Verzamelbrief inburgering
Integratiebeleid
Brief regering
Nummer: 2023D14722, datum: 2023-04-06, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 4
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-32824-382).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Ooit CDA kamerlid)
- Rapport analyse AGIontheffing inburgeraars
- Marktmonitor inburgering Eerste rapportage december 2022
- Monitor inburgeringsexamen buitenland
- Beslisnota bij brief Verzamelbrief inburgering
Onderdeel van kamerstukdossier 32824 -382 Integratiebeleid.
Onderdeel van zaak 2023Z06203:
- Indiener: C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Volgcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- Volgcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2023-04-12 13:30: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2023-04-13 14:30: Inburgering en integratie - LET OP tijdstip gewijzigd (Commissiedebat), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2023-04-18 16:30: Procedures en brieven commissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2023-05-11 14:00: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2022-2023 |
32 824 Integratiebeleid
Nr. 382 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 april 2023
Aanleiding
In deze Verzamelbrief inburgering zijn tien onderwerpen opgenomen waarover wij u hebben toegezegd u te informeren in het eerste kwartaal van 2023 (of eerder). Het gaat om 10 onderwerpen die beleidsmatig zijn of een onderzoek/monitor betreffen. De 10 onderwerpen zijn: 1) Statushouders aan het werk, 2) Financieel ontzorgen, 3) Leerbaarheidstoets, 4) AGI ontheffing Wet inburgering 2013, verlagen aantal examenpogingen, 5) Instroom in de onderwijsroute in 2022, 6) Maatschappelijke diensttijdtrajecten (MDT), 7) Inburgering van mensen van AOW-gerechtigde leeftijd, 8) Europees Asiel, Migratie en Integratiefonds (AMIF), 9) Monitor Basisexamen Inburgering Buitenland 2021 en 10) Marktmonitor.
1 Statushouders aan het werk
Ik heb uw Kamer recentelijk het plan van aanpak «Statushouders aan het werk» gestuurd (Kamerstuk 32 824, nr. 381). Dit plan geldt voor álle statushouders die afhankelijk zijn van een bijstandsuitkering en (meer) betaald werk kunnen verrichten en voor Kansrijke asielzoekers die kunnen werken, mits voldaan wordt aan de geldende wetgeving. Met het Plan van Aanpak geef ik prioriteit aan de verbetering van de arbeidsmarktpositie van statushouders. De arbeidsparticipatie van statushouders blijft fors achter bij andere bevolkingsgroepen. Hierdoor zijn statushouders oververtegenwoordigd in de bijstand en gaat veel talent verloren terwijl er grote krapte op de arbeidsmarkt is.
Met een vroege start vanuit het azc worden statushouders sneller maatschappelijk actief. Een vroege start, in principe met betaald werk, versterkt hun arbeidsmarktpositie en biedt de mogelijkheid de Nederlandse taal te leren, werknemersvaardigheden op te doen, hun kennis en ontwikkeling te verstevigen en een sociaal netwerk op te bouwen.
Het plan dat ik met u heb gedeeld bundelt de krachten van een brede coalitie van stakeholders, via vier actielijnen:
1 Vroege participatie vanuit het azc;
2 Gerichte ondersteuning en samenwerking met werkgevers en branches;
3 Regionale samenwerking via gemeenten en arbeidsmarktregio’s, waaronder «startbanen» voor statushouders;
4 Werken op eigen niveau.
Om de vroege start mogelijk te maken ben ik in gesprek met het Ministerie van Justitie en Veiligheid, het COA, de VNG, Divosa en verschillende grote en kleine gemeenten. Op ambtelijk niveau wordt er een analyse uitgevoerd om op basis daarvan oplossingen te vinden. Ik kom hier in Q2 bij uw Kamer op terug. Als toegezegd kom ik voor de zomer met een nadere uitwerking van het plan van aanpak voor Statushouders aan het werk.
Gemeenten hebben de laatste jaren veel in beweging gezet om meer statushouders richting arbeid te begeleiden. Tot dusverre gebeurde dit vooral in het kader van de Participatiewet. De Wet inburgering 2021, die de regie in handen van gemeenten legt, biedt meer mogelijkheden voor een integrale inzet. Meer integraliteit is ook nodig omdat de problemen van statushouders divers zijn.
Een belangrijk onderdeel van de Wet inburgering 2021 is dualiteit; de combinatie van taal en werk. Dit kan bereikt worden via de inzet van duale trajecten, leerwerktrajecten en vrijwilligerswerk. Uit de jaarlijkse monitor van het Kennisplatform Inclusieve Samenleving van het gemeentelijke arbeidstoeleidingsbeleid voor statushouders, blijkt dat 9 op de 10 gemeenten werkervaringsplekken en mogelijkheden voor vrijwilligerswerk voor statushouders aanbieden en in (ruim) 8 op de 10 gemeenten worden leerwerktrajecten aangeboden. Mijn ambitie is dat nog meer leerwerkplekken en duale trajecten beschikbaar komen voor statushouders.
2 Financieel ontzorgen
Inburgeringsplichtigen met een bijstandsuitkering worden in de eerste zes maanden vanaf het recht op de uitkering ontzorgd. Doel van het ontzorgen is te voorkomen dat onzekerheid over de financiële positie in de beginfase van het inburgeringstraject afleidt van inburgering en om financiële problemen te voorkomen. Gemeenten betalen voor deze doelgroep de huur, de rekeningen voor gas, water en stroom en de verplichte zorgverzekering vanuit de bijstandsuitkering. Deze verplichting is vastgelegd in de Participatiewet. Daarnaast hebben gemeenten de taak om deze doelgroep te begeleiden naar financiële zelfredzaamheid. Deze begeleiding kent geen wettelijke eisen zodat gemeenten beleidsruimte hebben om dit zelf vorm te geven en te combineren met andere taken.
De praktijk laat zien dat financieel ontzorgen complex is in de uitvoering en niet altijd meerwaarde heeft. Uit het eindrapport van de pilots over financieel ontzorgen (getiteld «Hoe te zorgen voor «echt ontzorgen»)1 kwam naar voren dat voor een deel van de doelgroep financieel ontzorgen zelfs averechts werkt, omdat zij al financieel vaardig zijn en meer onrust ervaren als gemeenten hun vaste lasten betalen vanuit hun bijstandsuitkering. Daarnaast heeft een deel van de asielstatushouders meer profijt van andere vormen van ontzorgen, zoals het bieden van begeleiding bij financiële zelfredzaamheid.
In de gesprekken die ik de afgelopen periode gevoerd heb met gemeenten is dit beeld bevestigd. De huidige kaders voor financieel ontzorgen bieden, zo lijkt, te weinig ruimte aan gemeenten om in te spelen op de individuele situatie en schieten daarmee hun doel voorbij. Dit is ook terug te lezen in het rapport van de Nationale ombudsman getiteld «Een status met weinig armslag».
Ik vind het belangrijk dat financieel ontzorgen van statushouders met een bijstandsuitkering een taak blijft van gemeenten in de eerste zes maanden. Gezien de signalen is het echter wenselijk dat het ontzorgen afgestemd kan worden op de individuele situatie. De geboden ondersteuning moet wel daadwerkelijk meerwaarde hebben. Ik heb daarom, samen met de Minister voor Armoede, Participatie en Pensioenen besloten om het wetsonderdeel te herzien en vooruitlopend daarop tijdelijk een ruimere uitleg te geven aan het wetsartikel over financieel ontzorgen. Het doel van financieel ontzorgen wordt daarbij niet losgelaten. De gemeente blijft verplicht om asielstatushouders met een bijstandsuitkering te ondersteunen met als doel om financiële problemen te voorkomen, maar de vorm kan door de gemeente zelf worden ingevuld en afgestemd worden op de situatie van de statushouder. Het verrichten van betalingen vanuit de uitkering is daarbij de standaard. Als bij de brede intake blijkt dat de statushouder al meer zelfredzaam is, kunnen andere vormen van ondersteuning, waarmee de gemeente kan monitoren of iemand aan de financiële verplichtingen kan voldoen, worden ingezet. Het bieden van begeleiding naar zelfredzaamheid blijft van belang zodat na de periode van financiële ontzorging niet alsnog problemen ontstaan.
Dit vraagt om zorgvuldigheid van gemeenten. Zij blijven aan zet om inburgering, participatie en financieel ontzorgen van de statushouder in samenhang te organiseren. Kennisuitwisseling tussen gemeenten is hierbij belangrijk. Er is een handreiking financieel ontzorgen beschikbaar die gemeenten hierbij kan helpen.2 Ook bevat het eindrapport van de pilots financieel ontzorgen praktijkvoorbeelden die gebruikt kunnen worden. Daarnaast zal met de ketenpartners extra aandacht besteed worden aan het proces van aanvraag en toekenning van toeslagen aan deze groep. Het doel is dat inburgeringsplichtigen de toeslagen zo snel mogelijk ontvangen en dat een eventueel inkomensgat overbrugd wordt. In de herziening van het wetsartikel wordt dit ook geadresseerd, waarbij met gemeenten bekeken zal worden welke rol zij hierin kunnen spelen. Hierbij is het uitgangspunt dat er voldoende inkomen is om de kosten van het bestaan te dragen of, als dat niet het geval is, er goede afspraken met leveranciers gemaakt worden. Het idee hiervan is dat de betalingen verricht kunnen worden op het moment dat de toeslagen ontvangen worden en de inkomenssituatie stabiel is. Ik zal uw Kamer in het najaar van 2023 nader informeren over de wetsherziening.
3 Leerbaarheidstoets
In mijn brieven van 29 september3 en 20 december4jl. heb ik uw Kamer gemeld, dat de uitkomsten van de leerbaarheidstoets een ander beeld laten zien dan vooraf gedacht. Veel meer inburgeringsplichtigen dan ingeschat krijgen de uitslag «niet haalbaar». Dit betekent dat de B1-route niet haalbaar zou zijn, ook niet als rekening gehouden wordt met de mogelijkheid van afschalen naar A2-niveau. Daarom zijn de afgelopen maanden diverse acties in gang gezet om de toets te verbeteren, zowel op het gebied van de inhoud, als de techniek en de instructie/communicatie.
Een specifieke verbeteractie was het uitvoeren van een aanvullende digitale pre-test om uit te sluiten dat digitale vaardigheden van invloed zijn op de uitkomsten van de leerbaarheidstoets. Voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wi2021 zijn er pre-tests gedaan, maar die waren schriftelijk omdat de leerbaarheidstoets toen nog niet digitaal beschikbaar was. De toets wordt nu digitaal afgenomen. Daarom heb ik besloten een nieuwe pre-test uit te voeren. Uit de pre-test is gebleken dat digitale vaardigheden inderdaad een rol spelen (peildatum 1 februari 2023). Om hiervoor te corrigeren moet de cesuur (de minimale score voor «haalbaar» als uitkomst van de toets) drie punten worden verlaagd, van 31 van de 40 vragen goed, naar 28 van de 40 vragen goed. De Wet inburgering 2021 is een lerend stelsel; uit de praktijk blijkt soms dat aanpassingen nodig zijn. In lijn hiermee voer ik deze nieuwe cesuur zo spoedig mogelijk in voor alle nieuw af te nemen leerbaarheidstoetsen.
Voor inburgeringsplichtigen die sinds de inwerkingtreding van het huidige inburgeringsstelsel een leerbaarheidstoets hebben afgelegd, is dus een te hoge cesuur gehanteerd. Een eerste analyse laat zien dat ruim 1.300 inburgeraars hierdoor ten onrechte de uitslag «niet haalbaar» hebben gekregen. De uitslag van de leerbaarheidstoets is echter één van de aspecten uit de brede intake die gemeenten meenemen in hun afweging om te bepalen in welke leerroute een inburgeringsplichtige geplaatst wordt. Een uitslag «niet haalbaar» bij de leerbaarheidstoets betekent dan ook niet automatisch dat de betreffende inburgeraar in de Z-route terecht komt. De cijfers onderschrijven dit: 22 procent van alle asielstatushouders komt in de Z-route terecht, terwijl 38 procent de uitslag «niet haalbaar» had. De verwachting is dan ook dat er aanzienlijk minder asielstatushouders hiervan nadeel hebben ondervonden dan de genoemde 1.300. Op dit moment wordt samen met DUO en VNG onderzocht om hoeveel personen het precies gaan en wat de mogelijkheden zijn om de situatie recht te zetten.
Ik zal uw Kamer op de hoogte brengen van de definitieve uitkomsten van de analyse in een volgende uitvoeringsbrief.
4 AGI ontheffing Wet inburgering 2013, verlagen aantal examenpogingen.
Het aantal examenpogingen bij Aantoonbaar Geleverde inspanningen (AGI) wordt verlaagd van vier naar drie per 1 april 2023. Voor drie pogingen is gekozen in plaats van twee omdat een extra examenpoging een stimulans kan zijn voor de inburgeraar om extra te investeren in beheersing van de Nederlandse taal. Daarnaast zou met een verlaging naar twee examenpogingen het onderscheid tussen de mogelijkheid tot verlenging en de ontheffing te klein worden. Het onderzoeksrapport hierover is abusievelijk niet meegezonden met de uitvoeringsbrief en is daarom nu als bijlage meegenomen.5
5 Instroom in de onderwijsroute in 2022
Tijdens het commissiedebat van 6 juli 2022 (Kamerstuk 32 824, nr. 367) heb ik uw Kamer toegezegd u in het eerste kwartaal te informeren over de aantallen inburgeraars in de onderwijsroute. Het nieuwe inburgeringsstelsel is nu een jaar in werking. Voor 871 inburgeraars is in 2022 de onderwijsroute vastgelegd in het Plan Inburgering en Participatie (PIP). Het gaat hierbij om ongeveer 16 procent van het totaal aantal asielstatushouders waarvoor een PIP is vastgesteld. Dit aantal blijft achter op de prognoses. Het aanbod voor de onderwijsroute is pas laat in 2022 op gang gekomen als gevolg van een tekort aan middelen. Inmiddels heb ik twee maal extra middelen toegekend. Naar verwachting zal dit percentage de komende tijd stijgen.
Bureau Significant is gevraagd om een onderzoek uit te voeren naar de stand van het aanbod van de onderwijsroute in het land. Uit dit onderzoek volgt in welke mate het aanbod voor de onderwijsroute tot stand is gekomen. Over de uitkomsten van dit onderzoek en de structurele borging van de onderwijsroute na 2025, informeer ik u in het tweede kwartaal van dit jaar.
6 Maatschappelijke diensttijdtrajecten (MDT)
Op 22 december 2021 (Kamerstuk32 824, nr. 352) heb ik een brief naar uw Kamer gestuurd naar aanleiding van de motie van het lid Pieter Heerma (Kamerstuk 32 824, nr. 331). In de motie werd verzocht om «waardevolle lokale initiatieven die de maatschappelijke diensttijd inzetten in combinatie met inburgering te inventariseren en daarbij ook te bezien hoe dergelijke initiatieven gestimuleerd kunnen worden». In deze brief breng ik uw Kamer in overeenstemming met mijn toezegging tijdens het Begrotingsdebat SZW van november 2022 (Kamerstuk 36 200 XV, nr. 85), op de hoogte van de stand van zaken.
Maatschappelijke diensttijdtrajecten (MDT) is een programma dat is gericht op jongeren van 12 tot 30 jaar oud waarbij zij hun talenten ontwikkelen, elkaar ontmoeten en door vrijwillige inzet iets teruggeven aan de samenleving. MDT-trajecten van minimaal 80 uur in 6 maanden worden aangeboden door maatschappelijke organisaties, gemeenten en scholen. Het wordt gekenmerkt door een breed palet van trajecten gericht op specifieke interessegebieden.
Een inventarisatie van MDT-trajecten laat zien dat een groot aantal MDT-aanbieders inzet op de combinatie van MDT met inburgering. Van de ongeveer 140 aanbieders zetten 43 aanbieders in meer of mindere mate met MDT-trajecten in op het versterken van integratie en inburgering.
De inventarisatie laat zien dat er veel gebeurt op het terrein van integratie en inburgering met MDT-trajecten. Ik ben enthousiast over deze laagdrempelige wijze waarop nieuwkomers hun talenten kunnen ontwikkelen, taalvaardiger worden en kennis maken met de Nederlandse samenleving door ontmoetingen, Dit komt de inburgering van jeugdige nieuwkomers ten goede.
Daarom verken ik met het Ministerie van OCW welke rol MDT verder kan vervullen bij de opgaven ten aanzien van inburgering en integratie. Hierbij wordt bijvoorbeeld gedacht aan de keuze voor jongeren om de MAP in te vullen met een MDT-traject of in afwachting van instroom in de onderwijsroute jongeren actief houden met MDT. De komende periode wordt onderzocht wat beleidsmatig mogelijk is. Ik zal uw Kamer informeren over de conclusies van de gezamenlijke verkenning van OCW en SZW naar het verbinden van MDT met het inburgering en integratie vraagstuk in het tweede kwartaal van 2023.
7 Inburgering van mensen van AOW-gerechtigde leeftijd
Mevrouw Podt heeft tijdens het Commissiedebat van 20 april jl. (Kamerstuk 32 824, nr. 361) aangegeven dat veel mensen boven de AOW-leeftijd de behoefte hebben om in te burgeren, bijvoorbeeld om te kunnen naturaliseren. Naar aanleiding hiervan heb ik toegezegd te onderzoeken of er mogelijkheden zijn voor personen die de AOW-gerechtigde c.q. pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, om te kunnen inburgeren.
Ik moedig van harte aan dat mensen ook boven de AOW-gerechtigde leeftijd de Nederlandse taal willen leren. Er zijn verschillende laagdrempelige mogelijkheden beschikbaar. Met behulp van vrijwilligers en cursussen in buurthuizen bijvoorbeeld, kunnen zij de Nederlandse taal leren. Ook kunnen zij gebruik maken van middelen voor volwasseneneducatie en laaggeletterdheid die vanuit de Wet Educatie en Beroepsonderwijs aan gemeenten beschikbaar zijn gesteld.
Ter uitvoering van deze toezegging heb ik een onderzoek laten uitvoeren naar het aantal personen dat het betreft en naar de mogelijkheden om deze personen te laten inburgeren. Daaruit is gebleken dat het om een hele beperkte doelgroep gaat.
In principe gaat het om twee groepen AOW-gerechtigden:
1. Personen die voor het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd inburgeringsplichtig worden en tijdens de inburgeringstermijn de AOW-gerechtigde leeftijd bereiken waardoor de inburgeringsplicht van rechtswege komt te vervallen. Dit betreft gemiddeld ongeveer 80 personen per jaar (2/3 asielstatushouder en 1/3 gezins- en overige migrant).
2. Personen die op het moment van het verkrijgen van verblijfsrecht al de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt en nimmer inburgeringsplichtig worden. Dit betreft gemiddeld ongeveer 100 personen per jaar.
Verder blijkt uit informatie van de IND dat het aantal personen dat ná het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd een verzoek om naturalisatie indient aanzienlijk lager is dan het aantal personen dat dit op jongere leeftijd doet. In 2020 en 2021 zijn er respectievelijk 220 en 340 verzoeken om naturalisatie ingediend door personen die op de datum van het verzoek de AOW-gerechtigde leeftijd hadden bereikt, terwijl het totaal aantal naturalisatieverzoeken in die jaren 43.430 respectievelijk 59.310 was. Daarmee betreft het een zeer beperkte groep.
Verschillende opties om deze groepen te laten inburgeren zijn onderzocht:
1. Niet langer een maximumleeftijd voor de inburgeringsplicht hanteren.
2. De maximumleeftijd voor de inburgeringsplicht hanteren, maar een uitzondering maken voor personen die inburgeringsplichtig worden voorafgaand aan het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd: zij blijven inburgeringsplichtig totdat is voldaan aan deze plicht.
3. Het voor alle personen (zonder leeftijdsgrens) mogelijk maken dat zij na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd vrijwillig kunnen inburgeren via een lening van DUO met terugbetaling na afloop (zoals nu alleen mogelijk is voor EU-onderdanen).
Alle drie de opties hebben aanzienlijke nadelen. Zo betekent het opleggen van de inburgeringsplicht aan een of beide groepen (optie 1 en 2) ook dat een oudere doelgroep (met een afnemend leervermogen) met boetes en terugbetaling van de lening kan worden geconfronteerd. Bij optie 3 bestaat een risico op oneigenlijk gebruik of misbruik omdat er geen enkele prestatieverplichting is, terwijl in de meeste gevallen de lening in de praktijk niet zal worden terugbetaald omdat veel nieuwkomers boven de aow-leeftijd vanwege het aow-gat onder de inkomensgrens voor terugbetaling vallen (draagkrachttoets).
Ook vragen alle drie opties extra inzet van financiële middelen die op dit moment niet beschikbaar zijn.
Dit alles overwegende en gezien de uitdagingen waar de ketenpartners momenteel voor staan, wil ik de uitvoering nu niet belasten met een aanpassing voor zo’n beperkte doelgroep. Wel wil ik bij de evaluatie van de Wet Inburgering in 2025 dit vraagstuk opnieuw bezien.
8 Europees Asiel, Migratie en Integratiefonds (AMIF)
In september 2022 konden gemeenten, nationale overheidsorganisaties en maatschappelijke organisaties een subsidieaanvraag indienen voor het thema integratie in het kader van het Europese Asiel, Migratie en Integratiefonds (AMIF).
De AMIF-integratieprojecten zijn gericht op inburgeringsplichtigen onder de Wet inburgering 2021, 2013 en 2007 en zijn aanvullend op wat de Wet inburgering al biedt. De projecten moeten zich richten op een van de volgende drie thema's:
1. Duale trajecten, waarin betaald en onbetaald werken of het versterken van beroepsvaardigheden gecombineerd wordt met het leren van de Nederlandse taal.
2. Contextgericht Leren, gericht op het leren van de taal in praktijksituaties buiten het leslokaal, die aansluiten op de leefwereld van de deelnemer.
3. Specifieke ondersteuning richting participatie en activatie, waaronder: netwerkversterking, digitale vaardigheden, de inzet van rolmodellen en het versterken van gezondheidsvaardigheden.
Voor elk van de drie thema’s was voor het aanvraagtijdvak in september 2022 een maximaal beschikbaar subsidiebedrag vastgesteld. Voor thema Duale trajecten was dit 10,5 miljoen euro, voor thema contextgericht leren 3,5 miljoen euro en voor thema Specifieke ondersteuning richting participatie en activatie 9,4 miljoen.
In de afgelopen maanden zijn alle subsidieaanvragen beoordeeld en is op basis daarvan subsidie toegekend aan in totaal 15 integratieprojecten, voor een bedrag van in totaal 16,7 miljoen euro. Deze projecten voldeden aan de kwaliteitsnormen waarop alle projectvoorstellen zijn beoordeeld. Van het totale bedrag dat beschikbaar was voor deze periode blijft 6 miljoen euro over. Dit resterend bedrag wordt een latere ronde beschikbaar gesteld.
Deze aanvullende Europese middelen zijn een aanzienlijke versterking voor de uitvoering van de Wet inburgering. Daarnaast dragen deze middelen bij aan het versterken van de positie van statushouders; o.a. via een groter aanbod van duale trajecten.
Voor de resterende programmaperiode van AMIF-integratie die loopt tot en met 2027, is nog ruim 22 miljoen euro beschikbaar voor nieuwe subsidieaanvragen, waarvoor in de komende jaren nog één of meer aanvraagtijdvakken geopend zullen worden. Om ervoor te zorgen dat het beschikbare budget volledig benut gaat worden, zal gepeild worden bij potentiële subsidieaanvragers aan welke thema’s het meeste behoefte is en zal er één budgetplafond worden ingesteld in plaats van een plafond voor elk thema.
Met het oog op mijn ambitie voor een lerend inburgeringsstelsel, zullen alle AMIF-integratieprojecten geëvalueerd worden zodat we zicht krijgen op best practices die we vervolgens breed zullen verspreiden.
9 Monitor Basisexamen Inburgering Buitenland 2021
De monitor over het inburgeringsexamen in het buitenland verschaft inzicht in de voorbereidingen van kandidaat-inburgeraars op hun inburgeringsexamen buitenland, hun vragen en klachten en hun examenuitslagen.6
Uit de monitor blijkt dat het aantal kandidaat inburgeraars in het buitenland ten opzichte van het jaar ervoor is toegenomen met 15 procent (van 5.816 in 2020 naar 6.693 in 2021). Bijna driekwart (72 procent) van de inburgeraars slaagt bij de eerste poging voor het examen.
De laatste monitor is abusievelijk niet eerder met uw Kamer gedeeld. Daarom is deze nu als bijlage bijgevoegd. Met de bijgevoegde monitor is de onderzoeksopdracht afgerond. Momenteel wordt bekeken of en in welke vorm een opvolging van de monitor nodig is.
10 Marktmonitor
Als onderdeel van het Monitoring- en Evaluatieplan voor de Wet inburgering 2021 (Wi2021) wordt periodiek een Marktmonitor uitgebracht waarvan de resultaten met uw Kamer worden gedeeld. Het doel van de Marktmonitor is het volgen van ontwikkelingen op de markt voor het inburgeringsaanbod, nagaan of vraag en aanbod op elkaar aansluiten en of er knelpunten zijn die opgepakt dienen te worden. Met de Marktmonitor kan gevolgd worden in hoeverre de markt bijdraagt aan het realiseren van de beleidsdoelstellingen van het nieuwe stelsel.
Voor deze eerste meting zijn aanbestedingsdocumenten van gemeenten geanalyseerd en zijn enquêtes afgenomen onder gemeenten en aanbieders. Daarnaast zijn er diepte-interviews met vertegenwoordigers van gemeenten en aanbieders gehouden en focusgroepen georganiseerd met inburgeraars. Ook is er een kwantitatieve analyse uitgevoerd op gegevens van Blik op Werk (BoW) en managementinformatie van DUO.
Aanbieders van taaltrajecten en andere inburgeringsactiviteiten zijn een belangrijke partij op de inburgeringsmarkt. Aan de inkopende kant zijn gemeenten een belangrijke partij, omdat de asielstatushouders onder de Wi2021 een aanbod van de gemeente krijgen. Daarnaast is een deel van de inburgeraars een partij op de inburgeringsmarkt omdat zij zelf een traject inkopen bij een aanbieder. Dit gaat om alle inburgeraars onder de Wi2013 en gezinsmigranten en overige migranten onder de Wi2021.
De drie leerroutes
In de Marktmonitor is het aanbod voor de verschillende trajecten in kaart gebracht. Hieruit blijkt dat alle gemeenten aanbod gerealiseerd hebben voor de B1- en Z-route. Voor de onderwijsroute had, op het moment van afname van de enquête in september 2022, 62 procent van de gemeenten een aanbod beschikbaar.7 Verder blijkt dat 24 procent van de gemeenten voor de onderwijsroute in een afrondende fase zaten wat betreft het realiseren van dit aanbod.
In de Marktmonitor is ook specifiek gekeken naar de beschikbaarheid van het inburgeringsonderwijs voor de Wi2013-inburgeraars. Het grootste deel van de taalaanbieders (85 procent) heeft aangegeven in ieder geval in 2023 nog een inburgeringsaanbod aan te bieden aan inburgeraars onder de Wi2013. Dit geldt ook voor het traject Oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt (ONA), het onderdeel dan in de Wi2021 is vervangen door de Module Arbeidsmarkt en Participatie (MAP). Vooralsnog lijkt er dus nog voldoende aanbod te zijn.
Wel geeft 44 procent van de aanbieders aan in de toekomst problemen te verwachten in de mate waarin zij kunnen voldoen aan het inburgeringsaanbod voor de Wi2013 groep en gezinsmigranten.
Mochten er inburgeraars in de problemen komen en als gevolg van wegvallend aanbod hun termijn overschrijden, dan kan DUO in individuele gevallen maatwerk bieden. De dataverzameling voor de volgende marktmonitor vindt nu plaats. Hierin zal extra informatie opgevraagd worden over het aanbod voor inburgeraars die onder de Wi2013 vallen. Ik zal de Kamer na oplevering van dit rapport informeren.
Participatiedeel Z-route/duaal
Het aanbod van de Module Arbeidsmarkt en Participatie (MAP) en het Participatie-deel van de Z-route was in september 2022 nog niet overal gerealiseerd. Wel geldt dat veel van de gemeenten wat betreft het realiseren van het aanbod voor deze onderdelen in een afrondende fase zaten.
Voor het participatiedeel van de Z-route heeft 76 procent van de gemeenten een aanbod gerealiseerd en zit 14 procent in de afrondende fase. Voor de MAP heeft 76 procent van de gemeenten een aanbod gerealiseerd en zit 12 procent in de afrondende fase.
Twee op de drie gemeenten hebben geen geïntegreerd duaal traject ingekocht. Bijna de helft hiervan vereist wel afstemming tussen de taalaanbieder en de aanbieder van het participatietraject. Ongeveer een derde van de gemeenten heeft wel een geïntegreerd duaal traject ingekocht. Dit gaat meestal om een duaal traject voor de Z-route, maar ook voor de B1-route.
Dit alles betekent niet dat duale trajecten niet worden ingezet. Circa 9 op de 10 gemeenten maakt gebruik van dit instrument. Dit blijkt uit de jaarlijkse monitor «Gemeentelijk beleid arbeidstoeleiding en inburgering statushouders en gezinsmigranten» van het Kennisplatform inclusief samenleven (KIS). Op verzoek van SZW houdt KIS de ontwikkeling van duale trajecten jaarlijks bij. Ik blijf deze ontwikkeling goed bewaken.
Risico’s
Er zijn door respondenten uit de Marktmonitor mogelijke risico’s geschetst betreffende: het NT2 docententekort8, prijsverschillen tussen trajecten en verschil in wachttijd. Het signaal over docententekorten wordt al langer afgegeven door taalaanbieders. Ze geven aan steeds meer moeite te hebben met het vinden van voldoende gecertificeerde NT2-docenten. Dit signaal en de mogelijke effecten ervan worden in de komende metingen verder gevolgd.
Daarnaast kunnen er prijsverschillen ontstaan tussen trajecten die door gemeenten ingekocht worden en trajecten die door de inburgeraars zelf ingekocht worden (Wi2013 en gezinsmigranten). Deze verschillen zijn nog niet onderzocht, maar worden in de volgende marktmonitor geanalyseerd.
Het verschil in wachttijd voor de Wi2013-inburgeraars en de Wi2021-inburgeraars bedraagt volgens de enquête van Blik op Werk 7,5 week ten opzichte van 3,5 week9. In de volgende monitor zal ik uitdrukkelijk op dit verschil in wachttijd ingaan.
Vervolg
De tweede rapportage van de Marktmonitor zal in de zomer van 2023 opgeleverd worden. Ik zal uw Kamer dan opnieuw informeren over de uitkomsten hiervan en over de ontwikkelingen op de inburgeringsmarkt.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
C.E.G. van Gennip
https://www.verwey-jonker.nl/wp-content/uploads/2021/09/319360_Hoe_te_zorgen_voor_echt_ontzorgen.↩︎
https://www.divosa.nl/publicaties/handreiking-financieel-ontzorgen-en-financiele-zelfredzaamheid.↩︎
Verzamelbrief Wet inburgering 2021, Kamerstuk 32 824, nr. 376.↩︎
Integratiebeleid, Kamerstuk 32 824, nr. 380.↩︎
Een aparte nota met antwoorden op Kamervragen wordt naar uw Kamer gestuurd, Kamerstuk 32 824, nr. 383.↩︎
De Wet inburgering in het buitenland (WIB) is in 2006 in werking getreden. De doelstelling van de Wib is nieuwkomers voorafgaand aan hun komst naar Nederland de Nederlandse taal op een basaal niveau te leren spreken en lezen en hen kennis te laten maken met de Nederlandse samenleving. Het integratieproces zal hierdoor naar verwachting efficiënter en effectiever zijn.↩︎
Er wordt momenteel een verdiepend onderzoek uitgevoerd naar de dekking van de onderwijsroute. Uw kamer wordt over de uitkomsten hiervan geïnformeerd.↩︎
Zie voor maatregelen NT2 docententekort: Uitvoeringsbrief inburgering December 2022, p. 17.↩︎
Bron: Enquête Blik op Werk.↩︎