[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de Geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen van 22 en 23 mei 2023 (Kamerstuk 21501-30-577)

Raad voor Concurrentievermogen

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2023D20946, datum: 2023-05-22, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-30-578).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 21501 30-578 Raad voor Concurrentievermogen.

Onderdeel van zaak 2023Z08748:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2022-2023

21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen

Nr. 578 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 22 mei 2023

De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de brief van 9 mei 2023 over de brief van 9 mei 2023 houdende de Geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen van 22 en 23 mei 2023, de brief van 6 februari 2023 houdende de Antwoorden op vragen commissie over de geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen van 6 tot 8 februari 2023 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 572), de brief van 8 februari 2023 houdende de Appreciatie Commissiemededeling Green Deal Industrial Plan (Kamerstuk 22 112, nr. 3607), de brief van 23 februari 2023 houdende het Verslag van de informele Raad voor Concurrentievermogen van 6 tot 8 februari 2023 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 574), de brief van 6 maart 2023 houdende de Antwoorden op vragen commissie over o.a. de geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen 2 maart 2023 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 575), de brief van 24 maart 2023 houdende het Fiche: Verordening Europese statistieken over bevolking en huisvesting (Kamerstuk 22 112, nr. 3636) en de brief van 3 april 2023 houdende het Verslag Raad voor Concurrentievermogen van 2 maart 2023 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 576).

De vragen en opmerkingen zijn op 15 mei 2023 aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 17 mei 2023 zijn de vragen beantwoord.

De ondervoorzitter van de commissie,
Valstar

De adjunct-griffier van de commissie,
Van Dijke

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de onderhavige stukken. De leden hebben nog enkele vragen.

1.

De leden van de VVD-fractie delen de overwegend positieve appreciatie van het kabinet ten aanzien van de Critical Raw Materials Act (CRMA). Het kabinet geeft aan dat het graag zou zien dat de Europese Commissie bij het vaststellen van kritieke en strategische grondstoffen, naast de Europese, ook de nationale vraag naar grondstoffen laat meewegen. Welke mineralen hebben we volgens het kabinet in Nederland nodig? Het kabinet geeft tevens aan dat het de voor- en nadelen van raffinage van kritieke grondstoffen in Nederland nader verkend. Kan het kabinet aangeven welke capaciteit er in Nederland is om de raffinage van zeldzame aardmaterialen op ons te nemen? Hoe is het kabinet voornemens dit te stimuleren? Hoe is het kabinet voornemens grip te krijgen c.q. houden op deze strategische sectoren?

Het kabinet is van mening dat, naast de Europese, ook de nationale vraag van lidstaten meegenomen dient te worden in de scope van de CRMA. Nader onderzoek zal moeten uitwijzen of er, naast de door de Europese Commissie reeds geïdentificeerde lijst van kritieke- en strategische materialen, nog additionele grondstoffen specifiek voor Nederland moeten worden opgenomen. Binnen Nederland zijn er reeds enkele bedrijven met raffinagecapaciteit die geschikt zijn of geschikt gemaakt kunnen worden voor de raffinage van kritieke en strategische grondstoffen. Het kabinet beoogt nader te verkennen wat de voor- en nadelen van raffinage in Nederland zijn.

2.

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het fiche met betrekking tot de Net-Zero Industry Act (NZIA). Over het algemeen zijn deze leden tevreden met de belangrijke rol van strategische onafhankelijkheid in het voorstel. Het is van belang dat we onze industrie in Nederland verduurzamen en dat we lering trekken uit de energiecrisis door vroegtijdig in te zetten op het verzekeren van de waardeketens omtrent kritieke grondstoffen die nodig zijn in een duurzame economie. Deze leden hebben nog wel een aantal vragen. Is er ruimte om de reikwijdte van strategische technologieën nog verder uit te breiden naar met name technologieën voor het vervangen van fossiele koolstoffen (o.a. chemische recycling en biobased feedstock)? Kan het kabinet aangeven welke rol nucleair in de NZIA kan spelen.

Het kabinet is van mening dat de reikwijdte van de NZIA uitgebreid moet worden over de gehele breedte van de klimaattransitie. Over de voorgestelde reikwijdte van de Commissie wordt momenteel onderhandeld. Het kabinet zal pleiten voor het toevoegen van de uitbreidingen, onder andere naar chemische recycling en biobased feedstock. De verwachting is dat andere lidstaten ook met voorstellen zullen komen. Vervolgens beoordeelt het kabinet de voorstellen op basis van de criteria van de NZIA en haar eigen standpunten.

Met betrekking tot nucleair is in het huidige voorstel een beperkte definitie van nucleair opgenomen. Dit is gericht op onder andere kleine modulaire reactoren (SMRs) en advanced fuels. Het kabinet richt zich op diversificatie van energiebronnen en is van mening dat kernenergie daar onderdeel van is. Het kabinet zal daarom pleiten voor het verbreden van de reikwijdte van de NZIA tot meer conventionele vormen van kernenergie.

3.

Het kabinet geeft aan voorstander te zijn van het idee voor proeftuinen (regulatory sandboxes). Op welke wijze ziet Nederland voor zich dat de Commissie hier precies invulling aan geeft?

De proeftuinen (regulatory sandboxes) bieden mogelijkheden om innovatieve netto-nul technologieën te testen in een gecontroleerde omgeving. Dit ondersteunt innovatie en kan een belangrijke bijdrage leveren aan het snel ontwikkelen van nieuwe technologieën. Ondernemers die nieuwe netto-nul technologieën ontwikkelen kunnen met deze proeftuinen versneld uitgroeien tot belangrijke spelers op de Nederlandse en Europese markt. Dit kan bijdragen het concurrentievermogen van Nederland en de EU.

Het kabinet is voorstander om de proeftuinen toe te passen op een breder palet aan technologieën dan nu in de NZIA is opgenomen. Achter de genoemde strategische netto-nul technologieën schuilt een breder scala aan aanpalende technologieën. Om de technologie van de toekomst volledig te ondersteunen is het van belang dat de reikwijdte van de proeftuinen niet op voorhand wordt beperkt.

De manier waarop de Commissie het gebruik van proeftuinen voorziet is momenteel nog onduidelijk. Het kabinet heeft de Commissie om opheldering gevraagd en werkt momenteel aan een eigen visie op het gebruik van proeftuinen voor netto-nul technologieën. Uiteindelijk worden de randvoorwaarden voor de proeftuinen door de Commissie geschetst middels implementerende wetgeving.

4.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de NZIA zich focust op sectoren die cruciaal zijn voor onze klimaatdoelen. Kernenergie is cruciaal voor het halen van de klimaatdoelen. De leden vragen zich daarom af of kernenergie hier ook onder de focus van het NZIA valt en, zo niet, of en hoe het kabinet dit mogelijk gaat maken.

In de NZIA is kernenergie opgenomen als netto-nul technologie. Hieronder valt onder andere geavanceerde technologie om energie te produceren uit nucleaire processen en kleine modulaire reactoren (SMRs). De ambities van het kabinet om 2 kerncentrales te bouwen met conventionele technologieën vallen hier beperkt onder. Het kabinet is voorstander om de NZIA te verbreden om meer conventionele vormen van kernenergie op te nemen in de reikwijdte. De voorgestelde reikwijdte van de Commissie wordt momenteel in Brussel behandeld. Nederland pleit daarbij voor het toevoegen van meer conventionele vormen van nucleaire technologieën (generatie III+).

5.

De leden van de VVD-fractie lezen dat er een one-stop-shop geïntroduceerd gaat worden om vergunningsverlening te versnellen en te versimpelen. De leden vinden het belangrijk dat de twee nieuwe kerncentrales in Nederland hier ook van gaan profiteren. Hoe zet het kabinet zich hiervoor in Brussel?

Met de voorgestelde one-stop-shop in de Net Zero Industry Act zal een nationale autoriteit moeten worden aangewezen die verantwoordelijk is voor het faciliteren en coördineren van het vergunningsproces bij de daarvoor bevoegde vergunningsverleners.

Ten eerste heeft het kabinet serieuze vragen bij het gebruik van een one-stop-shop in de verordening. Zolang het doel (snelle vergunningverlening) in de regelgeving is verankerd, is het niet aan de Commissie om met een verordening gedetailleerd te bepalen hoe de vergunningprocedure eruit moet zien om dit doel te halen. Het Nederlandse stelsel vertoont momenteel gelijkenissen met het voorstel van de Commissie, maar het is onduidelijk of dit zal worden geaccepteerd als one-stop-shop in de NZIA. Het kabinet vraagt de Commissie op dit gebied om verduidelijking.

Ten tweede, in Nederland is versnelling te vinden in de voorbereidingsfase en beroepsfase van de vergunningverlening1. De one-stop-shop gaat alleen om de behandelfase. Met betrekking tot vergunningverlening zijn de meeste voorgestelde maximumtermijnen voor het verlenen van vergunningen langer dan die in Nederland gelden. Alleen de voorgestelde termijn van viereneenhalve maand voor uitbreiding van productiecapaciteit wordt als te kort beschouwd. Hierdoor is er momenteel geen versnellingseffect van de one-stop-shop te verwachten.

Ten derde, het voorstel lijkt in strijd met de vereisten rondom nucleaire veiligheid. Dit betreft een onafhankelijke autoriteit met onafhankelijke vergunningverlening. Het is de vraag en dus nog onbekend voor het kabinet of dit via de one-stop-shop kan gaan en of onafhankelijkheid dan geborgd is.

De inzet van het kabinet in Brussel zal primair gaan over de werking van de one-stop-shop. Daarna zal het kabinet bekijken of de one-stop-shop ook voor vergunningverlening van de twee voorgenomen nieuwe kerncentrales toegepast kan worden. Het borgen van de nucleaire veiligheid via onafhankelijke vergunningverlening is daarbij een randvoorwaarde.

6.

De leden van de VVD-fractie menen dat een one-stop-shop daarnaast ook zou kunnen helpen om versneld het elektriciteitsnet aan te leggen en andere noodzakelijke infrastructuur aan te leggen, zoals voor waterstof of CO2 richting de industrie van de toekomst, omdat dit de grootste bottleneck van de energietransitie is en zal blijven. Zal dit ook onder de mogelijkheden vallen van de one-stop-shop?

De one-stop-shop zal vooralsnog alleen gelden voor de onderwerpen waar de NZIA zich op richt, namelijk de productie van netto-nul technologieën. Het voorstel voor een herziening van de richtlijn hernieuwbare energie (RED III) introduceert wel een vereenvoudigd en versneld vergunningenkader op het gebied van hernieuwbare energie. Dit betreft ook groene waterstof en de daaraan gekoppelde elektriciteitsinfrastructuur. CO2-transport wordt niet als hernieuwbaar beschouwd op grond van het voorstel.

Er is een voorlopig akkoord bereikt met betrekking tot de RED-richtlijn. Naar verwachting zal het voorstel dit kwartaal nog definitief bekrachtigd worden. De richtlijn introduceert onder meer diverse maximumtermijnen voor vergunningen voor verschillende hernieuwbare energieprojecten. Verder dienen op grond van de RED III lidstaten binnen hun eigen grondgebied zogenaamde acceleration areas aan te wijzen op land en/of zee. Dit zijn geografisch afgebakende gebieden op land en/of zee waarin hernieuwbare energieprojecten aangejaagd worden door middel van een vereenvoudigd vergunningenstelsel. In deze acceleration areas kan er in de vergunningverlening in beperkte zin afgeweken worden van de vogel- en habitatrichtlijn en de Milieueffectrapportage (mer-richtlijn) ten behoeve van het opwekken van hernieuwbare energie en bijhorende opslag en infrastructuur.

Overigens spant Nederland zich ertoe in om het toepassingsbereik van de NZIA in de onderhandelingen zoveel mogelijk te verruimen met betrekking tot het vergunningenregime, bijvoorbeeld met betrekking tot CCS-infrastructuur (Carbon Capture and Storage) voor CO2-transport.

7.

De leden lezen dat de Commissie naar mogelijkheden kijkt om regulatory sandboxes te introduceren voor nieuwe technologieën in een afgebakende experimenteerruimte. De Leden vragen zich af of Small Modular Reactors of pilots op het gebied van thorium hier ook onder vallen en wat het kabinet er aan doet om dit mogelijk te gaan maken?

De proeftuinen bieden de mogelijkheid om innovatieve netto-nul technologieën te testen in een gecontroleerde omgeving. In de NZIA is geavanceerde technologie in kernenergie opgenomen als netto-nul technologie. Dit bevat onder andere Small Modular Reactors, waardoor SMRs ook onderdeel kunnen zijn van mogelijke proeftuinen. Het is voor het kabinet onbekend of specifieke pilots op het gebied van thorium hier ook onder vallen, hier zal het Kabinet de Commissie om duidelijkheid vragen.

8.

De Leden lezen dat de Commissie wil stimuleren dat overheden middels publieke aanbestedingen, concessies en prikkels het gebruik van schone technologieën aanjagen. De VVD vindt het belangrijk dat de Nederlandse maakindustrie een belangrijke rol krijgt in het produceren van producten die noodzakelijk zijn voor de energietransitie, juist om onze strategische onafhankelijkheid te vergroten. In hoeverre biedt de NZIA hiervoor mogelijkheden?

De Commissie heeft in het voorstel provisies opgenomen om weerbaarheid- en duurzaamheidseisen mee te nemen in publieke aanbestedingen en veilingen. Het kabinet is positief over het voorstel om met aanbesteden bij te dragen aan een groter en meer divers aanbod van netto-nul technologieën. Tegelijkertijd zijn er nog vragen over de effectiviteit en uitvoerbaarheid van het voorstel. Het kabinet vraagt de Commissie over de beoogde werking van de systematiek en hoe zich dit verhoudt tot eventuele onbedoelde effecten zoals hogere kostprijzen.

Nederlandse bedrijven kunnen een belangrijke rol spelen in het behalen van de doelstellingen van de NZIA en daarmee de strategische onafhankelijkheid van Europa vergroten. Door in te spelen op de criteria die worden gesteld in de NZIA kunnen Nederlandse bedrijven niet alleen Nederland bedienen, maar ook andere landen in Europa.

9.

Het kabinet geeft aan dat mede vanwege toenemende machtscompetitie en intensivering van dreigingen, de Europese Commissie samen met de Hoge Vertegenwoordiger de ruimte als een strategisch domein identificeert en dat bescherming van EU-ruimtesystemen en -diensten van cruciaal belang is voor het functioneren van onze economie en veiligheid en een strategisch autonomere Europese Unie. Deelt het kabinet deze appreciatie? En zo ja: hoe geeft zij hier concreet handen en voeten aan?

Het kabinet deelt de appreciatie dat de ruimte een strategisch domein is. Het kabinet erkent dat de bescherming van EU-ruimtesystemen en -diensten essentieel is voor de economie, veiligheid en open strategische autonomie van de Europese Unie. Ook benadrukt het kabinet dat het gebruik van ruimte cruciaal is geworden voor onze kenniseconomie, maatschappij, nationale veiligheid en militaire inzet, zoals beschreven in het BNC-fiche over de EU Space Strategy for Security and Defense2. Het kabinet heeft daarnaast verschillende beleidsdocumenten uitgebracht die de nadruk leggen op het belang van ruimtevaart en ruimteveiligheid, zoals de Defensie Ruimte Agenda3, de Ruimtevaartnota 20224 en de Kamerbrief over ruimteveiligheidsbeleid van 20215. Die stellen de essentiële rol van satellieten en sensoren voor bijvoorbeeld communicatie, navigatie, aardobservatie en inlichtingen- en surveillancedoeleinden centraal. Het kabinet bereidt momenteel een Lange-termijn Ruimtevaartagenda voor. Deze agenda zal laten zien hoe we in Nederland het ruimtevaartbeleid beter integraal kunnen organiseren. Het kabinet zal de Kamer voor het einde van 2023 informeren over de Lange-termijn Ruimtevaartagenda.

10.

Kan het kabinet in dat kader aangeven hoe het staat met de uitvoering van de motie van het lid Van Strien c.s. (Kamerstuk 24 446, nr. 81) die de regering verzoekt voor de middellange termijn een interdepartementale budgettaire verkenning uit te voeren met als doel uitvoering te geven aan het NSO-advies om het ambitieniveau van 4,7% bnp-aandeel in optionele ESA-programma’s te bereiken en hier eventueel al in tussentijdse ESA-inschrijvingen de volgende stap voor te zetten?

Het kabinet investeert de komende jaren ruim € 500 miljoen in ruimtevaart, waarvan € 389 miljoen via ESA. Dit betekent een toename van 37% ten opzichte van de investeringen in 2019. Echter, Nederland investeert nog steeds minder via ESA dan het bnp-aandeel van 4,7%. Zoals bij vraag 9 aangegeven werkt het kabinet op dit moment aan een Lange-termijn Ruimtevaartagenda. De motie van het lid Van Strien c.s.6 zal worden meegenomen bij de uitwerking van deze agenda.

11.

De leden van de VVD-fractie lezen dat het kabinet positief kritisch is op de mededeling langetermijnvisie concurrentievermogen. Kritisch, omdat de mededeling uitsluitend een opsomming is van bestaand beleid en niet ingaat op de huidige uitdagingen voor het Europese vestigtingsklimaat. De leden van de VVD-fractie vragen zich af hoe de Minister het bestaande beleid taxeert. Is de Minister van mening dat er meer instrumenten benodigd zijn om het concurrentievermogen van Europa te verbeteren? Wat zijn volgens de Minister de belangrijkste uitdagingen voor het Europese vestigingsklimaat? En wat zijn volgens de Minister de gevolgen voor het Nederlandse vestigingsklimaat als het Europese vestigingsklimaat verslechterd? Is de Minister bereid om alsnog een grondige analyse van het Europese vestigingsklimaat te vragen?

Er is een duidelijke link tussen het concurrentievermogen van de Europese Unie en het vestigingsklimaat van haar lidstaten. Een verslechtering van de concurrentiepositie van de EU, zal daarom vaak leiden tot een verslechtering van het Nederlandse vestigingsklimaat. Een belangrijke reden voor internationale bedrijven om zich in Nederland te vestigen is immers ons lidmaatschap van de interne markt en het vrije verkeer van goederen, diensten, kapitaal en personen tussen de 26 andere lidstaten die dat mogelijk maakt. Nederland heeft namelijk veel baat bij de interne markt.7

De Europese Unie zet een stap in de goede richting met het pakket aan maatregelen dat medio maart voorafgaand aan en tegelijkertijd met deze mededeling is gepresenteerd. Het gaat daarbij onder andere om aankondiging van de Critical Raw Materials Act, de Net Zero Industry Act, de mededeling 30 jaar interne markt, en aanpassing van de staatssteunregels (herziening van de algemene groepsvrijstellingsverordening en vaststelling van het Tijdelijk Crisis- en Transitiekader). Het kabinet pleit bij de Europese Commissie voor een grondige analyse van de ketens van de technologieën, de strategisch kwetsbare afhankelijkheden en de knelpunten in de markt, die momenteel ontbreekt. Onderdeel daarvan dient te zijn wat het potentiële effect is van initiatieven in derde landen om de groene transitie te versnellen, zoals de Inflation Reduction Act van de VS. Op basis daarvan kan beter bepaald worden of en welke instrumenten nodig zouden zijn en of het de verruiming van het permanente staatssteun kader daartoe toereikend is. In Brussel zet het kabinet zich op dit moment in om deze voorstellen aan te passen conform de inzet in de respectievelijke BNC-fiches waar nodig en daarna zo snel mogelijk te implementeren.

De belangrijkste uitdagingen voor het Europese vestigingsklimaat en concurrentievermogen vallen in twee categorieën: die met hun oorzaak binnen de Unie en die met hun oorzaak daarbuiten.

Ten eerste de uitdagingen die van binnen de Unie komen: de belangrijkste is hier het versterken van de interne markt. In de praktijk lopen bedrijven in verschillende lidstaten aan tegen allerlei barrières wanneer zij grensoverschrijdend zakendoen. Denk hierbij aan lange vergunningsprocedures, gebrekkige informatievoorziening of verschillen in (digitale) communicatie met overheden, maar ook autoriteiten die Europese regels verschillend uitleggen en toepassen. Door deze belemmeringen op een meer gestructureerde manier aan te pakken, kunnen we ons richten op het oplossen van feitelijke problemen voor bedrijven in belangrijke ecosystemen en waardeketens. Feiten en behoeften uit de praktijk zijn hierbij leidend. Het aanpakken van dit soort barrières in de gehele Unie is een van de belangrijkste uitdagingen voor het EU-concurrentievermogen.

Daarnaast zijn er de uitdagingen die hun oorzaak buiten de Unie hebben, het belangrijkste is hierbij het garanderen van de Open Strategische Autonomie van de Unie. Daarbij moeten de strategische afhankelijkheden met een hoog risico voor Nederland en de EU in de komende jaren worden beperkt. U kunt hierbij denken aan afhankelijkheden op het gebied van bijvoorbeeld kritieke grondstoffen en (fossiele) energie, digitale en (hoogwaardige) technologische toepassingen, medische producten en voedselzekerheid. Daarnaast kan het doel van Open Strategische Autonomie alleen worden bereikt met een goed functionerende interne markt.

Om invulling te geven aan het monitoren van het lange-termijn concurrentievermogen van de EU, heeft de Commissie op verzoek van de Europese Raad een jaarlijkse beleidscyclus voorgesteld. Het voorstel is dat de Raad op basis van beleidsrapporten in het begin van elk jaar zal vaststellen welke acties er nodig zijn om het concurrentievermogen te versterken. De door de Commissie voorgestelde Key Performance Indicators (KPI’s) uit de mededeling lange-termijn concurrentievermogen zullen de basis vormen voor de cyclus. Het kabinet is nog niet overtuigd dat de gekozen KPI’s voor alle negen pijlers in de mededeling de juiste zijn. Zo is onduidelijk hoe deze KPI’s bepaald zijn, op welke uitvoerende organisaties deze in het bijzonder gericht zijn, en hoe in de praktijk KPI’s opgevolgd zullen worden. Het kabinet zal dan ook pleiten voor een grondige discussie en zo nodig aanpassing van de voorgestelde KPI’s, waarbij ook met het oog op de Commissie die volgend jaar aantreedt, een analyse van de huidige uitdagingen voor het Europese concurrentievermogen van belang is.

12.

De leden van de VVD-fractie zijn verheugd te lezen dat de Commissie inzet op het verlagen van regeldruk voor industrie en het MKB. De leden van de VVD-fractie constateren ook dat er in de langetermijnvisie veel aandacht is voor innovatievriendelijke regelgeving, ofwel experimenteerruimte. Kan de Minister leren van de Europese toepassing van innovatievriendelijke regelgeving, zodat het voor Nederlandse bedrijven mogelijk wordt om innovaties, zonder dat wet- en regelgeving in de weg zit, door te ontwikkelen?

In het algemeen werkt Nederland nauw samen met de Commissie en andere lidstaten op het onderwerp Betere Regelgeving. Zo werken we in het Fit-for-Future platform als Nederland concreet aan een advies over het verbeteren van de aandacht voor het MKB in impact-assessments van de Commissie. Onderdeel daarvan is ook het streven naar innovatievriendelijke regelgeving. We proberen daarbij uiteraard altijd van elkaar te leren. Specifiek voor innovatievriendelijke regelgeving en experimenteerruimte is het beeld dat hetgeen de Commissie doet ook in Nederland al mogelijk is en in praktijk wordt gebracht.

13.

De leden van de VVD-fractie maken zich zorgen om priority rated orders in het Commissievoorstel voor een interne-marktnoodinstrument. Via deze priority rated orders wordt het mogelijk om dwingende opdrachten te geven aan bedrijven om goederen te produceren. De leden van de VVD-fractie vragen zich af wanneer dit middel ingezet kan worden en in welke gevallen het interne marktnoodinstrument van bedrijven kan verlangen dat zij bepaalde goederen produceren. De leden van de VVD-fractie zouden graag zien dat er eerst vrijwillig een beroep wordt gedaan op bedrijven, alvorens wordt overgegaan op een dwingend instrumentarium. Hoe ziet het kabinet dit?

Priority rated orders kunnen ingezet worden als de Raad via een uitvoeringshandeling de noodfase van het instrument activeert. Afhankelijk van de crisis-relevante goederen die nodig zijn tijdens een interne-marktnoodsituatie kan de Europese Commissie van bedrijven verlangen dat zij deze specifieke goederen moeten produceren en/of leveren. Het kabinet vindt dat deze maatregel proportioneel moet zijn en geeft daarom de voorkeur aan een vrijwillige aard van priority rated orders in de vast te stellen verordening zoals uiteengezet in het BNC-fiche8.

14.

De leden van de VVD-fractie zijn zich bewust van het feit dat Raad, het Europees Parlement (EP) en de Europese Commissie op 18 april jl. een voorlopig politiek akkoord over de EU Chips Act hebben bereikt en er nu alleen nog verdere technische discussies tussen het EP, de Raad en de Europese Commissie lopen. De Chips act kan zeker een benodigde impuls geven aan de versterking van de Europese halfgeleiderindustrie. Wel hebben de leden nog enkele vragen over de uitwerking in en voor Nederland.

15.

Welke stappen worden bijvoorbeeld momenteel door het kabinet ondernomen voor het versterken van de Nederlandse positie binnen de Europese Chips Act?

De onderhandelingen over de Europese Chips Act zijn begin mei ten einde gekomen met een politiek akkoord. In deze onderhandelingen heeft Nederland invulling gegeven aan de inzet van het kabinet zoals in het BNC-fiche voor het wetsvoorstel is beschreven.9 Door deze inzet is het crisismechanisme binnen de Europese Chips Act bijvoorbeeld beter gedefinieerd en afgebakend om de rechtszekerheid van (Nederlandse) halfgeleiderondernemingen te versterken. Ook heeft Nederland ingezet op een staatssteunkader dat zich richt op het stimuleren van noodzakelijke innovatieve halfgeleiderproductiefaciliteiten. Na inwerkingtreding van de Europese Chips Act zal Nederland inzetten op de deelname van Nederlandse partijen aan Europese Chips Act-activiteiten en het opzetten van een pilot line en competence centre in Nederland.

Overweegt het kabinet om te komen tot een sector plan voor de gehele halfgeleiderindustrie (hele ecosysteem) in Nederland?

Op dit moment is het kabinet voortdurend in gesprek met de Nederlandse halfgeleiderindustrie en kennisinstellingen vanuit verschillende deelsectoren zoals equipment, design, fotonica en productie over mogelijke agenda’s en programma’s. Voor aangrenzende technologieën zoals fotonica en kwantum zijn al ambitieuze en integrale agenda’s beschikbaar.

Hoe worden de Nederlandse kerncompetenties en het technologisch leiderschap op het gebied van equipmentproductie voor de toekomst behouden?

De Nederlandse halfgeleiderindustrie zal door te profiteren van verschillende initiatieven, zoals onder andere het Nationaal Groeifonds, de nieuwe Europese Chips Act en het Important Project of Common European Interest Micro-elektronica II («IPCEI ME II») worden gestimuleerd om een leidende rol te houden in de industrie. Dit geldt voor equipmentproductie, maar ook voor andere Nederlandse spelers in de halfgeleiderindustrie waarbij het bestendingen of het verkrijgen van technologisch leiderschap van groot belang is.

De leden vragen zich ook af welke maatschappelijke doelstellingen daarbij leidend zijn?

Allereest zal de Europese Chips Act een significante bijdrage leveren aan de Europese en Nederlandse economie en het versterken van open strategische autonomie en economische veiligheid. Daarnaast is het van groot belang dat de halfgeleiderindustrie bijdraagt aan de groene en digitale transitie.

Hoe verhouden technologisch leiderschap, soevereiniteit, economie en veiligheid zich als beleidsdoelstellingen? En wat betekent dit voor de Nederlandse inhoudelijke speerpunten?

Technologisch leiderschap, soevereiniteit, economie en veiligheid zijn thema’s die nauw met elkaar verbonden zijn. Technologisch leiderschap draagt bij aan een concurrerende, weerbare economie, wat op zijn beurt weer belangrijk is voor onze economische veiligheid en open strategische autonomie. De Nederlandse inzet is dan ook gestoeld op een integrale benadering van zowel beschermende («protect») maatregelen en stimulerende («promote») maatregelen. Een voorbeeld hiervan is de Nationale Technologiestrategie waar ik momenteel aan werk. Hierbij laat ik naast belangen als verdienvermogen en in hoeverre een technologie van belang is voor maatschappelijke uitdagingen ook economische veiligheid en open strategische autonomie meewegen in de keuzes die ik maak in het Nederlandse technologiebeleid.

In de Europese Chips Act is er aandacht voor technologisch leiderschap in de vorm van het stimuleren van verdere kennisontwikkeling, innovatie en productie van halfgeleiders. Nederland heeft daarom, met oog op strategische autonomie tijdens de onderhandelingen ingezet op een focus op het stimuleren van hoogwaardige innovatie en rechtszekerheid voor de industrie, binnen en buiten mogelijke crisissituaties. Daarnaast heeft Nederland in de onderhandelingen zich ingespannen om het staatssteun- en vergunningverleningsraamwerk voor productiefaciliteiten ook van toepassing te maken voor de productie van equipment of equipmentonderdelen.

Hoe wordt binnen pijler 1 en 2 van de Europese Chips Act invulling gegeven aan middellange termijn doelstellingen en technologisch leiderschap?

De Europese halfgeleiderstrategie is opgebouwd rond vijf strategische doelstellingen:

1. de EU moet zijn leiderschap op het gebied van onderzoek en technologie versterken;

2. de EU moet zijn eigen vermogen om te innoveren op het gebied van ontwerp, productie en verpakking van geavanceerde halfgeleiders verder opbouwen en versterken en dit omzetten in commerciële producten;

3. de EU moet een adequaat kader opzetten om zijn productiecapaciteit substantieel te verhogen tegen 2030;

4. de EU moet het acute tekort aan vaardigheden aanpakken, nieuw talent aantrekken en de opkomst van geschoold personeel stimuleren;

5. de EU moet een diepgaand inzicht ontwikkelen in de mondiale toeleveringsketens van halfgeleiders.

Om deze doelstellingen te verwezenlijken wordt binnen de eerste pijler van de Europese Chips Act, het Chips for Europe-initiatief opgezet. Dit initiatief is ter ondersteuning van:

– grootschalige technologische capaciteitsopbouw en innovatie in de hele Europese Unie om de ontwikkeling en uitrol mogelijk te maken van geavanceerde halfgeleider- en kwantumtechnologieën;

– het versterken van de capaciteiten van de Europese Unie op het gebied van geavanceerd ontwerp, systeemintegratie en chipproductie en vaardigheden, met nadruk op start-ups en scale-ups;

– het bouwen van een innovatief virtueel ontwerpplatform om de EU’s ontwerpcapaciteit te versterken. Het platform zal toegankelijk zijn via open, niet-discriminerende en transparante voorwaarden;

– pilot lines die derde partijen de middelen verschaffen in het kader van open, transparante en niet-discriminerende voorwaarden om hun product te testen, te valideren en verder te ontwikkelen en te ontwerpen;

– een netwerk van competentiecentra in de hele Europese Unie, die kennis en kunde verstrekken aan het mkb, start en scale-ups en eindgebruikers om hun vaardigheden te verbeteren.

Binnen de tweede pijler van de Europese Chips Act wordt een staatssteunkader gecreëerd voor open foundries en geïntegreerde productiefaciliteiten, inclusief equipmentproductiefaciliteiten. Dit staatssteunkader zal bijdragen aan technologisch leiderschap van de EU in de halfgeleiderindustrie door investeringen voor productiefaciliteiten binnen Europese grenzen aan te trekken. Deze productiefaciliteiten zullen naast het vergroten van de Europese productiecapaciteit zorgen voor positieve neveneffecten in het ecosysteem, zoals het stimuleren van bedrijvigheid, onderzoek en innovatie.

Is er nationale cofinanciering gereserveerd voor pilot line activiteiten en een competence centre (pijler 1)?

Nederland heeft zijn bijdrage voor de Key Digital Technologies Joint Undertaking en haar opvolger Chips Joint Undertaking onder het programma «Internationaal Innoveren» verhoogd van € 20 miljoen per jaar naar € 35 miljoen euro per jaar, gezien de uitbreiding van de activiteiten binnen de Chips Joint Undertaking. Zoals ook in het Europese Chips Act BNC-fiche10 aangegeven is het kabinet voornemens een Nederlands competence centre op te zetten. Voorbereidingen worden hiertoe getroffen. Een deel van het genoemde budget zal daartoe, naast de Europese middelen, worden benut voor het opzetten van een Nederlands competence centre. Voor de pilot line-activiteiten zal worden gewerkt met Europese tenders voor de selectie daarvan. Nederland is in gesprek met de Europese Commissie hierover.

16.

T.a.v. deze centers, vragen de leden van de VVD-fractie zich daarnaast af of het kabinet kan aangeven hoe een competence center zich verhoudt tot pilot lines en tot de Europese context en verdere infrastructuur?

De verschillende competence centres zullen verspreid zijn over verschillende EU-lidstaten. Competence centres zullen met name diensten verlenen aan belanghebbenden op het gebied van halfgeleiders, waaronder start-ups en het mkb. Voorbeelden zijn onder meer het faciliteren van toegang tot pilot lines en tot het ontwerpplatform, het bieden van training en het ontwikkelen van vaardigheden, ondersteuning bij het vinden van investeerders, het benutten van bestaande lokale competenties of het bereiken van de relevante ondernemingen in de waardeketen. Deze competence centres zullen zo fungeren als centrale toegangspoorten voor de gehele industrie. De pilot lines bieden de juiste ondersteunende infrastructuur aan experimentele projecten op de technologiegereedheidsniveaus 3 tot 8 om producten en systemen te testen, demonstreren, valideren en kalibreren.

Hoe gaat Nederland skills development faciliteren?

Binnen de EU Chips Act competence centres is het mogelijk om ook activiteiten op te zetten in het kader van skills development. Nederland bekijkt op dit moment of er een competence centre opgericht kan worden in Nederland. Het Chips for Europe-initiatief, waar de competence centres een van de onderdelen is, zal onderwijs, opleiding, vaardigheden en omscholing ondersteunen. Het ondersteunt de toegang tot postdoctorale programma's op het gebied van micro-elektronica, cursussen, stages en opleiding in geavanceerde laboratoria.

NL heeft zich al enkele malen positief uitgesproken over het naar Nederland halen van een (of meerdere) competence centre(s) in het kader van de Chips Act. Wat is de aard van de gesprekken met de Europese Commissie en wat zou de focus en de inhoud van een dergelijk centre in Nederland moeten worden?

Na de oprichting van de Chips Joint Undertaking, voorzien in september 2023, zal naar verwachting een nationale procedure ter voorselectie van een aantal voorstellen voor competence centres worden gestart. Begin 2024 zal de binnen de Chips Joint Undertaking de selectie van de competence centres plaatsvinden, waarna deze kunnen starten. Nederland is in overleg met de Europese Commissie over de selectie en voorwaarden die hieraan verbonden zijn. Daarnaast kunnen ook nationaal aanvullende activiteiten worden opgezet. Dit antwoord is mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

17.

Al eerder uitte de VVD zorgen over de betrokkenheid van stakeholders bij de uitwerking in Nederland van de Chips Act. Kan het kabinet aangeven hoe Nederlandse kennisinstellingen worden betrokken bij pijler 1 en hoe kennisveiligheid wordt geborgd?

Medio dit jaar wordt een bijeenkomst opgezet om de belangrijkste Nederlandse partijen te betrekken bij het opzetten van het Nederlands competence centre. De Nederlandse kennisinstellingen worden hiertoe uitgenodigd. Ook bij andere projecten binnen het Chips for Europe-initiatief zullen kennisinstellingen betrokken worden. Binnen de Europese Chips Act zijn verschillende overwegingen en artikelen opgenomen betreffende de bescherming van intellectueel eigendom, handelsgeheimen en sensitieve technologie. Dat betekent dat in internationale samenwerking, kennisuitwisseling, samenwerking binnen de Chips Joint Undertaking en Europese Chips Infrastructuur Consortia en in het opzetten van nieuwe productiefaciliteiten rekening moet worden gehouden met economische veiligheid en kennisveiligheid. De Europese Chips Act moet in lijn met het bestaande EU- en internationale regelgeving voor kennisbescherming en kennisveiligheid worden geïmplementeerd, zoals Richtlijn 2016/943 betreffende de bescherming van bedrijfsgeheimen; Richtlijn 2001/29/EG betreffende auteursrecht en naburige rechten; 2004/48/EG betreffende handhaving van intellectuele-eigendomsrechten; en Richtlijn 2019/7909 betreffende auteursrechten en naburige rechten in de digitale eengemaakte markt. Om de belangrijkste risico's van de toeleveringsketen verder aan te pakken, kunnen de lidstaten gebruik maken van de mogelijkheid waarin de NIS 2-Richtlijn (2016/1148) voorziet om gecoördineerde veiligheidsrisicobeoordelingen van kritieke toeleveringsketens uit te voeren. Binnen de Europese Chips Act wordt ook aangesloten bij de bepalingen binnen de Horizon Europe en Digital Europe programma’s, zoals Artikel 40 van het Horizon Europe programma en Artikel 12 van Digital Europe programma. Deze artikelen zien toe op overdracht van eigendom en licentieverlening en veiligheid. Bij het opzetten van geïntegreerde productiefaciliteiten en open foundries is het een vereiste om inzicht te geven in de maatregelen die worden genomen om intellectueel eigendom te beschermen. Binnen de European Semiconductor Board onderzoeken de Europese Commissie en de lidstaten verder hoe intellectueel eigendom in de halfgeleiderindustrie geborgd kan worden. Dit antwoord is mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Wat is de langere termijn financieringsstrategie? Is er structurele financiering beschikbaar en zo ja voor welke termijn?

Binnen het Europese Key Digital Technologies («KDT») programma stelde Nederland al € 20 miljoen per jaar beschikbaar. Nu het KDT-programma binnen pijler 1 van de Europese Chips Act wordt omgezet naar de Chips Joint Undertaking zal Nederland deze financieringsbijdrage verhogen met € 15 miljoen per jaar, uitkomend op een totaal van € 35 miljoen bijdrage per jaar. Dit bedrag wordt gematcht door de Europese Unie, hetgeen het budget voor Nederlandse participatie in pijler 1 op € 70 miljoen per jaar brengt tot 2027. In Pijler 2 van de Europese Chips Act bestaat de mogelijkheid voor de EU-lidstaten tot staatssteunverlening aan «first-of-a-kind» productiefaciliteiten. Hiervoor is geen structurele financiering vanuit de Nederlandse overheid aangemerkt.

18.

Tot slot vragen de leden zich af welke scenario’s zijn er binnen de Nederlandse economische en maatschappelijke context voorbereid voor een plotselinge, langdurige disruptie van de productieketen van elektronische chips? Heeft Nederland scenario’s klaarliggen mocht Taiwan aangevallen worden en hierdoor de chip fabricage in gevaar komt?

Nederland heeft de kwetsbaarheden in de productieketen van elektronische chips in kaart gebracht en werkt aan het weerbaarder maken van de keten. Dit gebeurt onder ander middels de Europese Chips Act. Binnen de derde pijler van de Europese Chips Act wordt een preventie, monitorings-, alerterings- en crisismechanisme opgezet om op Europees en nationaal niveau voor te bereiden op verstoringen in de halfgeleiderproductieketen. Met dit mechanisme kan de Europese Unie en Nederland beter anticiperen op tekorten in de halfgeleiderwaardeketen en mogelijke crisissituaties. Er zijn verschillende crisisinstrumenten die na het vaststellen van een halfgeleidercrisis en na afroeping van de crisisfase kunnen worden ingezet. Zo zijn er verplichte informatieverzoeken aan ondernemingen in de halfgeleidertoeleveringsketen om zo beeld te krijgen van de situatie. Daarnaast kunnen productiefaciliteiten in de EU verplicht worden om prioritaire orders uit te voeren indien er sprake is van tekorten aan chips voor specifieke kritieke sectoren. Voor deze kritieke sectoren wordt er verwezen naar de Richtlijn kritieke entiteiten (2022/2557). Tenslotte kunnen lidstaten voor deze kritieke sectoren gezamenlijk crisisrelevante producten inkopen, waarbij de Europese Commissie als centrale inkoper fungeert.

Binnen de Europese Chips Act wordt ook een overlegstructuur opgetuigd, de «European Semiconductor Board». De Europese Commissie, als voorzitter, en de EU-lidstaten zullen binnen de European Semiconductor Board preventieve, monitorings-, alerterings- en crisisacties coördineren. Buiten de EU werkt Nederland bovendien ook nauw samen met like-minded landen.

Ten aanzien van het verslag van de vorige RvC, hebben de leden van de VVD-fractie nog enkele vragen.

19.

Ten aanzien van de discussie over staatsteun, concluderen de leden dat 74% van staatssteun aan bedrijven in de EU komt uit Duitsland en Frankrijk. Nederland ondersteunt nauwelijks. Ook andere mogelijkheden past Nederland niet of slechts beperkt toe (zoals de IPCEIS), zoals de IKC. Hierdoor draagt Nederland bij een ontbrekend level playing field. Als landen om ons heen wel en wij niet handelen, ontstaat wat de VVD betreft een groot probleem. Hoe apprecieert het kabinet deze ontwikkelingen na de discussie in de vorige RvC?

Nederland is van oudsher voorstander van vrije mededinging en een open internationale economie en heeft in principe baat bij een streng staatssteunregime. Dit betekent overigens niet dat Nederland geen gebruik maakt van de staatssteunmogelijkheden die er al zijn. In 2021 stond Nederland in absolute aantallen qua staatssteunuitgaven op de vijfde plek na Duitsland, Frankrijk, Italië en Spanje. In relatieve termen, kijkend naar het percentage van het bbp, komt Nederland in de middenmoot uit.11 Het kabinet hecht waarde aan een gelijk speelveld binnen de EU. Het kabinet benadrukt dan ook bij de Commissie dat de staatssteunregels verstoring van het gelijke speelveld zoveel mogelijk moeten voorkomen en dat staatssteun daarom gericht en tijdelijk moet zijn, waarbij prikkels tot verduurzaming bovendien zo min mogelijk worden verstoord. Het kabinet houdt verstoringen van het gelijk speelveld nauwlettend in de gaten. Tegelijkertijd is het van belang te benadrukken dat de uitwerking en toegevoegde waarde van maatregelen en budgetten binnen EU-lidstaten lastig te vergelijken zijn vanwege de grote diversiteit aan maatregelen en verschillen – tussen bedrijven, tussen de verschillende economische en fiscale structuur van de lidstaten, en verschillende impact van de hoge energieprijzen. Het is dan ook niet zo dat landen om ons heen wel handelen en Nederland niet.

In Nederland is er veel geld beschikbaar gemaakt voor de klimaattransitie. Bijvoorbeeld via het Klimaatfonds en het Nationaal Groeifonds. Bij het ontwikkelen van nieuwe maatregelen wordt er altijd gekeken of er sprake is van staatssteun, indien dat het geval is wordt er gezocht naar een manier om dit geoorloofd te verlenen. Hierbij kijkt Nederland naar alle mogelijkheden die de staatssteunregels bieden.

20.

De leden hebben met zeer veel interesse de antwoorden van het kabinet gelezen over territoriale leveringsbeperkingen. De Minister geeft aan dit onderwerp eerst verder te willen verkennen voor zij dit met haar Europese collega’s bespreekt in de Raad voor Concurrentievermogen. Kan de Minister aangeven hoe het staat met deze verkenning? En is de Minister wel met de VVD van mening dat bedrijven in de gelegenheid moeten zijn om binnen de Europese markt vrij in te kopen? Deelt zij de mening dat de praktijk zoals deze nu uitpakt feitelijk veel weg heeft van geo-blocking in de business-to-business relaties (inkoop)? En als er inderdaad sprake is van geo-blocking bij het inkopen op de Europese markt, dat dit niet gereguleerd is?

Tijdens het schriftelijk overleg voorafgaand aan de Raad voor Concurrentievermogen (RvC) van 2 maart jl.12 heb ik aangegeven het onderwerp van territoriale leveringsbeperkingen nader te willen verkennen alvorens ik het aan de orde stel in de RvC. Naar aanleiding van deze verkenning heb ik besloten een kwalitatief onderzoek te laten uitvoeren naar de reikwijdte van de problematiek in Nederland en mogelijke oplossingsrichtingen. Geo-blocking zal in dit onderzoek worden meegenomen.

Het vrij verkeer van goederen vormt een fundamentele vrijheid binnen de Europese Unie. Goederen moeten vrij kunnen circuleren binnen de Europese interne markt zonder dat bedrijven handelsbelemmeringen ervaren. Het is evenwel een gegeven dat in de EU ook sprake is van gefragmenteerde implementatie van Europese regelgeving. Onderlinge interpretatieverschillen tussen lidstaten op bijvoorbeeld het gebied van etikettering, verpakking en recycling kunnen in de praktijk leiden tot belemmeringen voor het vrije verkeer van goederen.

21.

De Europese Commissie heeft berekend dat Europese consumenten door de vigerende territoriale leveringsbeperkingen, circa 14 miljard euro te veel betalen. Welke schade ondervindt de Nederlandse consument als gevolg van deze territoriale leveringsbeperkingen? Bent u bereid dit nader te onderzoeken? Kan de Minister in haar onderzoek ook meenemen welke Nederlandse regelgeving belemmerend werkt bij het inkopen door Nederlandse bedrijven in andere landen EU-lidstaten? Is de Minister bereid om in haar impact toets ondernemingsklimaat te kijken naar de modernisering van etiketteringsregelgeving zodat deze niet belemmerend werkt voor de interne markt?

Territoriale leveringsbeperkingen kunnen verschillende negatieve gevolgen hebben voor de Nederlandse consument. Zo kunnen keuzemogelijkheden van consumenten beperkt worden indien producenten of distributeurs uit andere lidstaten weigeren om bepaalde producten te verkopen aan Nederlandse ondernemingen. Daarnaast kunnen producten duurder uitvallen voor de Nederlandse consument indien Nederlandse ondernemingen de toegang wordt geweigerd tot goedkopere identieke buitenlandse levensmiddelen. Laatstgenoemde geldt enkel onder de aanname dat bedrijven het verschil in inkoopprijzen tussen producten uit Nederland en andere lidstaten volledig laten toekomen aan de consument.

In de beantwoording van vraag 20 heb ik aangegeven dat de problematiek rondom territoriale leveringsbeperkingen mede samenhangt met gefragmenteerde implementatie van Europese regelgeving. In het onderzoek naar de reikwijdte van territoriale leveringsbeperkingen in Nederland zal ook aandacht worden besteed aan aanverwante belemmeringen binnen de Europese interne markt die het verhandelen van Europese (niet Nederlandse) producten in Nederland verhinderen.

Op dit moment ben ik bezig met het uitwerken van de Impacttoets Ondernemingsklimaat. Deze toets wordt ingericht voor zogenoemde «nationale koppen» bovenop Europese regelgeving. Doel van de toets is om vooraf een inschatting te maken van de gevolgen van de strengere Nederlandse invulling van Europese regelgeving op de internationale concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven. De impacttoets is erop gericht de afwegingen van de nationale kop (effect op het ondernemings- en vestigingsklimaat versus andere belangen) beter inzichtelijk te maken. Indien nieuwe nationale etiketteringsregelgeving voorstelt om Europese regelgeving strenger in te vullen, zal hier ook een impacttoets moeten worden gemaakt.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse de stukken ter voorbereiding van de Raad voor Concurrentievermogen (hierna «Raad») gelezen. Zij wensen de Minister nog enkele vragen voor te leggen over de voortgang van enkele eerder besproken zaken en willen de Minister enkele nieuwe vragen voor de aankomende Raad voorleggen.

22.

De leden van de D66-fractie nemen kennis van de geannoteerde agenda voor de Raad. Tijdens eerdere onderhandelingen is stilgestaan bij noodzakelijke maatregelen om vernietiging van onverkochte consumptiegoederen tegen te gaan. De leden willen graag weten welke lidstaten het eens zijn met de kabinetsinzet om tot een direct werkend algeheel verbod voor vernietiging van onverkochte goederen te komen. Welke lidstaten zijn niet bereid deze inzet te steunen? Kan de Minister toezeggen met deze ambtsgenoten een-op-een door te spreken over het belang van een algeheel verbod voor vernietiging? Kan de Minister specificeren aan welke data een gebrek is? Wat hebben de lidstaten die niet akkoord gaan nodig om het voorstel toch te kunnen steunen? Zou de inzet op het verduidelijken van een algeheel verbod tot vertraging leiden? Zo ja, hoeveel? Wanneer de Minister spreekt van compromissen in een product specifiek verbod, over welke soorten groepen producten heeft zij het dan? Geeft zij hierbij prioriteit aan bepaalde productsoorten, zo ja welke?

Het kabinet heeft zich ingezet voor een direct werkend, algeheel verbod op vernietiging van onverkochte goederen (met enkele beperkte uitzonderingen). Dit stuitte echter op juridische bezwaren, zowel van de juridische diensten van de Raad en de Commissie als van gelijkgestemde lidstaten. Die bezwaren hebben betrekking op het fundamentele recht op eigendom, zoals benoemd in Artikel 17 van het Handvest Grondrechten van de Europese Unie. Dit recht mag slechts ingeperkt worden wanneer dit in het algemeen belang is, bijvoorbeeld wanneer afdoende kan worden onderbouwd dat een maatregel die het recht op eigendom inperkt een aantoonbaar positief effect heeft op het milieu. Dit is in algemene zin, voor alle producten, moeilijk te onderbouwen. Daarom is ingezet op het in ieder geval rechtstreeks vanuit de verordening verbieden van een zo breed mogelijke selectie aan specifieke productgroepen waarvoor reeds voldoende bewijs bestaat dat ze vernietigd worden. Daarnaast zou de Commissie ertoe verplicht worden data vergaren ter onderbouwing van mogelijke toekomstige verboden (via gedelegeerde handelingen) op de vernietiging van andere specifieke productgroepen. Hierbij is, voor nu, gefocust op kleding, schoenen, elektrische en elektronische apparaten en cosmetica, omdat hiervan – hoewel ook hier harde data ontbreken – de sterkste indicaties bestaan dat vernietiging veelvuldig optreedt. Daarnaast vallen deze productgroepen onder de prioritaire productgroepen uit het Nationale Programma Circulaire Economie (NPCE).

Over het algemeen kan gezegd worden dat steun vooral komt van de op circulaire economie doorgaans ambitieuze lidstaten uit met name Noordwest Europa. Deze groep gelijkgestemde lidstaten willen een direct verbod op vernietiging van onverkochte goederen voor in ieder geval kleding, opnemen in de Kaderverordening. De groep ambitieuze lidstaten heeft er daarnaast ook vertrouwen in dat de ondersteuning van het MKB door de Commissie en de lidstaten, waartoe het voorstel verplicht, de extra lasten voor het MKB effectief zullen verlichten. Er is echter ook een grote groep uit vooral de Oostelijke en Zuidelijke lidstaten die zich tegen een verbod verzetten. Deze weerstand wordt onderbouwd met zorgen dat een breed geldend verbod een te grote belasting zou zijn voor het bedrijfsleven, met name voor het Midden- en Kleinbedrijf (MKB). Verder wordt de proportionaliteit van een breed geldend verbod in twijfel getrokken, omdat er weinig data beschikbaar zou zijn over de daadwerkelijke vernietiging van onverkochte producten. Een verbod op vernietiging zou daardoor volgens deze groep kritischere lidstaten niet te rechtvaardigen zijn. De lidstaten die geen voorstander zijn van het nu invoeren van een verbod op vernietiging van onverkochte goederen, willen dat de Commissie altijd eerst een effectbeoordeling uitvoert op basis waarvan een afgewogen beleidskeuze kan worden gemaakt. In deze effectbeoordeling zou onder andere moeten worden opgenomen op welke schaal vernietiging van onverkochte goederen plaatsvindt en met welke additionele lasten het bedrijfsleven, en het MKB in het bijzonder, door een verbod te maken zou krijgen. Vervolgens zou de Commissie moeten afwegen of het positieve milieueffect van het verbod opweegt tegen de additionele lasten voor het bedrijfsleven, en het verbod daarmee proportioneel is. Pas wanneer de Commissie oordeelt dat de baten van het verbod opwegen tegen de lasten, zou het invoeren van een verbod volgens de kritische lidstaten gegrond zijn.

Dit onderwerp valt binnen de beleidsverantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat. De Staatssecretaris heeft meermaals in gesprekken met haar ambtsgenoten gepleit voor het opnemen van een algeheel verbod op vernietiging. Daarnaast is de afgelopen periode ook op ambtelijk niveau bij de mede-lidstaten gepleit voor het opnemen van een zo breed mogelijk geldend verbod. Het kabinet blijft erop inzetten om in de Raadspositie (Algemene Oriëntatie) hierover iets in de tekst opgenomen te krijgen. Daarbij is zoals hierboven aangegeven duidelijk dat gelet op de juridische bezwaren, een algeheel verbod zelfs voor de gelijkgestemde lidstaten geen optie is. De inzet is daarom om samen met de gelijkgestemde lidstaten op te blijven trekken om te proberen om op zijn minst tot een rechtstreeks verbod op de vernietiging van kleding en kledingaccessoires te komen, plus een opdracht aan de Commissie om in de toekomst ook zo’n verbod in te stellen voor andere productgroepen. Gelet op de bovenstaande juridische bezwaren en het krachtenveld in de Raad, heeft onverkort in blijven zetten op een zo breed mogelijk verbod nauwelijks kans van slagen, en zou Nederland zichzelf daarmee op dit punt volledig buitenspel zetten in de onderhandelingen. De inzet is daarom gericht op het hoogst haalbare waarbij Nederland ook in de triloog met het Europees Parlement scherp zal blijven op het ambitieniveau op dit punt.

23.

De leden van de D66 fractie juicht de ambitie van het kabinet ten aanzien van de Critical Raw Materials Act toe. Kan de Minister verduidelijken welke andere lidstaten meer ambitie wensen? Delen deze lidstaten de mening om naast de Europese vraag, ook de nationale vraag naar grondstoffen mee te wegen? Is er duidelijkheid bij verschillende lidstaten wat de vraag is van hun economie ten aanzien van grondstoffen? Kan de Minister ingaan op de haalbaarheid van de suggesties die zij schetst? Bestaat hier een meerderheid voor? Zijn deze suggesties in eerdere fases ook ingebracht?

Voor alle lidstaten is het belang van de CRMA en het belang voor Europa om de ongewenste strategische afhankelijkheden te verkleinen duidelijk. Op het moment van schrijven hebben de meeste lidstaten echter nog geen formele positie ingenomen. Ik kan dus nog geen uitspraken doen over in hoeverre andere lidstaten de Nederlandse inzet delen en of hier een meerderheid voor bestaat. Het is echter wel mijn inschatting dat de Nederlandse inzet om ook de nationale vraag naar grondstoffen mee te laten wegen haalbaar is. Het meenemen van de nationale vraag naar grondstoffen zorgt ervoor dat doelen per land kunnen worden toegespitst, waarmee gerichtere maatregelen kunnen worden genomen en de doelen van de CRMA effectiever kunnen worden behaald.

24.

De leden willen daarnaast vast vooruitkijken naar de ambities die gedeeld zijn met de Net-Zero Industry Act. Kan de Minister verduidelijken hoe zij het indicatieve doel voor zich ziet? Geldt dit doel per lidstaat of streeft zij naar een Europees doel? Het is goed om te lezen dat in Nederland de streeftermijnen korter zijn dan de voorgestelde maximumtijden voor vergunningverlening in de NZIA. Is het voor Nederland mogelijk om additioneel een scherpere nationale doelstelling te stellen voor vergunningverlening voor netto-nul technologieën? Zo ja, wat zou het verwachte effect, de gevolgen en de risico’s kunnen zijn van een scherpere nationale doelstelling?

Indicatief doel

De NZIA heeft het doel om de productiecapaciteit van netto-nul technologieën in de EU op te schalen naar ten minste 40%. Hiermee wil de Commissie de strategische afhankelijkheden verminderen. Het kabinet verwelkomt de ambitie van de NZIA die kan bijdragen aan het behalen van de klimaatdoelstellingen. Ook kan de NZIA ondersteuning bieden aan het concurrentievermogen van de EU door productiecapaciteit in Europa te borgen. De NZIA richt zich met name daarom binnen de netto-nul technologieën op de productie van finale eindproducten (zoals electrolysers, batterijen windturbines of zonnepanelen), specifieke componenten van de finale eindproducten en op specifieke machines om deze producten te produceren.

Het kabinet is voorstander van een Europees breed, overkoepelend en indicatief doel dat uitgaat van een gemiddelde productie van de verschillende netto-nul technologieën, in plaats van per technologie een doelstelling na te streven. Dit betekent dat er flexibel kan worden ingezet op verschillende netto-nul technologieën, zodat de EU inzet op die technologieën waar ze een competitief voordeel heeft of kan behalen. Dit moet worden aangevuld met andere maatregelen die ongewenste strategische onafhankelijkheden kunnen afbouwen, zoals het handelsinstrumentarium en diversificatie van toevoer. Op die manier bouwt de EU een sterke positie op in de markten waarin ze een competitief voordeel heeft en bouwt ze ongewenste strategische afhankelijkheden af door in te zetten op innovatie, diversificatie en het handelsinstrumentarium.

Scherpere nationale doelstelling

Met betrekking tot vergunningverlening zijn de meeste voorgestelde maximumtermijnen voor het verlenen van vergunningen langer dan de termijnen die in Nederland gelden. Alleen de voorgestelde termijn van viereneenhalve maand voor uitbreiding van productiecapaciteit wordt als te kort beschouwd. Het kabinet ziet vooral kansen in het versnellen van het voortraject. Het kabinet heeft daarnaast aandachtspunten met betrekking tot de procedurele eisen in de NZIA. Het kabinet zet in op expliciete ruimte in de tekst om bestaande wettelijke stelsels naast de verordening overeind te houden om te voorkomen dat uitvoerende instanties met meerdere wettelijke kaders te maken hebben. De omgevingsdiensten zijn momenteel al zwaar belast en het kabinet voorziet dat deze druk nog groter zal worden.

Het kabinet denkt dat de termijnen voor vergunningverlening positief kunnen zijn voor die lidstaten waar de termijnen momenteel langer zijn. Versnelling is immers in heel Europa noodzakelijk. Voor de Nederlandse situatie zal het kabinet inzetten op versnelling van de voorfase van vergunningverlening, bijvoorbeeld door duidelijke afspraken tussen vergunningverlener en aanvrager.

25.

De leden nemen kennis van de positie ten aanzien van financiering. De Minister verwelkomt daarbij de versnelling en versimpeling van staatssteunprocedures, ook geeft zij aan dat ze het gericht verruimen van de relevante reguliere staatssteunkaders wenselijk acht voor zover dit helpt de groene transitie te versnellen en omkleed is met voldoende waarborgen voor het gelijk speelveld. Kan de Minister verduidelijken om welke staatssteunprocedures dit gaat? Kan de Minister daarbij nogmaals ingaan op haar appreciatie voor een groene tak van de WBSO-regeling, waarbij ondernemers de financiële mogelijkheid krijgen om hun productieprocessen te vergroenen gezien dit voor elke ondernemer anders is en hier een stuk engineering bij komt kijken. De Minister gaf eerder aan dat hier al regelingen voor bestaan, zoals de EIA, MIA, VAMIL en VEKI. De leden van de D66-fractie willen erop attenderen dat in het gesprek in de Kamercommissie met afgevaardigden van het Nederlandse MKB de commissie keer op keer te horen dat juist hier iets mis gaat en het verduurzamen van productieprocessen niet lukt omdat er een stuk engineering bij komt kijken. De huidige kaders schieten daarbij tekort. Hoe verhoudt een mogelijke «WBSO-groen», zoals eerder voorgesteld door de D66-fractie13, zich tot het gericht verruimen van relevante reguliere staatssteunkaders?

De Europese Commissie heeft op 9 maart 2023 een gerichte wijziging van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV) goedgekeurd om ondersteuning van de groene en de digitale transitie van de EU verder te vergemakkelijken, te vereenvoudigen en te versnellen. De AGVV verklaart specifieke categorieën staatssteun verenigbaar met het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, mits ze aan bepaalde voorwaarden voldoen. Dergelijke steunmaatregelen hoeven dus niet van tevoren te worden aangemeld bij en goedgekeurd door de Commissie. De lidstaten mogen de steun rechtstreeks verlenen indien deze aan de voorwaarden van de AGVV voldoet en de Commissie pas achteraf in kennis stellen. Deze wijziging van de AGVV zorgt er daarmee voor dat de lidstaten op een snelle en eenvoudige wijze nationale steunmaatregelen uit te voeren die van belang zijn voor de groene en digitale transitie. Dit zal helpen investeringen in en financiering van schone technologie in Europa te versnellen, in overeenstemming met het Green Deal-plan voor de industrie. Zo verruimt deze wijziging van de AGVV de mogelijkheden voor steun op het gebied van milieubescherming en energie, onder meer om de uitrol van hernieuwbare energie, decarbonisatieprojecten, groene mobiliteit en biodiversiteit te ondersteunen, en om investeringen in hernieuwbare waterstof te vergemakkelijken en de energie-efficiëntie te verhogen.

In de Kamerbrief over de verduurzaming van het MKB14 is de toezegging gedaan om naar overlap en witte vlekken te kijken van programma’s en regelingen voor verduurzaming MKB. De Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO) wordt daarbij meegenomen. Dit staat volledig los van de vraag of het staatssteunkader de mogelijkheid biedt voor een aparte WBSO-groen. Een WBSO, ook als die gericht is op vergroening/verduurzaming, heeft een generiek karakter, en is dus ongeschikt voor eventuele specifieke knelpunten die nog bestaan ondanks reeds bestaande instrumentarium voor verduurzaming/vergroening. WBSO is tevens voor Research&Development, en niet voor toepassing van of het implementeren van bestaande verduurzamingstechnieken. Als de uitgevoerde engineering dusdanig van aard is dat daarmee een technisch knelpunt wordt opgelost, komen de daarmee samenhangende kosten van verduurzaming nu ook al voor WBSO in aanmerking.

26.

De leden nemen kennis van de gedachten die zijn gewisseld over het EU-Ruimtevaartprogramma, waarbij wordt gemarkeerd dat bescherming van EU-ruimtesystemen en -diensten van cruciaal belang is voor het functioneren van de economie, veiligheid en een strategische autonomere Europese Unie. Kan de Minister aangeven welke punten uit de EU Space Strategy for Security and Defence zij aan tafel zal brengen als punten die Nederland van het grootste belang acht? Kan de Minister verduidelijken hoe deze gesprekken binnen de Raad zich verhouden tot de eerder bepaalde posities binnen ESA? ESA investeert in satelliet-navigatie technologie (€ 351 mln) en ruimteveiligheid (€ 731 mln)15, heeft de Raad invloed op deze investeringen? Hoe wordt er samengewerkt om de doelstellingen zoals beschreven in de EU Space Strategy for Security and Defence te kunnen realiseren?

Tijdens de Raad zal het kabinet het belang benadrukken om EU-ruimteprogramma’s, diensten en producten te gebruiken voor veiligheid en defensie. Daarbij vindt Nederland het belangrijk om te zorgen voor synergiën tussen civiel en militair gebruik voor een veilige ruimte, met name met betrekking tot de Nederlandse deelname aan het EU SST-Partnership. Daarnaast zal het kabinet de nadruk leggen op het belang van autonome en robuuste satellietnavigatie voor militaire operaties, met specifieke aandacht voor de Galileo Public Regulated Service (PRS). Het is essentieel dat Galileo, als een volledig Europees systeem, goed gepositioneerd wordt ten opzichte van andere satellietnavigatiesystemen. Verder zal het kabinet de noodzaak van onafhankelijke Europese toegang tot de ruimte benadrukken, gezien de urgentie hiervan in de huidige geopolitieke context. Het kabinet hecht daarom veel waarde aan nauwe coördinatie tussen de EU en ESA in dit opzicht.

EU en ESA zijn twee aparte en eigenstandige organisaties met eigen budgetten. De discussies tijdens de aankomende Raad vormen een eerste reactie van lidstaten op de ruimteveiligheidsstrategie van de EU, zonder directe budgettaire gevolgen. De EU en ESA werken echter steeds meer samen aan gemeenschappelijke doelstellingen, maar hebben een andere samenstelling van lidstaten. Ongeveer 20% van de fondsen die door ESA in het recente verleden werden beheerd, zijn afkomstig uit de EU-begroting bestemd voor de uitvoering van belangrijke EU-programma's zoals Galileo, Copernicus en Horizon Europe voor onderzoek en innovatie. De EU Space Strategy for Security and Defence heeft tot doel de technologische soevereiniteit van de EU-ruimtesector te versterken. Tegen medio 2024 wordt een routekaart ontwikkeld om strategische afhankelijkheid van essentiële technologieën voor lopende en toekomstige ruimteprojecten binnen de EU en EU-ruimteprogramma's te verminderen. Dit zal in nauwe samenwerking met ESA en het Europees Defensieagentschap van de EU worden gerealiseerd zoals beschreven in het BNC-fiche.16

27.

De leden hebben tijdens de voorbereiding op de Raad voor Concurrentievermogen van 6 tot 8 februari 2023 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 572 enkele vragen gesteld betreffende verdere ontwikkeling van onderzoeks- en innovatiecapaciteit en vaardigheden op het gebeid van chip productie. Deze vragen waren te complex om in de beantwoording van het schriftelijk overleg mee te nemen. De Minister heeft toen voorgesteld om een uitgebreide analyse van de Nederlandse onderzoeks- en innovatiecapaciteit en vaardigheden op het gebied van chipproductie (analyse van de Nederlandse halfgeleiderwaardeketen) op te stellen en deze analyse dit voorjaar ter behandeling op een mondeling overleg aan de Kamer te sturen. Kan de Minister verduidelijken wanneer deze analyse naar de Kamer komt? De leden willen verzoeken deze analyse tijdig voor het Commissiedebat Innovatie van 1 juni 2023 te ontvangen.

Deze analyse van de Nederlandse halfgeleiderwaardeketen zal vóór het Commissiedebat innovatie van 1 juni as. naar de Kamer verzonden worden.

28.

De leden nemen kennis van de verwachting van de Commissie dat het InvestEU-budget sneller dan voorzien zal worden benut. Kan de Minister verduidelijken waar deze overuitputting vandaan komt? Is hier eerder op geanticipeerd? Is er al zicht op hoe de financiering voor de resterende periode kan worden verhoogd? Wat is daarbij de inzet van de Minister? Is zij ook hierbij van mening dat het beter is om al bestaande potjes te benutten? De Commissie acht ook het Innovatiefonds een belangrijk instrument om de ontwikkeling en opschaling van innovatieve duurzame technologieën te versnellen. Op welke manier wordt het Innovatiefonds hiervoor ingezet? Doet dat deugt aan de beoogde inzet? De leden nemen kennis van het voorstel voor een Europees Soevereiniteitsfonds, met als doel het behouden van de Europese voorsprong op het gebied van kritische en ontwikkelende technologieën binnen de groene en digitale transities. Kan de Minister verduidelijken hoe dit fonds eruit moet gaan zien? Wanneer kunnen lidstaten hierover meepraten? Gebeurt dit al voor de mid-term review van het MFK, die de Commissie in de zomer zal publiceren?

Het innovatievenster onder InvestEU blijkt inmiddels nagenoeg uitgeput, als gevolg van de huidige Europese uitdagingen zoals de groene en digitale transitie en het herstel van de economische en gezondheidscrises als gevolg van Covid-19. In de overige vensters blijkt uit een recente evaluatie overigens nog wel genoeg financiële ruimte te zitten. Het uitgangspunt blijft dat Nederland inzet op gebruik van bestaande middelen en waar mogelijk herprioritering en flexibilisering binnen de kaders van de begroting ten behoeve van voor Nederland prioritaire beleidsterreinen.

Het innovatiefonds is een van ’s werelds grootste financieringsprogramma’s voor de demonstratie van innovatieve koolstofarme technologieën. Het is een belangrijk financieringsinstrument om de klimaatdoelen in de EU te kunnen halen. Het fonds wordt gefinancierd met inkomsten uit de veiling van emissierechten in het kader van het emissiehandelssysteem van de EU17. Bedrijven kunnen een aanvraag indienen voor financiering uit het fonds voor hun projecten. Het fonds voldoet aan de beoogde inzet. Projecten worden gerangschikt door de Commissie op basis van objectieve criteria (innovativiteit, CO2-reductie, kosteneffectiviteit, schaalbaarheid en projectvolwassenheid). Er zijn significant meer aanvragen dan beschikbare middelen, waardoor enkel de beste projecten worden gefinancierd.

De Europese Commissie zal waarschijnlijk binnenkort een tussentijdse evaluatie van het MFK uitbrengen (mid-term review), waarschijnlijk vergezeld van een voorstel voor herziening van het MFK. Het is nog onduidelijk of en op welke manier de Commissie daarin voorstellen zal doen voor ondersteuning van de industrie op korte termijn.

29.

De leden nemen kennis van het commissievoorstel om een aantal nieuwe publiek-private bij- en omscholingsprogramma’s voor bepaalde sectoren op te zetten, zoals voor onshore duurzame energie, warmtepompen, en net zero-industrieën. Daarbij wordt het belang van bestaande initiatieven zoals genoemd in de Europese Vaardighedenagenda 2020–2025, benadrukt. Ook benadrukt de Commissie het belang van de uitvoering van de Europese strategie voor universiteiten. Kan de Minister verduidelijken hoe deze inzet zich verhoudt tot het Actieplan Groene en Digitale banen?

Het commissievoorstel is in lijn met de kabinetsinzet in het Actieplan Groene en Digitale Banen. De steeds veranderende arbeidsmarkt vraagt om een flexibeler systeem voor jongeren, werkenden en werkzoekenden. Met name de zij-instroom is gebaat bij het verder stimuleren van modulair onderwijs dat meebeweegt met de beroepspraktijk. Een onderwijssysteem waarin publiek-private samenwerkingsverbanden (pps’en) opleidingen in het beroepsonderwijs kunnen aanbieden om (snel) mensen bij of om te scholen voor beroepen binnen de techniek.

De afgelopen 10 jaar zijn al ruim 400 pps’en ontstaan die de aansluiting tussen beroepsonderwijs en arbeidsmarkt aantoonbaar verbeteren en een verschil maken in het aanjagen van innovatie in het mkb en leven lang ontwikkelen. Met het Nationaal Groeifonds voorstel «opschaling van succesvolle pps’en» hebben we recent een volgende stap gezet om het bedrijfsleven meer te betrekken bij opleidingen in het beroepsonderwijs. Met behulp van deze opschaling wordt een impuls gegeven aan bewezen succesvolle aanpakken gericht op innovatieve opleidingen en bij- en omscholingsprogramma’s. Zo worden met deze impuls meer mensen geschoold naar relevante kraptesectoren in de techniek.

30.

De leden nemen kennis van de breakout sessie waarbij met de Zweedse tegenhanger van Invest-NL is gesproken over het mobiliseren van private financiering voor de klimaattransitie via het Nationaal Groeifonds en Invest-NL. Nederland daarbij heeft aandacht gevraagd voor de kloof van scale up naar groot bedrijf. Kan de Minister verduidelijken wat hierbij haar inzet was? Vaak wordt ook de kloof in financiering in diverse groeifases benoemd. Hoe ziet de Minister dit en op welke manier zet zij in om de toegang tot kapitaal van startups te verbeteren? Wat is de rol van private investeringen hierbij?

Zoals aangegeven in de geannoteerde agenda voor de RvC van 6 en 7 februari jl.18 onderstreept het kabinet het belang van de financiële sector bij de transitie naar een duurzame economie. Daartoe heb ik benadrukt dat er in de fase van scale-up naar groot bedrijf financiering ontbreekt, met name in vergelijking met bijvoorbeeld de Verenigde Staten.

Eind deze maand stuur ik naar de Tweede Kamer mijn Kamerbrief «Startups en scale-ups als motor voor transities en groei» met de «Strategie Durfkapitaal». Deze brief beschrijft mijn inzet voor het verbeteren van de toegang tot kapitaal, en geeft daarmee uitgebreid antwoord op uw vraag.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de Raad voor Concurrentievermogen 22-23 mei 2023. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen

31.

De leden van de CDA-fractie zijn positief over het aanjagen en liefst versnellen van de productie van schone technologieën. Deze leden steunen ook het voorstel, net als een aantal andere lidstaten, om «toekomstige netto-nul technologieën» niet uit te sluiten en regelmatig te herijken. Deze leden vragen naar het standpunt van Nederland over dit voorstel.

Het kabinet is positief over de voorstellen omtrent de proeftuinen (regulatory sandboxes). Voor nadere toelichting verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3 van de VVD-fractie. Het kabinet is echter van mening dat deze proeftuinen kunnen dienen voor de verdere doorontwikkeling van de technologie van de toekomst. Daarom zet het kabinet er op in dat deze proeftuinen gelden voor een breder palet aan technologieën dan nu in de NZIA is opgenomen. Het kabinet is voorstander dat deze technologieën bij verdere doorontwikkeling door het NZEP (Net Zero Europe Platform) beoordeeld worden als mogelijke nieuwe netto-nul technologieën.

32.

De leden van de CDA-fractie lezen dat Nederland een trekkersrol in de EU op zich neemt als het gaat om het versterken van de kennisveiligheid. Deze leden onderstrepen de noodzaak hiervan en vragen of de Minister het krachtenveld op dit onderwerp kan schetsen. Deze leden vragen met welk land of landen Nederland hier samen kan optrekken bijvoorbeeld door het opstellen van een gezamenlijk position paper.

Het krachtenveld in de EU laat een gevarieerd beeld zien. Een deel van de EU-lidstaten neemt al langere tijd nationale maatregelen specifiek gericht op kennisveiligheid, zoals Duitsland en Frankrijk. Een ander deel is meer recent gestart met een specifieke inzet op kennisveiligheid, zoals de Scandinavische landen. Er is ook nog een groep lidstaten waarbij het beleid op kennisveiligheid nog in de kinderschoenen staat. Vanuit de Europese Commissie is de afgelopen periode een aantal stappen gezet op het gebied van internationale samenwerking en kennisveiligheid, onder andere met de publicatie van de Mededeling Mondiale benadering van O&I19 de «Toolkit on Tackling R&I foreign interference» en activiteiten voor beleidsuitwisseling. Verder is in breder verband door de Europese Commissie een EU-strategie voor Economische Veiligheid aangekondigd eind 2023.

Zoals aangegeven in de Kamerbrief kennisveiligheid van 23 december 202220 is een belangrijk element van de inzet in de EU en internationaal het opzetten van netwerkvorming en uitwisseling met gelijkgezinde landen. Zo zoeken we bijvoorbeeld binnen de EU specifiek de samenwerking met Duitsland, Frankrijk en inkomende EU-Voorzitterschappen zoals Spanje en België. In dat kader heeft Minister Dijkgraaf afgelopen periode ook met deze counterparts gesproken over kennisveiligheid en de samenwerking bilateraal en in de EU-context. Zo werd kennisveiligheid onder andere besproken met Frankrijk tijdens de regeringsconsultaties van 12 april jongstleden.21 Met de gelijkgezinde landen willen we gezamenlijk de EU-discussie en samenwerking op kennisveiligheid vooruit trekken en toewerken naar een gelijk speelveld tussen alle lidstaten op het gebied van de aanpak op het terrein van kennisveiligheid. Dit is van groot belang voor het laten slagen van de aanpak op kennisveiligheid. In dit kader streven we ernaar dit jaar tot een position paper te komen, ook in relatie tot de bredere EU strategie voor economische veiligheid. De Kamer wordt hierover te zijner tijd conform de vaste informatie-afspraken geïnformeerd.

Tot slot neemt Nederland, samen met 11 andere lidstaten (onder andere Oostenrijk, Malta, Denenmarken, Duitsland, België en Frankrijk) en de Europese Commissie deel aan drie ambtelijke «Mutual Learning Exercises», gericht op het leren van elkaar, over kennisveiligheid. Nederland zal een van deze bijeenkomsten hosten. De conclusies uit de bijeenkomsten worden begin 2024 ook in breder EU-verband besproken. Dit antwoord is mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

33.

De leden van de CDA-fractie lezen dat de lange termijnvisie concurrentievermogen een pakket maatregelen bevat om de regeldruk voor het MKB te verlagen. Deze leden vragen welke van deze nieuwe initiatieven Nederland heeft ingebracht en waar Nederland voorstander van is. Deze leden vragen ook of er maatregelen zijn die Nederland in eerste instantie niet heeft gesteund en waar Nederland geen voorstander van is.

De Europese Commissie heeft in de mededeling over de lange termijnvisie concurrentievermogen een aantal maatregelen aangekondigd om haar beleid inzake Betere Regelgeving te versterken. Belangrijk doel van dit beleid is om de regeldruk voor het bedrijfsleven te verlagen, in het bijzonder voor het MKB. Deze maatregelen heeft de Commissie op eigen initiatief aangekondigd. Lidstaten zijn niet betrokken geweest bij het formuleren van de concrete maatregelen in deze mededeling maar Nederland werkt over het onderwerp Betere Regelgeving wel in algemene zin nauw samen met de Commissie en andere lidstaten om het beleid uit te voeren en mee te denken over de koers. Zo heeft Nederland al eerder aandacht gevraagd voor het belang van innovatievriendelijke regelgeving, waaronder experimenteerruimte. Dit element komt terug in de mededeling. Het kabinet kan de door de Commissie in de mededeling aangekondigde maatregelen op het terrein van Betere Regelgeving steunen.

34.

De leden van de CDA-fractie vragen in dit kader aandacht voor de deelname van het Nederlandse bedrijfsleven aan de IPCEI-programma’s. Deze leden vragen welke vermindering van regeldruk met betrekking tot de deelname van Nederlandse partijen aan IPCEI-programma’s is gerealiseerd. De leden vragen ook hoe wordt voorkomen dat partijen door allerlei «hoepels» moeten springen om te kunnen deelnemen en/of transparante terugkoppeling te krijgen.

Important Projects of Common European Interest (IPCEI’s) zijn grote complexe Europese projecten, waarbij ruimere staatssteun verleend kan worden dan op basis van het merendeel van het reguliere staatssteunkader normaal mogelijk is. Dit vraagt om steeds zorgvuldige afwegingen die toetsen aan strenge en gedetailleerde voorwaarden, zoals beschreven in de IPCEI-mededeling die door Nederland is gepubliceerd in de Staatscourant22. IPCEIs zijn nog een relatief nieuw fenomeen, een aantal van de IPCEI-projecten is daardoor vanuit de Commissie geconfronteerd geweest met een onduidelijk proces. Daartoe heeft Nederland samen met Oostenrijk en zeven andere lidstaten, waaronder Duitsland en Frankrijk, een non-paper over verbetering van de IPCEI-programma governance in november 202223 naar de Europese Commissie verzonden en is er een code of good practices opgesteld voor het IPCEI-proces door de Europese Commissie. Daarnaast heeft de Commissie een stuk uitgebracht over de lessons learned. Beide stukken hebben als doel om bij te dragen aan een grotere transparantie en snellere doorlooptijd van toekomstige IPCEI-processen.

Het IPCEI-proces is een intensief proces, waarbij een nationale selectie van voorstellen wordt gemaakt aan de hand van voorwaarden en criteria afgeleid van het IPCEI afwegingskader. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) ondersteunt geïnteresseerde partijen bij de aanvraag en organiseert om uitleg te geven over het proces per IPCEI een algemene informatiebijeenkomst waarin een toelichting gegeven wordt op (1) wat het IPCEI instrument inhoudt, (2) hoe het beoogde proces zal verlopen en wat (3) de reikwijdte is van de projecten binnen een IPCEI. Na indiening van de aanvraag en een eerste nationale beoordeling ontvangen nationale IPCEI-aanvragers bericht of hun project geselecteerd is voor (pre)-notificatie of niet. De aan de partijen gevraagde informatie is nodig om een goed beeld te krijgen van het ingediende project. Na de nationale beoordeling wordt het project naar de Europese Commissie gezonden voor verdere beoordeling. Daarom is het van belang dat projecten op nationaal niveau al voldoende getoetst is om een goede inschatting te maken of projecten kans van slagen hebben. Door deze gedegen nationale beoordeling worden verdere procedures op Europees niveau ook versneld, omdat minder verdere informatieverzoeken noodzakelijk zijn. Ook wanneer de Europese Commissie het project niet haalbaar acht, wordt hierover in detail teruggekoppeld richting de indienende partij.

35.

De leden van de CDA-fractie vragen ook aandacht voor het Europese concurrentievermogen op korte termijn, en wat het kabinet doet om de-industrialisatie in Nederland en Europa te voorkomen. Deze leden vragen of de Minister het eens is dat hier ook op korte termijn actie vereist is. Deze leden vragen over welk EU-budget (bestaande beschikbare fondsen) nu een akkoord is bereikt ter ondersteuning van de industrie op korte termijn.

Het Green Deal Industrial Plan is het actieplan van de Europese Commissie om het Europees concurrentievermogen te versterken in antwoord op de hoge energieprijzen en de Inflation Reduction Act. Met de aangekondigde maatregelen in dit plan wordt op korte en middellange termijn actie ondernomen, waaronder via aankondiging van de Net Zero Industry Act, de Critical Raw Materials Act, en aanpassing van de staatssteunregels (herziening van de algemene groepsvrijstellingsverordening en vaststelling van het Tijdelijk Crisis- en Transitiekader). In het EU-budget zijn verschillende instrumenten beschikbaar om de industrie te ondersteunen op het gebied van bijvoorbeeld verduurzaming en innovatie, waaronder via het Innovatiefonds, Horizon Europe, en het InvestEU-programma. Aanvullend zal de Europese Commissie binnenkort een tussentijdse evaluatie van het MFK uitbrengen (mid-tern review), waarschijnlijk vergezeld van een voorstel voor herziening van het MFK. Het is nog onduidelijk of de Commissie daarin voorstellen zal doen voor ondersteuning van de industrie op korte termijn.

36.

De leden van de CDA-fractie lezen dat het kabinet inzet op versterking van de zeggenschap van de Raad bij de inzet van informatieverzoeken aan bedrijven en versnelde conformiteitsbeoordelingen. Deze leden vragen of de Minister nader wil toelichten wat hiermee precies wordt bedoeld en hoe de zeggenschap van de Raad versterkt zou moeten worden.

Het voorstel inzake het interne-markt noodinstrument (Single Market Emergency Instrument of SMEI) voorziet nu in activering van de noodfase bij uitvoeringshandeling van de Raad. Het kabinet zet zich ervoor in om vast te leggen dat de Raad bij die activering ook het toepassingsbereik vaststelt voor het inzetten van informatieverzoeken (artikel 24) en versnelde conformiteitsbeoordelingen (artikel 26) door de Commissie. Zo kan worden bepaald dat deze maatregelen alleen voor bepaalde producten of categorieën producten mogen worden ingezet. Door de zeggenschap van de Raad aldus te vergroten beoogt het kabinet te waarborgen dat de maatregelen op een proportionele, oftewel zo min mogelijk belastende wijze, worden ingezet.

37.

De leden van de CDA-fractie constateren dat er een voorlopig politiek akkoord is bereikt over de Chips Act en dat alleen nog «verdere technische discussies» lopen tussen het parlement, de Raad en de Commissie. Deze leden vragen of de Minister wil toelichten om welke technische punten het gaat. Deze leden vragen verder wat de context is van deze technische discussies en of deze technische punten (potentieel) politiek gevoelig zijn.

Op 18 april jl. is er een voorlopig politiek akkoord bereikt. In de weken hierna hebben verdere technische discussies plaatsgevonden tussen het EP, de Raad en de Europese Commissie. In de Raadswerkgroep van 4 mei jl. en de COREPER-I bijeenkomst van 10 mei jl. zijn deze laatste technische punten ook akkoord bevonden. Technische punten die nog ter discussie stonden waren de precieze verschuivingen binnen het Digital Europe programma zoals omschreven in het antwoord op vraag 38 en exacte bewoordingen in wetsartikelen, zoals de artikelen over de European Semiconductor Board. Een voorbeeld hiervan is of «organisaties uit de halfgeleiderindustrie» of «organisaties uit de halfgeleiderwaardeketen» kunnen aansluiten bij vergaderingen. Uiteindelijk is gekozen voor de bewoording «halfgeleiderwaardeketen».

38.

De leden van de CDA-fractie lezen dat het budget voor de Chips Act een belangrijk punt is in de onderhandelingen. Deze leden vragen of de Minister een gedetailleerd overzicht wil geven van de samenstelling en herkomst van het totale budget van 3,3 miljard euro.

De resterende 2,9 miljard euro uit het EU-budget komt uit al toegewezen delen van de Horizon Europe en Digital Europe programma’s.

Het budget voor de Europese Chips Act was een belangrijk punt in de onderhandelingen. Het ging hier om het verschuiven van een resterend bedrag van € 400 miljoen van het Horizon Europe programma naar het Digital Europe programma. In het oorspronkelijke Commissievoorstel werd voorgesteld om vrijgemaakte middelen uit het Horizon Europe programma te gebruiken voor deze verschuiving. De EU-lidstaten in de onderhandelingen, waaronder Nederland, wilden echter vasthouden aan de Gezamenlijke politieke verklaring over het hergebruik van vrijgemaakte middelen in Horizon Europe24, waarbij het gebruik – en dus de verschuiving – van vrijgemaakte middelen vanuit Horizon Europe programma voor de periode 2021 – 2017 is gelimiteerd tot € 500 miljoen, voortvloeiend uit niet-uitvoering van projecten die deel uitmaken van dit programma. Om vast te houden aan de Gezamenlijke politieke verklaring zijn in de onderhandelingen andere bronnen voor het resterend bedrag gevonden. Hiervoor heeft een horizontale verlaging plaatsgevonden in de specifieke doelstellingen (excl. Specifieke doelstelling 3, cyberbeveiliging en -vertrouwen) van het Digital Europe Programma zelf. Zo komt er binnen het Digital Europe Programma € 125 miljoen extra beschikbaar voor de Europese Chips Act. Dit bedrag wordt verder aangevuld tot € 400 miljoen door € 100 miljoen vanuit de marges van Beleidsdomein 1 van het MFK, eengemaakte markt, innovatie en digitaal beleid, € 50 miljoen als herschikking vanuit ITER. Daarbij wordt de bijdrage vanuit het Horizon Europe programma – binnen de afgesproken limiet van € 500 miljoen – verhoogt met € 75 miljoen. Een bedrag van € 50 miljoen uit het budget voor Beleidsdomein 1 zal worden voorgesteld door de Europese Commissie in de jaarlijkse budgetprocedure voor 2024. In een nieuw Gezamenlijke politieke verklaring van het Europees Parlement en de Raad verzoeken het Europees Parlement en de Raad aan de Europese Commissie om prioriteit te geven aan een voorstel hiervoor in de jaarlijkse begrotingsprocedure.

39.

De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd wat de inzet van Nederland is in het vervolg van de onderhandelingen en de concrete stappen die in Nederland genomen kunnen worden als de Chips Act wordt aangenomen. Deze leden ontvangen hierover graag een reactie van de Minister.

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording op vraag 16 en 17.

Deze leden vragen of bijvoorbeeld ook de verdere doorontwikkeling (R&D) en industriële opschaling van de fotonica-sector in Nederland geborgd is in de uitwerking van de Chips Act.

Binnen de Europese Chips Act is er binnen pijler 1 specifieke aandacht voor de fotonicasector om verdere innovatie en capaciteitsopbouw te stimuleren. Het kabinet verwelkomt deze focus. Geïntegreerde fotonica wordt nadrukkelijk genoemd als opkomende technologie. De Europese Chips Act stimuleert het opzetten van pilot lines en noemt als mogelijke invulling een Europese pilot line op fotonica. Bij de opzet van het ontwerpplatform zal geïntegreerde fotonica ook in de systeembibliotheek worden geïntegreerd. De Nederlandse fotonicasector zal gebruik kunnen maken van deze mogelijkheden.

40.

De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre de Chips Act wordt uitgewerkt in richtlijnen en/of verordeningen. Deze leden vragen verder of de Chips Act uiteindelijk ook vertaling vergt naar nationale wet- en regelgeving en zo ja, of de Minister een eerste beeld kan geven hierover. Deze leden vragen of de Minister specifiek wil ingaan op de vraag op welke onderdelen een nadere uitwerking vereist is en of er afspraken gemaakt zijn of worden over de implementatie in de lidstaten.

De Europese Chips Act bestaat uit een pakket van twee Verordeningen, een Aanbeveling en een Mededeling. Voor de twee Verordeningen is geen omzetting naar nationale wet- of regelgeving vereist, gezien EU-Verordeningen rechtstreekse werking hebben. De Aanbeveling en Mededeling zijn geen bindende regels en zullen daarom ook niet leiden tot nadere uitwerking in wet- en regelgeving.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de onderhavige stukken. Zij hebben met name nog enkele vragen over de reikwijdte van de NZIA.

41.

De leden van de SGP-fractie steunen de voorstellen van het kabinet om te komen tot verbreding van de reikwijdte van de NZIA. Zij vragen de Minister echter waarom zij denkt dat de voorgestelde verbreding toereikend is. De leden missen namelijk de aandacht voor de brede verduurzaming door middel van vernieuwende technologieën door de gehele keten. In hoeverre vallen de duurzame producten en de toeleveringsketens van benoemde technologieën onder de NZIA? Zo kan in de maritieme industrie gedacht worden aan het leveren van duurzame schepen voor de bouw van offshore wind. Deze leden vrezen dat door het niet betrekken van het ecosysteem van partijen cruciale afhankelijkheden in stand blijven. Dan moeten de in Europa geproduceerde windmolens alsnog geplaatst worden door derde landen buiten de EU. Deze leden vinden dat niet wenselijk, omdat dat de strategische autonomie en weerbaarheid van die specifieke sectoren niet ten goede komt. Is de Minister bereid zich in te zetten voor een verbreding waarbij ook wordt gekeken naar technologieën door de hele toeleverings- en waardeketen?

Het kabinet verwelkomt de plannen van de Commissie om koploper te blijven in de groene transitie en schone technologieën. Het voorstel heeft als doel het regelgevingskader voor de fabricage van netto-nul technologieën te vereenvoudigen om zo het Europese concurrentievermogen te vergroten. Momenteel zijn alleen de finale eindproducten, componenten en specifieke machines van netto-nul technologieën onderdeel van de NZIA. Het kabinet ziet hierin een aantal verbeterpunten. Zo is het kabinet van mening dat over de gehele breedte van de klimaattransitie gekeken moet worden en dat zodoende er aandacht moet zijn voor technologieën door de hele waardeketen heen. De reikwijdte zal besproken worden in Brussel en het kabinet zal pleiten voor een verbreding van de reikwijdte. Daarnaast zal het Kabinet de Commissie om opheldering vragen voor wat betreft de waardeketen. Het is momenteel onduidelijk of deze onderdeel is van de reikwijdte van de NZIA. Indien dit niet het geval is, zal het kabinet pleiten om de waardeketen alsnog op te nemen.


  1. Kamerstukken 32 813 en 31 239, nr. 1193.↩︎

  2. BNC-fiche Mededeling over EU Space Strategy for Security and Defense (EUSSSD), Kamerstuk 22 112, nr. 3664.↩︎

  3. Kamerstuk 36 124, nr. 10.↩︎

  4. Kamerstuk 24 446, nrs. 64, 74, 77 en 78.↩︎

  5. Kamerstuk 34 919, nr. 80.↩︎

  6. Kamerstuk 24 446, nr. 79.↩︎

  7. Kamerstukken 22 112 en 21 501, nr. 3437. Kamerbrief met de interne-marktactie agenda van het kabinet.↩︎

  8. Kamerstuk 22 112, nr. 3541.↩︎

  9. Kamerstuk 22 112, nr. 3369.↩︎

  10. Kamerstuk 22 112, nr. 3369.↩︎

  11. Europese Commissie, DG Competition, State Aid Scoreboard 2022 (over 2021)).↩︎

  12. Kamerstuk 21 501-30, nr. 575.↩︎

  13. Kamerstuk 32 637, nr. 537. Motie van het lid Romke de Jong over onderzoek naar een groene tak van de WBSO-regeling waarmee het verduurzamen van productieprocessen kan worden gestimuleerd.↩︎

  14. Kamerstukken 32 673 en 32 813, nr. 562.↩︎

  15. Kamerstuk 24 446, nr. 84. Verslag ESA Ministeriële Conferentie 2022.↩︎

  16. Kamerstuk 22 112, nr. 3664. BNC-fiche Mededeling over EU Space Strategy for Security and Defense (EUSSSD).↩︎

  17. EU Emissions Trading System, EU Emissions Trading System (EU ETS) (europa.eu).↩︎

  18. Kamerstuk 21 501-30, nr. 571.↩︎

  19. Kamerstuk 22 112, nr. 3146 (BNC-fiche Mededeling Mondiale benadering van onderzoek en innovatie.↩︎

  20. Kamerstuk 31 288, nr. 1003.↩︎

  21. Gezamenlijke verklaring – Regeringsconsultaties Nederland – Frankrijk, 12 april 2023 | Diplomatieke verklaring | Rijksoverheid.nl.↩︎

  22. Stcrt. 2022, nr. 8392.↩︎

  23. Kamerstuk 35 982, nr. 9.↩︎

  24. Gezamenlijke politieke verklaring van het Europees Parlement, de Europese Commissie en de Raad van de Europese Unie over het hergebruik van vrijgemaakte middelen in Horizon Europe 2023/C 101/02.↩︎