[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 zoekmachine] [wat is dit?]

Reactie op het verzoek van het lid Omtzigt, gedaan tijdens de Regeling van werkzaamheden, over de staat van de afhandeling Toeslagenaffaire

Belastingdienst

Brief regering

Nummer: 2023D21061, datum: 2023-05-17, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document, link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-31066-1239).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 31066 -1239 Belastingdienst.

Onderdeel van zaak 2023Z08784:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2022-2023

31 066 Belastingdienst

Nr. 1239 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 mei 2023

Op 9 mei jl. (Kamerstuk 31 066, nr. 1237) is de Tweede Kamer geïnformeerd over een viertal uitspraken van rechtbanken die raken aan de Hersteloperatie Toeslagen. Met deze brief wordt u geïnformeerd dat de Staat ook bij de rechtbank Overijssel niet in hoger beroep zal gaan, ondanks het feit dat de Staat zich niet kan vinden in een deel van het vonnis. Daarnaast treft u in deze brief een update over de moties van het lid Omtzigt van 7 maart jl. Tot slot treft u als bijlages bij deze Kamerbrief de beantwoording aan van de vragen van de leden Leijten, Omtzigt en Inge van Dijk (Aanhangsel Handelingen II 2022/23, nrs. 2651, 2652 en 2654) en de beantwoording van de vragen van het lid Omtzigt die hij heeft gesteld tijdens de regeling van werkzaamheden van 9 mei jl. (Handelingen II 2022/23, nr. 78, Regeling van Werkzaamheden De antwoorden op vragen van het lid Omtzigt ingezonden op 19 april jl. waren bij het verzenden van deze brief helaas nog niet gereed. Deze ontvangt u zo spoedig mogelijk.

Vonnissen onrechtmatig overheidshandelen

De rechtbank Rotterdam en de rechtbank Overijssel hebben geoordeeld dat de Staat in het verleden onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de betreffende gedupeerde ouders. De rechtbank Rotterdam stelt dat voor besluiten waarvoor de UHT compensatie heeft geboden niet is aangetoond dat er is getoetst aan het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank Overijssel heeft overwogen dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld in het verleden door niet te toetsen aan het evenredigheidsbeginsel, ook voor besluiten waarvoor de UHT geen compensatie heeft toegekend.

In de brief van 9 mei jl. is aangegeven dat de Staat niet tegen ouders wenst te procederen en dat de Staat niet (achteraf) wil aantonen dat er voldoende rekening is gehouden met het evenredigheidsbeginsel. In deze zaken erkent de Staat aansprakelijkheid voor de besluiten waarvoor de UHT compensatie heeft geboden. Zodoende kan de Staat zich vinden in het vonnis van de rechtbank Rotterdam en is aangegeven dat de Staat in die zaak niet in hoger beroep zal gaan. In die brief is ook aangegeven dat de Staat zich niet volledig verenigt met het vonnis van de rechtbank Overijssel, omdat deze heeft overwogen dat ook voor besluiten waarvoor de UHT geen compensatie heeft geboden er sprake is geweest van onrechtmatig overheidshandelen. Voor die besluiten wordt de lijn van de rechtbank Overijssel niet gevolgd. In deze situaties konden terugvorderingen – in het algemeen – bijvoorbeeld als oorzaak hebben dat ouders wijzigingen van hun inkomen hadden doorgegeven, of dat er geen kinderopvang werd genoten, met een terugvordering als gevolg.

In de brief van 9 mei jl. is aangegeven dat, gegeven de sterke wens om niet tegenover de gedupeerde ouder in de rechtszaal te staan, nog verder zou worden gewogen of dit ook betekent dat in deze specifieke zaak op dit punt hoger beroep zou worden ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel.

Bij de beslissing om niet in hoger beroep te gaan tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel speelt een aantal overwegingen een rol, welke ook zijn voorgelegd aan een interdepartementale afstemming. Allereerst is hoger beroep niet in het belang van deze en alle gedupeerde ouders. Er zitten geen overwegingen in die mogelijk averechts kunnen werken voor de gedupeerde ouders in het algemeen. Het uitgangspunt bij mogelijke procedures tegen gedupeerde ouders is: «niet procederen, tenzij». In de tweede plaats is er geen financieel belang. Het uitgangspunt van de Hersteloperatie Toeslagen is om deze en alle gedupeerde ouders ruimhartig te compenseren en de volledige schade te vergoeden. Niet alleen in situaties waarin onrechtmatig is gehandeld, maar ook in situaties waarin mogelijk rechtmatig is gehandeld maar de wetgeving te hard uitpakte voor gedupeerde ouders. De Hersteloperatie Toeslagen is ook op andere manieren ruimhartig. Zo is de bewijslast bij het vergoeden van de werkelijke schade lichter dan in het civiele recht (aannemelijkheid), wordt er bij het kwijtschelden van publieke schulden en overnemen van private schulden niet gekeken naar de oorzaak ervan en is de rechtsbescherming laagdrempeliger dan in het civiele recht (bezwaar in plaats van gelijk een stap naar de rechter met alle kosten van dien).

Tot slot is er geconcludeerd dat er geen zwaarwegend juridisch belang is om in hoger beroep te gaan. Zoals in de brief van 9 mei jl. is aangegeven, erkent de Staat niet dat de Belastingdienst/Toeslagen onrechtmatig heeft gehandeld voor besluiten waarvoor de UHT geen compensatie heeft geboden. Besluiten waarvoor de UHT geen compensatie heeft geboden, betreffen – over het algemeen – terugvorderingen die ook met de blik van nu terecht zijn en waarvoor de wetgever in de hersteloperatie niet heeft bepaald dat er compensatie wordt geboden. Zodoende heeft de Staat in beginsel een juridisch belang om in hoger beroep te gaan.

Echter, de uitspraak van de rechtbank Rotterdam biedt de Staat de mogelijkheid om af te zien van hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel zonder afbreuk te doen aan het verweer in toekomstige zaken. De Staat kan namelijk de lijn van de rechtbank Rotterdam volgen in toekomstige zaken. De Staat is hiermee voornemens om in eventuele, toekomstige zaken en in lijn met de rechtbank Rotterdam geen aansprakelijkheid te erkennen voor besluiten waarvoor geen compensatie is geboden door UHT. Indien in toekomstige zaken verschillende lijnen gehanteerd worden door de rechtbanken dan zal de Staat opnieuw een afweging moeten maken om al dan niet hoger beroep in te stellen in een individuele zaak.

Alles overziend wegen in deze zaak de belangen van de ouders zwaarder dan het juridische belang om in hoger beroep te gaan. Zodoende zal de Staat zal dus eveneens niet in hoger beroep gaan tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel.

Moties

De Vaste Kamercommissie voor Financiën heeft op 7 april jl. een update gevraagd over de moties genoemd in de brief naar aanleiding van de stemmingen van 14 maart 2023 over de bij het debat over de planning van Belastingdienst inzake de afhandeling van de toeslagenaffaire ingediende moties (Handelingen II 2022/23, nr. 61, item 7). Daarin wordt een viertal moties genoemd. Het lid Omtzigt heeft een tweetal moties ingediend die deels ook raken aan rechterlijke uitspraken van de afgelopen tijd. Daarnaast hebben de leden Inge van Dijk c.s. en Azarkan c.s. afzonderlijk twee moties ingediend.

In reactie op de motie van het lid Omtzigt om uiterlijk per 1 januari 2024 de wettelijke termijnen te eerbiedigen (motie met Kamerstuk 31 066, nr. 1186) gaat het kabinet aan er alles aan te doen om deze termijnen te halen. Voor ouders waarvoor de wettelijke termijn is verstreken geldt dat zij een forfaitaire vergoeding ontvangen voor ieder half jaar dat het langer duurt. Daarnaast kunnen zij vertragingsschade indienen bij de CWS. Tot slot kunnen zij ook een ingebrekestelling sturen en een beroep niet tijdig indienen. Indien er nog verdere ontwikkelingen zijn op de wettelijke termijnen, wordt u – zoals vermeld in de aanbiedingsbrief bij het wetsvoorstel Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen van 28 april jl. (Kamerstuk 36 352, nr. 5) – daarover geïnformeerd.

Ten aanzien van de motie van het lid Omtzigt (nader gewijzigde motie met Kamerstuk 31 066, nr. 1202) om betrokkenen alle op hun zaak betrekking hebbende stukken ter beschikking te stellen, tenzij er sprake is van een lopend fraudeonderzoek, verwijs ik u naar de bijgevoegde beantwoording van de vragen 14 t/m 17 van het lid Leijten. Voor wat betreft de vraag om geen verweer te voeren tegen het verzoek om alle stukken die betrekking hebben op de zaak van betrokkenen ter beschikking te stellen en de lopende (hoger beroep) verweerprocedures ter zake in te trekken, staat voorop dat het kabinet er veel aan is gelegen om niet tegenover gedupeerde ouders in juridische procedures te staan. Bij de Voortgangsrapportage Hersteloperatie toeslagen zal ik u nader informeren over het de inzet rondom verweer.

In lijn met de motie van het lid Inge van Dijk c.s. (motie met Kamerstuk 31 066, nr. 1188) dat de regering zich continu uit te laat dagen en aan professionals de ruimte te bieden om kansrijke voorstellen uit te proberen, verkent het kabinet verdere maatregelen om tot versnelling en ook tot meer regie van ouders zelf te komen. Hier wordt hard aan gewerkt. Tot slot is de opvolging van de motie van het lid Azarkan c.s. (motie met Kamerstuk 31 066, nr. 1177) over de schade-pool voortvarend opgepakt. Over beide moties wordt uw Kamer nader geïnformeerd.

De Staatssecretaris van Financiën,
A. de Vries

Bijlage

Vragen van het lid Omtzigt tijdens de regeling van werkzaamheden

Het lid Omtzigt een drietal vragen gesteld tijdens de regeling van werkzaamheden

Waarom wordt er voor de jaren dat UHT geen compensatie biedt aangenomen dat het evenredigheidsbeginsel wel in acht genomen zou zijn?

Voor de besluiten waarvoor vanuit UHT geen compensatie is gegeven, heeft UHT een onderzoek naar de totstandkoming van dat besluitvorming verricht. Daarbij heeft UHT geconcludeerd dat de terugvorderingsbesluiten niet onjuist of onrechtmatig zijn geweest. Een voorbeeld in algemene zin is een terugvordering die gebaseerd is op gegevens die door de ouder zelf zijn aangeleverd.

De wetgever heeft met de Wet hersteloperatie toeslagen bepaald voor welke situaties de Staat gedupeerde ouders schadeloos zal stellen. Daar zitten situaties tussen waarin de Staat onrechtmatig heeft gehandeld, maar ook situaties waarbij de Staat rechtmatig heeft gehandeld en waarbij het systeem te hard uitpakte in een individueel geval. Voor deze jaren heeft de UHT al aangenomen dat er in ieder geval foutief is gehandeld en vergoedt zij de volledige schade.

In hoger beroep zal de Staat geen verweer voeren tegen de onrechtmatigheid, maar geldt dat ook voor het verweer dat de ouders niet ontvankelijk zijn en geen belang hebben, omdat de UHT-regeling bestaat?

De Staat zal niet in hoger beroep gaan tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, de lijn van deze uitspraak wordt gevolgd. Zoals hierboven aangegeven verenigt de Staat zich niet volledig met het vonnis van de rechtbank Overijssel maar weegt het belang van de ouder in deze zaak zwaarder dan het juridische belang. Zodoende gaat de staat ook niet in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel.

Heeft de regering afspraken gemaakt met de rechtspraak over de termijnen inzake het niet tijdig beslissen bij beroepen? Waarom moet de Raad van State hierover besluiten?

Nee, er zijn geen afspraken met de rechtspraak gemaakt over de termijnen inzake het niet tijdig beslissen bij beroepen. Dienst toeslagen heeft net als andere uitvoeringsinstanties overleg met rechtbanken over operationele aangelegenheden. Hierbij moet worden gedacht aan een inschatting van de aantallen te verwachten zaken (onder meer voor de capaciteitsplanning en budgettering van de rechtspraak), de planning van zittingen (bijvoorbeeld om zittingen te kunnen clusteren) en over zaken als anonimiseren van procesvertegenwoordigers. De UHT heeft een drietal keren op dit overleg aangesloten bij de rechtbank Rotterdam (op 31 maart 2022, 27 juni 2022 en oktober 2022) en één keer bij de rechtbank Midden-Nederland (28 maart 2023) en het belang benadrukt van het hanteren van een uniforme beslistermijn. Daarnaast is er verwijzing gemaakt naar de hersteloperatie op 21 september 2021. De UHT was niet aanwezig bij dit gesprek. Er zijn gespreksverslagen aanwezig van de overleggen van 21 september 2021, 31 maart 2022 en 27 juni 2022. Deze treft u in de bijlage aan.

De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is de bestuursrechtelijke organisatie die hierover aan alle betrokkenen duidelijkheid in kan verschaffen. De huidige situatie waarin twee rechtbanken verschillende termijnen hanteren is zowel voor de ouders als voor de UHT onwenselijk. U wordt in dit verband verwezen naar de kamerbrief van 9 mei jl.1


  1. Kamerstuk 31 066, nr. 1237.↩︎