Antwoord op vragen van het lid Gündogan over het bericht ‘Kabinet biedt alternatief voor aangekondigde vermogensbelasting’
Antwoord schriftelijke vragen
Nummer: 2023D12255, datum: 2023-03-24, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (ah-tk-20222023-1996).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: M.L.A. van Rij, staatssecretaris van Financiën
Onderdeel van zaak 2023Z02807:
- Gericht aan: M.L.A. van Rij, staatssecretaris van Financiën
- Indiener: N. Gündogan, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2022-2023 | Aanhangsel van de Handelingen |
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden |
1996
Vragen van het lid Gündoğan (Gündoğan) aan de Staatssecretaris van Financiën over het bericht «Kabinet biedt alternatief voor aangekondigde vermogensbelasting» (ingezonden 16 februari 2023).
Antwoord van Staatssecretaris Van Rij (Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst) (ontvangen 24 maart 2023).
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Kabinet biedt alternatief voor aangekondigde vermogensbelasting»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Erkent u dat uw suggestie dat «een ander voordeel van een forfaitaire heffing is dat de Belastingdienst daarvoor minder hoeft te investeren in zijn ICT», pas wordt bereikt als de voorgenomen belasting van werkelijke rendementen volledig van tafel gaat? Is dit inmiddels de voorkeur van het kabinet? Of verwacht u dat enkele jaren uitstel tot substantieel lagere ICT investeringskosten zal leiden?
Antwoord 2
Zoals beschreven in de brief van 9 februari 20232 werken we aan een stelsel op basis van werkelijk rendement. Een wetsvoorstel hiertoe wordt voorbereid en zal voor internetconsultatie worden aangeboden.
Het voordeel zal overigens afhangen van hoe de forfaitaire heffing wordt vormgegeven. Zie ook mijn antwoord op vraag 3. Bij enkele jaren uitstel van de invoering van een stelsel op basis van werkelijk rendement zullen in principe de kosten niet lager uitvallen omdat grotendeels dezelfde werkzaamheden zullen moeten worden verricht alleen dan op een later moment.
Vraag 3
Kunt u aangeven hoeveel u per saldo verwacht minder te hoeven investeren in de ICT van de Belastingdienst als de voorgenomen belasting op werkelijk rendement definitief wordt ingeruild voor een belasting op basis van verfijnde forfaitaire rendementen?
Antwoord 3
Nee, dat kan ik op dit moment nog niet kwantificeren want dat hangt af van hoe de forfaitaire heffing precies zou worden vormgegeven. Naarmate de verfijning beter aansluit bij de vermogensbestanddelen zoals deze nu worden uitgevraagd in de aangifte is de IV-impact kleiner.
Vraag 4
Deelt u de opvatting dat de informatie-achterstand van de Nederlandse Belastingdienst ten opzichte van OESO-landen die op dit moment al jaren werken met een belasting op basis van werkelijke rendementen, moet worden ingehaald? Kunt u toelichten hoe u dit bereikt met een verlaging van het ICT-ambitieniveau?
Antwoord 4
De gestelde opvatting deel ik niet. Er is voor de uitvoering van de huidige wet- en regelgeving geen sprake van een informatieachterstand. Daarvoor is immers geen informatie nodig over het werkelijke rendement. Wel worden inmiddels voorbereidingen getroffen om de benodigde en beschikbare informatie voor een heffing op basis van werkelijk rendement te verkrijgen van ketenpartners. Daarvoor is ook ICT-capaciteit geprioriteerd. Overigens is het goed om te bedenken dat landen die belasting heffen over het werkelijk rendement dat ook kunnen doen op basis van gegevens die belastingplichtigen zelf aangeven via de aangifte.
Vraag 5
Is het voor u een overweging om de «ontbrekende» vermogensbestanddelen, te weten onroerende zaken, aandelen die niet op de beurs worden verhandeld of spaargeld/ander vermogen in het buitenland (tijdelijk) te onderwerpen aan forfaitaire rendementen en alle vermogensbestanddelen die u wel voldoende goed in beeld hebt vanaf 2026 te belasten op basis van het werkelijke rendement? Indien nee, waarom niet?
Antwoord 5
Ja, het gefaseerd overstappen naar een stelsel op basis van werkelijk rendement is een optie. Dit heeft wel als nadeel dat de Belastingdienst meerdere keren aanpassingen moet doorvoeren in de systemen.
Vraag 6
Deelt u de perceptie dat het optimaliseren van de uitvoering van fiscale topprioriteiten, ernstig wordt bemoeilijkt door het feit dat slechts zeer beperkt aanstalten wordt gemaakt om te komen tot een substantiële vermindering van het aantal vrijstellingen, aftrekposten, kortingen en andere fiscale faciliteiten, waar elke dag weer duizenden kundige en goed betaalde belastingambtenaren hun werktijd aan moeten spenderen? Met andere woorden: een dienst die zodanig vastloopt, dat grote politieke kerntaken en prioriteiten moeten worden af- of uitgesteld, had toch uit pure noodzaak allang de allerhoogste prioriteit moeten geven aan een grote opruiming van fiscale faciliteiten, temeer omdat onder andere de Algemene Rekenkamer daar herhaaldelijk voor heeft gewaarschuwd?
Antwoord 6
De wens om te komen tot een vereenvoudiging van het belastingstelsel deel ik. Voor de zomer 2023 wordt een ambtelijk adviesrapport aan de Tweede Kamer gestuurd met een inventarisatie en beoordeling van fiscale regelingen. Na de zomer volgt een brief van het kabinet met voorstellen op basis van dit rapport. Overigens vraagt een vereenvoudiging van het belastingstelsel ook om aanpassing van de systemen van de Belastingdienst. Op korte termijn biedt het dus naar verwachting geen extra capaciteit voor andere prioriteiten.
Vraag 7
Begrijpt u de pijnlijke publieke perceptie dat men het voor werkenden vanzelfsprekend vindt dat gegevens over salaris, salarismutaties, baanmutaties en ZZP-opdrachten keurig en veelal automatisch worden verwerkt en verrekend, maar dat voor vermogenden op zoek lijkt te worden gegaan naar excuses om te voorkomen dat er een vergelijkbare mate van overzicht en controle wordt gerealiseerd? Indien nee, waarom niet?
Antwoord 7
Er is een aanzienlijk verschil tussen de manier waarop het inkomen in de verschillende boxen wordt belast. Bij de totstandkoming van het huidige boxenstelsel in de inkomstenbelasting is besloten dat in box 1 en 2 het werkelijke inkomen wordt belast en in box 3 een forfaitair inkomen. Het vaststellen van het werkelijke inkomen uit werk vraagt overigens ook grote inspanningen. Werkgevers moeten maandelijks informatie aanleveren over het inkomen van werknemers. En ondernemers moeten een administratie bijhouden en op basis daarvan zelf hun werkelijke jaarinkomen bepalen en aangeven bij de aangifte inkomstenbelasting.
Vraag 8
Klopt het dat een meerderheid van de aanbieders van beleggingsdiensten op de Nederlandse markt, zich de laatste jaren al heeft voorbereid op de komst van een belasting op werkelijk rendement, onder andere met meer gedetailleerde overzichten van transacties, van kosten van transacties, van het resultaat van transacties alsmede van het totale resultaat van alle transacties in een jaar?
Antwoord 8
We zijn periodiek in gesprek met de relevante ketenpartners, zoals banken en verzekeraars, over de mogelijkheden om de gegevensaanlevering naar de Belastingdienst uit te breiden ter ondersteuning van een stelsel op basis van werkelijk rendement. In de technische briefing aan de vaste commissie van Financiën van 20 juni 2022 hebben vertegenwoordigers van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) en het Verbond van Verzekeraars (Verbond) een presentatie gegeven over het implementatietraject van een stelsel op basis van werkelijk rendement in de systemen van banken en verzekeraars. Daarnaast hebben zij een toelichting gegeven over de gewenste overeenkomst tussen de vooraf ingevulde aangifte en het financieel jaaroverzicht en beleggingsrapportages die de leden van de NVB en het Verbond aan hun klanten verstrekken.
Vraag 9
Deelt u de zienswijze dat veel aanbieders verder zijn met de voorbereidingen voor de invoering van een stelsel op basis van werkelijk rendement, dan de Belastingdienst? Indien nee, waarom niet?
Antwoord 9
Een stelsel op basis van werkelijk rendement vraagt veel van de ketenpartners en van de Belastingdienst. We trekken daarbij waar mogelijk samen op. Zowel ketenpartners als Belastingdienst kunnen echter pas definitieve stappen richting invoering zetten op het moment dat de wetgeving vaststaat.
Vraag 10
Erkent u dat mensen die met kunde en/of geluk veel hogere rendementen weten te behalen, «de dans ontspringen» met een belasting gebaseerd op forfaitaire rendementen? Kunt u dit toelichten in het licht van de wens dat de sterkste schouders ook de zwaarste lasten moeten dragen?
Antwoord 10
Een forfaitair stelsel zal niet volledig aansluiten op het werkelijke rendement van (alle) individuele belastingplichtigen in een belastingjaar. Degenen met een hoger dan gemiddeld rendement hebben hier voordeel van en degenen met een lager dan gemiddeld rendement hebben er nadeel van. Daartegenover staat dat een forfait eenvoudiger is voor de burger en de Belastingdienst.
Vraag 11
Erkent u dat een belasting met meerdere verfijnde forfaitaire rendementen nieuwe complexiteiten toevoegt die in een stelsel met werkelijk rendement én in het huidige stelsel met «grove» forfaitaire rendementen niet voorkomen, zoals de door u beschreven noodzaak om het rendement van samengestelde beleggingsfondsen te ontvlechten?
Antwoord 11
Ik heb de Tweede Kamer toegezegd om voor 1 mei een brief te sturen over mogelijkheden om de vermogenscategorie overige bezittingen in box 3 te verfijnen gedurende de overbruggingsperiode.
Vraag 12
Zijn de nieuwe uitvoeringsproblemen die meekomen met het plan voor een verfijnde forfaitaire heffing volgens u echt kleiner dan de problemen van het, ineens of geleidelijk, realiseren van een belasting op werkelijk rendement of aanwas? U benoemt allerlei complexiteiten bij de diverse oplossingsrichtingen, maar kunnen deze complexiteiten ook objectief worden gewogen? Ik verzoek u graag een toelichting op dit punt.
Antwoord 12
Ja, zoals ik in mijn brief van 9 februari 20233 heb toegelicht is de implementatie en uitvoering van een verfijnde forfaitaire heffing minder complex dan een belasting op het werkelijke rendement. Dit komt vooral omdat voor een stelsel op basis van werkelijk rendement meer gegevens nodig zijn. Dit betekent onder andere een grotere uitbreiding van het aangifteformulier. Deze kunnen naar verwachting deels geleverd worden door ketenpartners en vooraf worden ingevuld in de aangifte. De gegevens die de Belastingdienst niet bij ketenpartners kan verkrijgen, moet de belastingplichtige zelf invullen in de aangifte. Deze aanvullende gegevensuitvraag bij belastingplichtigen leidt naar verwachting tot een groter beroep op de dienstverlening aan belastingplichtigen. Het ontbreken van deze gegevens maakt bovendien het toezicht op de aangiften arbeidsintensiever. Oftewel, het voordeel van een stelsel op basis van werkelijk rendement is dat dit beter aansluit bij het werkelijk rendement van belastingplichtigen, maar dit leidt om die redenen naar verwachting tot meer benodigde capaciteit voor IV, dienstverlening en toezicht.
De complexiteit van beide stelsels is objectief gewogen door op de diverse relevante uitvoeringsaspecten de effecten op de uitvoeringsprocessen te onderzoeken. Deze eerste weging is kwalitatief. Een uitvoeringstoets, waarin de effecten ook worden gekwantificeerd, heeft nog niet plaatsgevonden en staat gepland om uitgevoerd te worden op het moment dat het conceptwetsvoorstel ten behoeve van de internetconsultatie wordt gepubliceerd.
Vraag 13
Kunt u toelichten waarom u het meten en belasten van het verschil in vermogen tussen twee peildata, al dan niet met een verrekening van gemaakte kosten, moeilijker acht voor de uitvoering dan het ontvlechten van rendementen van vastrentende waarden en andere vermogenstitels in beleggingsfondsen, waarvan de samenstelling «geen bekend gegeven is en wijzigt in de tijd». Acht u het feit dat een zuivere vermogensaanwasbelasting vrijwel nergens anders voorkomt, op zichzelf voldoende reden om van deze optie af te zien?
Antwoord 13
Het ontvlechten van aandelen op basis van onderliggende economische vermogenscategorieën is geen onderdeel van het beschreven alternatief. Dat er vrijwel geen andere landen bekend zijn met een zuivere vermogensaanwasbelasting is geen reden om van deze optie af te zien.
Vraag 14
Erkent u dat aanbieders van beleggingsfondsen hun aanbod kunnen aanpassen, zodat het ontvlechten van rendementen van de onderliggende vermogenscategorieën extra wordt bemoeilijkt of onmogelijk wordt gemaakt? Is uw voornemen om hiermee aan de slag te gaan niet evengoed onderhevig aan informatie- en productrisico’s, zodat wat nu haalbaar lijkt in de praktijk toch niet zo goed haalbaar blijkt te zijn?
Antwoord 14
In het beschreven alternatief geldt één forfait voor aandelen. Het ontvlechten van aandelen op basis van onderliggende economische vermogenscategorieën is geen onderdeel van het beschreven forfaitaire alternatief, omdat dit niet mogelijk wordt geacht.
Vraag 15
Wat is voor u de doorslaggevende reden om de belasting op werkelijk rendement af- of uit te stellen ten gunste van een systeem met verfijnde forfaitaire heffing?
Antwoord 15
In het coalitieakkoord is afgesproken dat in box 3 wordt geheven op basis van werkelijk rendement. Het is echter wel ingewikkelder dan een forfaitaire heffing, zowel voor de Belastingdienst als voor de belastingplichtigen. Dat was de aanleiding voor de Tweede Kamer om mij te verzoeken om ook een eventueel forfaitair alternatief te beschrijven.
Vraag 16
In welke andere OESO-landen heeft men een goed functionerend stelsel met verfijnde forfaitaire rendementen voor verschillende vermogensbestanddelen, zoals beschreven in de brief van de Staatssecretaris? Hoe heeft men in deze landen de door u genoemde problemen, zoals met name de peildatumarbitrage, de noodzaak om de rendementen op samengestelde beleggingsfondsen te ontvlechten en de wens om rekening te houden met kosten en huurinkomsten, opgelost?
Antwoord 16
Er zijn mij geen andere OESO-landen bekend met een stelsel dat lijkt op het beschreven alternatief. Omdat er geen andere landen zijn, is het tweede deel van de vraag niet van toepassing. Het ontvlechten van samengestelde beleggingsfondsen maakt geen onderdeel uit van het beschreven alternatief.