Visie Kansengelijkheid funderend onderwijs
Primair Onderwijs
Brief regering
Nummer: 2023D09694, datum: 2023-03-10, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 4
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-31293-660).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: A.D. Wiersma, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs (Ooit VVD kamerlid)
- Voortgangrapportage 2022 'Gelijke Kansen Alliantie'
- Beslisnota bij Kamerbrief inzake Visie Kansengelijkheid funderend onderwijs
Onderdeel van kamerstukdossier 31293 -660 Primair Onderwijs.
Onderdeel van zaak 2023Z04148:
- Indiener: A.D. Wiersma, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2023-03-14 15:40: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2023-03-23 10:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2023-06-07 10:00: Kansengelijkheid in het funderend onderwijs (Commissiedebat), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2023-06-08 15:00: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2022-2023 |
31 293 Primair Onderwijs
31 289 Voortgezet Onderwijs
Nr. 660 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR PRIMAIR EN VOORTGEZET ONDERWIJS
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 maart 2023
Op scholen wordt iedere dag hard gewerkt aan de ontwikkeling van kinderen. Ze leren er de basisvaardigheden, die nodig zijn om goed mee te kunnen doen in de maatschappij. Vonkjes springen over, leerlingen ontdekken waar ze goed in zijn, wat ze willen en groeien zichtbaar. Het onderwijs moet voor alle kinderen van goede kwaliteit zijn, daarbij mag het inkomen of de opleidingsachtergrond van ouders geen verschil maken. Waar je wieg staat, bepaalt nu nog te vaak welke kansen je krijgt in het leven. Iedere leerling verdient een veilige basis en een stimulerende omgeving. Ik wil dat alle leerlingen les krijgen van goede leraren, die hen basisvaardigheden aanleren, waardoor ze goed kunnen lezen, schrijven en rekenen en ze digitaal vaardig zijn, en zich breed kunnen ontwikkelen, ook in hun praktische vaardigheden. Het is belangrijk dat we nog beter worden in het bieden van kansen aan leerlingen. Onderwijs speelt daarin een essentiële rol. De keuzes die in het onderwijs worden gemaakt zijn bepalend voor de toekomst van elk kind. De kwaliteit van het onderwijs en de keuzes die gemaakt worden in het onderwijs (zoals het onderwijstype en een bepaald vakkenpakket) kunnen later ook van grote invloed zijn op de kansen op de arbeidsmarkt en de loopbaan van een leerling, Het bieden van gelijke kansen is een opgave voor ons allemaal, die cruciaal is om iedereen te laten meedoen in de samenleving. In het onderwijs zijn acties op de korte termijn nodig en mogelijk, sommige veranderingen vragen meer tijd. Ik neem maatregelen op vijf terreinen:
1. Focus op de startpositie van jonge kinderen: investeringen in de kwaliteit en het bereik van voor- en vroegschoolse educatie;
2. Garanderen van de basiskwaliteit van het onderwijs: met een meerjarige aanpak aan de basisvaardigheden voor leerlingen en door de beschikbaarheid van goede leraren, vooral waar dat het meeste nodig is;
3. Zorg voor gelijke toegang tot onderwijs: stimuleren dat leerlingen ongeacht het inkomen van hun ouders toegang hebben tot scholen en extra activiteiten;
4. Verrijking van de omgeving voor kinderen en jongeren: in het programma School en Omgeving bieden gemeenten, scholen en maatschappelijke organisaties een rijke schooldag aan leerlingen;
5. Vergroten van flexibiliteit en maatwerk in het onderwijs: praktijkgerichte programma’s in het hele onderwijs en meer flexibiliteit in de overgang naar voortgezet onderwijs.
Het doel is onderwijs dat kansen biedt aan elk kind
Onze opdracht is om ervoor te zorgen dat alle kinderen veilig opgroeien in een stimulerende omgeving, dat op alle scholen goed onderwijs wordt gegeven, alle leerlingen de juiste dosis uitdaging ervaren en veilig kunnen ontdekken wie ze (willen) zijn. Het onderwijs moet flexibiliteit bieden en mogelijkheden hebben om zich aan te passen aan het tempo en niveau wat een leerling nodig heeft. Het moet uiteindelijk de basis bieden voor een volwaardige deelname aan de samenleving en een goede voorbereiding op de arbeidsmarkt.
Het gezin en de omgeving waarin kinderen opgroeien hebben een heel groot effect op hun ontwikkeling. Zelfs voor de geboorte heeft de situatie van de ouders invloed op de kansen van een kind. Vervolgens wordt in de eerste jaren na de geboorte de basis gelegd voor de verdere ontwikkeling van een kind. Kinderen komen met een heel verschillend startniveau het onderwijs binnen en vanaf daar kunnen kansen en verschillen in kansen zich opstapelen.1 Als het gaat om kansen vergroten, vermijd ik het woord «achterstanden» zoveel mogelijk. Het kan de indruk wekken dat kinderen en jongeren tekort zouden schieten, terwijl het omgevingsfactoren buiten hen om zijn die het hen soms moeilijk maken.
De laatste jaren wordt terecht aandacht gevraagd voor de waardering voor beroepsopleidingen en de vaardigheden die leerlingen op vmbo en praktijkonderwijs opdoen. Ik zie daarin raakvlakken met het thema kansengelijkheid. Het ontwikkelen van deze vaardigheden maakt dat leerlingen het beste uit zichzelf kunnen halen. Vakmanschap is cruciaal voor ons allemaal. De eenzijdige waardering van theoretische kennis kan een belemmering zijn voor een goede ontwikkeling van kinderen. Net zo goed is nog veel te winnen door capaciteiten van leerlingen goed te herkennen en hen kansen te bieden, ook als een leerling via een minder voor de hand liggende route door het onderwijs gaat.
Ongelijke kansen ontstaan door een samenspel van factoren op allerlei terreinen van het leven. Zo ziet het er bijvoorbeeld in een grote stad soms anders uit dan in een dorp in Friesland. Soms komen problemen in een wijk heel zichtbaar samen. Voor sommige leerlingen speelt er van alles thuis, terwijl klasgenoten in gunstiger omstandigheden opgroeien. Ook dan is het belangrijk dat school een plek van kansen is. De omstandigheden in de samenleving vergroten verschillen soms uit, zoals we zagen tijdens de coronapandemie en zoals we zien gebeuren door de tekorten op de arbeidsmarkt. Die omstandigheden maken ook dat het onderwijs moeilijke jaren heeft gehad. Ik wil dan ook realistisch zijn: we kunnen niet alles wat we anders willen, op het bord van leraren leggen. Gelukkig investeert dit kabinet structureel 1 miljard euro in zowel kansengelijkheid als onderwijskwaliteit. Verdeeld over 2,5 miljoen leerlingen op duizenden scholen, komt het evenwel alsnog aan op keuzes, die we samen moeten gaan maken. We zien dat bijvoorbeeld al gebeuren als scholen elkaar nog meer gaan helpen om de schaarste op de arbeidsmarkt het hoofd te bieden op een manier die ten goede komt aan de kwaliteit voor alle leerlingen.2
Maatregelen in het onderwijs sluiten aan bij de andere maatregelen die dit kabinet neemt om de bestaanszekerheid van mensen te vergroten. Het leven van mensen is niet georganiseerd langs scheidslijnen van beleidsdossiers. Daarom zetten we als kabinet gezamenlijk op allerlei terreinen in om kansengelijkheid en bestaanszekerheid te vergroten.
We dringen armoede terug, we voorkomen dat jongeren afglijden in de criminaliteit, we geven gemeenten meer mogelijkheden om laaggeletterdheid aan te pakken, we werken toe naar een gezonde generatie in 2040 en verbeteren de leefbaarheid en veiligheid van stedelijke focusgebieden. In deze tijd van toenemende armoede en de problemen die daardoor ontstaan, werken we daarnaast aan schoolmaaltijden voor leerlingen die dat nodig hebben in dit jaar.3 We werken samen tussen de departementen maar net zo goed met de gemeenten. Met de motie van het lid Van Baarle heeft de Kamer de regering verzocht om de interdepartementale samenhang te bewaken in de bevordering van kansengelijkheid en om indicatoren te hanteren om kansengelijkheid in de tijd te volgen.4 Binnenkort wordt u hierover geïnformeerd via een Kamerbrief vanuit het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Stappen zetten voor meer kansen in het onderwijs
Nederland is een land van kansen. Het onderwijs in Nederland is gratis, voor jonge kinderen is er opvang en voorschool, er zijn tal van initiatieven die opkomen voor kinderen en jongeren. Toch gaat het in de praktijk nog niet goed genoeg. Bij complexe vraagstukken als die van kansenongelijkheid liggen de snelle resultaten niet voor het oprapen. Dat kan verlammend werken, of juist het gevoel geven dat alles op z’n kop moet. Wat grote ingrepen in het systeem opleveren, is vaak niet goed te voorspellen. Hieronder presenteer ik daarom de stappen die ik nu ga zetten. Sommige stappen zijn klein, maar maken wel degelijk verschil voor leerlingen. Het zijn stappen in de goede richting. Met deze aanpak kunnen we samen direct aan de slag en gaandeweg bijsturen als dat nodig is.
1. Kansrijk aan de start: kansen vergroten voor jonge kinderen
In de eerste levensjaren van kinderen wordt de basis gelegd voor de verdere ontwikkeling en het latere leren. Als de (taal)ontwikkeling van kinderen in die jaren vertraging oploopt, is dat moeilijk in te halen. De start van het kind werkt de gehele schoolloopbaan door. Daarom is er voor peuters in een minder stimulerende thuissituatie voorschoolse educatie5, waar zij spelenderwijs worden ondersteund in met name de taalontwikkeling. Goede voorschoolse educatie kan echt het verschil maken. Landelijk gezien maakt ongeveer 80–85% van de circa 57.900 kinderen voor wie de voorschoolse educatie bedoeld is hiervan gebruik. Gemeenten stellen zelf de doelgroep vast, die verschilt dus per gemeente, net als de mate waarin deze peuters daadwerkelijk deelnemen. Opvallend is dat niet alle kinderen evenveel baat hebben bij voorschoolse educatie: vooral voor kinderen met een niet-westerse migratieachtergrond en kinderen met een andere thuistaal – dus kinderen die voor hun taalontwikkeling in het Nederlands afhankelijk zijn van deelname aan voorschoolse educatie – heeft het effect. Recent onderzoek laat positieve effecten zien op het gebied van woordenschat en concentratie-vermogen van kinderen.6 Dat zien we minder bij kinderen van Nederlandse komaf met een moeder met minder diploma’s.7 Daarnaast blijkt uit het onderzoek dat de doorgaande lijn van de voorschoolse educatie naar de kleuterklas vaak ontbreekt, en dat de educatieve kwaliteit in het kleuteronderwijs vaak lager is, ondanks de grote inzet van leraren in de kleuterklassen.
Het kabinet wil de deelname aan voorschoolse educatie vergroten, de kwaliteit van de voorschoolse educatie en het kleuteronderwijs versterken, en de relatie tussen kinderopvang en onderwijs beter maken. Ik werk hier in de komende periode plannen vooruit en informeer u hierover voor de zomer van 2023. Bij deze plannen betrek ik inzichten uit experimenten op het gebied van voorschoolse educatie.8 Daarnaast verken ik hoe ik het toezicht op de educatieve kwaliteit van voorschoolse educatie kan verbeteren. Op dit moment vindt dit alleen indirect plaats, via de gemeenten, die de voorschoolse educatie organiseren. Samen met verschillende partijen werk ik in 2023 een voorstel hiervoor uit.
In Nederland hebben jonge kinderen te maken met twee stelsels: het stelsel van de kinderopvang en van het primair onderwijs (vanaf 4 jaar). De Kamer heeft verzocht om een lijst van knelpunten bij samenwerking tussen de kinderopvang en het onderwijs, inclusief mogelijke oplossingen. Daarover stuur ik met mijn collega van SZW een brief naar uw Kamer.
Ik ga werken aan de kwaliteit van voor- en vroegschoolse educatie door:. • Meer inzicht in de oorzaken van verschillen in bereik tussen gemeenten en het bereik vergroten. • Een programma starten waarmee we in enkele regio’s gaan experimenteren om het effect en de kwaliteit van vve nog te vergroten en verbeterd toezicht op de educatieve kwaliteit. Samen met mijn collega van SZW kom ik dit voorjaar terug op de samenwerking tussen kinderopvang en onderwijs. |
2. De basis op orde: goed onderwijs, vooral waar dat het meeste nodig is
Uiteindelijk zijn alle leerlingen gebaat bij een goede kwaliteit van het onderwijs, maar leerlingen die van huis uit minder kansen hebben, nog het meest.
Masterplan Basisvaardigheden
Met het Masterplan Basisvaardigheden werk ik samen met de scholen aan de kwaliteit van het onderwijs op taal, rekenen, digitale geletterdheid en burgerschap. De overheid gaat heldere doelen stellen voor de verwachte kwaliteit op de basisvaardigheden (ook in het toezicht), scholen krijgen meer inzicht in de ontwikkeling bij leerlingen, we geven leraren de mogelijkheid zich verder te professionaliseren in basisvaardigheden en is er financiering voor het versterken van basisvaardigheden. Scholen waar risico’s zijn krijgen extra subsidiemogelijkheden en er is ook concrete ondersteuning via de basisteams.9
Hoge verwachtingen als stimulans voor ontwikkeling
Onderzoek laat zien dat verwachtingen die leraren van hun leerlingen hebben van invloed is op hun pedagogisch en didactisch handelen, en zo op de ontwikkeling van leerlingen.10 Hoge verwachtingen leiden tot meer uitdaging en feedback om beter te worden.
Onder andere HAN University of Applied Sciences biedt een mooie bundeling van kennis over dit onderwerp en instrumenten voor leraren om zelf aan de slag te gaan.11 Ook voor een lerend onderwijssysteem werken hoge ambities stimulerend. Om scholen die nog worstelen met het verbeteren van onderwijsresultaten sneller en beter te helpen, werkt de inspectie aan een bijstelling van de onderwijsresultatenmodellen. Waar mogelijk wordt ook aandacht besteed aan de basisvaardigheden, kansengelijkheid en optimale en passende doorstroom(tijd).12
Investeren in leraren
Leerlingen die het onderwijs het hardste nodig hebben om hun kansen te vergroten, profiteren het meeste van een goede leraar voor de klas.
De maatregelen die we nemen om het lerarentekort te bestrijden, zijn van groot belang voor de kansen van leerlingen. Door het dichten van de loonkloof tussen primair en voortgezet onderwijs investeren we in voldoende en goed opgeleide leraren. Op scholen waar veel maatschappelijke problematiek samenkomt, wordt het lerarentekort vaak het sterkste gevoeld. Met het Nationaal Programma Onderwijs is de arbeidsmarkttoelage voor de schooljaren 2021/22 en 2022/23 geïntroduceerd. Op scholen waar personeel de arbeidsmarkttoelage ontvangt, zien de meeste schoolleiders positieve effecten op het aantrekken en behouden van personeel. Daarom ben ik blij dat in het Onderwijsakkoord is afgesproken de arbeidsmarkttoelage structureel te maken.13 Om voldoende zekerheid te bieden aan degenen die momenteel de arbeidsmarkttoelage ontvangen, ben ik voornemens om de huidige regeling in afstemming met de sociale partners te verlengen tot en met december 2023.14 Ik vraag sociale partners, conform het Onderwijsakkoord, vóór het begin van het nieuwe schooljaar afspraken te maken over een nieuwe regeling voor 2024 en verder, zodat de betreffende scholen tijdig zekerheid hebben over de toelage, en er voldoende tijd is om deze uit te werken.
Investeren in gelijke kansen
Op scholen waar veel van de sociaalmaatschappelijke problematiek uit de wijk en de gezinnen de klas in komt, is de uitdaging om goed onderwijs te bieden nog groter dan bij andere scholen. In het primair onderwijs houden we daar in de bekostiging rekening mee. Scholen en gemeenten krijgen extra middelen, waarmee zij bijvoorbeeld extra taallessen, begeleiding in kleine groepen of zomerscholen organiseren. In 2021 heeft het CBS de indicator die we gebruiken voor de verdeling van het budget herijkt, waardoor het meeste budget terecht komt waar dat het hardste nodig is. Sommige gemeenten en scholen gaan er op vooruit, maar er zullen ook scholen en gemeenten zijn die minder geld ontvangen dan zij gewend zijn. In samenwerking met de PO-raad heb ik scholen geïnformeerd over deze herverdeeleffecten. Voor scholen valt dit moment samen met de invoering van de vereenvoudiging van de bekostiging. Gemeenten zullen de gevolgen pas in 2024 merken, omdat het budget voor gemeenten op de teldata van twee jaren is gebaseerd.15 In samenwerking met de VNG informeer ik gemeenten hierover te zijner tijd nader.
Tijdens de coronapandemie hebben we gezien hoe groot de verschillen kunnen zijn tussen leerlingen en scholen.
Met de inhaalprogramma’s en het Nationaal Programma Onderwijs is het meeste geïnvesteerd op de plekken waar dat het hardst nodig was. Het is de bedoeling dat scholen deze middelen voor het einde van het schooljaar 2024/2025 hebben ingezet. Maar ook daarna is het belangrijk dat er aandacht blijft voor kansen voor alle leerlingen, en dat daarbij oog is voor verschillen tussen scholen.
In het voortgezet onderwijs bestaat daarvoor nu het leerplusarrangement.16 Dat leerplusarrangement ga ik met ingang van 1 januari 2024 versterken.17 In de eerste plaats wil ik met een verbeterde indicator gaan werken. De huidige indicator is gebaseerd op het percentage leerlingen per school dat in een wijk woont waarin relatief veel huishoudens wonen met een laag inkomen. Dat is een heel grofmazige indicator. Vanaf 1 januari 2024 zal in het voortgezet onderwijs gewerkt worden met een indicator die door het CBS is ontwikkeld en die uitgaat van de kenmerken van leerlingen zelf, in plaats van het gebied waarin zij wonen. Eenzelfde indicator is sinds enige jaren ook al in het primair onderwijs in gebruik. Deze indicator voorspelt beter waar extra ondersteuning nodig is.18
Daarnaast ga ik het budget voor het leerplusarrangement (in 2022 bedroeg dat € 52 mln.) structureel verhogen met € 105 miljoen tot een totaal van € 157 mln. In 2024. Op die manier kan het leerplusarrangement echt verschil maken.19 Met dit bedrag kunnen we namelijk meer dan de helft van de vestigingen in het vo extra middelen geven om leerlingen die dat nodig hebben kansen te bieden. Het gaat daarbij om vestigingen waar tezamen ruim 420.000 leerlingen naar school gaan. Ruim 100.000 leerlingen daarvan hebben op basis van de nieuwe indicator behoefte aan extra ondersteuning om hun kansen waar te kunnen maken. Deze scholen krijgen met deze middelen meer ruimte om extra begeleiding te bieden aan leerlingen, extra taallessen, kleinere klassen of individuele coaching.20 Scholen bepalen zelf hoe ze deze middelen het beste in kunnen zetten. Maar ik vind het wel belangrijk dat we effectief investeren in de leerresultaten van leerlingen. Daarom wil ik ervoor zorgen dat we de bestedingen de komende tijd monitoren en zo meer kennis opbouwen over doelmatige en doeltreffende besteding van deze middelen, en dat scholen passende verantwoording afleggen over de besteding. Ik informeer uw Kamer uiterlijk in het voorjaar van 2023 over een plan van aanpak.
• De investeringen in het Masterplan Basisvaardigheden en in onderwijspersoneel komen ook ten goede aan kansengelijkheid. • De regeling voor de arbeidsmarkttoelage wil ik verlengen tot en met december 2023. Ik vraag sociale partners vóór augustus 2023 afspraken te maken over een nieuwe regeling vanaf kalenderjaar 2024, zodat scholen tijdig zekerheid hebben over de toelage, en er voldoende tijd is om deze uit te werken. • In het voortgezet onderwijs investeer ik vanaf 2024 structureel extra in het leerplusarrangement: er komt € 105 miljoen meer beschikbaar voor extra onderwijs en begeleiding. Ik informeer uw Kamer uiterlijk in het voorjaar van 2023 over een plan van aanpak. |
3. Gelijke toegang
Het onderwijs wordt publiek gefinancierd, want het onderwijs is van ons allemaal en voor alle kinderen en jongeren.
Toch worden er nog wel eens drempels ervaren door ouders. Dat mag niet zo zijn en daarom werk ik aan het verbeteren van toelatingsbeleid, het bestrijden van onderwijssegregatie en gelijke toegang tot extra activiteiten.
Toelatingsbeleid: gelijke kansen bij aanmelding
In maart 2022 heb ik schoolbesturen per brief opgeroepen om kritisch te kijken naar hun toelatingsbeleid, om gelijke kansen op toelating te bieden. Aanmelding en toelating bij scholen gaat meestal gewoon goed.21 Vanaf schooljaar 2023–2024 is er één vaste aanmeldweek voor alle middelbare scholen, waardoor iedere leerling evenveel kans heeft om terecht te komen op de school van keuze, ongeacht of het schooladvies is bijgesteld na de eindtoets. Met enkele gemeenten voer ik een experiment uit om de communicatie over schoolaanmelding naar ouders met een minder sterke sociaaleconomische status te verbeteren. In sommige gemeenten, waar sprake is van over-aanmelding, wordt een centraal aanmeldsysteem gebruikt. Dat is een stap verder in het inzichtelijk maken van het aanmeldproces. Gemeente en schoolbesturen maken dan een afspraak over de verdeling van leerlingen over scholen, mede op basis van de voorkeur die zij opgeven en voorrangscriteria (bijvoorbeeld een oudere broer of zus op school).
Als dit kan leiden tot meer gelijke kansen, wil ik stappen zetten om te komen tot een meer geharmoniseerd aanmeldbeleid in het hele land. Dit jaar start ik een onderzoek in de gemeenten die zo’n aanmeldsysteem gebruiken om te leren over de effecten en de voorwaarden waar op dat kan.
Segregatie: gemengde scholen en de invloed van de nieuwe stichtingsprocedure
Nederland heeft een divers scholenaanbod. Dat geeft ouders en leerlingen de vrijheid om een school te kiezen waar zij zich thuis voelen. Die vrijheid willen we behouden. We zien echter ook dat dit een zekere mate van segregatie met zich meebrengt. Een diverse klas is een goede oefenplek om te leren omgaan met verschillende achtergronden, opvattingen en vooroordelen. Het onderwijs kan daarmee de tweedeling in de samenleving tegengaan. Gemengde scholen kunnen voorkomen dat maatschappelijke problemen zich opstapelen op een klein aantal scholen. Het geeft leerlingen ook de kans om zich op te trekken aan de sociale omgeving waarmee ze via andere klasgenoten in contact komen.22
Daarom proberen we samen met gemeenten, scholen en maatschappelijke partijen te werken aan het tegengaan van ongewenste (effecten van) onderwijssegregatie. Dit voorjaar informeer ik uw Kamer conform toezegging in een separate brief over de voortgang van de beleidsagenda tegen segregatie in het funderend onderwijs. Vooralsnog verwachten we op landelijk niveau geen grote effecten van de nieuwe stichtingsprocedure op segregatie. Daar lijkt het nieuwe aantal scholen ten opzichte van het totaal aantal bestaande scholen te klein voor. Wat de effecten op lokaal niveau zijn, is momenteel nog niet te zeggen. De eerste scholen die starten onder de nieuwe stichtingsprocedure, openen pas in augustus 2023 hun deuren. Een consortium, onder leiding van Oberon, onderzoekt de gevolgen voor de leerling-stromen van nieuwe scholen.23 Na oplevering van het eindrapport, in december 2025, wordt uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van de evaluatie.
Vrijwillige ouderbijdrage: alle leerlingen doen mee
Scholen mogen aan ouders een vrijwillige financiële bijdrage vragen voor extra’s zoals het kerstfeest, een uitje naar een pretpark, huiswerkbegeleiding of extra sportlessen. Sinds de zomer van 2021 mag de school kinderen nooit uitsluiten van activiteiten als ouders deze bijdrage niet (willen of kunnen) betalen. Alle kinderen doen mee. Er zijn echter signalen dat de verschillen tússen scholen nu juist groter worden. Op de ene school is er een reis naar Rome, een eindgala en de mogelijkheid om paardrijlessen te nemen, de andere school krijgt met moeite een uitje naar een pretpark georganiseerd. Dat was altijd al zo, maar nu hoor ik dat scholen met minder kapitaalkrachtige ouders nog minder organiseren, omdat de begroting niet rond komt. Dat vind ik een ongewenst effect van deze maatregel.
Met een motie van Kamerlid de Hoop (PvdA) heeft uw Kamer mij eerder verzocht een limiet te stellen aan de hoogte van de vrijwillige ouderbijdrage.24 Dat zou deze verschillen mogelijk kunnen verkleinen. De hoogte van de vrijwillige ouderbijdrage kan als een informele drempel werken: het kan ouders onterecht het gevoel geven dat een school niet voor hen bedoeld is, of dat hun kind daar niet zal passen. Ook daarom is een limiet een interessant idee. Dit wordt ook bepleit door de Onderwijsraad.25 Voor de zomer heb ik uw Kamer een rapport aangeboden over de vrijwillige ouderbijdrage in het funderend onderwijs, waarop ik nog een inhoudelijke reactie had toegezegd.26 Regioplan schetst in haar rapport een zestal scenario’s, variërend van het afschaffen van de ouderbijdrage (met of zonder compensatie vanuit de rijksbegroting) tot niets doen, en alles daar tussen in. Uit gesprekken met organisaties en scholen komt niet één duidelijke voorkeursvariant naar voren. Bij de keuze voor een scenario vind ik het belangrijk om twee dingen te voorkomen: een stigmatiserend effect voor ouders met een minder riante financiële positie (zoals bij een inkomensafhankelijke ouderbijdrage) of dat de verschillen blijven bestaan (zoals wanneer de limiet geldt per type activiteit). De effecten van een limiet aan of het schrappen van de ouderbijdrage zijn moeilijk te overzien. Een limiet zal altijd betekenen dat er activiteiten niet langer mogelijk zijn, die door scholen, ouders en leerlingen nu wel worden gewaardeerd. Ik wil een keuze maken als ik meer informatie heb over de effecten van de huidige wetgeving. Ik verwacht eind mei de resultaten van de schoolkostenmonitor. Die wil ik daarbij betrekken. Voor de zomer doe ik u dan een voorstel toekomen voor een uitwerking van deze motie.
Aanvullend onderwijs: terugdringen van commerciële bijlesbureaus op scholen
Het is belangrijk dat leerlingen en ouders erop kunnen vertrouwen dat op school goed en voldoende onderwijs wordt aangeboden. Toch zien we dat meer dan een kwart van de leerlingen in het funderend onderwijs gebruik maakt van private partijen die huiswerk of bijles aanbieden.27 Soms maken scholen zelfs reclame voor dergelijke bureaus. Dat vind ik zeer onwenselijk. Niet alle ouders kunnen bijles, huiswerkbegeleiding of examentraining betalen. Dat zorgt voor ongelijke kansen. Uw Kamer heeft mij gevraagd betaald aanbod van aanvullend onderwijs op scholen te ontmoedigen en gratis aanbod te stimuleren. Ook verzocht u reclame voor aanvullend onderwijs via scholen te voorkomen. Ik vind het van belang dat ons onderwijs voor iedere leerling kansen biedt om zich optimaal te ontwikkelen, ongeacht de portemonnee van de ouders. Het inkopen van extra bijles, huiswerkbegeleiding of examentraining zou niet nodig moeten zijn.
Scholen horen leerlingen niet door te verwijzen naar commerciële bijlesbureaus. Mede naar aanleiding van het advies van de Onderwijsraad «Publiek karakter voorop» ben ik aan de slag met maatregelen om de normalisering van het private aanbod in het publieke onderwijs aan te pakken en te ontmoedigen.28 Ik ben in gesprek met de sectorraden om tot richtlijnen te komen. Ik informeer u binnenkort over de inhoud en de vorm. Ook komt er komend voorjaar een geactualiseerde versie van de handreiking Inhuur derde partijen. Daarnaast werk ik aan een wetsvoorstel dat regelt dat het personeel van deze instanties altijd in bezit moet zijn van een verklaring omtrent het gedrag. Dit concept wetsvoorstel bied ik binnenkort ter internetconsultatie aan. Met deze maatregelen geef ik uitvoering aan de moties van de leden Westerveld en Kwint over het voorkomen van reclame voor private aanbieders en het ontmoedigen van betaald aanvullend onderwijs in de school.29 Dit jaar laat ik ook opnieuw de monitor aanvullend onderwijs uitvoeren. Hierin wordt de marktomvang onderzocht, de deelname van leerlingen en de toegankelijkheid en het aanbod vanuit scholen. De monitor moet ook inzicht geven in hoeveel onderwijsbudget er naar externe onderwijsbureaus doorstroomt. Dit komt tegemoet aan de motie van het lid Ephraim.30 Deze motie verzoekt de regering ook om kwaliteitseisen te stellen aan derde partijen. De brancheorganisatie LVSI is een keurmerk voor huiswerkbegeleiding aan het opstellen. Zij hebben hiervoor een onafhankelijk keurmerkbureau ingeschakeld. Dit initiatief steun ik van harte, ik heb er vertrouwen in dat dit bijdraagt aan de kwaliteit die particuliere huiswerkinstituties bieden. Daarnaast heeft Onderwijsontwikkeling Nederland, de branchevereniging van onderwijsadvies-bureaus reeds een keurmerk in gebruik, dat scholen en opdrachtgevers houvast biedt bij het vinden van de juiste organisatie voor hun vraag. Zo werken we vanuit de overheid, vanuit de schoolbesturen en vanuit de branche van aanvullend onderwijs aan verdere regulering, met kansen voor kinderen als belangrijkste uitgangspunt.
Er zijn meer vormen van onderwijs die zich voltrekken buiten school, als aanvulling op of als alternatief op het reguliere onderwijs, zoals het onderwijs op particuliere scholen, onderwijs thuis aan kinderen met een vrijstelling van de Leerplichtwet of informeel onderwijs. Voor mij staat voorop dat ook dat aanbod moet leiden tot méér kansen voor kinderen en dat positief bijdraagt aan hun ontwikkeling. Daar wil ik aan bijdragen door in te zetten op kwaliteitsverbetering en verbetering van toezicht.31
• Ik doe onderzoek naar de effecten van een centraal aanmeldsysteem, om te kijken welke goede voorbeelden er zijn voor gemeenten en schoolbesturen. • Als eind mei de resultaten van de schoolkostenmonitor bekend zijn, doe ik een voorstel voor maatregelen voor de vrijwillige ouderbijdrage, die bijdragen aan kansengelijkheid. • Binnenkort informeer ik de Kamer over afspraken die ik met de sectorraden maak om tot richtlijnen te komen voor aanvullend onderwijs. • Ik ga scholen helpen bij een zorgvuldige afweging bij het gebruik van externe partijen in de school met een geactualiseerde handreiking hiervoor. • In de wet leg ik vast dat personeel van aanbieders van aanvullend onderwijs die op school werken, altijd in bezit moeten zijn van een VOG. Dit concept wetsvoorstel bied ik binnenkort ter internetconsultatie aan. • Dit jaar laat ik ook opnieuw de monitor aanvullend onderwijs uitvoeren. |
4. Meer dan school: de bredere ontwikkeling van kinderen
Bij de opening van dit schooljaar heb ik het programma School en Omgeving gepresenteerd, als eerste stap in de uitwerking van de ambities voor de rijke schooldag.32 Met het programma investeert het Kabinet € 56,7 miljoen in een omgeving die kinderen en jongeren optimaal ondersteunt in hun ontwikkeling. Door extra activiteiten als cultuur, sport, techniek en huiswerkbegeleiding ontdekken leerlingen waar ze goed in zijn, wat ze leuk vinden, en doen ze extra vaardigheden op zoals samenwerken en creatief denken. 128 coalities van scholen, gemeenten en lokale partijen ontvangen dit schooljaar subsidie voor het verrijken van school en omgeving. 44 van deze gebieden zijn de voorlopers die ervaring hebben met het aanbieden van extra activiteiten naast het reguliere curriculum. Zij zijn voor de zomer al geselecteerd.33 Voor de overige twee categorieën (de «starters» en «doorgroeiers») was er een overschrijding van het aantal aanvragen en is door loting bepaald welke coalities dit schooljaar subsidie ontvangen. Een beschrijving van de coalities is te vinden op de website van de Gelijke Kansen Alliantie. Met de voorlopers werk ik in drie jaar toe naar een duurzame en structurele vormgeving van het programma School en Omgeving waar de leerlingen die dat het meeste nodig hebben, gebruik van kunnen maken. Zo bouwen we voort op wat er lokaal gebeurt, gebruiken we de energie die er is in het land en leren we van de praktijk. Alle coalities krijgen ondersteuning en middelen. De Gelijke Kansen Alliantie zorgt voor het delen van kennis en ervaring. Daarnaast werk ik aan een onderzoek- en monitoringsprogramma. De eerste resultaten hiervan stuur ik u in het voorjaar van 2023 toe: een inventarisatie van het aanbod aan «rijke schooldagen» in Nederland, welke lokale onderzoeken er al zijn en een zevental casestudies om meer zicht te krijgen op met name de financiering van het aanbod van de voorlopers. De voorlopers en doorgroeiers bieden al een verrijkt aanbod aan ruim 124.000 leerlingen, en breiden dat dit jaar uit met nog circa 56.000 leerlingen. In de coalities werken al ruim 600 schoolvestigingen samen met kinderopvang-organisaties, sport- en cultuurorganisaties, welzijnswerk, bibliotheken et cetera. Daarnaast zijn er 35 startende gebieden begonnen met het ontwikkelen van een rijke schooldag. Voor de zomer informeer ik u verder over het programma.
Samenwerking met maatschappelijke partijen voor een breed aanbod
Landelijk en lokaal zijn er veel mooie initiatieven om kinderen een stimulerende omgeving te bieden. In dit kader is ook de versterking van de samenwerking op taal relevant. De komende jaren versterk ik samen met de Staatssecretaris voor Cultuur en Media de samenwerking tussen scholen, kinderopvang, ouders en verzorgers en bibliotheken. Mooie voorbeelden zijn de programma’s Bibliotheek op school en BoekStart in de kinderopvang(dat laatste in samenwerking met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid). Ik ben in gesprek met Meer muziek in de Klas om de samenwerking voort te zetten, waarbij het netwerk en de slagkracht van Meer muziek in de klas een impuls kan zijn voor de scholen in het programma School en Omgeving. Meer muziek in de klas heeft afgelopen jaren laten zien dat zij met expertise op de juiste plek en regionale akkoorden veel scholen, kinderen en jongeren kan bereiken. Daarnaast bekijk ik welke rol de Nationale Jeugdcoalitie kan vervullen in het programma.
• In het programma School en omgeving ontvangen 128 coalities dit schooljaar subsidie voor het verrijken van school en omgeving. • Ik ben in gesprek met Meer muziek in de Klas over de mogelijkheid van een voortzetting van de samenwerking, als extra impuls voor de scholen in het programma School en Omgeving. Daarnaast bekijk ik welke rol de Nationale Jeugdcoalitie kan vervullen in het programma. |
5. Flexibiliteit en ruimte voor ontwikkeling
Ik vind het belangrijk dat iedere leerling, ongeacht achtergrond, keuzes kan maken om over te stappen of door te stromen in het onderwijs. Dat vraagt meer ruimte in het stelsel. Ik wil streven naar meer kansen, maar ook de prestatiedruk verminderen en werken aan gelijke waardering voor alle onderwijssoorten. Dat zit alleen al in de manier waarop we over onderwijsrichtingen en opleidingen spreken. Woorden doen er toe en ik vind het daarom goed dat het LAKS een taalcampagne opzet over de impact van woordkeuze. De leerlingen geven hierin het goede voorbeeld.
Waardering van praktische vaardigheden
Het bevorderen van kansen betekent voor mij ook dat leerlingen tijd en ruimte krijgen om te ervaren wat ze kunnen en willen en zich breed kunnen oriënteren.
Ik vind het belangrijk dat praktijkgericht en theoretisch onderwijs op gelijke voet staan. Nu is praktijkgericht onderwijs vooral te vinden in praktijkonderwijs en vmbo basis en kader en daar is vaak niet de waardering voor die dat verdient. Naar aanleiding van adviezen van onder meer de Onderwijsraad worden momenteel praktijkgerichte programma’s ontwikkeld voor vmbo gl/tl en havo. Zo werken we aan onderwijs dat daadwerkelijk een waaier aan mogelijkheden biedt.
Bij praktijkgericht onderwijs ontwikkelen leerlingen vaardigheden en maken ze kennis met praktijkopdrachten en het werkveld. De praktijkgerichte programma’s worden stapsgewijs ontwikkeld, zodat we kunnen leren welke consequenties dergelijke vakken hebben voor de scholen en de doorstroommogelijkheden.
Parallel hieraan zoek ik een manier om praktijkgerichte doorlopende leerlijnen te maken, zodat leerlingen al vanaf de basisschool in aanraking komen met dergelijke componenten in het curriculum. Ik kom hier voor de zomer op terug.
Aan de slag voor flexibiliteit en differentiatie
In het coalitieakkoord hebben we afgesproken de overgang van leerlingen van basis- naar voortgezet onderwijs te verbeteren, brede en verlengde brugklassen te stimuleren en doorstroom en differentiatie te bevorderen. Kinderen die in minder gunstige omstandigheden opgroeien, verdienen onderwijs dat bij hen past. In het primair onderwijs zijn er verschillen tussen schooladviezen van groepen leerlingen op basis van de sociaaleconomische situatie van het gezin waar zij uit komen. Op het voortgezet onderwijs zijn er verschillen in (tussentijdse) doorstroom. We kunnen in het onderwijsstelsel meer ruimte en flexibiliteit bieden, om leerlingen te helpen om zich te ontwikkelen op de manier die bij hen past. Dat is in het belang van leerlingen, en ook nog eens beter voor de maatschappij en de economie. Daar ga ik mee aan de slag, ik beschrijf daar in het vervolg op vijf gebieden maatregelen voor.
De Onderwijsraad heeft vorig jaar een advies uitgebracht hoe de overgang van primair onderwijs naar voortgezet onderwijs kan worden verbeterd.
Zo stelt de raad voor dat leerlingen in groep 8 zonder schooladvies overgaan naar een driejarige brede brugperiode in het voortgezet onderwijs. Hier volgen zij samen flexibel onderwijs dat binnen de klas wordt afgestemd op (groepen) leerlingen, de samenstelling van de klas kan dan per vak verschillen. Pas daarna komen leerlingen in verschillende schoolsoorten terecht, waarbij het doorstroomadvies wordt gebaseerd op brede informatie over de leerling en gestandaardiseerde toetsen op meerdere momenten. Ik dank de Onderwijsraad voor haar advies. Ik deel de doelen van de Onderwijsraad om kansengelijkheid in het onderwijs te vergroten. Tegelijkertijd zet het voorstel van de raad het voortgezet onderwijs op zijn kop, zonder dat we duidelijk zicht hebben op de praktische en financiële consequenties van een dergelijke stelselwijziging. Dit betekent ook veel voor huisvesting, (opleiding en vaardigheden van) leraren, de inrichting van het vmbo, het curriculum en de leermiddelen en de aansluiting met het vervolgonderwijs. Dit kunnen we nu onvoldoende realiseren, gegeven de ingewikkelde omstandigheden in het onderwijs. Ik kies daarom nu niet voor een generiek verplichte driejarige brede brugperiode op alle scholen voor alle leerlingen, maar voor het bieden van (financiële) ruimte voor scholen die hier mogelijkheden toe zien. Ik zie dat dit vraagstuk leeft bij scholen en dat veel scholen hier al mee aan de slag zijn. Die beweging wil ik dan ook nu al versterken, in plaats van eerst alles overhoop te gooien. Ik neem de komende jaren een vijftal maatregelen. Daarmee wil ik de flexibiliteit in het stelsel en de mate van differentiatie voor leerlingen versterken.34 Samen met scholen ontdekken we dan ook wat het beste werkt en wat er voor nodig is om meer kansen te bieden aan leerlingen. Dat maakt het mogelijk om in een volgende fase alsnog te komen tot een toekomstvisie over de inrichting van de overgang van primair naar voortgezet onderwijs en de brede brugklas.
1. Meer ruimte voor leerlingen om te ontdekken wat ze kunnen en willen
Heterogene brugklassen35 en schakelklassen geven flexibiliteit in het moment en de manier van overstappen van primair naar voortgezet onderwijs. Het uitbreiden van het aanbod heterogene brugklassen en het versterken van de kwaliteit daarvan is reeds gestart in het Nationaal Programma Onderwijs. Ik blijf heterogene brugklassen stimuleren met een subsidieregeling.36 In eerdere aanvraagrondes hebben bijna 700 vestigingen middelen gekregen om te starten met een heterogene brugklas, die uit te breiden of verbeteren. Flexibiliteit en maatwerk in de vorm van «overstapklassen» (waar leerlingen tussen de basisschool en de middelbare school een extra jaar les krijgen, bijvoorbeeld zodat ze hun zelfstandigheid of taalvaardigheid kunnen ontwikkelen) tussen de basisschool en de middelbare school zijn nu vaak nog lastig te realiseren. Bestaande initiatieven lijken wel positieve resultaten te laten zien.37 Ik ga daarom in beeld brengen welke initiatieven er zijn, hoe zij werken en wat nodig is om dit verder te brengen, als blijkt dat dat gewenst is.
2. Beter zicht op de ontwikkeling van leerlingen
Ik wil er voor zorgen dat scholen in het voortgezet onderwijs objectieve informatie hebben over de ontwikkeling en de potentie van leerlingen.
Dit maakt van de inschatting die op de basisschool is gemaakt een tussenmeting, in plaats van een allesbepalend moment. Zoals aangekondigd in de brief over het Masterplan basisvaardigheden werk ik in stappen toe naar een verplichting van leerlingvolgsystemen met gestandaardiseerde toetsen in het voortgezet onderwijs. Dit kan leraren helpen om leerlingen goed te begeleiden.
3. Makkelijker doorstromen
Als scholen in het voortgezet onderwijs een breed onderwijsaanbod op één locatie hebben, kunnen leerlingen makkelijker wisselen tussen onderwijstypes, als dat beter is voor hun ontwikkeling. Op een brede school vallen scheidslijnen tussen onderwijssoorten makkelijker weg en komen leerlingen elkaar vaker tegen.
Vanaf dit schooljaar krijgen scholen met een breed onderwijsaanbod daarom extra bekostiging.38 Deze scholen hebben soms een lastige concurrentiepositie ten opzichte van categorale scholen, zeker wanneer dat scholen zijn waar grootstedelijke problematiek speelt, zoals in stedelijke focusgebieden zoals genoemd in het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid. Samen met een brede coalitie uit het veld wil ik met een aantal van deze scholen uitwerken wat helpt om deze brede scholengemeenschappen voor besturen, schoolleiders, leraren, leerlingen en ouders aantrekkelijk te maken. Voor een gelijke kans op doorstroom nadat leerlingen hun diploma hebben behaald, is op 1 augustus 2020 de Wet gelijke kans op doorstroom naar havo en vwo (Kamerstuk 35 195) in werking getreden. In de jaren vóór de invoering van het doorstroomrecht werd doorstroom steeds moeilijker.39 Inmiddels stromen daadwerkelijk weer meer leerlingen door.40 Voor tussentijdse doorstroom bestaan ook grote verschillen tussen scholen en op basis van de sociale achtergrond van leerlingen. Ik wil daarom samen met het veld onderzoeken of we kunnen werken aan een afwegingskader voor het maken van de best passende beslissingen voor leerlingen.
4. Versterken van regionale en organisatorische samenwerking tussen scholen
Wet- en regelgeving, maar ook gebrek aan tijd maken het scholen in het huidige systeem soms lastig om samen te werken, bijvoorbeeld bij het opzetten van doorlopende leerlijnen of een flexibele overgang. In 2023 start ik met een subsidieregeling voor duurzame samenwerkingsinitiatieven van scholen die de overstap voor leerlingen van primair naar voortgezet onderwijs soepeler – en daarmee beter – maken.41 Verder inventariseer ik op dit moment hoe we deze samenwerking beter kunnen vormgeven in wet- en regelgeving.
5. Schooladviezen die recht doen aan leerlingen
Het schooladvies dat leerlingen meekrijgen, moet recht doen aan wat zij kunnen en willen. Daarom monitoren we jaarlijks de overeenstemming tussen het schooladvies en het toetsadvies voor leerlingen van verschillende achtergronden.
Met de Wet doorstroomtoetsen po wordt het advies in principe bijgesteld als de toetsscore hoger is dan verwacht. Het definitieve schooladvies is daarmee een gewogen oordeel van de capaciteiten van de leerling, gevormd door de leraar, en inclusief het beeld dat de doorstroomtoets hierover geeft. De Handreiking schooladvisering is al diverse jaren een veelgebruikt document in de schooladviesprocedure.42
Ik heb deze in januari van dit jaar geactualiseerd, onder andere met de toevoeging van een nieuw hoofdstuk met handvatten voor het heroverwegen van het schooladvies als de resultaten van de eindtoets daar aanleiding toe geven. Dat helpt bij een passend advies. De handreiking kan bij de totstandkoming van de schooladviezen en de heroverwegingen in 2023 geraadpleegd worden. Scholen zijn hierover inmiddels geadviseerd.
In de procedure van schooladvisering en doorstroomtoetsen hebben praktische vaardigheden ten onrechte niet of nauwelijks een plek. Dat moet beter, zoals ook bepleit door het lid Beertema tijdens de begrotingsbehandeling van OCW.43 Ik zal bekijken hoe we praktische vaardigheden een betere plek kunnen geven in de procedure van schooladvisering en doorstroomtoetsen. Dat draagt ook bij aan de herwaardering van het beroepsonderwijs als vervolgopleiding, met name mbo, die hard nodig is. Het geven van een schooladvies is onderdeel van de generieke kennisbasis lerarenopleiding basisonderwijs. In de volgende herijkingsronde van de kennisbasis wordt dit thema nog eens extra onder de loep genomen. Daarnaast wordt in pabo-specialisaties voor de oudere basisschoolkinderen aandacht gegeven aan schooladvies en de overgang naar voortgezet onderwijs.
De vereniging Hogescholen is daarnaast bezig met de oprichting van het expertisecentrum «Over Grenzen», gericht op de overgangen. Dit centrum start in 2023 en zal bijdragen aan kennis en praktijkervaring.
Leren over de manier waarop ons stelsel is ingericht
Op deze manier werk ik samen met scholen aan meer flexibiliteit en kansen voor leerlingen. We gaan samen aan de slag om die verder te verbeteren. Ik start een aantal leertrajecten om samen met wetenschap en scholen wat bijdraagt aan kansen voor leerlingen in de overgang van primair naar voortgezet onderwijs.44 Zodat we niet alleen acties in gang zetten, maar ook samen leren, met het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek, wetenschappers en (vertegenwoordigers van) het onderwijsveld. Ik zal uw Kamer in 2024 informeren over de ontwikkelingen en opbrengsten. Zo werken we nu al aan kansen voor kinderen en investeren we tegelijkertijd in inzichten voor de toekomst. Daarmee zetten we stappen naar onderwijs met meer mogelijkheden tot flexibiliteit, met selectie op een passend moment en meer kansen voor leerlingen. In een volgende periode biedt dat mogelijkheden om alsnog samen te komen tot een gedragen beeld over de manier waarop ons stelsel zou moeten werken en wat de beste weg daar naar toe is.
• We ontwikkelen praktijkgerichte programma’s voor vmbo gl/tl en havo. Voor de zomer kom ik samen met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap terug op de mogelijkheid om die lijn ook door te trekken naar de basisschool. • Ik blijf heterogene brugklassen stimuleren met een subsidieregeling. Ook breng ik beter in beeld welke vormen van «overstapklassen» er zijn en hoe ik die kan stimuleren. • Stapsgewijs werken we toe naar leerlingvolgsystemen met gestandaardiseerde toetsen in vo. • Voor het po actualiseren we de handreiking voor de schooladvisering en er komt een afwegingskader voor bijstelling van het schooladvies. In het vo komt er een afwegingskader voor scholen bij tussentijdse doorstroom van leerlingen, in lijn met het doorstroomrecht. • In 2023 wil ik scholen ondersteunen bij duurzame samenwerking tussen po en vo met een subsidieregeling , vooruitlopend op structurele aanpassing van de wet- en regelgeving. • Voor de langere termijn onderzoek ik beleidsopties om het stelsel te verbeteren met het oog op kansengelijkheid, onder andere in leertrajecten met scholen en wetenschappers. |
Tot slot
Kansengelijkheid is essentieel voor leerlingen en voor de samenleving als geheel. We willen dat iedereen mee kan doen en dat alle leerlingen zich kunnen ontplooien. Daarom werken we als kabinet gezamenlijk op allerlei terreinen aan het vergroten van kansengelijkheid. Dat begint bij jonge kinderen en in het funderend onderwijs. Met al deze maatregelen en de vele initiatieven overal in het land werken we samen aan gelijke kansen voor kinderen. We willen dat ieder kind dezelfde kansen heeft op een goed leven en we werken er aan dat elke school de basis daarvoor kan bieden. In het programma School en Omgeving zoeken we de samenleving op, daarin wordt zichtbaar dat gelijke kansen een zaak is van ons allemaal. De kracht van die samenwerking zien we ook terug in het netwerk van de Gelijke Kansen Alliantie (GKA), die inmiddels 101 gemeenten, honderden scholen en verschillende maatschappelijke organisaties met elkaar verbindt. Binnen de GKA gaat het om lokale initiatieven ter bevordering van kansengelijkheid, die we in het netwerk verbinden en waar we kennisopbouw, kennisdeling en ontmoeting omheen organiseren. De interactieve voortgangsrapportage over 2022 geeft de opbrengsten van de GKA goed weer en stuur ik ter informatie mee met deze brief. De GKA zal ook komende jaren een belangrijk onderdeel blijven van de integrale aanpak op gelijke kansen in het onderwijs.
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs,
A.D. Wiersma
Centraal Planbureau, Centraal Economisch Plan 2020. CPB Raming, 2020.↩︎
Kamerstuk 27 923, nr. 449.↩︎
3 Kamerstuk 36 200 VIII, nr. 139.↩︎
Kamerstuk 35 925 XV, nr. 94.↩︎
Voorschoolse educatie wordt georganiseerd door gemeenten, via middelen die OCW beschikbaar stelt, en vindt plaats in kinderdagverblijven die een ve-programma aanbieden. Het gaat om 16 uur per week per kind, voor peuters in de leeftijd van 2,5 tot 4 jaar.↩︎
Dit blijkt uit recent gepubliceerde resultaten van het langlopende Nederlandse onderzoek Pre-COOL.↩︎
In het onderzoek is de opleiding van de moeder meegenomen als een van de indicatoren.↩︎
Het gaat dan onder andere om uitkomsten van onderzoek waaruit blijkt dat een combinatie van een voorschools programma in de dagopvang en een gezinsgerichte aanpak het meest effectief is. Blok et. al. (2005). The relevance of delivery mode and other programme characteristics for the effectiveness of early childhood intervention. International Journal of Behavioral Development, 29 (1), 35- 47. En dat de effecten van voorschoolse educatie vaak wegzakken in de kleutergroepen. Jonge kinderen leren vooral van interacties met volwassenen. In kleuterklassen is de groep vaak veel groter, dan in de voorschoolse educatie, waar de beroepskracht-kind-ratio 1:8 is.↩︎
Kamerstuk 31 293, nr. 655.↩︎
Dit mechanisme en de praktische implicaties ervan staat onder andere mooi uitgewerkt in de leidraad voor leraren, schoolleiders en andere onderwijsprofessionals Onderwijs vanuit hoge verwachtingen, NRO, 2021.↩︎
Zie https://www.han.nl/over-de-han/onze-focus/fair-health/kansengelijkheid/.↩︎
Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 652.↩︎
Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 615.↩︎
Daarin worden de bedragen per leerling al afgestemd op het beschikbare budget in het Onderwijsakkoord.↩︎
Zie hiervoor de wijzigingsregeling in verband met vereenvoudiging bekostiging po, BWBR0046548.↩︎
IBO «Onderwijsachterstandenbeleid». Kamerstuk 27 020, nr. 70.↩︎
Dit is reeds verwerkt in de begroting van 2023 binnen artikel 3 (aanvullende bekostiging), de middelen zijn per 2024 beschikbaar.↩︎
Voor praktijkonderwijs gaat een aparte verdeelsystematiek gelden waarover uw Kamer op een later moment wordt geïnformeerd.↩︎
Zie vorige voetnoot.↩︎
Kamerstuk 27 020, nr. 107.↩︎
Zie https://www.oberon.eu/media/h1gflyfi/rapport-toelatingsbeleid-en-toegankelijkheid.pdf.↩︎
Zie o.a. https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/35915342/ en https://www.nature.com/articles/s41586-022-04997-3.↩︎
Zoals toegezegd in het Wetgevingsoverleg op over Jaarverslag en slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2021, Kamerstuk 36 100 VIII, nr. 23.↩︎
Kamerstuk 35 063, nr. 17.↩︎
Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 610.↩︎
Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 625.↩︎
Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 610.↩︎
Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 633. Het betreft hier maatregelen zonder financiële consequenties voor de begroting.↩︎
Kamerstuk 31 293, nrs. 505 en 507.↩︎
Kamerstuk 35 925 VIII, nr. 181.↩︎
Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 611.↩︎
Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 639.↩︎
Zie: Voorloperstraject Rijke Schooldag – Programma School en Omgeving | Gelijke kansen (gelijke-kansen.nl).↩︎
Naast het advies van de Onderwijsraad heb ik bij de totstandkoming van dit plan ook betrokken wat Ouders & Onderwijs over dit thema schrijven in De staat van de Ouder (2022).↩︎
Met «heterogene brugklassen» wordt zowel gedoeld op «brede brugklassen» bestaande uit meer dan twee schoolsoorten (bv. basis t/m vwo of mavo/havo/vwo) als op «dakpanbrugklassen» waarin twee naastgelegen schoolsoorten in één klas zitten (bv. vmbo-tl/havo of havo/vwo).↩︎
Zoals reeds vastgesteld in de begroting voor 2023.↩︎
Sardes (2017). Schakelklassen, zomerscholen en onderwijstijdverlenging (Bijlage bij Kamerstukken 31 497, 31 293 en 31 289, nr. 258).↩︎
Stb. 2020, nr. 437.↩︎
CPB (2022). Stapelen in het voortgezet onderwijs, Derk Visser, Annika Lemmens, Cécile Magnée, Rik Dillingh.↩︎
Zie Dashboard Kansengelijkheid | Thema's | OCW in cijfers.↩︎
De bedragen hiervoor zijn reeds opgenomen in de begroting 2023: voor de uitbreiding van samenwerkingsmogelijkheden tussen po- en vo-scholen is een bedrag van € 4 miljoen beschikbaar.↩︎
Zie https://www.rijksoverheid.nl/documenten/brochures/2020/10/12/handreiking-schooladvisering.↩︎
Zie ook de gewijzigde motie hierover, Kamerstuk 36 200 VIII, nr. 143.↩︎
Voor deze leertrajecten en effectmeting is een bedrag van € 1,2 miljoen beschikbaar, zoals opgenomen in de begroting 2023.↩︎