[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over het onderzoek rechtsbescherming in de WIB (Kamerstuk 25087-304)

Internationaal fiscaal (verdrags)beleid

Inbreng verslag schriftelijk overleg

Nummer: 2023D13076, datum: 2023-03-30, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiƫle HTML versie (nds-tk-2023D13076).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2023Z02104:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (šŸ”— origineel)


2023D13076 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

De vaste commissie voor FinanciĆ«n heeft op 29Ā maart 2023 enkele vragen en opmerkingen aan de Staatssecretaris van FinanciĆ«n voorgelegd over de door hem toegestuurde brief inzake Onderzoek rechtsbescherming in de WIB (Kamerstuk 25Ā 087, nr.Ā 304).

De voorzitter van de commissie,

Tielen

De adjunct-griffier van de commissie,

Kruithof

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris over Ā«Onderzoek rechtsbescherming in de WIBĀ» en hebben nog enkele vragen en opmerkingen hierover.

De leden van de VVD-fractie hebben de volgende vragen per paragraaf van het onderzoek:

3.2 Uitwisseling op verzoek

Volgens het onderzoek zal de Nederlandse Belastingdienst slechts informatie opvragen van belasting- of administratieplichtigen Ā«indien de bevoegde autoriteit van een verzoekende staat op het moment van het verzoek van oordeel is dat er overeenkomstig haar nationale wetgeving een redelijke mogelijkheid bestaat dat de verzochte inlichtingen van belang zullen zijn voor de belastingaangelegenheden van een of meerdere belastingplichtigen, bij naam geĆÆdentificeerd of anderszins, en het verzoek gerechtvaardigd is voor de doeleinden van het onderzoekĀ». Hiervoor dienen bepaalde gegevens te worden aangeleverd door de verzoekende staat (opgenomen in artikel 5bis, tweede en derde lid, van de WIB). De leden van de VVD-fractie vragen de Staatssecretaris om aan te geven hoe de Belastingdienst toetst of aan de in artikel 5bis, eerste lid, van de WIB opgenomen maatstaf is voldaan in concrete gevallen.

Voorts valt in het onderzoek te lezen dat aan het uitputtingsbeginsel moet zijn voldaan om inlichtingen op verzoek uit te wisselen. Dient de bevoegde autoriteit van een verzoekende staat handvatten aan te reiken op basis waarvan de Nederlandse bevoegde autoriteit kan oordelen of aan het uitputtingsbeginsel is voldaan? Zo ja, wat zijn deze handvatten? Zo nee, waarom niet?

4.2.2 Belastingdienst beschikt nog niet over gevraagde inlichtingen

In het onderzoek valt te lezen dat belastingplichtigen niet bij de belastingrechter kunnen opkomen tegen een aankondiging van een onderzoek op grond van artikel 8 van de WIB. Slechts een belastingplichtige informatiehouder kan volgens dit onderzoek bij de bestuursrechter opkomen tegen het rechtsoordeel dat hij niet voldoet aan de vereisten voor aanwezigheid van een belastingplichtige in Nederland (ABRvS 12Ā februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:453). Kan de Staatssecretaris aangeven waarom niet bij de algemene bestuursrechter kan worden opgekomen tegen een aankondiging van een onderzoek op grond van artikel 8 van de WIB? Valt een dergelijke aankondiging buiten de boot door het gesloten stelsel van fiscale rechtsbescherming van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR)? Is de WIB een belastingwet in de zin van de AWR? Betreft het geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb? Kan de Staatssecretaris reflecteren op de vraag of de civiele rechter voldoende expertise heeft om te kunnen oordelen over de rechtmatigheid van een onderzoek op grond van artikel 8 van de WIB? Kan de Staatssecretaris reflecteren op het effect op de rechtsbescherming indien deze beoordeling wĆ©l zou zijn belegd bij de belastingrechter?

4.2.3 Fase na inlichtingenuitwisseling

Kan de Staatssecretaris aangeven hoe vaak belastingplichtigen naar de civiele rechter stappen wegens onrechtmatige overheidsdaad in verband met een inlichtingenverzoek? In hoeveel van deze gevallen worden belastingplichtigen in het gelijk gesteld?

Kan de Staatssecretaris een appreciatie geven van de doelmatigheid van artikel 53, vijfde lid, van de AWR nu er volgens het onderzoek geen gebruik van is gemaakt? Heeft de Staatssecretaris onderzoek laten doen naar de redenen waarom er geen gebruik is gemaakt van deze regeling? Zo nee, is de Staatssecretaris voornemens dit te doen?

4.3 Kennisgevingsprocedures andere landen

Hoe zou de rechtspraak kunnen worden ontlast om op dit punt rechtsbescherming te kunnen bieden aan belastingplichtigen?

5.1 Derde-informatiehouders

De leden van de VVD-fractie lezen in het onderzoek dat er geen aanleiding is om onderscheid te maken tussen inlichtingenvergaring ten behoeve van uitwisseling aan andere lidstaten en derde staten. Kan de Staatssecretaris aangeven waarom het kabinet geen aanleiding ziet om een onderscheid te maken tussen deze situaties? Kan de Staatssecretaris garanderen dat de privacy van de belastingplichtige is gewaarborgd ten aanzien van alle derde staten? Zo nee, waarom is er dan geen aanleiding om een onderscheid te maken tussen deze situaties?

De leden van de VVD-fractie constateren dat in het onderzoek wordt geconcludeerd dat de civiele rechtsgang voldoende is. Kan de Staatssecretaris op dit punt aangeven of de civiele rechter voldoende expertise heeft om te kunnen oordelen over de rechtmatigheid van het inlichtingenverzoek ten aanzien van derde-informatiehouders? Welk effect op de rechtsbescherming zou het hebben als de gespecialiseerde belastingrechter de rechtmatigheid van het inlichtingenverzoek zou kunnen beoordelen in plaats van de civiele rechter? Kan de Staatssecretaris ook reflecteren op het verschil aan kosten voor belanghebbenden (griffierecht, kosten van juridische bijstand, etc.) tussen de civiele procedure en een procedure bij de belastingrechter?

5.2 Belastingplichtige niet-informatiehouder

De leden van de VVD-fractie lezen in het onderzoek dat de belastingplichtige niet-informatiehouder op grond van het Unierecht niet het recht heeft in kennis te worden gesteld van het verzoek om bijstand dat een lidstaat tot een andere lidstaat richt. Kan de Staatssecretaris aangeven of er een verbod is om de belastingplichtige niet-informatiehouder in kennis te stellen? Mocht een dergelijk verbod niet bestaan, zou het de rechtsbescherming van de belastingplichtige niet-informatiehouder ten goede kunnen komen als deze wƩl zou worden ingelicht over een dergelijk verzoek?

Kan de Staatssecretaris wederom reflecteren op de vraag of de civiele rechter voldoende expertise heeft om te kunnen oordelen over de rechtmatigheid van het inlichtingenverzoek ten aanzien van belastingplichtige niet-informatiehouders? Wat is het effect op de rechtsbescherming als de gespecialiseerde belastingrechter de rechtmatigheid van het inlichtingenverzoek zou kunnen beoordelen in plaats van de civiele rechter?

5.3 Belastingplichtige informatiehouder

In het onderzoek valt te lezen dat in zeer uitzonderlijke situaties een belastingplichtige de grondslag voor het uitwisselen van inlichtingen ter discussie kan stellen voor de Nederlandse bestuursrechter (ABRvS 12Ā februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:453). Kan de Staatssecretaris reflecteren op de vraag of de algemene bestuursrechter de juiste expertise in huis heeft om te oordelen over dergelijke situaties? Indien deze situaties zeer uitzonderlijk zijn, zou het bezwaarlijk zijn om een dergelijk rechtsoordeel dat de belastingplichtige niet voldoet aan de vereisten voor aanwezigheid van een belastingplichtige, welke is neergelegd in een brief, wettelijk aan te merken als een voor bezwaar vatbare beschikking?

6 Conclusie

Tot slot, hebben de leden van de VVD-fractie de volgende vragen over de conclusie van het onderzoek. Kan de Staatssecretaris aangeven of het Ministerie van Financiƫn bij de uitvoering van het onderzoek derden (bijvoorbeeld deskundigen) heeft geconsulteerd? Kan de Staatssecretaris een overzicht delen van de verschillende landen waar Nederland inlichtingen van ontvangt en kunnen aangeven, per staat, i) hoe vaak Nederland in totaal een inlichtingenverzoek heeft gestuurd naar deze staat en ii) in welk percentage van de gevallen deze staat niet-tijdig reageert?

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie vragen de Staatssecretaris hoe vaak, in de afgelopen vijf jaar, de Europese Commissie een infractieprocedure is gestart omdat Nederland niet binnen de binnen de geldende termijnen de gevraagde inlichtingen heeft uitgewisseld. Wat waren de (financiƫle) gevolgen voor Nederland?

Kan de Staatssecretaris voorts aan de leden van de PVV-fractie aangeven hoe vaak het voor komt, in de afgelopen vijf jaar, dat de informatieverstrekker van oordeel is dat een informatieverplichting in het kader van een onderzoek als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de WIB onrechtmatig is opgelegd? Hoe vaak wordt de informatieverstrekker door de bestuursrechter in het gelijk gesteld?

In de beslisnota van 2Ā februari 2023 (Notanummer: 2023 0000009381) wordt opgemerkt dat dat informatiehouders voor de WIB veelal grote ondernemingen zijn. Kan de Staatssecretaris dit voor de leden van de PVV-fractie in perspectief plaatsen? Hoe vaak zijn informatiehouders doorgaans grote ondernemingen, hoe vaak betreft het bedrijven uit het midden- en kleinbedrijf (mkb) en hoe vaak gaat het om particulieren?

Vragen en opmerkingen van het lid Omtzigt

Het lid Omtzigt heeft enkele vragen op de volgende punten.

Toegang civiele rechter doeltreffende rechtsgang?

In het arrest van 6Ā oktober 2020 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie geoordeeld dat de informatiebezitter tot wie een inlichtingenbevel is gericht de mogelijkheid moet hebben rechtstreeks beroep in te stellen tegen het bevel om inlichtingen te verstrekken. In Nederland staat tegen een dergelijk informatiebevel in beginsel alleen de weg naar de civiele rechter (als restrechter) open. De Staatssecretaris is van mening dat dit een doeltreffende rechtsgang is. Het lid Omtzigt is het niet eens met deze conclusie.

In de fiscale literatuur wordt, zo constateert dit lid, een aantal argumenten naar voren gebracht waarom rechtsbescherming bij de civiele rechter tegen besluiten door de Belastingdienst niet wenselijk wordt geacht. Het lid Omtzigt herkent zich in deze argumenten:

ā€“ de civiele rechter is nu eenmaal minder deskundig op fiscaal gebied;

ā€“ daarnaast is het procesrecht van het civiele recht gecompliceerder;

ā€“ bovendien zijn de griffierechten binnen het civiele recht hoger;

ā€“ ook bestaat binnen het civiele rechter het risico veroordeeld te worden in de proceskosten van de Belastingdienst;

ā€“ en tenslotte kan als het gevorderde bedrag wat hoger wordt, ook een verplichte procesvertegenwoordiging gelden.

Kan de Staatssecretaris toelichten waarom deze argumenten hem niet overtuigen?

Het lid Omtzigt stelt zich op het standpunt dat bezwaar mogelijk moet zijn tegen elk op artikel 8 van de WIB gebaseerd verzoek. In zijn ogen dient artikel 8, lid 6, van de WIB dan ook te worden geschrapt. Is de Staatssecretaris daartoe alsnog bereid?

Belanghebbende

Niet alleen de belastingplichtige is belanghebbende in inlichtingenuitwisseling. Ook de informatiehouder (bijvoorbeeld banken) of een derde-informatiehouder kunnen belanghebbende zijn. Alleen voor de belastingplichtige zelf, heeft zich echter een bijzondere uitweg uitgekristalliseerd. De Raad van State heeft, zo constateert het lid Omtzigt, namelijk een buitenwettelijke rechtsingang gecreƫerd bij een informatieverzoek door te oordelen dat het bestuurlijke rechtsoordeel omwille van de rechtsbescherming gelijk wordt gesteld met een besluit waartegen beroep openstaat. Het lid Omtzigt vindt dit maar een gekunstelde weg en vraagt of deze geldende jurisprudentie dan ook niet beter kan worden gecodificeerd. Indien artikel 8, lid 6, van de WIB inderdaad zou worden geschrapt, is ook de noodgreep die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State toepaste niet meer nodig. Graag ontvangt dit lid een reactie op dit punt.

Kennisgevingsprocedure

Omdat vanaf 1Ā januari 2023 de termijn waarbinnen de belastingdienst inlichtingen aan een EU-lidstaat moet vertrekken is verkort naar 90 dagen, heeft de Nederlandse fiscus de kennisgeving vooraf geschrapt. Het lid Omtzigt vindt dit een drogredenering. Het kan in de ogen van dit lid toch niet zo zijn dat een wezenlijk element van ons rechtssysteem wordt geschrapt omdat anders niet aan de termijnen tegemoet gekomen kan worden? Ligt het niet in de rede om er gewoon voor te zorgen dat de Belastingdienst binnen de gestelde termijn de inlichtingen aan een EU-staat verstrekt, zonder dat belanghebbenden daar de dupe van worden?

Het herinvoeren van de kennisgevingsprocedure en het schrappen van artikel 8, lid 6, van de WIB zou het meest recht doen aan de rechtsbescherming bij internationale gegevensuitwisseling. Het lid Omtzigt wijst in dit kader ook op Zwitserland dat ook een kennisgevingsprocedure kent. In de praktijk blijkt dat daardoor de nakoming van de verdragen kan worden getoetst. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17Ā augustus 2018 van het Bundesverwaltungsgericht, waarin is geoordeeld dat informatie niet aan Nederland wordt verstrekt omdat het verzoek op fiscale beboeting ziet. Kan de Staatssecretaris hier nog eens op reflecteren?

Actiegroep Stop Plunderen Duits Pensioen

Heel concreet wijst het lid Omtzigt op de fiscale situatie van Nederlanders die een tijd in Duitsland hebben gewoond en bij terugkeer in Nederland onterecht moeten afrekenen over het in Duitsland opgebouwde pensioen. Om onder Nederlandse belastingheffing uit te kunnen komen, moet wordt aangetoond dat over het in Duitsland opgebouwde pensioenpremies zijn afgedragen. Ontstaat hierover een conflict met de Belastingdienst, bijvoorbeeld omdat de Duitse financiƫle instelling de daartoe benodigde gegevens niet (meer) kan opleveren, dan is alleen via de civiele rechter juridisch gelijk te krijgen. Het pad naar de Nederlandse bestuursrechter is afgesloten. Met alle financiƫle en juridische hobbels van dien. Is de Staatssecretaris het met het lid Omtzigt eens, dat in deze situatie dus niet in een adequate rechtsgang wordt voorzien? Graag ontvangt dit lid een reactie op dit punt.

In het verlengde hiervan wijst het lid Omtzigt op het volgende. In het belastingverdrag met Duitsland is vastgelegd dat zodra het pensioen boven de 15.000Ā euro komt, belasting moet worden betaald in het land waaruit de inkomsten afkomstig zijn. Dit is een harde inkomensgrens die aanzienlijke inkomensgevolgen voor de belastingplichtige met zich mee kan brengen. Het lid Omtzigt vraagt de Staatssecretaris hoeveel problemen ontstaan door de harde grens en het feit dat mensen na afloop van het jaar ontdekken dat ze in het andere land belasting moesten betalen.

Uit de beslisnota die ook aan de Kamer is gestuurd, maakt het lid Omtzigt tot slot op dat de Staatssecretaris speelde met de gedachte om de inspecteur-generaal van de Belastingdienst een rol te geven. Kan de Staatssecretaris uitleggen, waar hij aan dacht toen hij dit op de post-it-sticker schreef?