Verslag van een schriftelijk overleg over de initiatiefnota van het lid Podt over “Meedoen vanaf dag één” (Kamerstuk 36139-2)
Initiatiefnota van het lid Podt over “Meedoen vanaf dag één”
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2023D19928, datum: 2023-05-15, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36139-4).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: H. Kat, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid (Ooit D66 kamerlid)
- Mede ondertekenaar: S.F.F. Meijer, adjunct-griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 36139 -4 Initiatiefnota van het lid Podt over “Meedoen vanaf dag één”.
Onderdeel van zaak 2023Z08390:
- Indiener: A. Podt, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2023-05-31 14:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2023-06-05 13:30: Initiatiefnota van het lid Podt over “Meedoen vanaf dag één” (36139) (Notaoverleg), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2023-06-08 15:00: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2023-06-26 14:00: Initiatiefnota van het lid Podt over “Meedoen vanaf dag één” (36139) (vervolg) (Notaoverleg), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2022-2023 |
36 139 Initiatiefnota van het lid Podt over «Meedoen vanaf dag één»
Nr. 4 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 15 mei 2023
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de initiatiefnemer over de Initiatiefnota van het lid Podt van 21 juni 2022 «Meedoen vanaf dag één» (Kamerstuk 36 139, nr. 2).
De vragen en opmerkingen zijn op 12 september 2022 aan de initiatiefnemer voorgelegd. Bij brief 15 mei 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie,
Kat
De adjunct-griffier van de commissie,
Meijer
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de initiatiefnemer
VVD
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de initiatiefnota «Meedoen vanaf dag één» van het lid Podt. Deze leden willen benadrukken dat een van de belangrijkste voorstellen die de initiatief- nemer doet, namelijk de uitbreiding van de duur van de Tewerkstellingsvergunning (TWV), verschillende haken en ogen bevat. Deze leden achten het van belang om hier nader op in te gaan. Zij willen de initiatiefnemer dan ook graag nog enkele vragen stellen.
Tewerkstellingsvergunning
De leden van de VVD-fractie hechten er waarde aan de initiatiefnemer te wijzen op het gebruik van de bestaande mogelijkheden voor asielzoekers om tijdens hun asielprocedure aan het werk te gaan. Zo blijkt dat in 2020 maar een derde van de asielzoekers die een asielprocedure heeft doorlopen, daadwerkelijk een aanvraag voor een TWV heeft ingediend. Opmerkelijk genoeg, bleef de totale aanvraag van TWV’s in 2021 ongeveer gelijk ten opzichte van 2020, ondanks de verdubbeling in het aantal asielaanvragen. Met inachtneming van de wettelijke beslistermijn van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) voor het verlenen van een verblijfsvergunning en de gemiddelde duur van de asielprocedure, merken voornoemde leden op dat van de mogelijkheid om een TWV in de huidige vorm (24 weken) aan te vragen slechts beperkt gebruik is gemaakt de afgelopen jaren. Is de initiatiefnemer het eens met de stelling dat binnen de huidige wettelijke kaders al ruimte bestaat voor asielzoekers om een beroep te doen op de mogelijkheden om aan het werk te gaan tijdens de asielprocedure, maar dat daar in beperkte mate gebruik van wordt gemaakt?
De initiatiefnemer is het niet met deze stelling eens, wat ook de reden is om deze initiatiefnota in te dienen. Zoals ook te lezen is in de nota, ervaren veel asielzoekers de wachttijd van zes maanden als belemmerend en ontmoedigend. Zoals in het onderzoek van Regioplan (Kamerstukken 32 824 en 35 680, nr. 384) naar de 24-wekeneis ook naar voren komt is voor werkgevers de beperkte inzetbaarheid van 24 weken een belangrijke reden om asielzoekers niet of maar beperkt aan te nemen. Voor veel werkgevers staat de benodigde inwerktijd niet in verhouding tot de periode dat men ook daadwerkelijk aan het werk kan. Veel werkzaamheden zijn niet geschikt voor medewerkers die slechts voor korte duur beschikbaar zijn. Voor asielzoekers geldt aan de andere kant dat zij op dit moment weinig «werkende voorbeelden» om zich heen zien, wat ze onbekend maakt met de mogelijkheden.
Daarnaast heeft de rechtbank Arnhem onlangs geoordeeld dat de 24-weken-eis ingaat tegen de Europese Opvangrichtlijn, aangezien deze de toegang tot de arbeidsmarkt belemmert.1
Tot slot laat onderzoek2 zien dat een lange tijd op pauze staan ervoor zorgt dat mensen minder snel aan het werk komen. Daarom is de initiatiefnemer van mening dat ook de wachttijd van zes maanden voor niemand positief is.
Zijn bij de initiatiefnemer hiervan oorzaken bekend?
Naast de genoemde belemmering van de lange wachttijd, zijn er ook veel praktische obstakels te benoemen. Er is bijvoorbeeld een BSN nodig om een bankrekening te kunnen openen en salaris te ontvangen en we zien constant hoe lang het duurt voordat zo’n BSN er daadwerkelijk is. Dat is de reden dat het initiatiefvoorstel ook ingaat op oplossingen voor dit probleem. Verder zijn verhuisbewegingen tussen verschillende azc’s een obstakel. Het onlangs verschenen rapport «Belemmeringen asielzoekers bij het toetreden op de arbeidsmarkt» van Regioplan laat tot slot zien dat ook onbekendheid met de procedures, wachttijden en de Regeling Eigen Bijdrage een rol spelen, en dat de verschillende belemmeringen elkaar versterken. In het onderzoeksrapport wordt wel aangegeven dat de 24-wekeneis een van de belangrijkste belemmerende factoren is. Het aanpassen daarvan maakt het ook meer zinvol andere belemmeringen aan te pakken: zo heeft een BSN-nummer voor veel asielzoekers pas echt toegevoegde waarde als ze ook meer mogen werken.
Overigens is het zo dat activiteiten binnen azc’s (in de vorm van meedoenbalies en andere georganiseerde activiteiten) zich nu met name richten op vrijwilligerswerk en eenmalige activiteiten. Gezien de beperkte mogelijkheden voor (en daardoor ook aanbod van) werk is dit ook logisch. Mochten er meer mogelijkheden komen voor werk, dan zou het logisch zijn om naast vrijwilligersactiviteiten ook meer in te zetten op begeleiding naar (of minimaal: informeren over) betaald werk. We zien ook dat de begeleiding van het UWV bij Oekraïense ontheemden hen helpt aan betaald werk (Kamerstukken 36 045 en 29 861, nr. 149). Het COA heeft ook de duidelijke ambitie om de meedoenbalies uit te breiden met ondersteuning richting betaald werk, de initiatiefnemer denkt dat de voorstellen in de initiatiefnota het COA kunnen helpen deze ambitie waar te maken.
In het kader daarvan vragen deze leden een reflectie van de initiatiefnemer op de haalbaarheid en subsidiariteit van het voorstel tot uitbreiding van de TWV in verhouding tot uitputting van de huidige mogelijkheden voor asielzoekers. Kan de initiatiefnemer op deze elementen ingaan? Is het de initiatiefnemer bekend in hoeverre aangenomen amendementen op de begroting van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) om meer middelen vrij te spelen om asielzoekers binnen de huidige kaders meer aan het werk te laten gaan, ook effectief zijn ingezet en zo niet, is zij bereid dit na te gaan?
Zoals hierboven beschreven zijn er verschillende belemmeringen voor de toegang tot de arbeidsmarkt in landelijke wet- en regelgeving waardoor de huidige mogelijkheden niet worden uitgeput. Het wegnemen van deze belemmeringen zal dan ook een positief effect hebben. Eerder aangenomen amendementen zagen op taalles en meedoenbalies. Meedoenbalies zijn momenteel vooral gericht op vrijwilligerswerk, gezien de grote belemmeringen die bestaan op het gebied van betaald werk.
Tevens willen de leden van de VVD-fractie de initiatiefnemer wijzen op het toegezegde onderzoek van het kabinet, conform het advies van de landsadvocaat, om meer inzicht te krijgen in de belemmeringen die komen kijken bij het aanvragen van de TWV en andere factoren die meespelen. Deze leden merken daarbij op dat de Minister heeft toegezegd uiterlijk aan het einde van dit jaar het onderzoek af te ronden. Realiseert de initiatiefnemer zich dat met voorliggend voorstel tot uitbreiding van de TWV vooruit wordt gelopen op deze zaken en nut en noodzaak van een dergelijk onderzoek dreigt te worden miskend? Zo ja, kan de initiatiefnemer ingaan op haar beweegredenen en een reflectie geven op de meerwaarde van het voorliggende voorstel bij het ontbreken van toegezegd nader onderzoek? Zo nee, kan de initiatiefnemer dit toelichten?
De initiatiefnemer herkent zich niet in een miskenning van dergelijk onderzoek maar hecht een groot maatschappelijk belang aan het onderwerp waardoor is gekozen voor een voorschot op snelle behandeling na het verschijnen van het onderzoek. Daarbij hecht de initiatiefnemer eraan te benadrukken dat het recente onderzoek weliswaar veel inzichten geeft, maar dat er eerder onderzoek en ervaringen uit het veld waren die voldoende basis vormden voor de initiatiefnota. Hierbij valt te denken aan de verkenning van de Landsadvocaat naar de 24-wekeneis3, «Asielzoekers & daadwerkelijke toegang tot werk in Nederland (Radboud Universiteit, 2020)»4, «Van AZC naar een baan»5 (Universiteit van Amsterdam, 2017) en «Geen Tijd te Verliezen» (WRR policy brief, 2015)6.
Naast het bovenstaande onderzoek zijn er voldoende voorbeelden uit andere landen waar van te leren is. Zo kunnen asielzoekers in Italië na twee, in Duitsland na drie, in België na vier maanden en in Frankrijk en Spanje na zes maanden zonder limiet werken. In Zweden mogen asielzoekers vanaf het begin van de aanvraag tot weigering zonder limiet werken. Nederland zou dus bepaald geen uitzondering zijn.
Voorts vragen de leden van de VVD-fractie aandacht voor de opbouw van sociale zekerheid die gepaard gaat met de verlenging van de TWV als belemmerende factor in de uitstroom van afgewezen asielzoekers. Zodra een TWV wordt verleend, neemt een asielzoeker deel aan de arbeidsmarkt en horen daarbij bepaalde rechten en plichten zoals een financiële beloning en het recht op sociale verzekeringen. Als een asielzoeker 26 weken of langer werkt, ontstaat het recht op een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Voornoemde leden zijn van mening dat voorgaand feit relevant is voor het beoordelen van de verlenging van de TWV en nadrukkelijk moet worden meegewogen, aangezien het WW-gerechtigd (Werkloosheidsuitkering) zijn van een asielzoeker het nakomen van de vertrekplicht bemoeilijkt. Dit overwegende, willen deze leden de initiatief- nemer erop wijzen dat het verlengen van de TWV in feite de terugkeer van vertrekplichtige asielzoekers belemmert. Is de initiatiefnemer zich hiervan bewust? Kan zij hierop ingaan? Zo nee, waarom niet?
Hiervoor verwijst de initiatiefnemer graag naar het advies van de Landsadvocaat die reeds in 2021 heeft beredeneerd dat WW-rechten vervallen zodra een asielverzoek wordt afgewezen:
«Meer specifiek met betrekking tot de WW-uitkering merken wij verder nog op dat indien op basis van het BuWav meer dan 26 weken gewerkt zou mogen worden, er inderdaad een recht op een WW-uitkering kan ontstaan bij asielzoekers die in procedure verkeren. Overigens bestaat er op grond van (het huidige) artikel 19, eerste lid, aanhef en onder f, van de WW geen recht meer op een WW-uitkering zodra de asielaanvraag wordt afgewezen en kunnen opgebouwde WW-rechten in beginsel niet worden meegenomen naar het buitenland. Dat laatste is alleen mogelijk als de asielzoeker werk gaat zoeken in de EU, EER of Zwitserland. Dat kan maximaal 3 maanden en er is toestemming nodig van het UWV. Het gaat in het kader van de WW dus met name om asielzoekers die na 26 weken dienstbetrekking werkloos zouden worden en dan enkel totdat negatief op hun asielaanvraag wordt beslist.»7
Verder laten zowel het rapport «Belemmeringen asielzoekers tot de arbeidsmarkt» (Bijlage bij Kamerstukken 32 824 en 35 680, nr. 384) als de recente uitspraak van de rechtbank Arnhem zien dat het verlengen van de TWV de vertrekplicht niet belemmert.
Is de initiatiefnemer het eens met de stelling dat verlenging van de TWV onwenselijk is, gezien het feit dat het beoordelen van complexere situaties in de uitstroom vraagt om extra inspanning van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en op dit moment de grenzen van de capaciteit van het COA bereikt zijn? Zo ja, kan de initiatiefnemer dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Juist ook voor het COA zijn er veel positieve aspecten aan de uitbreiding van de TWV. Actief deelnemen aan de samenleving in de vorm van werk zorgt voor verbeterd welzijn van mensen in azc's en voor een groter draagvlak onder omwonenden van azc's. Allemaal zaken die het dagelijks werk van het COA vergemakkelijken. De initiatiefnemer voorziet geen extra lasten voor het COA met betrekking tot beoordelingen, gezien zij geen rol spelen bij de aanvraag van een TWV.
Daarnaast willen de leden van de VVD-fractie ingaan op het onderscheid dat de initiatiefnemer maakt tussen kansrijke asielzoekers en overige asielzoekers ter afbakening van de voorliggende voorstellen. Zo gebruikt de initiatiefnemer het onderscheid om de noodzaak van de verlenging van de TWV te onderstrepen. Voornoemde leden maken van deze gelegenheid gebruik om op te merken dat het gemaakte onderscheid tussen kansrijk en overig in de praktijk binnen de huidige vreemdelingenrechtelijke wet- en regelgeving geen formele juridische status kent. Deze leden wijzen er dan ook op dat het gebrek aan deze wettelijke afbakening betekent dat een verruiming van de TWV daarom strikt gezien niet alleen zou gelden voor de beoogde groep «kansrijke asielzoekers» maar voor alle asielzoekers. Deelt de initiatiefnemer deze inschatting en zo niet, hoe denkt zij juridisch te waarborgen dat enkel kansrijke asielzoekers in aanmerking komen en wat is daarbij de definitie die zij hanteert?
Deze inschatting deelt de initiatiefnemer niet. Op dit moment wordt al gebruik gemaakt van een sporenbenadering binnen de vreemdelingenketen, waarbij aan plaatsing in een bepaald spoor ook bepaalde consequenties zijn verbonden voor de asielzoeker. De initiatiefnemer verwacht dat deze manier van werken, en wellicht ook deze indeling, ook bruikbaar zou kunnen zijn voor de inzet op (meer) werk. De Europese richtlijnen bieden ook de mogelijkheid om veilige landen aan te wijzen en een onderscheid te maken in de voorzieningen die worden geboden. Mocht dat juridisch niet kunnen met betrekking tot toegang tot de arbeidsmarkt, dan zou bijvoorbeeld kunnen worden gekozen voor het actief bemiddelen naar werk met een focus op spoor 4, waarin zich de kansrijke aanvragen bevinden. Daarnaast is het de bedoeling dat kansarme asielverzoeken in een dusdanig korte termijn worden afgedaan, dat de mogelijkheid om te werken naar verwachting niet aan de orde zal zijn.
De kans dat iemand uiteindelijk misschien toch geen verblijfsvergunning krijgt, is wat de initiatiefnemer betreft geen reden om de uitbreiding van de TWV niét te doen. Ten eerste omdat het recht op WW hoe dan ook vervalt (zie eerder commentaar van de landsadvocaat) en export van WW buiten de EU, EER of Zwitserland niet mogelijk is, maar ook omdat het Regioplan-onderzoek laat zien dat werken tijdens de procedure juist kan bijdragen aan de terugkeerbereidheid.
Mocht een juridische grondslag nodig zijn om een eventueel onderscheid nader te borgen, dan kan deze worden gecreëerd, maar gezien de bovenstaande argumentatie verwacht de initiatiefnemer niet dat dit nodig is.
Resumerend, kan de initiatief- nemer ingaan op de stelling van voornoemde leden dat het gebrek aan wettelijke afbakening de doelmatigheid van het voorstel om de TWV te verlengen afzwakt? Is het de initiatiefnemer tenslotte bekend hoeveel kansrijke asielzoekers uiteindelijk toch geen verblijfsvergunning krijgen en zo nee, kan zij dat nagaan?
De initiatiefnemer deelt niet, zoals beschreven in bovenstaand antwoord, dat het gebrek aan wettelijke afbakening de doelmatigheid van het voorstel afzwakt. Tussen 2015 en 2021 zijn 70% van de eerste aanvragen in spoor 4 ingewilligd. Van de overige 30% is nog eens 19% ingewilligd in herhaalde procedures.8
Voor al deze mensen geldt dat zij vanaf de start de voordelen hebben die aan werken zijn verbonden: meedoen in de Nederlandse samenleving, actief blijven, kennis opdoen over de Nederlandse werkvloer en taal. Nederlands leer je tenslotte beter in de bedrijfskantine dan uit een boek. Alles afwegende ziet de initiatiefnemer veel meer voor- dan nadelen en ziet zij het voorstel als zeer doelmatig.
Basisregistratie personen
De leden van de VVD-fractie lezen dat de initiatiefnemer de Basisregistratie Personen (BRP) aanhaalt als belangrijke voorwaarde voor asiel- zoekers om aan de slag te gaan. Welke concrete knelpunten inzake de aanvraagprocedure rondom de BRP identificeert de initiatiefnemer? Voortbouwende op deze knelpunten, welke (technische) aanpassingen stelt de initiatiefnemer voor en welke financiële implicaties hebben deze aanpassingen? Kan de initiatiefnemer dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
De NOS schreef op 25 november 20229 dat op dat moment zo’n 7.400 asielzoekers nog niet ingeschreven stonden in de BRP. Dat zijn dus heel veel mensen die aan het werk zouden mogen, maar nog niet kunnen door het achterblijven van een administratieve handeling. Ten eerste heeft dit te maken met capaciteitsgebrek zoals we dat in alle sectoren zien. Maar het is ook een gevolg van de manier waarop het proces in ingericht. Momenteel moeten asielzoekers zich melden bij één van de vijf BRP-straten, verspreid door het land. De inschrijving gebeurt meestal pas als de asielzoeker vanuit Ter Apel is overgeplaatst naar een azc waardoor er ook een logistieke opgave komt kijken bij een simpele administratieve handeling. Dit kan bijvoorbeeld worden weggenomen door, zoals ook benoemd in de initiatiefnota, in te zetten op vervroegde inschrijving voordat een asielzoeker Ter Apel verlaat. Dit heeft geen financiële implicaties en kan zelfs leiden tot lagere kosten, gezien het feit dat het logistieke aspect drastisch kan worden verminderd.
Werk dat niet loont
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat werk moet lonen. Zij vragen de initiatiefnemer wel of deze maatregel eerlijk is ten opzichte van asielzoekers die een deel van hun vermogen moeten aanwenden om bij te dragen aan opvang. Het is redelijk dat asielzoekers een bijdrage leveren aan hun opvang. Andere inwoners van Nederland betalen immers ook huur of een hypotheek, de kosten voor elektriciteit, boodschappen en andere zaken. Daarnaast maken deze leden zich zorgen dat deze maatregel Nederland aantrekkelijker maakt voor (kansrijke) asielzoekers. Gezien de huidige crisissituatie met een hoge instroom, bestaat de kans dat de tekorten in opvangcapaciteit alleen maar oplopen. Hoe schat de initiatiefnemer dit in?
De initiatiefnemer stelt niet voor om de werkende asielzoeker geen deel van hun vermogen aan te wenden om bij te dragen aan de opvang. Sterker nog, de initiatiefnemer schrijft dat het COA financieel kan worden verlicht als meer asielzoekers kunnen werken en zelf kunnen bijdragen. Asielzoekers vinden dat over het algemeen ook geen enkel probleem, niemand wordt er gelukkig van om afhankelijk te zijn van een ander. Wel is het de vraag of de huidige verhouding tussen wat asielzoekers mogen houden en wat zij afdragen realistisch is en – zoals de leden van de VVD stellen – bijdraagt aan het lonend maken van werk. Een voorbeeld uit het Regioplan onderzoek is in dit opzicht tekenend:
«Indien één ouder van een gezin met twee ouders en twee minderjarige kinderen het minimumloon verdient [per 1 januari 2022: 1.725 EUR/mnd], moet daarvan een maandelijkse vergoeding van 1.178,02 EUR worden betaald.»
Vandaar voorstel 3 dat het kabinet verzoekt te onderzoeken of het mogelijk is asielzoekers een groter deel van hun salaris te laten behouden.
De stelling dat dit NL aantrekkelijker zou maken werpt de initiatiefnemer verre van zich. Zoals ook te lezen in de antwoorden op feitelijke vragen over het jaarverslag van J&V (Kamerstuk 36 100 VI, nr. 6) is een zogenaamde «aanzuigende werking» nog nooit bewezen aangezien een groot deel van de keuze van migranten beperkt beïnvloedbaar is vanuit de migratieketen. Daarnaast laten landen als Italië en Zweden zien dat dit niet het geval is. Daar mogen asielzoekers (vrijwel) direct en onbeperkt aan het werk, maar het aantal eerste asielaanvragen ligt in verhouding lager dan in Nederland. Het zal dan ook geen effect hebben op de opvangcapaciteit. Sterker nog, onderzoek laat zien dat aan de kant staan en niks doen vooral leidt tot mentale problematiek. De verwachting is dan ook dat het uitbreiden van de mogelijkheden tot werk leiden tot minder werklast voor het COA.
Onderwijs
Op dit moment is het zo dat iedere persoon zich in principe kan aanmelden bij een Nederlandse universiteit of andere onderwijsinstelling, ook internationale studenten. De leden van de VVD-fractie vragen dan ook aan de initiatiefnemer wat de toegevoegde waarde van deze maatregel is. Kan de initiatiefnemer toelichten waarom het noodzakelijk is om asiel en andere verblijfsdoelen – zoals studie – te vermengen? Daarnaast vragen zij of de initiatiefnemer van mening is dat wanneer een asielaanvraag wordt afgewezen terwijl de aanvrager een studie volgt, deze dan wel moet vertrekken ook al is de studie niet afgerond.
De initiatiefnemer vermengt geen verblijfsdoelen met elkaar, maar beoogt een realistisch integratiebeleid. Kansrijke asielzoekers die ons land bereiken zijn niet louter afhankelijke slachtoffers, maar mensen op zoek naar een leven in vrede en veiligheid. Velen van hen hebben goed onderwijs genoten en kunnen een degelijke bijdrage leveren aan onze maatschappij, net als de door de VVD geroemde kennismigranten. Verder is de initiatiefnemer van mening dat iemand die geen recht heeft om in Nederland te verblijven, het land moet verlaten.
Toegang tot goed taalonderwijs
De leden van de VVD-fractie vragen de initiatiefnemer bedoelt met het «ontschotten» van docenten. Kan zij dit toelichten? Deze leden vragen zich voorts af of er genoeg «Nederlands als tweede taal» (Nt2)-docenten beschikbaar zijn en hoe deze geworven kunnen worden. Indien wij Nt2-docenten weghalen op andere plekken, ontstaan er dan tekorten op die plekken? Zij vragen dit ook voor de maatregel om op meer locaties Nt2-onderwijs te geven. Hoe moet hier capaciteit voor worden gemaakt? Daarnaast merken deze leden op dat deze maatregel zal leiden tot extra kosten. Hoe denkt de initiatiefnemer dat hier dekking voor gevonden kan worden? Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie of deze maatregel Nederland aantrekkelijker maakt voor (kansrijke) asielzoekers. Gezien de huidige opvangcrisis, hoe verwacht de initiatiefnemer dat we deze extra ingestroomde asielzoekers kunnen opvangen en later huisvesten?
Momenteel is vastgelegd op welke manier het COA de financiering voor taallessen op de eigen locaties moet inzetten. Dit leidt er volgens initiatiefnemer en het COA zelf toe dat de taallessen niet optimaal worden ingezet. Daarom is het belangrijk dat het COA daar zelf de regie over krijgt. Van extra kosten is dus geen sprake, slechts van een andere manier van verdelen.
Het werven van personeel is aan het COA. Het is niet ondenkbaar dat ook hier tekorten zijn en het is ook niet de bedoeling om het onmogelijke te vragen van het COA. Wel moedigt initiatiefnemer hen aan om actief te werven waar dat nodig is. Door het COA die regie te geven kunnen zij ook bezien op welke plekken de NT2-docenten het meest nodig zijn. De initiatiefnemer is niet van mening dat Nederlands taalonderwijs Nederland aantrekkelijker maakt voor asielzoekers en noch dat dit zal leiden tot een hogere instroom.
Integratiebevordering
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het idee omtrent asielzoekerscentra (azc’s) met open deuren. Via dit beleid zou de toegankelijkheid van het azc tegenover de wijk verbeteren zodat er meer contact ontstaat tussen wijkbewoners en de bewoners van het azc. Stelt de initiatiefnemer deze maatregel voor voor kansrijke asielzoekers, of voor alle asielzoekers, inclusief veiligelanders? Indien de initiatiefnemer het laatste bedoelt, kan zij toelichten waarom zij dit verstandig acht? In de nota geeft de initiatiefnemer al aan dat de focus op het moment ligt bij het realiseren van voldoende opvangplekken. Deze leden zijn van mening dat hier de focus op moet blijven en dat het draagvlak voorop staat. Gezien de huidige discussie twijfelen deze leden of «open azc’s» direct bijdragen aan het creëren van meer opvangplekken.
De initiatiefnemer doelt hierbij op alle reguliere azc’s en ziet geen enkele reden om zogenaamde «veiligelanders» anders te behandelen.
Momenteel wordt hard gewerkt aan een stabiel opvanglandschap. Het lijkt de initiatiefnemer een uitstekend moment om juist nú aan te geven hoe de azc's van de toekomst eruit zouden moeten zien. Daar komt bij dat juist azc's met open deuren die er reeds zijn – kijk bijvoorbeeld naar het azc in Utrecht – bijdragen aan meer draagvlak en positieve effecten in de buurt omdat het gaat om een voorziening waar de buurt ook wat aan heeft. Dit alles bij elkaar kan er, in combinatie met de spreidingswet, nu en in de toekomst, voor zorgen dat er voldoende plekken (blijven) ontstaan. De initiatiefnemer ziet dit voorstel als helpend aan het creëren van voldoende plekken, niet als iets dat dit in de weg zal zitten.
(Mede)zeggenschap en Snel een vergunning
De leden van de VVD-fractie vragen of de initiatiefnemer bekend is met internationale voorbeelden over meer zeggenschap in azc’s. Welke lessen kunnen daaruit getrokken worden? Zijn er resultaten bekend van positieve effecten in die landen? Voorts vragen deze leden of er meer capaciteit van het COA gevraagd wordt bij het invoeren van deze maatregel. Gezien het COA op dit moment al onder grote druk staat, vragen zij of er meer capaciteit voor deze maatregel te vinden is.
Voorbeelden uit andere landen zijn bij de initiatiefnemer niet bekend. Binnen Nederland zijn er wel voorbeelden, zoals in Oss. Hier wonen reguliere asielzoekers en Oekraïense vluchtelingen bij elkaar onder beheer van de gemeente. De opvanglocatie kent bijna geen huisregels, maar wel een bewonersraad. We hebben het namelijk over volwassen mensen die heel goed met elkaar in gesprek kunnen gaan over bijvoorbeeld tijdstippen voor het gebruik van de keuken, alcoholgebruik en luide muziek. Daarmee scheelt het juist veel tijd voor de beheerders en voelen de bewoners zich autonoom. Daarnaast zijn er veel ervaringen op andere beleidsterreinen waar zeggenschap een belangrijke bijdrage levert aan de kwaliteit van de voorzieningen. Niet voor niets is dit soort zeggenschap op veel terreinen in Nederland verplicht. Voorbeelden van medezeggenschap zijn te vinden onder ouders, leraren en studenten in het onderwijs, de cliëntenraden van werk en inkomen in gemeenten en inspraakorganen van cliënten in de maatschappelijke opvang.
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het idee om lessen te gebruiken uit de opvang van Afghanen en Oekraïners. Specifiek wordt hiermee de snelle toegang tot de arbeidsmarkt van de Oekraïners genoemd en de kleinschalige en zeer snelle vergunningsverlening voor de Afghanen. Gezien de speciale situatie van beide voorbeelden, is het belangrijk om dat te onderstrepen. Precies ómdat het speciale situaties zijn, waren deze maatregelen mogelijk. Oekraïners hebben geen asielaanvraag kunnen doen; wordt dat ook meegenomen? In het geval van Afghanistan waren mensen al geselecteerd om naar Nederland te komen. Dit is niet te vergelijken met gewone (kansrijke) asielzoekers, maar lijkt meer op hervestiging. Is de initiatiefnemer het eens met de stelling dat dit geen goede vergelijking is? Deze leden hebben bedenkingen bij de uitvoerbaarheid van deze maatregel voor grotere groepen asielzoekers.
De vraagsteller stelt dat het in beide gevallen ging om een speciale situatie. De initiatiefnemer merkt daarbij op dat dit geen gegeven is, maar politieke keuzes betreft naar aanleiding van internationale gebeurtenissen. Verder is een «speciale situatie» volgens de initiatiefnemer geen reden om ergens niet van te willen of kunnen leren. De coronapandemie was ook een speciale situatie, maar sindsdien werken we bijvoorbeeld meer thuis.
De initiatiefnemer is het er niet mee eens dat de vergelijking met Afghanen geen goede vergelijking is. Ja, de groepen waren anders. Maar het gaat er in dit geval niet om dat we iedereen direct een vergunning geven. De initiatiefnemer stelt daarom ook niet voor deze werkwijze 1 op 1 te kopiëren, maar om te kijken naar de logistieke operatie en welke handigheden we daaruit wel en niet kunnen gebruiken. Wat niet uitvoerbaar is voor grotere groepen asielzoekers, moeten we dan ook vooral niet doen.
D66
De leden van de D66-fractie danken de initiatiefnemer voor deze initiatiefnota en kijken uit naar de verdere behandeling hiervan. Deze leden lezen dat de initiatiefnemer voorstelt een onderzoek uit te (laten) voeren naar de grotere autonomie die Oekraïense vluchtelingen in hun eerste periode in Nederland hebben ten opzichte van reguliere asielzoekers. De initiatiefnemer schrijft: «Dit heeft vermoedelijk impact op de manier waarop zij hun leven in Nederland inrichten en wellicht ook op hun mogelijkheden om mee te doen in de samenleving. Het zou goed zijn van deze andere manier van werken te leren.» De aan het woord zijnde leden onderschrijven dit en hebben daarnaast kennisgenomen van het nieuws dat een groot aantal Oekraïense vluchtelingen inmiddels werk heeft gevonden in ons land. Ziet de initiatiefnemer verband tussen de grote autonomie van Oekraïners en de hoge aantal werkzame Oekraïners? Welke andere observaties verwacht de initiatiefnemer terug te zien in het aangevraagde onderzoek? Welke impact verwacht de initiatiefnemer dat de grotere autonomie heeft op bijvoorbeeld de taalontwikkeling en de participatiegraad van Oekraïense vluchtelingen?
De initiatiefnemer heeft sinds het begin van de oorlog in Oekraïne meermaals met Oekraïense vluchtelingen in het land gesproken. Daarnaast heeft zij meerdere opvanglocaties bezocht en daar ook gesproken met gemeenten en andere organisaties die betrokken zijn bij de opvang. Hieruit blijkt dat Oekraïners, ondanks de zorgen voor achtergebleven familie en vrienden en de status van hun thuisland, goed in Nederland zijn geland. Ondertussen is een meerderheid van de Oekraïners tussen de 18 en 65 aan het werk. Dat is positief en laat ook zien dat vluchtelingen, zoals eerder genoemd, geen afhankelijke slachtoffers zijn. Het zijn mensen die het beste van hun leven willen maken, net als iedereen. Daarnaast zijn werkgevers ontzettend blij met het extra aanbod, gezien de grote krapte op de arbeidsmarkt. Het laat ook zien hoe innovatief werkgevers zijn. Zo kent de initiatiefnemer een voorbeeld van een bedrijf dat Oekraïense vluchtelingen die geen Engels spreken laat werken naast Oekraïners die de Engelse taal wel machtig zijn. Zo kan iedereen meedoen.
Inmiddels heeft de Minister van SZW onlangs een uitgebreide brief met «lessons learned» uit de opvang van Oekraïense ontheemden met de Kamer gedeeld (Kamerstukken 36 045 en 29 861, nr. 149). Hierin wordt duidelijk beschreven welke positieve effecten alle mogelijkheden die Oekraïense ontheemden hebben gehad op hun verblijf en integratie in Nederland. De initiatiefnemer ziet dit als een goed startpunt en ziet graag dat deze geleerde lessen worden toegepast op álle nieuwkomers in ons land.
SP
De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het initiatiefvoorstel van het lid Podt.
De leden van de SP-fractie merken op dat de initiatiefnemer onder het kopje «situatie bij de IND» constateert dat lange wachttijden bij de IND een probleem vormen van de Nederlandse opvang- en asielketen. De initiatiefnemer vreest dan ook dat de wachttijden zullen toenemen. Inmiddels is bekend geworden uit de zogenaamde asieldeal van 26 augustus 2022 dat de wettelijke termijnen zullen worden opgerekt. De maximale termijn wordt namelijk negen in plaats van zes maanden. Wat vindt de initiatiefnemer daarvan? Welke conclusies trekt de initiatiefnemer uit dit plan voor haar eigen voorstel? De wachttijd moet immers toch ook worden benut om kansrijke asielzoekers mee te laten doen?
Idealiter worden asielverzoeken zo snel mogelijk behandeld, maar helaas is de praktijk weerbarstig waardoor het kabinet heeft gemeend de termijn te moeten verlengen. Wat de initiatiefnemer betreft, wordt dit zo snel mogelijk teruggedraaid. In de brieven over dit onderwerp heeft de Staatssecretaris overigens ook aangegeven dat de mogelijkheid om meer tijd te nemen, de IND niet van de verplichting ontslaat om de behandeling zo snel mogelijk te doen en de initiatiefnemer onderschrijft dit. De wens voor een zo kort mogelijke wachttijd doet alleen niets af aan het belang van effectieve toegang tot de arbeidsmarkt en andere manieren om mee te doen aan de samenleving tijdens de asielprocedure.
De leden van de SP-fractie lezen dat de initiatiefnemer helder schetst dat niet alle (kansrijke) asielzoekers vanaf dag één de Nederlandse taal leren, terwijl ze constateert dat dit wel goed zou zijn. De initiatiefnemer benoemt dat het aanbieden van Nederlandse les vanaf dag één opgenomen is in het coalitieakkoord. Kan de initiatiefnemer uitleggen waarom een individueel Kamerlid van één van de coalitiefracties voorstellen uit het coalitieakkoord aan de Kamer voorlegt? Waarom komt er niet een plan vanuit de regering?
De initiatiefnemer is blij dat dit plan in het coalitieakkoord staat en heeft er dan ook alle vertrouwen in dat dit ook zonder onderhevige nota gerealiseerd zou worden. De in het initiatiefvoorstel opgenomen voorstellen sluiten vooral aan bij de al in het coalitieakkoord genoemde maatregelen, maar gaan een stap verder door het COA zelf meer zeggenschap te geven over de invulling van de taallessen zodat deze zo goed mogelijk aansluiten op de behoeften van zowel COA als asielzoekers.
De leden van de SP-fractie zijn benieuwd of de initiatiefnemer kan toelichten waar precies het probleem ligt met de uitvoering van het Besluit basisregistratie personen. Hoe kan het dat niet alle asielzoekers tijdig een Basisregistratie Personen (BRP)-registratie krijgen? Zijn er nog andere factoren dan overbelasting van de BRP-straten? De leden van de SP-fractie stellen deze vraag tevens aan de regering.
Kortheidshalve verwijst de initiatiefnemer naar het antwoord op een soortgelijke vraag van de VVD.
De leden van de SP-fractie vragen of de initiatiefnemer kan aangeven wie «we» zijn in de tweede alinea van pagina 7.
Het woord «we» is per abuis opgenomen. Hier had moeten staan «de initiatiefnemer».
De leden van de SP-fractie lezen dat de initiatiefnemer het belangrijk vindt dat asielzoekers snel op de arbeidsmarkt deel moeten kunnen nemen. Hoewel dit erg sympathiek klinkt bij deze leden, roept dit tevens vragen op. Kan de initiatiefnemer nader toelichten waarom de huidige drempels bestaan?
In de memorie van toelichting over de regelgeving van de 24-weken-eis staat aangegeven wat de redenen zijn voor het beperken van het aantal weken dat gewerkt mag worden. Het is de bedoeling dat het voeren van betaald werk de mogelijke terugkeer van mensen naar hun land van herkomst niet belemmert. Ook is het de bedoeling dat het betaalde werk geen gevolgen heeft voor de verblijfsrechtelijke positie van de betrokkene. Daarbij wordt gesteld dat een (te) ruime mogelijkheid om te werken zou kunnen worden opgevat als een publiek signaal dat permanent verblijf in Nederland waarschijnlijk is. Verder was een doel van het kabinet destijds om te voorkomen dat deze groep mensen recht krijgt op uitkeringen op grond van de Werkeloosheidswet.
Zoals hierboven reeds benoemd zijn al deze doelstellingen in het recente Regioplan onderzoek en in de rechterlijke uitspraak onderuit gehaald.
In het kort bestaan de huidige drempels onder andere door angst voor een «aanzuigende werking» en moeilijkheden met vertrek door opbouw van sociale zekerheid. Deze zorgen deelt de initiatiefnemer, zoals reeds toegelicht in antwoord op de VVD, niet.
Deelt de initiatiefnemer de gedachte dat arbeidsmigratie geen motivatie mag worden voor migranten om een asielaanvraag in te dienen? Hoe meent de initiatiefnemer dit te voorkomen?
De initiatiefnemer deelt de zorg dat verzoeken worden ingediend als verkapte arbeidsmigratie niet. In bijvoorbeeld het onderzoek van Regioplan is duidelijk te lezen dat de toegang tot de arbeidsmarkt tijdens de procedure geen overweging is om te kiezen voor een land van bestemming.
Zie hiervoor ook de beantwoording van de vragen van de VVD over dit onderwerp.
En waarom meent de initiatiefnemer dat een minimum asielprocedure van één maand een goede voorwaarde is in plaats van zes maanden? Waarom niet twee of drie maanden?
Wat de initiatiefnemer betreft kan het niet snel genoeg. Met betrekking tot de start van de procedure is een maand wachttijd opportuun voor alle administratieve handelingen die horen bij de eerste periode in ons land.
En hoe zit dit met een TWV voor 46 weken in plaats van 24 weken?
In een eerder stadium van deze nota is per abuis 46 weken opgenomen naar het gemiddelde aantal weken dat in Nederland per jaar wordt gewerkt. Het was echter de bedoeling om elke beperking in tijd op te heffen, de initiatiefnemer bedankt de SP-fractie voor haar scherpte en zet dit hierbij recht.
Tevens verzoeken deze leden aan de regering om te schetsen wat dit zou betekenen voor de arbeidsmarkt.
De initiatiefnemer spreekt uiteraard niet voor de regering, maar ziet zelf vooral een positief effect op de arbeidsmarkt. Momenteel kent Nederland meer vacatures dan werklozen maar tegelijkertijd een groot onbenut arbeidspotentieel. Veel werkgevers staan te springen om personeel en zoals het onderzoek van Regioplan laat zien is vooral de 24-weken-eis en het aanvragen van de TWV een belemmeringen aan de kant van de werkgever. Met het wegnemen van deze eis voorziet de initiatiefnemer dan ook dat werkgevers veel vaker dan nu gebruik zullen maken van asielzoekers om vacatures te vervullen.
De leden van de SP-fractie zijn ook benieuwd wat de initiatiefnemer beoogt met de mogelijkheid om asielzoekers een groter deel van hun salaris te laten behouden.
Nederlanders dragen een deel van hun inkomsten af aan bijvoorbeeld huur of een hypotheek en de energierekening. De rest van hun inkomsten mogen zij vrij besteden. De initiatiefnemer ziet niet in waarom dit anders zou moeten zijn voor asielzoekers. Zij dienen bij te dragen aan de kosten voor hun opvang, maar zijn verder vrij hun geld te besteden zoals zij dat willen.
https://www.rechtspraak.nl/Organisatie-en-contact/Organisatie/Rechtbanken/Rechtbank-Gelderland/Nieuws/Paginas/Rechtbank-oordeelt-dat-asielzoekers-meer-dan-24-weken-per-jaar-mogen-werken.aspx.↩︎
Centraal Planbureau. Langdurige werkloosheid: afwachten én hervormen. November 2015. P. 4. https://www.cpb.nl/sites/default/files/publicaties/download/cpb-policy-brief-2015–11-langdurige-werkloosheid-afwachten-en-hervormen.pdf.↩︎
Kamerstuk 35 680, nr. 21.↩︎
https://repository.ubn.ru.nl/handle/2066/220303.↩︎
https://www.everaert.nl/images/pdf/EB_1703_rapport-van_azc_naar_een_baan.pdf.↩︎
https://www.wrr.nl/binaries/wrr/documenten/policy-briefs/2015/12/16/geen-tijd-verliezen-van-opvang-naar-integratie-van-asielmigranten/wrr-policy-brief-web-geen-tijd-verliezen-04.pdf.↩︎
Kamerstuk 35 680, nr. 21.↩︎
https://ind.nl/nl/documenten/06–2022/onderzoeksrapport-duiding-inwilligingspercentages-asiel-juni-2022.pdf.↩︎
https://nos.nl/artikel/2453819-asielzoekers-eisen-bsn-nummer-om-te-mogen-werken.↩︎