[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Advies Afdeling advisering Raad van State inzake voorstel van wet van het lid Kops tot wijziging van de Huisvestingswet 2014 in verband met het verlenen van voorrang aan Nederlanders bij de toewijzing van sociale huurwoningen (Wet voorrang voor Nederlanders)

Voorstel van wet van het lid Kops tot wijziging van de Huisvestingswet 2014 in verband met het verlenen van voorrang aan Nederlanders bij de toewijzing van sociale huurwoningen (Wet voorrang voor Nederlanders)

Advies Afdeling advisering Raad van State

Nummer: 2023D13944, datum: 2023-03-29, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2023Z02490:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


No. W04.23.00029/I 's-Gravenhage, 29 maart 2023

Bij brief van de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 13 februari 2023 heeft de Tweede Kamer, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet van het lid Kops tot wijziging van de Huisvestingswet 2014 in verband met het verlenen van voorrang aan Nederlanders bij de toewijzing van sociale huurwoningen (Wet voorrang voor Nederlanders), met memorie van toelichting.

Het wetsvoorstel regelt dat bij de toewijzing van sociale huurwoningen voorrang wordt gegeven aan woningzoekenden met de Nederlandse nationaliteit. Daarnaast wordt een verbod op voorrang voor (asiel)vergunninghouders (‘statushouders’) voorgesteld, alsmede het schrappen van de verplichting voor gemeenten om deze vergunninghouders te huisvesten. Aldus beoogt de initiatiefnemer te verzekeren dat Nederlandse woningzoekenden eerder in aanmerking komen voor een sociale huurwoning.

De Afdeling advisering van de Raad van State onderkent met de initiatiefnemer dat de lange wachttijden voor een sociale huurwoning een reëel probleem zijn voor veel Nederlanders. De Afdeling adviseert niettemin van het voorstel af te zien. Feitelijk zullen de voorgestelde maatregelen erop neerkomen dat vergunninghouders vrijwel geen zicht hebben op passende huisvesting. Het wetsvoorstel maakt direct onderscheid op grond van nationaliteit, zonder dat daarvoor een deugdelijke rechtvaardiging is gegeven. Daarmee staat het voorstel op gespannen voet met internationaalrechtelijke verplichtingen en is het strijdig met het Unierecht. Verder wijst de Afdeling op de negatieve implicaties voor de doorstroming in de asielketen en voor de integratie van statushouders in de samenleving.

In verband hiermee kan over het initiatiefvoorstel niet positief worden geadviseerd.

1. Inhoud en achtergrond van het wetsvoorstel

a. Inhoud en doel wetsvoorstel

Het initiatiefwetsvoorstel past de Huisvestingswet 2014 (hierna: Huisvestingswet) aan, met als oogmerk om bij de toewijzing van sociale huurwoningen voorrang te geven aan woningzoekenden met de Nederlandse nationaliteit. Om dit doel te bereiken, voorziet het voorstel in de volgende maatregelen:

  • De bevoegdheden van de Huisvestingswet mogen uitsluitend worden aangewend met het doel voorrang te geven aan woningzoekenden die de Nederlandse nationaliteit hebben en deze doelgroep wordt aangewezen als wettelijke voorrangscategorie.

  • Een verbod voor gemeenten op het verlenen van urgentie of voorrang aan vergunninghouders.1

  • Schrappen van de verplichting (‘taakstelling’) voor gemeenten om halfjaarlijks een vastgesteld aantal vergunninghouders te huisvesten.

Deze maatregelen zijn volgens de initiatiefnemer nodig vanwege het woningtekort, vooral van sociale huurwoningen, en de lange wachttijden voor een sociale huurwoning.2 Naar zijn oordeel is op dit moment sprake van een ‘disbalans’ waarbij vergunninghouders ‘massaal’ voorrang krijgen.

b. Voorgeschiedenis

De laatste jaren zijn de regels omtrent het al dan niet met voorrang huisvesten van vergunninghouders vaker onderwerp van (voorstellen tot) wetgeving geweest.

In 2015 adviseerde de Afdeling over een initiatiefvoorstel van het lid Van Klaveren dat betrekking had op het vervallen van statushouders als wettelijke voorrangscategorie en het schrappen van de taakstelling.3 In haar advies constateerde zij dat de toelichting geen aandacht besteedde aan de implicaties van het voorstel voor de huisvesting van vergunninghouders, de opvangmogelijkheden voor asielzoekers en vergunninghouders en de rol van gemeenten bij de opvang en integratie van vergunninghouders. Hierdoor gaf de toelichting volgens de Afdeling geen blijk van een zorgvuldige afweging van de betrokken belangen. Zij adviseerde destijds het voorstel alsnog overtuigend te motiveren en anders daarvan af te zien. Dit wetsvoorstel is, na het advies van de Afdeling, niet verder in procedure gebracht.

Tot medio 2017 waren gemeenten wettelijk verplicht om, indien zij bij het verlenen van huisvestingsvergunningen werkten met een systeem van urgentieverklaringen, vergunninghouders aan te wijzen als urgentiecategorie.4 Per 1 juli 2017 is deze verplichting vervallen.5 Gemeenten hebben nog steeds wel de vrijheid om deze groep als urgentiecategorie aan te wijzen.6

Eind 2021 heeft de Afdeling geadviseerd over een initiatiefvoorstel van dezelfde indiener als het onderhavige voorstel, dat een verbod regelde voor het voorrang geven aan vergunninghouders bij woningtoewijzing.7 In haar advies zette de Afdeling uiteen dat het voorstel haaks staat op het doel en de uitgangspunten van de Huisvestingswet. Daarnaast wees zij erop dat het voorstel niet ingaat op de implicaties voor de asielketen en gemeenten in een spagaat brengt omdat zij een verplichte rol hebben bij de huisvesting van vergunninghouders. Ook werd geen rechtvaardiging gegeven voor het indirecte onderscheid naar nationaliteit. Dit voorstel is door stemming op 28 juni 2022 in de Tweede Kamer verworpen.

Thans wordt een voorstel gedaan dat verder gaat. Niet alleen wordt het verlenen van voorrang voor asielvergunninghouders uitgesloten; er wordt ook een plicht opgelegd om Nederlanders per definitie voorrang te geven. Die plicht geldt ook ten aanzien van zogenoemde ‘reguliere’ vreemdelingen, vreemdelingen met een andere verblijfstitel dan een asielvergunning.

c. Huisvestingswet

De Huisvestingswet biedt gemeenten instrumenten om hun huisvestingsbeleid vorm te geven. De wet geeft gemeenten hierin een grote beleidsvrijheid. Zij kunnen grotendeels naar eigen inzicht in een huisvestingsverordening de woonruimteverdeling en het beheer van de woonruimtevoorraad regelen. Daarnaast biedt de wet hen mogelijkheden voor regulering van toeristische verhuur van woonruimte en opkoopbescherming.

Het doel van de wet is de bestrijding van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan goedkope woonruimte en bevordering van de leefbaarheid.8 De Huisvestingswet ziet vooral op het goedkoopste deel van de woningmarkt en is bedoeld om bij de woonruimteverdeling ‘kwetsbare groepen’ te beschermen, doorgaans mensen met weinig financiële mogelijkheden.

Wettelijk zijn er twee groepen woningzoekenden die voorrang moeten krijgen bij de verdeling van woonruimte: mensen die uit een blijf-van-mijn-lijfhuis komen of mensen die mantelzorg verlenen of ontvangen.9 Gemeenten hebben daarnaast de mogelijkheid om andere urgentiecategorieën in hun huisvestingsverordening op te nemen. Zo wordt in de praktijk ook voorrang verleend in geval van onder meer ernstige medische problemen, ernstige bedreiging of bij een calamiteit waardoor een woning onbewoonbaar is geworden.10 Ook vergunninghouders kunnen worden aangemerkt als urgentiecategorie in de huisvestingsverordening.

d. Huidige praktijk

Van de 352 Nederlandse gemeenten hebben iets meer dan de helft, 190 gemeenten, een huisvestingsverordening. Van deze 190 gemeenten hebben 162 een urgentieregeling in de verordening en in verreweg de meeste van die gemeenten worden vergunninghouders aangemerkt als urgentiecategorie.11

Bij woningtoewijzing met urgentieregelingen geldt dat hoe meer woningen worden toegewezen aan voorrangsgroepen, hoe minder er overblijven voor reguliere woningzoekenden. Er bestaan geen exacte cijfers over het aandeel van de sociale huurwoningen dat wordt toegewezen aan voorrangsgroepen. Wel is duidelijk dat deze aandelen verschillen per gebied en mede afhankelijk zijn van de druk op de regionale woningmarkt. Onderzoek uit 2019 suggereert dat de meeste corporaties tot twintig procent van hun woningen aan voorrangsgroepen verhuren. Een derde van de corporaties verhuurt 20 tot 40 procent aan voorrangsgroepen.12

De afgelopen jaren is vijf à tien procent van de sociale huurwoningen aan vergunninghouders toegewezen.13 Dit gaat mede door de krapte op de woningmarkt wel steeds moeizamer. Door een gebrek aan beschikbare en passende woningen verblijven veel vergunninghouders langer in de opvang dan de afgesproken termijn van 14 weken.14 Daardoor stagneert de uitstroom uit de opvang door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). In februari 2023 verbleven ruim 16.000 vergunninghouders (statushouders) in een opvang van het COA in afwachting van een woning.15 Zij vormen ongeveer een derde van het totaal aantal personen dat gebruikmaakt van een opvang van het COA.

2. Onderscheid op grond van nationaliteit

Het wetsvoorstel geeft alle woningzoekenden met de Nederlandse nationaliteit voorrang bij de toewijzing van woonruimte en verbiedt het verlenen van voorrang aan vergunninghouders. Het wetsvoorstel maakt aldus een direct onderscheid op grond van nationaliteit. De initiatiefnemer motiveert dit onderscheid met de redenering dat als het geven van voorrang aan vergunninghouders niet verboden is, het geven van voorrang aan Nederlanders dat ook niet is.16 In de toelichting wordt aangegeven dat met het onderscheid een legitiem doel wordt nagestreefd: het corrigeren van de disbalans van het “massaal voorrang krijgen” van vergunninghouders bij de toewijzing. Ook is het onderscheid volgens de toelichting proportioneel omdat er een redelijke verhouding is tussen het voornoemde corrigeren van de disbalans (doel) en de beschikbare sociale huurwoningen (middelen).17

a. Rechtvaardiging onderscheid

Legitiem doel

De Afdeling merkt allereerst op dat de motivering van het gestelde legitieme doel tekortschiet. Het bestaan van een disbalans in de toewijzing van woningen aan vergunninghouders en aan Nederlanders wordt in de toelichting niet gestaafd met onderzoeken of data.18

Door voorrang voor vergunninghouders gelijk te stellen aan voorrang voor Nederlandse woningzoekenden, miskent de initiatiefnemer voorts dat vergunninghouders zich in een fundamenteel andere uitgangssituatie bevinden. Zij verschillen van ‘reguliere’ woningzoekenden doordat zij geen wachttijd hebben kunnen opbouwen. Ook in andere opzichten staan zij op achterstand. Zo hebben zij geen of een beperkt sociaal netwerk in Nederland en zijn zij veelal de taal niet of minder machtig. Buiten de per definitie tijdelijke COA opvang beschikken zij over weinig andere mogelijkheden om onderdak te vinden.

De genoemde verschillen maken dat het geven van voorrang aan vergunninghouders gerechtvaardigd is. Door vergunninghouders als urgentiecategorie aan te merken, wordt hun integratie in de samenleving alsmede de doorstroom in de asielketen bevorderd (zie nader punt 3b). Dit zijn legitieme doelen, waartoe het aanwijzen van vergunninghouders als urgentiecategorie in redelijke verhouding staat. Voorrang voor Nederlanders kan niet op vergelijkbare wijze worden gerechtvaardigd.

Proportionaliteit

Het voorgestelde onderscheid staat daarnaast niet in een redelijke verhouding tot het doel (proportionaliteit). Het wetsvoorstel ontneemt gemeenten de mogelijkheid een woning toe te wijzen aan vergunninghouders indien ook Nederlandse woningzoekenden daarvoor in aanmerking willen komen. Dit laatste zal vrijwel altijd het geval zijn, gegeven de omvang van de groep Nederlandse woningzoekenden en de krapte op de woningmarkt die onder meer tot uiting komt in de lange wachttijden voor een sociale huurwoning. Feitelijk zal deze vorm van ongelijke behandeling er op neerkomen dat vergunninghouders vrijwel geen zicht hebben op passende huisvesting, zelfs niet na tientallen jaren. Meer specifiek sluit het wetsvoorstel uit dat vergunninghouders in een urgentiecategorie kunnen vallen, bijvoorbeeld als mantelzorger, inwoner van een blijf-van-mijn-lijfhuis of in het geval hun huis door brand onbewoonbaar is geworden. Ook hiervoor bevat de toelichting geen objectieve en redelijke rechtvaardiging.

In dit verband wijst de Afdeling erop dat uit het internationale recht een inspanningsverplichting voortvloeit voor staten om in huisvesting voor vergunninghouders te voorzien. Een voorrangsregeling voor alle Nederlandse woningzoekenden, in combinatie met een verbod op voorrang voor vergunninghouders, zou effectief de toegang van statushouders tot huisvesting ondergraven. Dit staat op gespannen voet met de unie- en internationaalrechtelijke bepalingen waaraan Nederland is gebonden.19 Zo volgt uit de Kwalificatierichtlijn een inspanningsverplichting voor lidstaten om op het gebied van toegang tot huisvesting discriminatie van statushouders te voorkomen en hen gelijke kansen te bieden.20

Op grond van het voorgaande bevat de huidige toelichting geen objectieve en redelijke rechtvaardiging voor het onderscheid op grond van nationaliteit en staat het op gespannen voet met unie- en internationaalrechtelijke verplichtingen

b. Unierecht

Het categorisch voorrang verlenen van woningzoekenden van de Nederlandse nationaliteit komt niet alleen ten nadele van vergunninghouders. Ook andere migranten die hier legaal (willen) verblijven, worden hierdoor geraakt. De belangrijkste categorie migranten in Nederland is afkomstig uit andere lidstaten van de Europese Unie. De toelichting gaat echter niet in op de verhouding van het voorstel tot het Unierecht. Een van de basisbeginselen van het Unierecht is het vrij personenverkeer en, breder, het burgerschap van de Unie. Artikel 18 van het EU-Werkingsverdrag verbiedt discriminatie op grond van nationaliteit.21 Het voorstel maakt direct onderscheid op basis van nationaliteit tussen Nederlanders en andere Unieburgers zonder dat hiervoor een rechtvaardiging wordt gegeven die past binnen het Unierecht. Het voorstel is in zoverre niet verenigbaar met het Unierecht. Ook Richtlijn 2003/109/EG betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen verzet zich tegen deze ongelijke behandeling.22

c. Conclusie

Op grond van het voorgaande concludeert de Afdeling dat een objectieve en redelijke rechtvaardiging ontbreekt voor het onderscheid op basis van nationaliteit. Daarmee staat het voorstel op gespannen voet met internationaalrechtelijke verplichtingen en is het strijdig met het Unierecht. Op grond hiervan adviseert de Afdeling af te zien van het wetsvoorstel.

3. Implicaties van het wetsvoorstel

a. Doorkruising doel en systematiek Huisvestingswet

Het oogmerk van de Huisvestingswet is de bestrijding van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan goedkope woonruimte, juist voor kwetsbare groepen. De voorgestelde maatregelen resulteren effectief in zeer beperkte toewijzingsmogelijkheden voor vergunninghouders, terwijl deze bij uitstek een kwetsbare groep op de woningmarkt vormen die ondersteuning behoeven (zoals uiteengezet in punt 2a van dit advies). Hiermee wordt het doel van de Huisvestingswet ondergraven.

Daarnaast is onduidelijk welke implicaties het voorstel heeft voor de overige, reeds specifiek afgebakende, groepen die voor urgentie in aanmerking komen. De vraag in dit verband is hoe de voorgestelde verplichting om de Huisvestingswet uitsluitend te gebruiken voor voorrang aan Nederlandse woningzoekenden zich bijvoorbeeld verhoudt tot de urgentiecategorie van personen die uit een blijf-van-mijn-lijfhuis komen. Worden de Nederlandse woningzoekenden op een gelijk of ander voorrangsniveau geplaatst als zij uit een blijf-van-mijn-lijfhuis komen, en is hun nationaliteit daarbij relevant? De toelichting maakt niet helder hoe het voorstel op dit punt past binnen de huidige urgentie-systematiek. Door alle woningzoekenden met de Nederlandse nationaliteit voorrang te geven, en gemeenten te verbieden om statushouders als urgentiecategorie aan te merken, wordt bovendien de gemeentelijke beleidsruimte in de Huisvestingswet in belangrijke mate ingeperkt.

b. Gevolgen voor asielopvang en integratie

Het wetsvoorstel heeft ook implicaties voor de ‘asielketen’ waaraan de toelichting nauwelijks aandacht besteedt. De asielopvang is bedoeld als onderkomen voor asielzoekers die in afwachting zijn van een beslissing op hun asielaanvraag. Als vergunninghouders geen voorrang meer mogen krijgen bij de verdeling van woonruimte, en bovendien de taakstelling voor gemeenten komt te vervallen, kan dit tot ingrijpende gevolgen leiden voor de doorstroming in de asielketen.

De nu al beperkte uitstroom bemoeilijkt het om asielzoekers op een menswaardige wijze op te vangen.23 In dit kader wordt nu gewerkt aan de zogeheten spreidingswet, waarmee gemeenten kunnen worden verplicht asielzoekers op te vangen.24 De toelichting gaat niet in op deze maatschappelijke problematiek, anders dan het idee van een ‘asielstop’,25 en geeft daarmee geen blijk van een zorgvuldige afweging van belangen.26 In dit verband moet bedacht worden dat het niet alleen gaat om het belang van asielzoekers en vergunninghouders. Het is ook een breder maatschappelijk belang dat vergunninghouders snel adequate huisvesting krijgen, zodat zij kunnen integreren in de maatschappij en hier een bestaan kunnen opbouwen door opleiding en werk.

c. Conclusie

Het wetsvoorstel ondergraaft de wettelijke doelstelling om kwetsbare groepen te ondersteunen. Ook is onduidelijk hoe het voorstel, dat vreemdelingen die thans in een urgentiecategorie vallen achterstelt ten opzichte van Nederlanders, is te rijmen met de huidige voorrangssystematiek bij de toewijzing van goedkope woonruimte. Daarnaast belemmert het wetsvoorstel de uitstroom van vergunninghouders uit de asielopvang, die nu al onder druk staat. Als vergunninghouders nog langer in de asielopvang moeten verblijven, is het gevolg dat hun inburgering en integratie in het gedrang komt. De toelichting gaat niet in op deze gevolgen van het wetsvoorstel en geeft zo geen blijk van een zorgvuldige belangenafweging.

Ook op grond van deze bezwaren adviseert de Afdeling af te zien van het wetsvoorstel.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft ernstige bezwaren tegen het initiatiefvoorstel en adviseert om het voorstel niet in behandeling te nemen.


De vice-president van de Raad van State,


  1. Ook wordt de bevoegdheid gewijzigd van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om bij ministeriële regeling categorieën van woningzoekenden aan te wijzen, wier huisvesting bijzondere zorg van rijkswege behoeft. Deze bevoegdheid mag voortaan niet meer worden gebruikt om vergunninghouders als een dergelijke categorie van woningzoekenden aan te wijzen, zie voorgesteld artikel 31, eerste lid, van de Huisvestingswet.↩︎

  2. Toelichting, paragraaf 2, ‘Probleemstelling’.↩︎

  3. Advies van de Afdeling advisering van 16 november 2015 over het voorstel van wet van het lid Van Klaveren tot wijziging van de Huisvestingswet 2014 in verband met het laten vervallen van de gemeentelijke plicht om zorg te dragen voor opvang van asielzoekers (W04.15.0344/I).↩︎

  4. Artikel 12, derde lid, Huisvestingswet (tot 1 juli 2017).↩︎

  5. Wet van 14 december 2016 tot wijziging van de Huisvestingswet 2014 inzake de huisvesting van vergunninghouders (Stb. 2016, 534).↩︎

  6. Kamerstukken II 2015/16, 34454, 3, p. 2.↩︎

  7. Advies van de Afdeling advisering van 2 december 2021 over het voorstel van wet van het lid Kops tot wijziging van de Huisvestingswet 2014 (Wet uitzonderen voorrang vergunninghouders) (W04.21.0289/I).↩︎

  8. Kamerstukken II 2009/10, 32271, nr. 3.↩︎

  9. Artikel 12, derde lid, Huisvestingswet.↩︎

  10. Zie onder meer Companen, Voorrang bij toewijzing sociale huurwoningen 2021, maart 2022, p. 21.↩︎

  11. Companen, Voorrang bij toewijzing sociale huurwoningen 2021, p. 4 en 21 en RIGO, Vergunninghouders als urgentiecategorie, 2018, p. 5-7.↩︎

  12. RIGO, Stand van de woonruimteverdeling, 2019, p. 29. Dit betrof een onderzoek naar vijf regio’s (Drechtsteden, Groningen, Hengelo, regio Utrecht en Zuid-Kennemerland).↩︎

  13. Zie onder meer: Beantwoording Kamervragen over het aantal woningtoewijzingen aan statushouders, 9 september 2022, 2022-0000474176, Beantwoording Kamervragen over het bericht ‘De Jonge: gemeenten moeten een ‘tandje erbij doen’ om statushouders aan een woning te helpen’, 22 november 2022, Aanhangsel van de Handelingen II 2022/23, 815 en Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken, Een huis voor statushouders. Advies over knelpunten bij het huisvesten van statushouders in gemeenten, 2022, p. 3 en 9, bijlage bij Kamerstukken II 2022/23, 32847 en 19637, nr. 994.↩︎

  14. Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken, 2022, Een huis voor statushouders. Advies over knelpunten bij het huisvesten van statushouders in gemeenten, p. 14-15.↩︎

  15. Cijfers van het COA, februari 2023. Zie www.coa.nl/nl/lijst/capaciteit-en-bezetting.↩︎

  16. Toelichting, paragraaf 4, ‘Wetsvoorstel’.↩︎

  17. Toelichting, paragraaf 4, ‘Wetsvoorstel’.↩︎

  18. Zoals uiteengezet is in punt 1d van dit advies werd de afgelopen jaren gemiddeld vijf à tien procent van sociale huurwoningen aan vergunninghouders toegewezen.↩︎

  19. Zoals ook in genoemd advies van 2 december 2021 (W04.21.0289/I) is aangegeven, in het bijzonder artikel 32 (toegang tot huisvesting) van de Kwalificatierichtlijn (Richtlijn 2011/95/EU) en artikel 21 (huisvesting) van het Vluchtelingenverdrag. Op een deel van de vergunninghouders – toegelaten vluchtelingen – is zowel het Vluchtelingenverdrag van toepassing als de Kwalificatierichtlijn (van toepassing. Op personen met de subsidiaire beschermingsstatus is alleen de Kwalificatierichtlijn van toepassing.↩︎

  20. Artikel 32, tweede lid van Richtlijn 2011/95/EU (Kwalificatierichtlijn).↩︎

  21. Artikel 20, eerste lid en tweede lid onder a, Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Dit is onder meer uitgewerkt in artikel 9 van Verordening 492/2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie, op grond waarvan een werknemer die onderdaan is van een lidstaat en die op het grondgebied van een andere lidstaat is tewerkgesteld, alle rechten en voordelen geniet die aan nationale werknemers inzake huisvesting zijn toegekend. Zie voor EU-onderdanen die geen werknemer zijn artikel 24 van Richtlijn 2004/38/EG betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden.↩︎

  22. Ingevolge artikel 11, eerste lid, onder f van deze richtlijn genieten langdurig ingezetenen dezelfde behandeling als de eigen onderdanen wat betreft de procedures tot het verkrijgen van huisvesting.↩︎

  23. Zie bijvoorbeeld Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, ‘Ondanks moeilijke omstandigheden is verminderen van urgente risico’s in crisisnoodopvang nodig’, factsheet, maart 2023.↩︎

  24. Zie ook het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State bij het wetsvoorstel Wet gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen (‘spreidingswet’), 1 februari 2023, W16.22.00210/II.↩︎

  25. Toelichting, paragraaf 4, ‘Wetsvoorstel’.↩︎

  26. In dit verband merkt de Afdeling op dat geen internetconsultatie heeft plaatsgevonden en dat de toelichting er geen blijk van geeft dat partijen op andere wijze zijn geraadpleegd bij de voorbereiding van het wetsvoorstel.↩︎