Geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad 25 april 2023
Landbouw- en Visserijraad
Brief regering
Nummer: 2023D15822, datum: 2023-04-13, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-32-1522).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Onderdeel van kamerstukdossier 21501 32-1522 Landbouw- en Visserijraad.
Onderdeel van zaak 2023Z06710:
- Indiener: P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
- Volgcommissie: vaste commissie voor Europese Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2023-04-18 16:30: Procedurevergadering LNV (Procedurevergadering), vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2023-04-19 14:05: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2023-04-20 09:45: Landbouw- en Visserijraad 24/25 april (Commissiedebat), vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2023-05-17 13:50: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2022-2023 |
21 501-32 Landbouw- en Visserijraad
Nr. 1522 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 april 2023
Op 25 april 2023 vindt de Landbouw- en Visserijraad plaats in Luxemburg. Mede namens de Minister van Economische Zaken en Klimaat, informeer ik de Kamer met deze brief over de agenda van de Raad. Daarnaast informeer ik de Kamer over de Mededeling Gemeenschappelijke Marktordening Visserij (GMO) en zend ik de Kamer de appreciatie van en een reactie op het CIWF rapport «Rethinking aquaculture».
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
P. Adema
I. Agenda Landbouw- en Visserijraad
Verordening certificeringskader koolstofverwijdering: landbouw- en bosbouwaspecten
De Europese Commissie zal de Raad informeren over de landbouw- en bosbouwaspecten van de verordening voor het tot stand brengen van een EU certificeringskader voor koolstofverwijdering. De besluitvorming over deze verordening vindt plaats in de Milieuraad en op 16 maart jl. vond in die Raad een eerste beleidsdebat over de verordening plaats.1 Omdat koolstoflandbouw en koolstofopslag in producten twee van de drie categorieën koolstofverwijderingsactiviteiten zijn, is een beleidsdebat over de landbouw- en bosbouwaspecten van de verordening in de Landbouw- en Visserijraad opportuun. Na de informatie van de Commissie zal een beleidsdebat volgen over de belangrijkste aspecten van het certificeringskader voor langetermijn klimaatvoordelen, het bevorderen van innovatie en het vergroten van het concurrentievermogen van de EU landbouw- en bosbouwsectoren.
In lijn met het BNC-fiche dat aan de Kamer is gestuurd2 en de inbreng van het kabinet in de Milieuraad, zal ik tijdens de Landbouw- en Visserijraad inbrengen dat duidelijke en strikte kwaliteitscriteria belangrijk zijn voor het bieden van langetermijn klimaatvoordelen. Alle koolstofverwijderingsactiviteiten, inclusief koolstoflandbouw en koolstofopslag in producten, moeten hier aan voldoen om in aanmerking te komen voor certificering. In het bijzonder de nadere specificatie van de kwaliteitscriteria «kwantificering van netto koolstofverwijderingsbaten» en «langetermijn opslag» voor koolstoflandbouw en koolstofopslag in producten zijn van belang.
De vaststelling van een gestandaardiseerd referentiescenario in de kwantificering van netto koolstofverwijderingsbaten van koolstoflandbouw is van belang om innovatie van de EU landbouw- en bosbouwsectoren te bevorderen. Het referentiescenario komt overeen met de standaard koolstofverwijderingsprestatie van vergelijkbare activiteiten. Door dit scherp vast te stellen worden landbeheerders aangezet tot het toepassen van nieuwe of verbeterde koolstof-vastleggende landbeheerpraktijken.
De kwaliteitsborging van gerealiseerde koolstofverwijdering die wordt geboden door certificering is tevens van belang voor het vergroten van het concurrentievermogen van de EU landbouw- en bosbouwsectoren. Kwaliteitsborging vergroot immers het vertrouwen in klimaat «claims» die worden gedaan door ketenpartijen en kan zo de consumentenvraag naar klimaatvriendelijke producten vergroten. De effecten van deze verordening dienen daarom te worden bezien in samenhang met de effecten van de richtlijn omtrent groene claims, die de Commissie maart jl. heeft gepubliceerd.3
Implementatie Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB)-Nationaal Strategische Plannen (NSP)
Het voorzitterschap heeft een gedachtewisseling over de stand van zaken van de implementatie van de GLB-Nationaal Strategische Plannen. De Commissie zal voorafgaand aan de Raad met nadere informatie te komen. Op het moment van schrijven is niet bekend waarop deze informatie betrekking heeft. Naar verwachting zal er tijdens de Raad aandacht zijn voor de eerste ervaringen van de lidstaten met de invoering van het nieuwe GLB per 1 januari jl. De start van het nieuwe GLB betekent dat veel betrokkenen, boeren voorop, met nieuwe regels worden geconfronteerd. Het indienen van de gecombineerde opgave, waarmee boeren hun deelname aan het GLB vastleggen, betekent voor hen dat veel, vaak gedetailleerde informatie moet worden aangeleverd, wat veel extra tijd vraagt. Dit jaar meer dan in eerdere jaren vanwege de eerste registratie van landschapselementen en bufferstroken. Door LNV en RVO wordt, ook in overleg met belangenvertegenwoordigers van de sector, de voortgang van het aanvraagproces nauwlettend gemonitord met het oog op de einddatum van indiening van 15 mei. Om deelname aan het GLB voor boeren maximaal mogelijk te maken, heb ik de Kamer eerder geïnformeerd op 14 november 20224 dat te goeder trouw gemaakte administratieve fouten in het nieuwe GLB in 2023 niet tot een sanctie zullen leiden, maar dat met waarschuwingen zal worden gewerkt.
Raadsconclusies over de kansen van de bio-economie in het licht van de huidige uitdagingen met speciale aandacht voor het landelijk gebied
De Raad van 25 april beoogt conclusies aan te nemen over de kansen van de bio-economie, op initiatief van het Zweedse voorzitterschap. Nederland kan instemmen met de voorliggende concept Raadsconclusies.
De conclusies richten zich op de kansen die de bio-economie biedt bij het aangaan van de huidige maatschappelijke opgaven, met een bijzondere focus op landelijke gebieden. Het Zweedse voorzitterschap vroeg lidstaten om na te denken over welke mogelijkheden en uitdagingen zij voorzien met betrekking tot bio-economie, welke maatregelen de EU verder kan nemen om het potentieel van de bio-economie volledig te benutten, en hoe de rol en behoeften van de primaire sector en het platteland met betrekking tot de bio-economie door de jaren heen zijn ontwikkeld.
Tijdens de onderhandelingen onderstreepten de lidstaten unaniem het potentieel van de bio-economie. Het overgrote deel van de lidstaten benadrukte dat de bio-economie kan bijdragen aan het ontwikkelen van strategische autonomie, en dat bio-economie een belangrijke rol kan gaan spelen op het gebied van hernieuwbare energie. Een grote groep lidstaten benadrukte het belang van innovatie en kennisdeling, en de investeringen die daarvoor nodig zijn. Tevens riep het merendeel van de lidstaten op tot meer EU-inzet ten aanzien van financiering en coherentie tussen beleidsterreinen om het potentieel van de bio-economie te benutten. De onderhandelingen in de raadswerkgroepen gingen vooral over enkele politiek-gevoelige paragrafen: de paragraaf over bio-technologie en plant-gebaseerde alternatieven, en de paragraaf over bio-based fertilizers.
Nederland onderstreept het belang van bio-economie. Ondanks de aandacht die bio-energie krijgt in de voorliggende Raadsconclusies – onze positie is dat er geen bio-grondstoffen ingezet moeten worden voor toepassingen waar al andere duurzame alternatieven beschikbaar zijn zoals zonne- en windenergie – zal Nederland instemmen met de uiteindelijke versie van de Raadsconclusies. Nederland zal wel een kritische opmerking maken tijdens de Raad over het feit dat bio-grondstoffen zo hoogwaardig mogelijk dienen te worden toepast, bij voorkeur als grondstof of in materialen.
Studie over biologische bestrijders
In juni 2021, tijdens het Portugese voorzitterschap, heeft de Raad de Europese Commissie verzocht een studie uit te voeren naar mogelijkheden om de beschikbaarheid en het gebruik van biologische bestrijders (bv. roofmijten, roofwantsen, sluipwespen) te stimuleren. Die studie is afgerond en gepubliceerd, en de resultaten hiervan zullen door de Commissie worden toegelicht. Nederland heeft destijds het raadsbesluit gesteund maar heeft wel zorgen uitgesproken dat het op de markt brengen van deze biologische bestrijders niet gehinderd zou mogen worden door nieuwe Europese regelgeving. In Nederland geldt dat voorafgaand aan de introductie van deze organismen eerst de risico’s voor de inheemse natuur en biodiversiteit in beeld moeten worden gebracht.
Met het onderzoek heeft de Commissie de situaties in de EU-lidstaten in beeld gebracht. De Commissie ziet vooralsnog geen aanleiding voor een EU-initiatief, zoals EU-regelgeving, en nodigt de lidstaten het onderzoek te benutten om desgewenst op nationaal niveau de markttoelating en het gebruik van biologische bestrijders te stimuleren. Nederland is voornemens de Commissie te bedanken voor de studie. Verder kan Nederland zich vinden in de conclusie dat er geen aanleiding is voor nieuwe EU-regelgeving.
Aanvullend hierop wil ik de Kamer erop wijzen dat het voorstel van de Commissie voor een verordening inzake duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen ingaat op het stimuleren van deze biologische bestrijders en lidstaten vraagt hier inspanning op te leveren. Nederland steunt dit.
Mededeling en raadsconclusies «benutten talent in Europese regio’s»
Op de Raad zullen er raadsconclusies over de communicatie van de Commissie «harnessing talent in Europe’s regions» worden aangenomen. Deze raadsconclusies zijn opgesteld in de raadswerkgroep Structural Measures and Outermost Regions. Gezien er op korte termijn geen Raad Algemene Zaken – Cohesie plaatsvindt, staan deze op de agenda in de Landbouw- en Visserijraad en is de appreciatie hiervan daarom ook opgenomen in deze geannoteerde agenda.
De mededeling komt voort uit het European Year of Skills en richt zich op het bevorderen van het benutten van talent in Europese regio’s. Demografische trends (vergrijzing, lagere geboortecijfers en migratie) leiden tot het verminderen van de omvang van de beroepsbevolking. De mededeling richt zich op regio’s die worden geconfronteerd met een sterke daling van de omvang van de beroepsbevolking, een laag en stagnerend percentage mensen met een diploma in het tertiaire onderwijs en het vertrek van een groot aantal jongeren. Regio’s die hiermee te maken hebben zitten in een zogenoemde talent development trap of lopen het risico hierin terecht te komen.
Het is daarom volgens de Europese Commissie noodzakelijk om zowel de vraag naar talent te stimuleren als het aanbod van talent te vergroten en behouden. Hiervoor gaat de Europese Commissie in de loop van 2023 regio’s ondersteunen met het zogenoemde Talent Booster Mechanism. Dit mechanisme zal onder andere bestaan uit rechtstreekse financiële bijstand in het kader van bestaande instrumenten, voorlichting over EU-initiatieven die de ontwikkeling van talent kunnen ondersteunen en proefprojecten in specifieke regio’s om op maat gemaakte strategieën te ontwikkelen. Dit voorgestelde mechanisme heeft geen budgettaire gevolgen. Het voornemen van de Europese Commissie is om in bestaande programma’s onder het cohesiebeleid meer aandacht te besteden aan regio’s die moeite hebben met het ontwikkelen, aantrekken en behouden van talent.
In de raadsconclusies wordt vervolgens benadrukt dat demografische uitdagingen een effect hebben op alle Europese regio’s, niet specifiek op die genoemd worden in de mededeling. Ook Nederland heeft namelijk te maken met demografische uitdagingen en die kunnen leiden tot grotere verschillen tussen regio’s als deze niet worden aangepakt. Deze verschillen kunnen als gevolg hebben dat talent wegtrekt uit deze regio’s en zich vestigt in gebieden met meer economische mogelijkheden. Daarnaast onderschrijven de raadsconclusies ook dat het bevorderen van het benutten van talent nodig is voor de groene en digitale transitie. Daarnaast onderschrijven de raadsconclusies het belang van coördinatie, zonder toename in administratieve lasten, van EU programma’s en middelen om zo regio’s aantrekkelijker te maken. Nederland kan instemmen met de raadsconclusies zoals die nu voorliggen en verwelkomt de intenties die de Commissie in deze mededeling uiteenzet. Nederland is tevens content met het feit dat nu benadrukt wordt dat alle regio’s met demografische uitdagingen te maken hebben en dat er extra aandacht gevraagd wordt voor de groene en digitale transities.
Diversenpunt – zorgen over voorstel voor een verordening voor duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen
Letland heeft een diversenpunt aangekondigd met als titel «zorgen over het voorstel voor een verordening voor duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen». Op het moment van schrijven is nog niet duidelijk wat Letland bij dit diversenpunt wil bespreken en hebben zijn nog geen schriftelijke inbreng gepubliceerd.
Diversenpunt – PFAS in voedingsmiddelen
Denemarken heeft aangegeven op meer voedingsmiddelen een maximum limiet van de hoeveelheid PFAS te willen instellen. Daarnaast wil Denemarken dat lidstaten data van de hoeveelheid PFAS in voedsel indienen bij de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA), en dat de Commissie constructief werk maakt van het voorstel op een EU-breed PFAS-verbod.
Nederland kan dit punt steunen. De oproep voor meer maximum limieten op de hoeveelheid PFAS in voedingsmiddelen is eerder aan bod gekomen in de Europese contaminanten werkgroep. Deze discussie zal binnenkort hervat worden. Nederland is daarnaast momenteel al bezig met datamonitoring van PFAS in voedingsmiddelen, en is mede-indiener van het voorstel voor een verbod op PFAS.
II. Mededeling Gemeenschappelijke Marktordening Visserij
Naast de mededelingen waarover ik de Kamer op 7 april jl. per BNC-fiche heb geïnformeerd heeft de Europese Commissie op 21 februari 2023 ook de mededeling over de Gemeenschappelijke Marktordening voor Visserijproducten (GMO) gepubliceerd. De GMO maakt onderdeel uit van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) en kent 5 thema’s:
• De instelling van Producentenorganisaties (PO’s) die door Produktie- en Afzetplannen stabiliteit in de markt nastreven.
• Marktstandaarden voor visserijproducten.
• Consumenten-informatie
• Mededingingsregelgeving, en
• Het beschikbaar stellen van informatie (data) over prijsvorming, handel- en markt.
De Commissie geeft in de mededeling aan dat zij van mening is dat de uitwerking van de betreffende vijf thema’s heeft bijgedragen aan de doelstellingen van het GVB. Zij stelt dat dit in het bijzonder komt doordat voor producenten en consumenten transparante en stabiele prijsvorming is gerealiseerd en de markt is voorzien van een voldoende en hoogwaardig aanbod aan visserijproducten.
In zijn algemeenheid ziet de Commissie geen redenen om grote aanpassingen door te voeren in de GMO. Het versterken van het aspect duurzaamheid ten aanzien van het visproduct in de keten zal naar verwachting invulling krijgen in de nadere uitwerking van de Van boer tot bord-strategie.
Ik onderschrijf de analyse van de Commissie. Evenals de Commissie zie ik evenmin reden tot aanpassingen in de GMO.
III. Appreciatie en reactie CIWF rapport «Rethinking aquaculture»
In de procedurevergadering van 22 maart jl. heeft de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit mij een appreciatie en reactie verzocht op het rapport «Rethinking Aquaculture» van Compassion in World Farming (CIWF). Dit rapport gaat in eerste instantie in op kenmerken en effecten van de globale aquacultuursector, waarna het toespitst op de aquacultuursector in de Europese Unie. De duurzaamheid van de aquacultuursector krijgt niet alleen in Nederland, maar ook in de EU, steeds meer aandacht met betrekking tot onder meer dierenwelzijn en de ecologische effecten. Deze maatschappelijke ontwikkeling is onder andere zichtbaar in het rapport van CIWF. De Nederlandse aquacultuursector is in verhouding tot de Europese sector een kleine en innovatieve sector, waar de problemen die in het rapport worden aangestipt minder aan de orde zijn. Desalniettemin zie ik wel aandachtspunten voor de Nederlandse sector. Voor het verbeteren van de duurzaamheid van de aquacultuursector, vind ik het van belang dat dit in Europees verband opgepakt wordt. Zo worden de problemen EU-breed aangepakt en tevens zorgt dit voor een gelijk speelveld tussen alle lidstaten. Het rapport sluit af met vijftien aanbevelingen voor Europees beleid. In onderstaande passages zal ik mijn inzet in EU-verband hierop verder toelichten.
Als eerste wil ik ingaan op dierenwelzijnsaspecten van de aquacultuursector. De Europese Commissie komt dit jaar met een voorstel voor de herziening van de dierenwelzijnswetgeving voor gehouden dieren. Gekweekte vissen vallen onder deze wetgeving. In dit verband is eerder door Nederland bij de Europese Commissie erop aangedrongen dat er soortspecifieke regels voor het houden, bedwelmen, doden en transporteren van kweekvissen moeten worden gesteld. Hierover is de Kamer eerder geïnformeerd per brief.5 De Europese Commissie heeft bij de European Food and Safety Authority (EFSA) inmiddels meerdere onderzoekverzoeken ingediend om soortspecifieke welzijnsindicatoren voor gekweekte vissen op te stellen. Hiermee zijn belangrijke eerste stappen gezet om dierenwelzijnsaspecten rond het houden van vissen een plek te geven in de EU dierenwelzijnsregelgeving. De Kamer is hier recent over geïnformeerd per brief.6
Ten aanzien van de afweging welke soorten wel en niet gekweekt mogen worden, geldt in Nederland voor het kweken van vissoorten het nee-tenzij beginsel. Een vissoort mag enkel worden gehouden voor productie wanneer deze in de Wet Dieren is aangewezen als geschikt om te houden voor productiedoeleinden. Voor het kweken van een vissoort die niet op de lijst van productiedieren staat kan eerst een tijdelijke ontheffing worden aangevraagd. In de ontheffingsperiode geldt een toetsingskader waarin de risico’s voor dier, mens, plant en milieu worden getoetst en afgewogen. Het toevoegen van een vissoort aan de lijst van productiedieren na de ontheffingsperiode kan vervolgens uitsluitend wanneer het houden van deze soort geen onaanvaardbare problemen voor het welzijn en de gezondheid van de desbetreffende diersoort oplevert.
In het rapport wordt tevens ingegaan op het opkweken van wild gevangen vissoorten in aquacultuurbedrijven. In Nederland vindt dit plaats met gevangen glasaal die in kweekbedrijven tot consumptie-aal wordt opgekweekt. Uitgangspunt hierbij is dat opkweek van gevangen glasaal, binnen de kaders van de EU Aalverordening, is toegestaan mits hierbij aan de vereisten uit deze Verordening (en de vereisten uit de TAC en Quota Verordening) wordt voldaan. Op basis hiervan zijn voor de visserij op glasaal in Frankrijk een quotum en visperiode vastgesteld. Een deel van de binnen deze kaders gevangen glasaal mag vervolgens worden gebruikt voor aalkweek in onder andere de Nederlandse aalkwekerijen.
In het rapport wordt tevens aandacht geschonken aan het gebruikte voer in aquacultuurbedrijven. Het voer van carnivore kweekvis bestaat voor een deel uit gevangen vis. Voor sommige visetende vissoorten is het niet mogelijk deze volledig te laten overschakelen op een menu van uitsluitend plantaardige bronnen. Het gebruik van vismeel en visolie afkomstig uit in het wild gevangen vis is dan noodzakelijk om de dieren op een gezonde wijze te kunnen laten opgroeien. Van belang daarbij is vooral dat deze vis op een verantwoorde manier gevangen is. In de afgelopen jaren zijn er tegelijk al belangrijke stappen gezet in het gebruik van alternatieve grondstoffen zoals plantaardige bronnen of afvalproducten van de vlees- en visverwerkingsindustrie. In Europees verband wordt er verder ingezet op een reductie van de afhankelijkheid van vismeel en visolie als voer in de kweek van carnivore vissen, bijvoorbeeld door het gebruik van alternatieve eiwitingrediënten zoals algen, insecten of reststoffen. Dit is opgenomen in de Strategische richtsnoeren voor een duurzame en concurrerende EU-aquacultuur. Deze ambitie steun ik.
In de beleidsaanbevelingen van het rapport worden verder suggesties gedaan voor de gerichtere inzet van Europese fondsen. Vanuit het European Maritime Fisheries and Aquaculture Fund (EMFAF) stelt de EU geld beschikbaar aan Nederland. In het Programma EMFAF (2021–2027), en het daarbij behorende Nationaal Strategisch Plan Aquacultuur (2021–2027), wordt gespecificeerd wat voor projecten Nederland ondersteunt. Voor de aquacultuur wordt in de loopperiode van het EMFAF fondsen beschikbaar gesteld voor innovatieve aquacultuurprojecten. Dit gaat dan om projecten die ten goede komen aan de ecologische verduurzaming van de sector, zoals versnelling van de energietransitie of verbetering van dierenwelzijn. Onder het EMFAF programma kunnen ook projecten gehonoreerd worden voor het kweken van andere soorten zoals algen. De Kamer is hierover eerder geïnformeerd per brief7.
Samenvattend zie ik voor de Nederlandse en Europese aquacultuursector dat deze in potentie een belangrijke rol kunnen gaan spelen in onze voedselvoorziening. In Europees verband zet ik me daarbij in voor verdere verduurzaming en een grotere aandacht voor dierenwelzijnsaspecten. Dit in lijn met de Strategische Richtsnoeren voor een duurzamere en concurrerende EU-aquacultuur. Een belangrijke uitdaging in de aquacultuur in Nederland is daarbij de beperkte ruimte die beschikbaar is voor kweek. Bij het zoeken naar ruimte voor aquacultuur moet een juiste balans worden gevonden tussen de verschillende gebruikers op water, zee of op land. Binnen het Programma Noordzee 2022–2027 (Bijlage bij Kamerstuk 35 325, nr. 1) ben ik samen met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat de mogelijkheden aan het verkennen voor schelpdier- en zeewierkweek als medegebruik binnen windparken op de Noordzee. Dit gebruik moet binnen de grenzen passen van de draagkracht van het ecosysteem.