid die kinderen ervaren. Hoewel deze binnen het onderwijs gewaarborgd is, is dit in de thuissituatie volgens de inspectie vaak niet het geval. Dit maakt het voor scholen lastig om te voldoen aan de wettelijke verplichtingen omtrent het burgerschapsonderwijs en om een schoolcultuur te creëren die in overeenstemming is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat9. De sobere opvang zoals die op de gezinslocaties is ingericht, is naar het oordeel van het kabinet niet per definitie onveilig, al wordt opgroeiende kinderen vanzelfsprekend wel een vaste thuissituatie gegund. Daar waar sprake is van specifieke onveiligheid, al dan niet gesignaleerd door de omgeving zoals scholen, kunnen deze gezinnen en kinderen vanzelfsprekend ook een beroep doen op de reguliere hulpverlening. Zo kan bijvoorbeeld de hulp van Veilig Thuis of jeugdzorg ingeroepen worden. Het kabinet is van oordeel dat voor ieder kind geldt, ongeacht de achtergrond, dat een veilige thuissituatie belangrijk is.
Het kabinet meent aansluitend hierop dat, gezien de onzekere toekomst van deze kinderen waarvan het perspectief eerst en vooral gericht is op terugkeer naar het land van herkomst, het onderwijs zo ingericht moet zijn dat dat ook aansluit bij de ontwikkeling en toekomst van het kind. Om deze reden is in het coalitieakkoord opgenomen dat voor kinderen op gezinslocaties het onderwijs in de taal van het land herkomst ingericht zal worden. Er wordt momenteel nog bezien op welke wijze er het beste invulling gegeven kan worden aan deze coalitieafspraak.
Verhuizingen
Hoe langer kinderen verblijven in de asielopvang, hoe vaker ze in de praktijk verhuizen. De meeste kinderen zijn meerdere malen verhuisd: 5, 6 of 7 keer verhuizen is voor 9- of 10-jarige kinderen geen uitzondering. De inspectie constateert dat de vele verhuizingen niet in het belang zijn van het kind. Wij erkennen dat het zeer onwenselijk is dat er veel verhuizingen plaatsvinden. Het voorkomen van verhuizingen is van belang om zo een zo stabiel mogelijke omgeving te creëren voor het kind waarin het veilig kan opgroeien. De overheid dient immers alle kinderen te verzekeren van de bescherming en de zorg die nodig zijn voor hun welzijn en te waarborgen dat zij de ruimst mogelijke mogelijkheden hebben om zich te ontwikkelen10. Daarnaast zorgt het voorkomen van verhuizingen op de best mogelijke manier voor een ononderbroken ontwikkeling en leerlijn. Hier hebben alle kinderen recht op.11 Zoals in het rapport te lezen is, doen scholen hier hun uiterste best voor. Volgens de inspectie wordt dit echter bemoeilijkt vanwege verhuizingen en kunnen scholen een ononderbroken ontwikkeling in deze situatie mede daardoor niet waarmaken.
In dit verband meent het kabinet dat het goed is om op te merken dat bij het doorlopen van de asielprocedure verschillende verhuisbewegingen kunnen voorkomen. Zo kunnen verhuizingen het gevolg zijn van het sluiten van locaties, zeker de afgelopen periode met veel noodlocaties en crisisnoodlocaties komt dit veelvuldig voor. Daarnaast vinden verhuizingen plaats door de stappen die worden gezet in de asielprocedure waaronder doorprocederen na plaatsing in een gezinslocatie. Hierdoor kunnen gezinnen van een azc naar een gezinslocatie verhuizen en vice versa. In de «Staat van Migratie» wordt jaarlijks een beeld gegeven van het aantal verhuizingen bij het COA en de redenen daarvoor.
De inzet van COA medewerkers is erop gericht om daar waar het gezinnen met kinderen betreft, de verhuisbewegingen te minimaliseren. Momenteel geldt dat in de huidige opvangcrisis het beperken van verhuisbewegingen weliswaar de ambitie blijft, maar in de praktijk niet goed vorm kan krijgen. Het kabinet streeft ernaar het aantal verhuizingen zo snel mogelijk weer te doen afnemen. Dit geldt ook voor de gezinnen op de gezinslocaties. In dat kader loopt nu op twee gezinslocaties een pilot waarbij gezinnen in geval van een herhaalde asielaanvraag («hasa»: een vervolgaanvraag van een asielzoeker die eerder een asielaanvraag heeft ingediend waarop negatief is beschikt door de IND) niet hoeven te verhuizen vanaf de gezinslocatie. In gevallen waarin gezinnen met minderjarige kinderen moeten verhuizen wordt overigens, mits haalbaar in de tijd, altijd gebruik gemaakt van een verhuischecklist door het COA.
Wanneer het dan toch noodzakelijk blijkt dat kinderen moeten verhuizen, blijkt uit het rapport van de inspectie dat de toegang tot onderwijs op de nieuwe locatie niet vanzelfsprekend geregeld is. Het aantal verhuizingen vanaf een gezinslocatie naar een andere COA-locaties komt beperkt voor. Maar, in algemene zin constateert ook het kabinet dat leerlingen na een verplaatsing van COA-locatie naar COA-locatie vaak weken, soms zelfs maanden niet naar school kunnen. Dit is overigens niet het geval wanneer kinderen op gezinslocaties worden geplaatst. De inspectie beveelt aan dat hier vooraf afspraken over worden gemaakt door scholen, gemeenten, leerplichtambtenaren en het COA. Onderwijs is dan ook altijd een bespreekpunt tussen COA en gemeente bij het openen van locaties. Hoewel de taak hiervoor primair bij de gemeente ligt, is het vanzelfsprekend van belang dat dit goed geregeld wordt.
Een ononderbroken ontwikkeling kan alleen in samenwerking tussen scholen gerealiseerd worden. Hiervoor is een warme overdracht tussen scholen, juist bij deze leerlingen, van belang wanneer sprake is van een verhuizing en dus wisseling van school. Dit kunnen scholen alleen realiseren als er tijdig een nieuwe school wordt gevonden voordat een leerling wordt verplaatst en er ook informatie over de leerling wordt gedeeld. Hier streven wij dan ook zoveel mogelijk naar. Daarnaast kan dit helpen voorkomen dat scholen worden geconfronteerd met een opgave om op zeer korte termijn onderwijs te organiseren voor recent aangekomen leerlingen. Binnen de huidige opgaven rond asielopvang is de keuze voor een bed en dak boven het hoofd echter van primair belang. Dit pleit dan ook voor het belang van een duurzaam opvanglandschap waarin continuïteit, ook als het gaat om onderwijs, centraal staat en de belangen van kinderen geborgd zijn. Het Ministerie van OCW en het COA werken graag met gemeenten samen als het gaat om het leggen van contacten met scholen rondom opvanglocaties. Daarnaast gaan OCW en COA met elkaar in gesprek om te bekijken of zij de registratie van asielzoekerskinderen en de gegevensuitwisseling over deze kinderen tussen scholen kunnen verbeteren. Dit kan ook bijdragen aan een beter geaggregeerd beeld op het vlak van schooluitval.
Verbetering van afspraken, verantwoordelijkheden, overlegstructuren
De inspectie schrijft dat de communicatie tussen alle betrokkenen bij de asielprocedures en -opvang beter ingericht kan worden zodat tijdig informatie kan worden gedeeld om het welzijn van de kinderen te bevorderen.
Het COA zet zich op haar locaties in om de informatiedeling met partners zo goed mogelijk te organiseren door een multidisicplinairoverleg (MDO) en ook een apart kinder-MDO. Het doel van het MDO is om afstemming met de diverse partners te bereiken over begeleiding en zorg van bewoners waar zorgen over zijn. Het gaat in het MDO om het geven van handelingsperspectief en om een afgestemde integrale benadering van ketenpartners. Dit kan gaan over:
− de algemene situatie op de locatie;
− specifieke problematiek die betrekking kan hebben op meerdere bewoners;
− specifieke problematiek van een individuele bewoner
Hierbij geldt echter wel, dat partners niet altijd alle informatie kunnen delen als gevolg van de AVG. Bij bespreking van een individuele bewoner is dan de toestemming nodig van de bewoner/ouders, tenzij sprake is van een hoog risico op verslechtering op korte termijn. Dat neemt niet weg, dat verbetering van de informatiedeling wel mogelijk is bij een aantal gezinslocaties, door op al deze locaties een dagelijks ochtendoverleg te organiseren tussen COA en de school. Het COA zal dit onder de aandacht brengen van de betreffende locaties.
De positie van nieuwkomers binnen passend onderwijs
De inspectie schrijft dat het voor samenwerkingsverbanden en de scholen op gezinslocaties niet altijd duidelijk is dat nieuwkomers met extra ondersteuningsbehoeften, net als andere leerlingen, gebruik moeten kunnen maken van de voorzieningen voor extra ondersteuning, ongeacht hun status of verblijfsduur. De zorgplicht passend onderwijs die schoolbesturen hebben12, geldt ook voor deze leerlingen. OCW zal gericht contact leggen met de scholen en samenwerkingsverbanden die te maken hebben met de gezinslocaties om hen hierop te wijzen. Wij zijn blij dat ook de inspectie hier extra aandacht aan zal besteden in haar toezicht.
Jeugdhulp
Gemeenten hebben op grond van de Jeugdwet een jeugdhulpplicht voor alle in Nederland verblijvende kinderen, ongeacht hun verblijfstatus. Dus ook voor uitgeprocedeerde kinderen. De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zet zich in om wachttijden in de jeugdzorg terug te dringen door de Aanpak Wachttijden. Daarnaast is het wetsvoorstel «Wet verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen» in voorbereiding, met als doel de beschikbaarheid van specialistische jeugdhulp te verbeteren voor alle kinderen die dit nodig hebben, dus ook deze kinderen. De inspectie heeft met dit rapport als aandachtspunt meegegeven dat eenmaal gestarte hulpverleningstrajecten niet kunnen worden overgedragen wanneer deze kinderen verhuizen naar een andere gemeente omdat het aanvraagtraject bij de nieuwe gemeente eerst moet worden doorlopen. Van het COA begrijpen we dat deze situatie relatief weinig voorkomt en de verhuizing naar andere gemeenten vaak wordt geïnitieerd door de ouders van deze kinderen. Het is daarom belangrijk dat in het kader van elk jeugdhulptraject ook met ouders wordt gesproken over de gevolgen voor hulpverlening als zij ervoor kiezen te verhuizen.
Conclusie
Het rapport van de inspectie geeft een kijk in de complexe taak om toegang tot onderwijs, een onderbroken ontwikkeling en een (sociaal) veilig schoolklimaat te waarborgen voor kinderen die verblijven in de gezinslocaties. De inspectie doet zes aanbevelingen. Deze zijn herkenbaar, maar we moeten ook rekening houden met de juridische en maatschappelijke context waarin de kinderen in de gezinslocaties zich bevinden. Het belang van het kind is altijd een van de primaire overwegingen, ook wanneer kinderen vertrekplichtig zijn. In dat kader werken alle partners in de keten met man en macht om deze kinderen goede opvang en goed onderwijs te bieden. We herkennen dat dat gepaard gaat met de benodigde uitdagingen. In de praktijk blijkt dat kinderen veel langer op de gezinslocaties blijven dan de bedoeling is. Dit levert dilemma’s op die de inspectie in haar rapport heeft benoemd. Voor het kabinet is het een uitdaging om een evenwicht te (blijven) vinden tussen het belang van kinderen en dat van een democratisch vastgesteld asielbeleid. In die situatie proberen de betrokken departementen, gemeenten, het COA en de scholen zo goed mogelijk onderwijs voor de kinderen te realiseren. Om dit te waarborgen wordt hard gewerkt aan het beperken van de verhuisbewegingen, het verbeteren van de contacten met scholen op gezinslocaties en met de overdracht tussen scholen bij verhuizingen.
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs,
A.D. Wiersma
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
E. van der Burg
Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind, artikel 28 en 29.↩︎
Art. 4c WPO.↩︎
Art. 8 WPO; art. 1.4 tweede lid WVO 2020; art. 11, eerste lid WEC.↩︎
ECLI:NL:GHSGR:2011:BO9924.↩︎
Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind, artikel 3.1.↩︎
Coalitieakkoord 2021–2025: Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst, pagina 43. (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77).↩︎
Coalitieakkoord 2021–2025: omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst, p. 43–44. (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77).↩︎
Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind, artikel 28 en 29; Internationaal verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, artikel 13.↩︎
Art. 4c WPO.↩︎
Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind, artikel 3.2, artikel 6.2.↩︎
Art. 8 WPO; art. 1.4 tweede lid WVO 2020; art. 11, eerste lid WEC.↩︎
Art. 8.9 tweede lid WPO.↩︎