Verslag van een schriftelijk overleg over de initiatiefnota van het lid Verkuijlen over de aanwas van jongeren in de criminaliteit: “Opvoeden die handel” (Kamerstuk 36261)
Initiatiefnota van het lid Verkuijlen over de aanwas van jongeren in de criminaliteit: “Opvoeden die handel”
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2023D21912, datum: 2023-05-24, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36261-4).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: H. Kat, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid (Ooit D66 kamerlid)
- Mede ondertekenaar: I. van Tilburg, adjunct-griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 36261 -4 Initiatiefnota van het lid Verkuijlen over de aanwas van jongeren in de criminaliteit: “Opvoeden die handel”.
Onderdeel van zaak 2022Z23751:
- Indiener: R. Verkuijlen, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
Onderdeel van zaak 2023Z09214:
- Indiener: H. Kat, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- Medeindiener: I. van Tilburg, adjunct-griffier
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2022-12-07 14:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2022-12-21 14:15: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2023-02-23 14:00: Initiatiefnota van het lid Verkuijlen over de aanwas van jongeren in de criminaliteit: “Opvoeden die handel” (36261) (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2023-05-31 14:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2023-10-16 15:00: Initiatiefnota van het lid Verkuijlen over de aanwas van jongeren in de criminaliteit: “Opvoeden die handel” (36261) (Notaoverleg), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2023-10-19 14:54: Aansluitend: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2022-2023 |
36 261 Initiatiefnota van het lid Verkuijlen over de aanwas van jongeren in de criminaliteit: «Opvoeden die handel»
Nr. 4 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 24 mei 2023
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de initiatiefnemer over de initiatiefnota van 1 december 2022 van het lid Verkuijlen over de aanwas van jongeren in de criminaliteit: «Opvoeden die handel» (Kamerstuk 36 261, nr. 2).
De vragen en opmerkingen zijn op 24 februari 2023 aan de initiatiefnemer voorgelegd. Bij brief van 24 mei 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie,
Kat
Adjunct-griffier van de commissie,
Van Tilburg
Inhoudsopgave
I. | Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de initiatiefnemer | 2 | |
1. | Vragen en opmerkingen vanuit de VVD-fractie en reactie van de initiatiefnemer | 2 | |
2. | Vragen en opmerkingen vanuit de D66-fractie en reactie van de initiatiefnemer | 5 | |
3. | Vragen en opmerkingen vanuit de CDA-fractie en reactie van de initiatiefnemer | 9 | |
4. | Vragen en opmerkingen vanuit de SP-fractie en reactie van de initiatiefnemer | 13 | |
5. | Vragen en opmerkingen vanuit de PvdA-fractie en reactie van de initiatiefnemer | 16 | |
6. | Vragen en opmerkingen vanuit de GroenLinks en reactie van de initiatiefnemer | 19 | |
7. | Vragen en opmerkingen vanuit de BBB-fractie en reactie van de initiatiefnemer | 20 |
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de initiatiefnemer
1. Vragen en opmerkingen vanuit de VVD-fractie en reactie van de initiatiefnemer
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling en waardering kennisgenomen van de initiatiefnota van het lid Verkuijlen over de aanwas van jongeren in de criminaliteit. Hoewel de geregistreerde jeugdcrimina- liteit de afgelopen jaren is afgenomen, zien deze leden wel de gevaarlijke trend dat steeds meer ernstige misdrijven worden gepleegd door jongeren. Daarom is het essentieel dat er vanuit de overheid effectief beleid wordt gevoerd om de aanwas van jongeren in de georganiseerde criminaliteit tegen te gaan. Deze leden danken de initiatiefnemer voor het schrijven van de initiatiefnota en stellen hem nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie vinden het belangrijk dat er bij de aanpak van jeugdcriminaliteit een evenwicht bestaat tussen meer repressieve en preventieve maatregelen. Repressie zonder preventie is immers eindeloos, maar preventie zonder repressie is tandeloos. Wat is voor de initiatiefnemer de beste manier om een goed evenwicht tussen repressie en preventie te bereiken bij de aanpak van jeugdcriminaliteit?
De initiatiefnemer dankt de leden van de VVD-fractie hartelijk voor de waarderende woorden.
2.2 Jeugdboa
De leden van de VVD-fractie steunen, in het kader van preventie met gezag, de trend die is ingezet in sommige gemeenten om boa’s die dat willen, zich te laten specialiseren tot jeugdboa. Boa’s kunnen wijkagenten ondersteunen en op basis van het principe «ken elkaar» jongeren bereiken en grensoverschrijdend gedrag in een vroeg stadium signaleren. Zij moeten ook een rol spelen wanneer er vernielingen in wijken plaats- vinden, ongeregeldheden zijn met vuurwerk of overlastgevende jongeren. Is de initiatiefnemer het met deze leden eens dat er ook moet worden ingezet op voldoende bevoegdheden en verdedigingsmiddelen zodat jeugdboa’s hun werk kunnen doen? Daarnaast is er volgens deze leden meer inzet nodig van wijkrecherche. Deelt de initiatiefnemer deze mening?
De leden van de VVD-fractie vragen of er ingezet moet worden op de taken, bevoegdheden en uitrusting van de jeugdboa. De vraag die daaraan vooraf gaat is of de huidige bevoegdheden van de jeugdboa toereikend zijn voor de uitoefening van zijn of haar functie. Het is essentieel om de jeugdboa’s exclusief in te zetten voor het werken met jongeren. Vanuit dat perspectief zal doorlopend bekeken moeten worden of de taken en bevoegdheden voldoende aansluiten en effectief zijn bij het werk van jeugdboa’s en die zo nodig bijstellen.
Het spreekt voor zich dat ambtenaren met een publieke taak, waar ook onder jeugdboa’s onder vallen, hun werk veilig moeten kunnen uitvoeren. Het ligt in de rede te veronderstellen dat het toenemende messenbezit onder jongeren extra risico’s met zich brengt voor jeugdboa’s. Om die reden werken jeugdboa’s ook vaak in koppels met wijkagenten zoals ook in de kabinetsreactie valt te lezen. Dat werken in koppels is echter niet vanzelfsprekend en om die reden moet goed gemonitord worden of de verdedigings- en beschermingsmiddelen van de jeugdboa’s volstaan, aangepast of uitgebreid moeten worden.
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat er meer inzet nodig is van wijkrecherche. Initiatiefnemer is het hier hartsgrondig mee eens. De inzet van jeugdagenten, wijkagenten en jeugdboa’s is een tandeloze tijger zonder voldoende recherchecapaciteit op wijkniveau. Zekere wanneer jongeren de georganiseerde criminaliteit in worden gezogen is het zaak om een goede informatiepositie op te bouwen en effectieve wijkgerichte opsporingsonderzoeken uit te voeren aan de «voorkant» van de georganiseerde criminaliteit, ook hier geldt «ken elkaar». Aan die voorkant zijn ronselaars actief die jongeren uitbuiten om criminele feiten te plegen. Een jongere die een pakketje met criminele waar bezorgt aanhouden is voor een wijkagent relatief eenvoudig, maar de ronselaars in de wijk en hun opdrachtgevers aanpakken vereist recherchewerk op wijkniveau.
10. Beslispunten
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de reactie van Stichting Halt (hierna: Halt) op de initiatiefnota. Kan de initiatiefnemer reageren op de reactie van Halt? Hoe staat hij tegenover de suggesties van Halt om jongeren en met name first offenders meer en sneller door te verwijzen naar bewezen effectieve interventies van Halt?
Met genoegen gaat initiatiefnemer nader in op de reactie van HALT op deze initiatiefnota.
Allereerst maakt de initiatiefnemer graag van deze gelegenheid gebruik om zijn waardering voor het werk van HALT uit te spreken en de waardevolle bijdrage die HALT heeft gestuurd in reactie op de initiatiefnota.
Veel jongeren en hun ouders hebben inmiddels baat gehad bij deze alternatieve pedagogische aanpak voor jongeren die voor het eerst strafbare feiten plegen. Initiatiefnemer is daarom een voorstander van doorverwijzing van first offenders naar HALT. Daarnaast heeft HALT door de jaren heen meerdere programma’s ontwikkeld om ouders en jongeren bewust en sociaal weerbaar te maken. Het programma «Ouders aan zet»,waaraan ook in de kabinetsreactie wordt gerefereerd, sluit naadloos aan bij het onderwerp ouderparticipatie als een effectieve interventie. Ouders gaan aan de keukentafel in gesprek met hun kind over het normafwijkende gedrag, wat zijn de oorzaken en consequenties en stellen samen doel om dat gedrag te voorkomen.
Interessant vindt initiatiefnemer de aanbeveling van HALT om de verwijsbevoegheid naar HALT, die reeds bestaat voor politie, uit te breiden naar BOA’s. HALT beargumenteert «dat hierdoor tegemoet wordt gekomen aan het recht op afdoening buiten het strafrecht van jongeren en aan de rechtsgelijkheid, ook omdat hiermee gelijkheid wordt gerealiseerd in verwijzingen door politie en BOA’s». Initiatiefnemer plaatst daarbij twee kanttekeningen. Ten eerste is het de vraag of het feit dat BOA’s voornamelijk bestuursrechtelijke sancties opleggen in plaats van strafrechtelijke sancties een verwijsbevoegdheid van Boa’s naar Halt in de weg staat. Indien dit geen beletsel oplevert, dan zou initiatiefnemer die verwijsbevoegheid exclusief willen bepreken tot gekwalificeerde jeugdboa’s. Zij zijn bij uitstek opgeleid om met jongeren en hun ouders hun werk te doen.
Vragen en opmerkingen vanuit de D66-fractie en reactie van de initiatiefnemer
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de initiatiefnota van het lid Verkuijlen, getiteld «Opvoeden die handel». Deze leden danken de initiatiefnemer voor het agenderen van het belangrijke onderwerp van jongeren die in aanraking komen met criminaliteit en zware misdaden begaan. Het is een belangrijk maatschap- pelijk probleem met grote impact op de levens van deze jongeren en de samenleving, dat de aandacht van de politiek zeker verdient, zo stellen deze leden. Ten aanzien van de initiatiefnota hebben zij nog de volgende vragen.
De leden van de D66-fractie herkennen de zorgen die de initiatiefnemer heeft ten aanzien van jongeren die op steeds jongere leeftijd verdacht worden van het plegen van ernstige misdrijven. Heeft de initiatiefnemer ook cijfers die deze stelling onderbouwen? Is het aantal jongeren dat veroordeeld is (voor zware misdrijven) in de afgelopen jaren gedaald of gestegen? Deze leden benadrukken daarbij uiteraard dat iedere jongere die zijn of haar toekomst vergooit door criminaliteit er één te veel is.
De leden van de D66-fractie zijn het met de initiatiefnemer eens dat structurele aanwezigheid van jeugdwerkers, wijkagenten en wijkrecherche noodzakelijk is in kwetsbare wijken. De initiatiefnemer gebruikt hiervoor het begrip «ken elkaar». Kan de initiatiefnemer nader duiden wat hij bedoelt met dit begrip als voorwaarde voor een opvoedkundige driehoek in de wijk? In de paragraaf waarin de initiatiefnemer ingaat op het principe«ken elkaar» wordt dit voornamelijk vertaald in de werkwijze van agenten en boa’s. Ligt de eerste stap om elkaar te kennen niet juist in het preven- tieve werk van jeugdwerkers? Waarom komt deze rol verder in deze initiatiefnota niet meer aan de orde?
De leden van de D66-fractie ondersteunen de constatering van de initiatiefnemer dat voor scholen een belangrijke rol is weggelegd als het gaat over het signaleren van normafwijkend gedrag. Deze leden wijzen er echter ook op dat docenten veel taken hebben in een context van stijgende lerarentekorten en grotere klassen. Is de initiatiefnemer het met deze leden eens dat een goede preventieve aanpak op school begint met voldoende investeringen in het onderwijs, bijvoorbeeld door klassen te verkleinen en de werkdruk voor leraren te verlagen? Heeft de initiatief- nemer ten behoeve van deze nota gesproken met docenten over hun rol bij dit maatschappelijke probleem? Zo ja, wat waren daarvan de resul- taten? Zo nee, waarom niet? Op basis van welke feiten of cijfers onder- bouwt de initiatiefnemer de stelling dat scholen in de praktijk een vindplaats blijken voor criminelen die jongeren verleiden tot crimineel handelen?
2. De initiatiefnemer dankt de leden van de D66-fractie voor hun waarderende woorden en vragen.
De leden van de D66-fractie vragen naar cijfers waaruit blijkt dat jongeren steeds jonger verdacht worden van het plegen van ernstige misdrijven. In algemene zin kan worden gesteld dat de criminaliteitscijfers onder jongeren een dalende trend laat zien, maar dat zware delicten relatief gezien vaker dan voorheen door jongeren worden gepleegd. Eind 2022 sprak de landelijk jeugdofficier van justitie mevrouw Back haar zorg uit dat jongeren tussen de 15 en 17 jaar die niet eerder in aanraking zijn gekomen «ineens» in beeld komen met een instapdelict dat direct heel fors is. In het jaarbeeld over 2020 van het OM berichtte al dat «het aantal minderjarigen verdachten van (een poging) tot doodslag steeg met bijna 50% tot 199 ten opzichte van 2019. In iets meer dan 90% bleef het bij een poging.» Uit cijfers van de Raad voor de Rechtspraak blijkt dat het aantal minderjarigen dat veroordeeld is voor moord, doodslag of een poging daartoe, een stijgende trend vertoont en de afgelopen jaren zelfs is verdubbeld van 26 in 2016 naar 56 in de eerste tien maanden van 2022. Ook bij de recente aanslagen met explosieven in Rotterdam, komen steeds vaker minderjarige verdachten -soms nog maar 14 en 15 jaar oud- in beeld.
De leden van de D66-fractie hebben voorts een nadere duiding verzocht van het begrip «ken elkaar» als voorwaarde voor het functioneren van de opvoedkundige driehoek in de wijk. De pedagogische driehoek is een bekend fenomeen in het onderwijs waarin leerlingen ouders en docenten, elkaar kennen en samen leer- of gedragsproblemen bespreken en ieder vanuit zijn of haar rol oplossen. Belangrijk daarbij is dat ouders en docenten elkaar makkelijk weten te vinden, elkaar kennen. De opvoedkundige driehoek op straat stoelt op hetzelfde principe. Jongeren ouders en de lokale overheid, jeugd- en wijkagenten jeugdboa’s en buurtcoaches kennen elkaar en weten elkaar te vinden om gedragsproblemen en normoverschrijdend gedrag te bespreken en ieder vanuit zijn eigen rol aan te pakken.
De leden van de D66-fractie vragen of de initiatiefnemer met docenten gesproken heeft over hun rol bij het voorkomen van de aanwas van jongeren in de criminaliteit en een feitelijke en cijfermatige onderbouwing voor de stelling dat scholen een vindplaats zijn voor criminelen die jongeren verleiden tot crimineel handelen.
Initiatiefnemer heeft meerdere docenten en leerlingen bij verschillende gelegenheden gesproken over dit onderwerp. Onder meer bij sessies van het programma «Leerlingalert». Docenten zien voor zichzelf een rol weggelegd bij het herkennen van gedrag van leerlingen waaruit opgemaakt kan worden dat zij verleid worden om criminele handelingen te verrichten. In bewustwordingsprogramma’s met een handelingsperspectief in het onderwijs waar bij docenten, jongeren en ouders worden betrokken zien zij toegevoegde waarde.
Als onderbouwing voor de stelling dat scholen een vindplaats voor criminelen zijn, verwijst de initiatiefnemer naar het onderzoek Criminelen ronselen jongeren, door Van der Berg & Rekers (2021). Dit onderzoek onder bijna 4.500 leerlingen uit het voortgezet onderwijs en middelbaar en hoger beroepsonderwijs in Oost-Nederland leert dat bijna een op de acht jongeren aangeeft het voorbije jaar te zijn benaderd om een strafbare klus te doen, merendeels druggerelateerde activiteiten.
De leden van de D66-fractie merken op dat de initiatiefnemer voorstelt een last onder dwangsom te hanteren voor ouders die volgens de initiatief- nemer onvoldoende hun best doen om strafbare feiten van hun kind te voorkomen. Hoe ziet de initiatiefnemer de werkwijze voor zich, waarin hij doet voorkomen dat kinderbeschermingsmaatregelen hierbij als dreiging of «stok achter de deur» worden ingezet? Kan de initiatiefnemer daarbij ingaan op de voorwaarden en rechtelijke waarborgen die zouden moeten gelden bij het inzetten van een last onder dwangsom? Kan de initiatief- nemer daarbij tevens reflecteren op de stelling dat hiermee een doel dat past bij het strafrecht wordt ondergebracht bij het bestuursrecht, met daarmee verminderde rechtsbescherming? Hoe verhoudt het instrument van een last onder dwangsom zich tot het andere voorstel van de initiatiefnemer om de rechter de mogelijkheid te geven om het volgen van een cursus opvoedondersteuning op te leggen? Als je al zou willen kiezen voor een verplichting tot het volgen van opvoedondersteuning, is de rechter dan geen betere instantie met voldoende rechtsbescherming ten opzichte van een gemeente?
De Initiatiefnemer acht een stok achter wenselijk voor ouders die wel kunnen, maar (herhaaldelijk) aantoonbaar weigeren te participeren in het corrigeren en opvoeden van hun kinderen wanneer die strafbare feiten plegen. De bestuursrechtelijke maatregel van een last onder dwangsom is zo’n maatregel. Ter illustratie van de beantwoording van deze vraag verwijst de initiatiefnemer naar een voorbeeld uit de praktijk. In een gemeente nodigde de burgemeester de ouders van vier notoire minderjarige delinquenten uit op het raadhuis om met hen te spreken over het gedrag van hun kinderen. Geen van de ouders gaf gevolg aan deze uitnodiging. Specifiek in dit geval zou een last onder dwangsom voorafgaand aan een nieuwe uitnodiging aan de orde kunnen zijn. Een dergelijke bestuursrechtelijke maatregel kan worden opgelegd door de burgemeester dichtbij («ken elkaar») de jongeren en ouders in haar of zijn gemeenschap. Een last onder dwangsom is in die zin een effectief middel om een doel, in dit geval ouderparticipatie, te bereiken en geen doel op zich. In het bestuursrecht staan rechtsmiddelen open tegen dergelijke bestuursrechtelijke maatregelen.
De leden van de D66-fractie vragen hoe de last onder dwangsom zich verhoudt tot het opleggen door de rechter van een maatregel zoals opvoedingsondersteuning. Initiatiefnemer ziet snelle effectiviteit als een belangrijk onderscheid. Het is algemeen bekend dat jongeren baat hebben bij een snelle reactie en correctie bij normoverschrijdend en strafbaar gedrag. Het opleggen van een bestuurlijke maatregel, zoals een groeps- of gebiedsverbod is veel sneller effectief dan een strafrechtelijke maatregel. Initiatiefnemer vindt het juist goed dat het opleggen van een ingrijpende maatregel in de persoonlijke levenssfeer, zoals de verplichting om een opvoedcursus te volgen. Initiatiefnemer is het in die zin eens met de leden van de D66-fractie dat rechtsbescherming van ouders van belang is bij maatregelen die (verplicht) worden opgelegd.
De leden van de D66-fractie zouden daarnaast graag willen vragen wanneer maatregelen zoals een last onder dwangsom volgens de initiatiefnemer wel of niet ingezet zouden moeten worden. Welke instanties controleren daar vervolgens op in de visie van de initiatief- nemer? Zijn deze instanties daarvoor voldoende geëquipeerd? Welke definities worden gehanteerd om te bepalen of een ouder voldoet aan wat de initiatiefnemer voor zich ziet als een opvoedkundige, corrigerende rol? Heeft de initiatiefnemer wetenschappelijke of andere bronnen hiervoor wat wel of niet een goede of voldoende opvoedkundige rol van ouders betreft bij dreiging van crimineel gedrag? In hoeverre grijpt de overheid dan in op de wijze waarop ouders de opvoeding van hun kinderen invullen?
Initiatiefnemer heeft in zijn eerder beantwoording antwoord gegeven op de vraag wanneer een last onder dwangsom ingezet kan worden. Bestuursrechtelijke maatregelen zoals een last onder dwangsom kan worden ingezet door de burgemeester. Die laat zich daarbij adviseren door politie, justitie, en gemeentelijke ambtenaren die zich hebben gespecialiseerd in vraagstukken over openbare orde en ambtenaren met een bijzondere expertise over jeugd en in goede verbinding met de wijk staan en de jongeren en hun ouder kennen. Het voorkomen van de aanwas van jongeren in de criminaliteit is een veel gemeenten een belangrijk onderwerp en het doet de initiatiefnemer deugd dat in veel gemeenten hier serieus werk van wordt gemaakt. De weg naar ouderparticipatie door dialoog en ondersteuning wordt in veel van die gemeenten met succes ingezet. Het opleggen van een bestuurlijke maatregel is een ultimum remedium wanneer ouders ondanks herhaaldelijke uitnodig om te participeren, willens en wetens weigeren dit te doen. Als bron verwijs ik in die zin naar de kabinetsreactie waarin gesproken wordt over de verkenning «Jeugdcriminaliteit en Opvoeding», geïnspireerd op de Britse aanpak. Daarin worden vier beleidslijnen voorgesteld om de betrokkenheid van ouders bij de preventie van delict gedrag van hun kind te vergroten; 1. betere opvoedingsondersteuning in een vrijwillig kader, 2. meer lokale toepassing van de last onder dwangsom, 3. Uitbreiding van de civiele aansprakelijkheid van ouders, 4 meer dwingen opgelegde vormen van ouderbetrokkenheid.
De leden van de D66-fractie lezen dat de initiatiefnemer voorstelt om de ouderlijke aansprakelijkheid voor schade uit te breiden naar kinderen tot en met 17 jaar. Waarop baseert de initiatiefnemer de keuze voor deze leeftijdsgrens en waarom is deze volgens de initiatiefnemer beter dan de huidige leeftijdsgrens? Op welke bronnen baseert de initiatiefnemer zich hierbij?
Initiatiefnemer sluit met de verhoging van de maximale leeftijd van jongeren voor schuldaansprakelijkheid van de ouders aan bij de derde beleidslijn van de in het vorige antwoord genoemde verkenning «Jeugdcriminaliteit en opvoeding». Deze uitbreiding van de civiele aansprakelijkheid kan een extra prikkel opleveren voor ouders om zich in te zetten om (herhaalde) delict pleging van het kind te voorkomen. Bijkomend voordeel is dat de verhaalsmogelijkheid van gedupeerden, slachtoffers, hiermee wordt verruimd.
De leden van de D66-fractie ondersteunen de aandacht die de initiatief- nemer vraagt voor effectieve programma’s zoals «Alleen jij bepaalt wie je bent» en «Leerlingalert» om jongeren te wijzen op de risico’s in het criminele circuit. Het creëren van zulk bewustzijn is cruciaal om crimineel gedrag te voorkomen en jongeren op het rechte pad te houden. In de initiatiefnota benoemt de initiatiefnemer echter ook dat het noodzakelijk is dat ouders en kinderen bewust zijn van de risico’s op straat en dat die dichtbij zijn. Is de initiatiefnemer het ook met deze leden eens dat de risico’s van de criminaliteit weliswaar zeer ernstig zijn, maar gelukkig ook een uitzondering in Nederland? Dat voor veel jongeren gelukkig ook geldt dat het juist gezond is om actief te zijn op straat met andere jongeren en dat niet achter iedere hoek een potentiële criminele uitbuiter staat? Hoe ziet de initiatiefnemer, in zijn voorstel om ouders en kinderen te wijzen op de risico’s van de criminaliteit op straat, de balans met het vrijlaten van jongeren om te ontdekken en hun eigen leven vorm te geven?
Initiatiefnemer is het met de leden van de D66-fractie eens dat kinderen in vrijheid moeten opgroeien op straat en met andere jongeren. Gelukkig is dat ook het geval. Het idee is ook niet om jongeren en hun omgeving in een crimineel daglicht te zetten. Wel om jongeren en hun omgeving weerbaar te maken opdat ze vrij kunnen spelen en chillen met hun vrienden en vriendinnen. Initiatiefnemer stelt dat we het ons in het belang van jongeren niet kunnen permitteren om onze ogen te sluiten voor de aanzuigende werking van de criminaliteit. Dat in Oost Nederland één op de acht jongeren op school wordt benaderd om criminele activiteiten te verrichten illustreert dit.
De leden van de D66-fractie hebben nog enkele vragen over hoe de initiatiefnemer het voor zich ziet dat een jeugdboa of wijkagent vragen stelt aan jongeren waar zij hun dure jas vandaan hebben en de ouders inschakelt als zij daar geen goed antwoord op hebben. Hoe wil de initiatiefnemer voorkomen dat bijvoorbeeld jongeren die jong legaal veel geld verdienen, jongeren die lang gespaard hebben voor iets duurs of jongeren die een mooi cadeau hebben gekregen, steeds opnieuw moeten uitleggen aan politie of boa’s waar zij hun spullen vandaan hebben? Op basis waarvan denkt de initiatiefnemer dat politie of boa’s zullen bepalen bij welke jongeren ze nadere vragen stellen over de herkomst van de spullen en bij welke jongeren niet? Vindt de initiatiefnemer dat jongeren altijd verplicht zijn om aan politie of boa’s uit te leggen hoe zij aan dure spullen komen? Welke voorstellen doet de initiatiefnemer om het risico op etnisch profileren bij deze werkwijze te voorkomen? Kan de initiatiefnemer hierbij bijvoorbeeld ingaan op de rechterlijke uitspraken en onderzoeken die zijn gedaan naar etnisch profileren bij de Politie Amsterdam?
Initiatiefnemer is zijn initiatiefnota begonnen met «ken elkaar», nabijheid in de wijk. Een eventuele vraag van een jeugdboa of jeugdagent aan een jongeren is ingegeven door dat principe. De jeugdboa of jeugdagent kent de jongere, kent zijn ouders, weet dat hij niet naar school gaat en geen werk heeft. In die situatie vragen hoe de jongere aan zijn dure spullen komt en of zijn ouders ook weten dat hij die heeft vloeit voort uit het feit dat ze elkaar kennen. Jongeren die dure spullen hebben verkregen met criminele activiteiten nemen die in de praktijk juist niet mee naar huis uit angst dat hun ouders daar iets van vinden. De spullen worden s »avonds in een zogenaamde «stash» opgeborgen, buiten het zicht van de ouders, en pas de volgende dag weer opgehaald. Initiatiefnemer heeft in de nota een voorbeeld genoemd waarin de jongeren inclusief dure jas aan huis gevraagd wordt of zijn ouders weten hoe hij of zij er aan komt. Als je de ouders kent kan alleen de vraag aan de ouders of zij weten dat hun kind met een dure jas loopt natuurlijk ook volstaan. De leden van de D66-fractie noemen de rechterlijke uitspraken met betrekking tot etnisch profileren bij de politie in Amsterdam. Initiatiefnemer stelt dat als je elkaar kent etnisch profileren niet aan de orde is.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van de initiatiefnemer om tien miljoen euro uit de gelden «preventie met gezag» te besteden voor de aanstelling van jeugdboa’s. Deze leden willen hierbij benadrukken dat zij het werk van jeugdboa’s zeer hoog aanschrijven en hen willen complimenteren voor hun belangrijke rol op veel plekken in de samenleving. Heeft de initiatiefnemer inzicht in de mate waarin deze gelden nog vrij besteedbaar zijn of al juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden zijn? Daarnaast zouden deze leden graag de reflectie van de initiatiefnemer willen horen of het passend is om gelden die zijn bestemd voor preventie te besteden aan de inzet van jeugdboa’s, waarbij boa’s uiteraard primair een handhavende taak hebben. Hoe weegt de initiatiefnemer de inzet van middelen voor dit doel ten opzichte van andere doelen, zoals jongerenwerkers die primair een preventieve taak hebben of programma’s die de leefbaarheid in de genoemde wijken verbeteren waardoor jongeren veiliger opgroeien en de kans om in aanraking te komen met criminaliteit afneemt?
De leden van de D66-fractie willen weten of de middelen uit «preventie met gezag» nog vrij besteedbaar zijn daar de initiatiefnemer voorstel om 10 miljoen vrij te maken om jeugdboa’s aan te stellen. Gemeenten dienen een plan in op basis waarvan zij denken invulling te geven aan het voorkomen van de aanwas van jongeren in de criminaliteit. De lokale opgave staat centraal. In lijn met de kabinetsreactie kan gesteld worden dat veel gemeenten inmiddels de inzet van jeugdboa’s uit die middelen financieren. Daarnaast is er sinds 2022 13 miljoen euro beschikbaar voor extra boa capaciteit in gemeenten en om -daartoe geschikte- boa’s om te scholen tot jeugdboa. De leden van de D66-fractie vragen om een reflectie op de keuze van initiatiefnemer om in te zetten jeugdboa’s en niet op bijvoorbeeld jongerenwerkers. Initiatiefnemer zet in op jeugdboa’s omdat het om «preventie MET GEZAG» gaat. Initiatiefnemer heeft waardering voor het informele gezag van jeugdwerkers en het goede werk dat zij doen in kwetsbare wijken. Het aangeven van een grens volstaat echter niet zonder dat die grens bekrachtigd kan worden. Dat vereist formele bevoegdheden, bevoegdheden waarover de politie en jeugboa’s wel beschikken.
3. Vragen en opmerkingen vanuit de CDA-fractie en reactie van de initiatiefnemer
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de initiatiefnota van het lid Verkuijlen over de aanwas van jongeren in de criminaliteit.
Deze leden danken de initiatiefnemer en de medewerker(s) voor het opstellen van de initiatiefnota en waarderen dat de initiatiefnemer voorstellen doet op het gebied van de aanpak van jeugdcriminaliteit. Deze leden benadrukken ook dat er een gemeenschap nodig is om kinderen veilig en gezond te laten opgroeien, waarbij de samenleving die gezinnen de ruimte laat, maar ondersteunt waar dat nodig is. Volgens deze leden zijn dus zowel ouders als de samenleving verantwoordelijk voor het creëren van een veilige en gezonde omgeving voor kinderen, waarmee ook moet worden voorkomen dat kinderen afglijden naar de criminaliteit. Deze leden maken van de gelegenheid gebruik om enkele vragen te stellen aan de initiatiefnemer over deze initiatiefnota.
1. Inleiding
De leden van de CDA-fractie lezen dat de initiatiefnemer landelijk richting tracht te geven aan een deel van de beschikbare middelen om lokale initiatieven te versterken. Deze leden lezen ook dat de bestemming van de middelen die door het kabinet Rutte-IV beschikbaar zijn gekomen samen met een aantal gemeenten wordt ingevuld in kwetsbare wijken met een problematische aanwas. Welke ruimte blijft er volgens de initiatiefnemer over voor gemeenten om in de strijd tegen jeugdcriminaliteit maatwerk in te zetten door middel van lokale initiatieven?
Initiatiefnemer dankt de leden van de CDA-fractie voor hun waardering en vragen. Voor het antwoord op de vraag over het richting geven aan de beschikbare middelen verwijst de initiatiefnemer naar het antwoord op een overeenkomstige vraag van de leden van de D66-fractie.
De leden van de CDA-fractie lezen dat statistisch gezien de criminaliteit onder jongeren de laatste decennia is gedaald, maar dat jongvolwassenen die de fout ingaan vaker worden verdacht van zware vergrijpen op steeds jongere leeftijd. Heeft de initiatiefnemer een idee wat de oorzaak zou kunnen zijn van deze ontwikkeling? Is de initiatiefnemer het met deze leden eens dat het in beeld hebben van die oorzaak of oorzaken van belang is om de trend effectief te doorbreken?
De leden van de CDA-fractie vragen naar de achterliggende oorzaken voor het op steeds jongere leeftijd plegen van zwaardere delicten. Initiatiefnemer ziet dat die oorzaken divers zijn. Onder jongeren spelen aspecten als aanzien en materieel bezit een belangrijke rol. De verleiding van het snelle geld in de criminaliteit is voor jongeren vaak lastig te weerstaan. Rationele afwegingen zoals strafdreiging en de consequenties op langere termijn zijn bij jongeren niet vanzelfsprekend. Onder een kleine groep jongeren die persisteert in het plegen van strafbare feiten wordt het uitzitten van een gevangenisstraf zelfs als statusverhogend gezien. Initiatiefnemer heeft in zijn nota het risico van criminele uitbuiting door gewetenloze criminelen van jongeren als een belangrijke oorzaak genoemd waardoor de fuik van de criminaliteit inzwemmen. In dat criminele circuit wordt druk op jongeren uitgeoefend om, al dan niet vrijwillig, zwaardere feiten te plegen. Recente aanslagen met explosieven in Rotterdam en omgeving lijken dat beeld te bevestigen.
2. Ken elkaar, nabijheid in de wijk
De leden van de CDA-fractie zijn het met de initiatiefnemer eens dat voor de ontwikkeling van jonge mensen voorbeeldgedrag, correctie en begrenzing van onwenselijk gedrag onmisbaar zijn. Om die reden is volgens de initiatiefnemer structureel de aanwezigheid van jeugdwerkers, wijkagenten en wijkrecherche in de kwetsbare wijken noodzakelijk. Deze leden vragen of de initiatiefnemer bekend is met het initiatief van de Buurtrechter, die kleine zaken behandelt met een grote impact op het leven van mensen door middel van een «all-inclusive»-aanpak.1 Deze leden vragen of de initiatiefnemer er voorstander van is om de buurtrechter vaker in te zetten in kwetsbare wijken, waarbij ingezet kan worden op oplossingsgerichte gesprekken en het starten van hulpverle- ningstrajecten.
Een terechte vraag van de leden van de CDA-fractie. Initiatiefnemer is er groot voorstander van om politie (en handhavers), het OM en de rechterlijke macht zo veel mogelijk in verbinding met de wijk te laten opereren. De buurtrechter is in die zin een goed voorbeeld om meer oorzaakgericht te werk te gaan en ondersteuning te kunnen bieden. In die context past ook de door initiatiefnemer genoemde opvoedingsondersteuning, vrijwillig of als maatregel.
2.2 Jeugdboa
De leden van de CDA-fractie lezen dat de initiatiefnemer voorstander is van de aanvullende inzet van jeugdboa’s die sneller beschikbaar zijn, wat ook omscholing van de daartoe geschikte boa’s naar de functie van jeugdboa’s vereist. Deze leden zijn het met de initiatiefnemer eens dat jeugdboa’s kunnen helpen om normafwijkend- en probleemgedrag te signaleren en te voorkomen, maar vragen zich tegelijkertijd af hoe dit zich verhoudt tot de capaciteitstekorten die reeds aan de orde zijn. Leidt de voorgestelde omscholing van reguliere boa’s naar jeugdboa’s tot een verminderde beschikbaarheid van reguliere boa’s? Op welke termijn denkt de initiatiefnemer dat het reëel is om dit in de praktijk te gaan zien?
Initiatiefnemer onderschrijft dat in algemene zin lastig is om in de huidige arbeidsmarkt om personeel te werven. Dat geldt voor politiemensen en BOA’s. Toch ziet initiatiefnemer mogelijkheid tot versnelling door omscholing en de kortere opleiding om jeugdboa ten opzichte van wijkagenten. Daarnaast is er sinds 2022 13 miljoen euro beschikbaar voor extra boa capaciteit in gemeenten en om -daartoe geschikte- boa’s om te scholen tot jeugdboa. Binnen het programma Preventie met gezag hebben verschillende gemeenten al jeugdboa’s aangesteld en ingezet.
3.3 Ouderparticipatie
De leden van de CDA-fractie lezen dat de initiatiefnemer het strafrecht wil blijven inzetten voor situaties waarin ouders en families hun kinderen willens en wetens aanzetten tot het plegen van criminaliteit op basis van de artikelen deelneming en medeplichtigheid uit het Wetboek van Strafrecht. Deze leden benadrukken dat zij recentelijk vragen hebben gesteld aan de Minister van Justitie en Veiligheid over het inrichten van een integrale aanpak van criminele families en het voorkomen dat criminele carrières van generatie op generatie worden overgedragen.
Welke concrete oplossingen draagt de initiatiefnemer aan voor dit probleem, los van de strafrechtelijke aanpak?
De initiatiefnota richt zich op ouderparticipatie in het algemeen en niet specifiek op criminele families. Initiatiefnemer heeft in zijn nota twee interventies genoemd, een bestuursrechtelijke en een civielrechtelijke met betrekking tot ouderparticipatie. Dat laat onverlet dat initiatiefnemer het belang onderschrijft van de aanpak van criminele families, het crimineel uitbuiten van hun kinderen en het doorbreken van criminele carrières. Anders dan de leden van de CDA-fractie, ziet initiatiefnemer dat het soms in de praktijk effectiever kan zijn om in te zetten op de vervolging van de leden van criminele families voor criminele uitbuiting van hun kinderen dan in de vervolging voor deelneming en medeplichtigheid. De vervolging van ouders grijpt echter diep in op de ontwikkeling van een kind en vraagt om maatwerk om de kinderen te beschermen.
3.2. Opvoedkundige driehoek ook op straat
De leden van de CDA-fractie lezen dat de initiatiefnemer aangeeft dat ouders met een licht verstandelijke beperking een groep vormen die aandacht verdient en dat het duidelijk moet zijn waar deze ouders terecht kunnen als hun kind verzeild raakt in de criminaliteit. Deze leden vragen of de initiatiefnemer ook concrete oplossingen kan noemen voor dit geconstateerde knelpunt. Op welke manier kan meer aandacht gevestigd worden op deze groep ouders?
In de nota ligt de nadruk op jongeren met een verstandelijke beperking die in de criminaliteit terecht komen. Voor ouders met een verstandelijke beperking van jongeren die in de criminaliteit terecht komen kan bijvoorbeeld vrijwillige ondersteuning bij de opvoeding uitkomst bieden. Als hun kinderen nog schoolgaand zijn, past het adresseren van normafwijkend gedrag in de gesprekken met docenten waarna doorverwijzing plaats kan vinden naar het jeugdteam of sociale wijkteam van de gemeente. Ook kan daar direct contact mee opgenomen kunnen worden
3.3. Ouderparticipatie niet vrijblijvend
De leden van de CDA-fractie lezen dat, wat de initiatiefnemer betreft, ouders ook risicoaansprakelijkheid moeten hebben voor schade die kun kinderen aanrichten, inclusief de kinderen in de leeftijd tot en met 17 jaar. Hoe zou dit voorstel nu precies verschillen van de huidige praktijk, kan de initiatiefnemer dit schetsen?
Initiatiefnemer stelt dat ouderparticipatie niet altijd vanzelfsprekend is. Na meerdere tevergeefse pogingen om ouders te betrekken bij het doorbreken van het normafwijkend en strafbaar gedrag van hun kinderen past het dat er een stok achter de deur is. Het verhogen van de leeftijd voor schuldaansprakelijkheid vergoot de reikwijdte van die stok. Daarnaast wordt de verhaalsmogelijkheid van gedupeerden verruimd.
4.2 Kwaliteitskader
De leden van de CDA-fractie lezen dat de initiatiefnemer voorstelt om een pragmatisch kwaliteitskader te ontwikkelen met als referentie erkende bewezen effectieve programma’s. Kan de initiatiefnemer dit voorstel nader toelichten? Wat houdt een dergelijk kwaliteitskader precies in?
Initiatiefnemer verwijst in antwoord op deze vraag tevens naar de kabinetsreactie. Met een kwaliteitskader beoogt initiatiefnemer om gemeenten in staat te stellen om bewezen effectieve en toekomstbestendige interventies en programma’s te selecteren. Aan dit voorstel wordt inhoud gegeven door het Nederlands Jeugd Instituut in samenspraak met de wetenschap.
6. Dader of slachtoffer
De leden van de CDA-fractie lezen dat de initiatiefnemer wil inzetten op de mogelijkheid om bij hardnekkige recidive de inrichting stelselmatige dader-maatregel (ISD-maatregel) niet de schuwen. Deze leden constateren dat de ISD-maatregel in beginsel bedoeld is voor meerderjarige daders als ultimum remedium-voorziening. Bedoelt de initiatiefnemer met dit voorstel te pleiten voor een mogelijkheid van oplegging van een ISD-maatregel voor minderjarige daders? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de proportionaliteit en subsidiariteit van de maatregel?
Voor oplegging van de ISD-maatregel geldt als voorwaarde onder meer dat de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheid beperkende maatregel of een taakstraf is veroordeeld. Dat betekent dat vanaf de pleegdatum vijf jaar wordt teruggekeken. Bij iemand die op de pleegdatum 18 jaar oud is kan worden teruggekeken naar veroordeling vanaf de leeftijd van 13 jaar. Overigens kan aan 16- en 17-jarigen, door toepassing van het volwassenenstrafrecht, ook een ISD worden opgelegd. Het spreekt voor initiatiefnemer vanzelf dat proportionaliteit en subsidiariteit bij elke maatregelen en zeker bij een stevige maatregelen als ISD leidend is.
7. Lichtverstandelijke beperking
De leden van de CDA-fractie constateren dat jongeren met een lichte verstandelijke beperking (LVB) vaker geworven worden door criminelen voor onder meer drugshandel en prostitutie. Is de initiatiefnemer het met deze leden eens dat deze groep jongeren extra beschermd zou moeten worden door middel van adequate hulp en begeleiding? Hoe zou dat volgens de initiatiefnemer eruit kunnen zien?
Initiatiefnemer is het eens met de leden van de CDA-fractie dat deze groep jongeren extra beschermd zou moeten worden. Niet alleen door middel van adequate begeleiding maar ook door een bescherming in het strafrecht. Onderwijsinstellingen en ouders spelen een belangrijke rol bij de bewustwording van jongeren met een LVB van de risico’s en aanzuigende werking van de criminaliteit. Met betrekking tot de strafrechtelijke bescherming heeft initiatiefnemer de Staatssecretaris van justitie en veiligheid verzocht om een strafverzwaring op te nemen in het wetsvoorstel tot modernisering van artikel 237f Sr wanneer een jongere met een licht verstandelijke beperking crimineel wordt uitgebuit. De Staatssecretaris heeft toegezegd dat de straf met een derde wordt verzwaard wanneer een kwetsbare jongere, waaronder LVB, wordt uitgebuit (mensenhandel).
7.1. Bewustwording LVB jongeren
De leden van de CDA-fractie zijn het met de initiatiefnemer eens dat de bewustwording van jongeren met een licht verstandelijke beperking op dit moment onvoldoende is, en dat kennis over verschijningsvormen en risico’s van criminaliteit die leeft binnen deze groep jongeren zeer belangrijk is voor de aanpak van jeugdcriminaliteit. Welke oplossingen draagt de initiatiefnemer concreet aan om deze bewustwording met name binnen de strafrechtketen te vergroten?
Wat betreft de bewustwording in de strafrechtketen met betrekking tot LVB ziet de initiafnemer een belangrijke rol weggelegd in opleiding en scholing. Zeker vanuit de notie dat geschat wordt dat 40% van de jongeren in de criminaliteit een licht verstandelijke beperking heeft. Des te meer omdat een lichtverstandelijke beperking tevens duidt op beperkte sociale vaardigheden. Dat maakt deze jongeren extra kwetsbaar en vereist een bijzondere benadering.
4. Vragen en opmerkingen vanuit de SP-fractie en reactie van de initiatiefnemer
De leden van de SP-fractie hebben de initiatiefnota van het lid Verkuijlen, met de titel «Opvoeden die handel» met interesse gelezen. Deze leden waarderen de inspanning van het lid Verkuijlen voor het schrijven van een nota die als doel heeft dat jongeren minder snel in de criminaliteit belanden. Dat doel onderschrijven deze leden volledig. Deze leden hebben nog wel een aantal vragen over een aantal voorstellen die zijn opgenomen in dit initiatiefvoorstel.
De leden van de SP-fractie merken op dat de initiatiefnemer een grote rol weggelegd ziet voor jeugdboa’s in de opvoeding van jongeren op straat. Onder andere omdat de verwachting is dat het niveau van voldoende wijkagenten waarschijnlijk pas in 2026 op orde zal zijn. Erkent de initiatiefnemer dat er een verschil zit in de rol en taken van een wijkagent en een boa? Is de initiatiefnemer het met deze leden eens dat een wijkagent ten aanzien hiervan niet één op één kan worden vervangen met een jeugdboa? Ziet de initiatiefnemer de inzet van jeugdboa’s in deze zin als een tijdelijke oplossing totdat het niveau van wijkagenten in 2026 weer op orde is? Kan de initiatiefnemer verder ingaan op de inhoudelijke taken en bevoegdheden die de jeugdboa moet krijgen? Zal de focus van het werk van de jeugdboa liggen op repressie of preventie wat betreft de initiatiefnemer?
Initiatiefnemer dankt de fractieleden van de SP fractie voor hun waardering en vragen. Initiatiefnemer herkent dat de rol en bevoegdheden van wijk- en jeugdagenten verschilt van die van een jeugdboa. Toch zijn er overeenkomsten als het gaat om normstelling en bekrachtiging van de norm. Als overeenkomsten van toegevoegde waarde ziet initiatiefnemer de sociale vaardigheden. Aan die vaardigheden wordt bij de opleiding tot jeugdboa extra aandacht besteed. Jeugdboa’s kunnen niet 1 op 1 wijkagenten vervangen, maar initiatiefnemer ziet hen als een waardevolle aanvulling. Des te meer omdat jeugd- en wijkagenten vaak een (te) beperkt deel van hun tijd in de wijk zijn. Met betrekking tot de inhoudelijke taken ziet initiafnemer dat de jeugdboa exclusief werkt in de wijk gericht op de jongeren. «Ken elkaar» is het uitgangspunt en het aanspreken van jongeren en met hen in gesprek gaan is daarin een eerste stap. Daarnaast kunnen jeugdboa’s aan de hand van bijvoorbeeld de «plus min mee systematiek, de jongeren in kaart brengen. In deze methodiek staat de groepsdynamische werking van de jeugdgroep centraal. Deze werking wordt in kaart gebracht door het lokale werkveld, zoals de wijkagent, de handhaver (jeugdboa), de jongerenwerker, de sportwerker en andere partners welke de gemeente heeft aangesteld. Het «plusminmee»-schema is opgesteld in samenwerking met jongeren uit diverse jeugdgroepen. Het brengt in beeld hoe een jeugdgroep is ingedeeld. Namelijk welke positieve (plus) en negatieve (min) jongeren effect hebben in de jeugdgroep. Tevens ontstaat er een beeld van de meelopers en voor welk gedrag (plus of min) ze vatbaar zijn. Iedere jeugdgroep heeft positieve en negatieve kopstukken. Door het juiste beeld krijgen de lokale werkers inzicht over de groepswerking. Daardoor kunnen gericht interventies worden gepleegd om jongeren hun gedrag aan te laten passen
Is de initiatiefnemer het eens met de stelling dat voor meer verantwoordelijkheden ook meer geld moet worden vrijgemaakt om de werklast voor leraren niet nog hoger te maken? Welke voorstellen doet de initiatiefnemer concreet om deze rol in het onderwijs voor de opvoeding van jongeren te vergroten?
Initiatiefnemer is terughoudend met het beleggen van extra taken bij het onderwijs. Daarentegen signaleren docenten al in het primair onderwijs normafwijkend gedrag bij kinderen. In eerste aanleg ligt hier een signalerende rol voor het onderwijs die door veel docenten al wordt gedeeld binnen de pedagogische driehoek op school. Dat bevordert ouderbetrokkenheid, mits die ouders daar voor open staan. In het middelbaar onderwijs past het bewust maken van de risico’s op straat goed in lessen zoals maatschappijleer. Dat vereist niet direct een uitbreiding van de werklast in het onderwijs zoals de leden van de SP-fractie stellen. Eerder bewustwording van de toegevoegde waarde die vanuit het reguliere onderwijs geleverd kan worden aan het voorkomen dat jongeren in de criminaliteit terecht komen. Interessante voorbeelden hiervan zijn de MBO scholen in Brabant en daarbuiten die met ondersteuning van het RIEC en politie twee onderwijsprogramma’s hebben ontwikkeld. Een gericht op de MBO docenten en medewerkers («onder mijn ogen») en de ander op de MBO studenten («Straatschuld»). Inmiddels heeft de MBO-raad dit initiatief omarmd voor landelijke toepassing en initiafnemer heeft de Minister voor Rechtsbescherming verzocht om ter ondersteuning in gesprek te gaan met de MBO-raad.
De leden van de SP-fractie hebben grote zorgen over het voorstel van de initiatiefnemer om vaker boetes uit te delen als het gaat om het «afdwingen» van het opvoeden van kinderen door ouders. Deze leden wijzen op de opmerkingen van Halt over de ineffectiviteit als het gaat om het opleggen van boetes. Deze leden zien niet in hoe financiële «prikkels» ervoor kunnen zorgen dat ouder hun kinderen wél goed opvoeden metzelfs last onder dwangsom of een uitgebreide risicoaansprakelijkheid. Deze leden zien het daarnaast als onrechtvaardig dat vermogende ouders deze boetes makkelijk kunnen betalen waar juist de ouders die al in financiële nood verkeren hier onnodig een extra last bij krijgen. Deze leden zijn hier dan ook geen voorstander van. Waarom is er door de initiatiefnemer gekozen voor deze weg en dit instrument? Waaruit blijkt de effectiviteit van dit voorstel?
Initiatiefnemer begrijpt deze kanttekeningen van de leden van de SP fractie goed en gaat daar graag op in. De insteek die de initiatiefnemer heeft gekozen met de initiatiefnota is om ouders nadrukkelijk te laten participeren bij het voorkomen van normafwijkend en strafbaar gedrag van hun kinderen. Het kan niet zo zijn dat corrigeren, begrenzen en bekrachtigen van jonge kinderen hoofdzakelijk bij de overheid ligt. Het is juist dat het opleggen van boetes niet altijd effectief is zoals HALT ook opmerkt. Echter merkt HALT ook op dat alle trajecten waarin ouder participeren bij het corrigeren van normafwijkend en strafbaar gedrag het meest effectief zijn. Gelukkig geldt voor het merendeel van de ouders dat zij zich daar juist nauw betrokken bij tonen. Voor ouders die wel kunnen en herhaaldelijk tevergeefs zijn uitgenodigd om bij te dragen aan het voorkomen dat hun kinderen strafbare feiten blijven plegen, past een stok achter de deur. Een financiële prikkel om in exceptionele gevallen ouders te laten particeperen zonder enige uitspraak te doen over de kwaliteit van de opvoeding. Het spreekt voor zich dat wanneer ouders in financiële nood een dergelijke financiële prikkel krijgen, daar prudent mee omgegaan dient te worden. In de nota wordt dit ook zo benoemd. Voor de vraag over de keuze voor het instrument verwijst initiafnemer naar het antwoord daarop zoals eerder gegeven aan de leden van de D66-fractie.
De leden van de SP-fractie zien het als positief dat de initiatiefnemer voorstelt om de Halt-leeftijd voor jongeren met een erkende LVB-diagnose te verhogen. Deze leden zijn het ermee eens dat het speciaal voor LVB-jongeren wenselijk is om interventies die zich hebben bewezen nog meer te enten op hun specifieke leerbehoefte en aanpassingsvermogen. Ook Halt reageert hier positief op en geeft aan dat de leeftijd van 18 jaar te streng is als leeftijdgrens omdat het vaak voorkomt dat jongeren nog hulp nodig hebben na deze leeftijd in het volwassen worden. De initiatiefnemer refereert ten aanzien van de leeftijdsverhoging aan een pilot. Aan wat voor soort pilot denkt de initiatiefnemer? Aan welke leeftijden moet worden gedacht? Is er door de initiatiefnemer overwogen om de leeftijdsgrens ook te verhogen voor niet-LVB jongeren?
Initiatiefnemer dankt de leden van de SP-fractie voor deze vraag. Blijkens de kabinetsreactie heeft de Minister aan de hand van de pilot «HALT voor jongvolwassenen» besloten om de leeftijd voor HALT niet te verhogen. »Uitgangspunt is dat jongvolwassenen in het algemeen meer verantwoordelijk gehouden mogen worden voor hun daden dan minderjarigen», aldus de kabinetsreactie. Ter voorbereiding van het opstellen van de initiatiefnota heeft de initiatiefnemer met verschillende experts en wetenschappers gesproken en daarbij kwam naar voren dat juist jongeren met een LVB die verantwoording minder goed kunnen dragen en behoefte hebben aan langere leerlijnen. Om die reden heeft initiatiefnemer voorgesteld om een pilot uit te voeren «HALT voor jongvolwassenen met een LVB». Vooralsnog komt die pilot er niet, maar dat laat onverlet dat initiatiefnemer vindt dat specifieke preventieve interventies voor jongeren met een LVB ontwikkeld zouden moeten worden. Zeker in het licht van de schatting dat 40% van de jongeren in de criminaliteit een LVB heeft, lijkt het noodzakelijk om specifieke bewezen effectieve interventies te ontwikkelen voor jongeren met een LVB.
De leden van de SP-fractie zien meer heil in de suggesties van Halt om handhavingsmogelijkheden van boa’s naar Halt uit te breiden. Zo wordt iedereen gelijk behandeld en is een zware weg via het strafrecht niet nodig. Hoe kijkt de initiatiefnemer aan tegen deze suggestie? Ook in het licht van het vervangen van de financiële «prikkels» middels deze route?
Initiatiefnemer heeft in de HALT reactie een voorstel gelezen om de verwijzingsbevoegdheid naar HALT naast de politie ook aan (jeugd)boa’s toe te kennen. Initiatiefnemer gaat er van uit dat de leden van de SP-fractie hieraan refereren in deze vraag. Initiatiefnemer vindt dit een interessant voorstel en plaatst daar twee kanttekeningen bij. Ten eerste is het de vraag of het feit dat BOA’s voornamelijk bestuursrechtelijke sancties opleggen in plaats van strafrechtelijke sancties die verwijsbevoegdheid in de weg staat. Indien dit geen beletsel oplevert dan zou initiatiefnemer die verwijsbevoegdheid exclusief willen beperken tot gekwalificeerde jeugdboa’s. Zij zijn opgeleid om met jongeren en hun ouders hun werk te doen.
De leden van de SP-fractie lezen in het voorstel dat daders die jongeren het criminele circuit in werken, zoals het verkopen van drugs of het ronselen van minderjarigen, zwaarder moeten worden gestraft. Welk doel wordt hiermee precies nagestreefd? Hoe zwaar worden deze daders nu gestraft? Kan de initiatiefnemer aangeven waaruit blijkt dat zwaarder straffen effectief is? Zal een zwaardere straf volgens de initiatiefnemer ook zorgen voor minder recidive? In hoeverre is er nu al psychologische hulp en ondersteuning om recidive te voorkomen? Zou dit volgens de initiatiefnemer ook niet uitgebreid moeten worden?
Het willens en wetens ronselen van minderjarigen voor het plegen van strafbare feiten ziet initiatiefnemer als een zeer ernstig feit. Een feit waarbij een zware straf hoort. In de praktijk wordt zelden het delict criminele uitbuiting ten laste gelegd, een delict waarop een hoge sanctie staat. Een delict waarbij bovendien in de praktijk het non-punishment beginsel kan worden toegepast, waardoor het mogelijk wordt om jongeren als slachtoffer in plaats van dader te beschouwen en te ondersteunen. Daarbij past wel de kanttekening dat wanneer jongeren zware criminele feiten plegen toepassing van het non-punishment beginsel niet opportuun is.
Met betrekking tot de effectiviteit van zwaar straffen verwijst initiatiefnemer naar de drie hoofddoelen van straffen. Het eerste doel betreft de specifieke preventie die er van uitgaat dat de veroordeelde reflecteert op zijn of haar gedrag, daar van leert en niet weer in herhaling valt. Het tweede doel, de generale preventie, gaat er van uit dat de strafdreiging een afschrikwekkende werking heeft die voorkomt dat mensen dat strafbare feit plegen. Het derde doel betreft genoegdoening en bescherming van de samenleving. Een beschouwing van de effectiviteit dan de eerste twee doelen is zeker interessant maar het gaat initiafnemer om het derde doel. De samenleving beschermen tegen gewetenloze criminele die minderjarigen uitbuiten en ronselen. Een zware straf verlengt de bescherming van minderjarigen en de samenleving in zijn algemeen.
De leden van de SP-fractie constateren dat de initiatiefnemer met dit voorstel een inhoudelijk voorschot neemt op de structurele ophoging van de 143 miljoen euro vanaf 2025 op de begroting voor de aanpak van jeugdcriminaliteit. Is het correct dat al deze voorstellen zich beperken binnen dit budget van 143 miljoen euro? Of zouden er volgens de initiatiefnemer nog additionele meeruitgaven nodig zijn? In hoeverre is deze 143 miljoen euro reeds door de regering ingevuld? Ten koste waarvan zou deze invulling in het initiatiefvoorstel dan gaan?
Initiafnemer verwijst voor de beantwoording van deze vragen naar de antwoorden die aan de leden van de D66-fractie zijn gegeven.
5. Vragen en opmerkingen vanuit de PvdA-fractie en reactie van de initiatiefnemer
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de initiatiefnota van het lid Verkuijlen over de aanwas van jongeren in de criminaliteit. Deze leden zijn het zeer eens met de initiatiefnemer dat voorkomen moet worden dat jongeren in de criminaliteit terecht komen. Zij delen ook de mening van de initiatiefnemers dat de opvoeding van jongeren thuis in het gezin, op school of op straat daarbij een belangrijke rol speelt. Zij zijn verheugd dat de initiatiefnemer niet alleen straffen als oplossing ziet om jeugdcriminaliteit te voorkomen, al zijn die onvermij delijk in het geval een jongere toch over de schreef gaat. Eén van deze leden werkt op dit moment aan een initiatiefnota waarin voorstellen zullen worden gedaan voor een effectievere manier van straffen van jongeren.
En wel in de zin dat die straffen voor zowel de samenleving als de jonge delinquent zelf meer nut zullen hebben, bijvoorbeeld ter voorkoming van recidive. Deze leden menen dat die in voorbereiding zijnde nota wellicht complementair kan zijn aan de nu voorliggende nota van het lidVerkuijlen. Dat neemt echter niet weg dat de aan het woord zijnde leden vragen over deze initiatiefnota hebben.
De leden van de PvdA-fractie lezen dat de initiatiefnemer bij de opvoed- kundige verantwoordelijkheid van ouders en anderen vooral uit gaat van
«corrigeren en begrenzen». Dat is een deel van het opvoeden, maar waar past in dit kader het meer positieve aspect van opvoeden, zoals het bijbrengen van kennis, het leren van wat wel en niet mag of «normaal» is? Door enkel uit te gaan van corrigeren en begrenzen groeien jongeren niet als zelfstandige verantwoordelijke burgers op, zo menen deze leden. Kan de initiatiefnemer daar nader op ingaan?
Initiatiefnemer dankt de leden van de PvdA-fractie voor hun positieve reactie en uitnodiging tot samenwerking. Initiatiefnemer is het zeer eens met de leden van de PvdA-fractie dat ouderschap veel meer omvat dan corrigeren en begrenzen. Aspecten zoals bijvoorbeeld liefde, geborgenheid, aandacht, structuur en veiligheid horen allemaal bij opvoeden en de relatie ouder kind. Juist om die reden legt de initiatiefnemer de nadruk op het belang van ouderparticipatie.
De leden van de PvdA-fractie lezen dat de initiatiefnemer voorstander is van een jeugdboa. Ook die wordt vooral bedoeld voor het «corrigeren, grenzen stellen en die bekrachtigen». Dat kan inderdaad een belangrijke taak voor een dergelijke boa zijn. Maar de initiatiefnemer ziet ook een rol voor deze boa’s weggelegd om in een vroeg stadium normafwijkend- en probleemgedrag te signaleren. Vergt dat in de fase waarin nog geen sprake is van expliciet crimineel gedrag, niet ook een opvoedkundige aanpak? Hoe kan een jeugdboa de kennis en vaardigheden krijgen om dergelijk gedrag te signaleren en is het corrigeren daarvan dan meteen de meest effectieve manier om daar iets tegen te doen?
Eerder is de initiatiefnemer bij de beantwoording van vergelijkbare vragen van de fracties van D66 en CDA al ingegaan op de rol en bevoegdheden van de jeugdboa. De nadruk ligt op het aangaan van de dialoog en elkaar leren kennen met als doel om crimineel gedrag te voorkomen. Daar worden jeugdboa’s ook specifiek voor opgeleid. Voor de invulling van «gezag» in termen van «preventie met gezag» ziet initiatiefnemer juist de mogelijkheid om niet alleen te kunnen begrenzen maar ook daadwerkelijk te kunnen bekrachtigen als toegevoegde waarde van de inzet van jeugdboa’s.
Hoe denkt de initiatiefnemer over een gespecialiseerde jongerenwerker zoals die eerder is voorgesteld?2. Kan hij daarbij ook zijn voorstel betrekken om meer gebruik te gaan maken van re-integratie officiers voor jonge (ex-) delinquenten?
Een interessante vraag van de leden van de PvdA-fractie waar initiatiefnemer graag op ingaat. Voorafgaand aan de vraag wie waarvoor ingezet moet worden hoort een goede uitvraag plaats te vinden. Initiatiefnemer ziet hierin een analogie met de jeugdzorg waarbij het onderscheid tussen opvoedkundige, educatieve en zorgvragen niet altijd vanzelfsprekend is. In de initiatiefnota is er van uitgegaan dat in eerste aanleg ouders die vragen met ondersteuning kunnen beantwoorden. Het is echter goed voorstelbaar dat in specifieke gevallen een gespecialiseerde jongerenwerker van toegevoegde waarde is. De jeugd re-integratie officier zoals in de nota voorgesteld zou daarentegen voor alle herintredende jongeren na detentie ingezet kunnen worden.
De leden van de PvdA-fractie zoeken naar mogelijkheden om ouders aan te kunnen spreken op hun taak om te voorkomen dat hun kinderen tot criminelen opgroeien. Echter niet alle ouders zullen daartoe voldoende in staat zijn bijvoorbeeld omdat ze zelf problemen hebben of om andere redenen niet in staat zijn hun kinderen goed op te voeden. De initiatief- nemer wijst in dit verband op ouders met een lichtverstandelijke handicap die geholpen moeten worden om naar vermogen te participeren in de opvoeding van hun kinderen. Ziet de initiatiefnemer ook andere ouders die onvoldoende in staat zijn invulling te geven aan hun opvoedende rol? Hoe moeten die ouders daarbij geholpen worden? De initiatiefnemer verwijst in dit verband naar het Britse Parenting contract. Kan hij nader ingaan op dit contract en in welke mate het heeft geholpen bij het voorkomen van jeugdcriminaliteit?
Gelukkig voedt het merendeel van de ouders met een LVB, net als ouders zonder LVB, hun kinderen zorgzaam en liefdevol op. Hier past echter bescheidenheid, het gaat initiatiefnemer er niet om enige kwalificatie over de opvoeding te geven. De insteek in de nota is om ouders bij crimineel gedrag van hun kinderen actief te laten participeren of daartoe uit te nodigen. In Nederland kennen wij overeenkomstige ondersteuning zowel in het vrijwillig kader als rechterlijke opgelegde maatregel. De toegevoegde waarde van het British Parenting contract ligt in de meer vanzelfsprekende verbinding met jeugdcriminaliteit en het voorkomen daarvan.
De leden van de PvdA-fractie hebben twijfels bij het met financiële prikkels proberen af te dwingen dat ouders meewerken aan het terug- dringen van crimineel gedrag van hun kinderen. Deze leden weten niet of een last onder dwangsom of uitbreiding van de civiele aansprakelijkheid van ouders effectief hierbij is. Kan de initiatiefnemer aangeven in welke mate ouders nu willens en wetens het criminele gedrag van hun kinderen op zijn beloop laten? Of welke situaties kent hij waarbij dit het geval was? Hoe denkt hij dat financiële prikkels daarbij helpen? Hoe kan worden gecontroleerd of ouders al dan niet hun verantwoordelijkheid in de opvoeding nemen?
Initiatiefnemer verwijst naar eerdere antwoorden hierover. Het gaat om ouders die ondanks herhaaldelijke uitnodiging om te participeren, zie het eerdergenoemde voorbeeld van een burgemeester die ouders tevergeefs uitnodigde om over de criminele ontwikkeling van hun kinderen te komen praten. De financiële prikkels zijn geen doel op zich maar een middel om dergelijke ouders te laten participeren in de aanpak van het gedrag van hun kinderen. Een middel waar, zoals in het antwoord aan de leden van de SP-fractie genoemd, prudent mee omgegaan moet worden.
De leden van de PvdA-fractie delen de mening dat jongeren uit een kansarm gezin extra kwetsbaar zijn voor criminele uitbuiting. Ook dat het
«slachtoffers [zijn] die in plaats van (alleen) repressie, juist extra bescherming nodig hebben» kunnen de aan het woord zijnde leden alleen maar voluit beamen. Het is deze leden echter niet duidelijk hoe de initiatiefnemer deze kwetsbare jongeren wil beschermen in plaats van
«corrigeren en begrenzen»? Deelt de initiatiefnemer de mening van deze leden dat ouders van een kansarm gezin juist niet geconfronteerd zoudenmoeten worden met lasten onder dwangsom maar juist hulp nodig hebben?
Ouders uit kansarme gezinnen willen, net als alle ouders, een mooie toekomst voor hun kinderen. Maar soms lukt het hen niet om daar invulling aan te geven. In de nota wordt het voorbeeld van een moeder genoemd die de politie vraagt om haar zoon aan te houden omdat zij hem niet meer aankan. Bij een dergelijke hulpvraag hoort een ondersteuningsaanbod en zeker geen last onder dwangsom of uitgebreide schuldaansprakelijkheid. Van het opleggen van financiële prikkels kan alleen sprake zijn wanneer zij na herhaaldelijke uitnodiging zou weigeren om een bijdrage te leveren aan het doorbreken van het criminele gedrag van hun kind. En ook in die gevallen moet bij kansarme gezinnen prudent met een dit instrument worden omgegaan. Het beschermen van jongeren uit kansarme gezinnen is complex samenstel van preventie maatschappelijke ondersteuning en repressie. Ouders en kinderen weerbaar en bewust maken is daar een preventief voorbeeld van en het opsporen en aanhouden van de uitbuitende ronselaars van minderjarigen in en wijk een repressief voorbeeld.
De leden van de PvdA-fractie delen de mening van de initiatiefnemer dat er voor jongeren met een lichtverstandelijke beperking specifieke Halt-interventies doorontwikkeld zouden moeten worden. Deelt de initiatiefnemer de mening dat Halt-interventies ook voor jongeren tot 23 jaar mogelijk moeten kunnen worden? Zoals deze leden al eerder opmerkten zijn ook zij voorstander van passende sancties die de kans op herhaling kleiner maken. Stelt de initiatiefnemer dit alleen voor jongeren met een lichtverstandelijke beperking voor of deelt hij de mening dat maatwerk in straffen voor alle criminele jongeren meer op zijn plaats is?
Initiatiefnemer verwijst voor de beantwoording van deze vraag naar het antwoord eerder hierop aan de leden van de SP-fractie.
6. Vragen en opmerkingen vanuit de GroenLinks-fractie en reactie van de initiatiefnemer
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisge- nomen van de initiatiefnota van het lid Verkuijlen over de aanwas van jongeren in de criminaliteit. Deze leden waarderen het zeer dat de initiatiefnemer en zijn ondersteuning voorstellen doen om jongeren voor een criminele carrière te behoeden. Deze leden onderschrijven de gedachte dat opvoeding, preventie en repressie cruciale factoren zijn in het wegnemen van de criminele voedingsbodem en dat de verleiding van het snelle criminele geld moet worden doorbroken. Het versterken van een goede en brede pedagogische basis en het versterken van de preventie worden ook door deze leden van harte onderschreven. Deze leden kunnen zich in beginsel wel iets voorstellen bij veel van de door de initiatiefnemer voorgestelde beslispunten, maar tegelijkertijd valt het deze leden op dat niet wordt ingegaan op de diepere oorzaak van de groeiende sociaaleconomische ongelijkheid in Nederland en het fundamentele probleem dat de Nederlandse jeugdzorg structureel versterkt moet worden om het hoofd te kunnen bieden aan de toenemende en complexere hulpvragen. Deze leden zijn zeer benieuwd naar de reflecties van de initiatiefnemer op de huidige staat van de Nederlandse jeugdzorg en wat nodig is om jeugdhulp en jeugdbescherming beter te equiperen.
Initiatiefnemer dankt de leden van de Groenlinks-fractie voor hun waarderende woorden en vragen. Sociaal maatschappelijke ongelijkheid kan een oorzaak zijn van crimineel gedrag maar is geen automatisme. Onderwijs, een betrokken sociale omgeving en liefdevolle ouders hebben laten zien dat kinderen die ongelijkheid kunnen doorbreken. Wel zijn jongeren in een dergelijke positie extra kwetsbaar voor de verleiding van het snelle criminele geld en de vergankelijke status die dat oplevert. Of er altijd in die gezinnen behoefte is aan jeugdzorg is de vraag. Bij de herziening van de jeugdzorg zal meer aandacht worden besteed aan triage aan de voorkant om te beoordelen of het om educatieve, opvoeding of andere problemen gaat. Maar indien jeugdzorg nodig is moet die ook geboden kunnen worden. En om die reden is initiatiefnemer voorstander van de hervorming van de jeugdzorg. Ook al ziet initiatiefnemer jeugdzorg minder vanzelfsprekend als oplossing voor jeugdcriminaliteit.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of wel zeker is dat de voorge- stelde vragen in principe geen additionele meeruitgaven vergen. Is onderzocht of, en zo ja hoe, gemeenten en Halt invulling kunnen geven aan de voorstellen van initiatiefnemer en welk budget daarvoor nodig is?
Initiatiefnemer heeft deze antwoorden reeds op vragen van leden van andere fracties gegeven. Uit de kabinetsreactie blijkt dat door HALT bij interventies specifiek rekening gehouden zal worden met jongeren met een LVB.
Tot slot stellen de leden van de GroenLinks-fractie het zeer op prijs dat de initiatiefnemer afzonderlijk stilstaat bij de problematiek van (licht)verstandelijk beperkte jongeren en de extra risico’s op uitbuiting. Deze leden begrijpen dat Halt zélf groot belang hecht aan het tijdig herkennen van licht verstandelijke beperkingen en nu al zich ervoor inzet om bij alle jongeren de SCIL (Screener voor intelligentie en licht verstandelijke beperking) af te nemen. Halt ziet kansen door geen onderscheid tussen 18- en 18+ meer te maken en de SCIL bij alle jongeren af te nemen. De kans op het herkennen van een jongere met een licht verstandelijke beperking wordt groter en het kan de weerbaarheid van jongeren en ouders aanzienlijk versterken. Wat vindt de initiatiefnemer van dit voorstel?
Initiatiefnemer heeft voorgesteld om een HALT pilot met jongvolwassenen met een LVB te houden. Blijkens de kabinetsreactie heeft de Minister aan de hand van de pilot «HALT voor jongvolwassenen» besloten om de leeftijd voor HALT niet te verhogen. »Uitgangspunt is dat jongvolwassenen in het algemeen meer verantwoordelijk gehouden mogen worden voor hun daden dan minderjarigen», aldus de kabinetsreactie. Ter voorbereiding van het opstellen van de initiatiefnota heeft de initiatiefnemer met verschillende experts en wetenschappers gesproken en daarbij kwam naar voren dat juist jongeren met een LVB die verantwoording minder goed kunnen dragen en behoefte hebben aan langere leerlijnen. Om die reden heeft initiatiefnemer voorgesteld om een pilot uit te voeren «HALT voor jongvolwassenen met een LVB». Vooralsnog komt die pilot er niet, maar dat laat onverlet dat initiatiefnemer vindt dat specifieke preventieve interventies voor jongeren met een LVB ontwikkeld zouden moeten worden. Zeker in het licht van de schatting dat 40% van de jongeren in de criminaliteit een LVB heeft.
7. Vragen en opmerkingen vanuit de BBB-fractie en reactie van de initiatiefnemer
Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van de initiatiefnota van de lid Verkuijlen over de aanpak van jeugdcriminaliteit. Dit lid heeft hierover nog een aantal vragen.
Allereerst merkt het lid van de BBB-fractie op dat de initiatiefnota bij aanvang negativiteit opwekt. Dit komt vooral door de titel. «Opvoeden die handel». Het gaat hier over probleemjongeren die vaker slachtoffer dan dader zijn. Dat het hier om jongeren gaat die ook dierbaren hebben, zoals een moeder, moeten wij niet vergeten. Dit lid vraagt daarom om deze oneerbiedige en kleinerende titel te veranderen, iets meer menselijkheid mag wel, zo stelt dit lid.
Initiatiefnemer dankt het lid van de BBB-fractie voor de vragen. Het is geenszins de intentie van de initiatiefnemer geweest om met de titel «Opvoeden die handel» denigrerend richting ouders of kinderen te zijn. In tegendeel, in de initiatiefnota wordt met waardering gesproken over ouders en geloof in jongeren die hun leven zelf inhoud geven. De titel is ingegeven door een quote van een kermisexploitant in Amsterdam. Die deed de uitspraak «opvoeden die handel» naar aanleiding van rellende jeugd op de kermis in Osdorp. Een emotionele uitspraak die de complexiteit van jeugdcriminaliteit plat sloeg. Ter informatie de alternatieve titel voor de initiatiefnota was «criminaliteit voorkom je aan de keukentafel».
Het lid van de BBB-fractie heeft een aantal vragen over de inhoud van de nota. In de nota wordt gesteld er jeugdboa’s moeten komen die achter jeugd aan moeten gaan met dure spullen, zoals kleding, om te vragen hoe zij dit betalen. Hoe ziet de initiatiefnemer dit in de uitvoering en handhaving?
Het beeld dat het lid van de BBB-fractie schetst herkend de initiatiefnemer. Jeugdboa’s gaan de dialoog aan met jongeren, kennen de jongeren en hun ouders. Zij gaan niet achter jongeren met dure spullen aan maar bevorderen dat ouders weten dat hun kinderen die hebben en of zij weten hoe ze daaraan zijn gekomen. Dit om ouders te laten participeren bij het doorbreken van normafwijkend en strafbaar gedrag.
Dit lid voorziet namelijk dat criminele jeugdigen deze jeugdboa’s niet met open armen zullen ontvangen en dat dit weerstand zal opwekken waardoor de politie (omwille van de geringe bevoegdheid van boa’s) vaak te pas moet komen in de ondersteuning van de jeugd- boa’s. Hoe ziet de initiatiefnemer dit gegeven? Kunnen we de politie niet de opdracht geven dit steekproefsgewijs uit te voeren of grootschalige acties op te zetten zoals bij alcoholcontroles?
Jeugdboa’s beschikken over voldoende bevoegdheden en werken vaak samen met de politie in koppels bestaande uit een agent en een jeugdboa. De initiatiefnota richt zich op de aanwas van jongeren in de criminaliteit, niet op de jongeren die al diep in de fuik zijn gezwommen en volharden in crimineel gedrag. Bij die groep past opsporing en vervolging door politie en OM. Grootschalige acties kunnen natuurlijk altijd maar sluiten kwa grootschaligheid minder aan bij het werk van jeugdagenten en jeugdboa’s die éen op éen met de jongeren werken in de wijken.
Het lid van de BBB-fractie merkt op dat in de nota wordt gesteld dat aansprakelijkheid voor ouders moet worden opgehoogd tot en met 17 jaar. Zijn boetes voor lichte verkeersovertredingen hiervan uitgezonderd? Als een 15 of 16-jarig kind zonder fietslicht fiets, dan kan het kind dit prima zelf betalen. Is het voornemen van de initiatiefnemer dit op 16 jaar te laten?
De schuldaansprakelijkheid is gericht op ouders wiens kinderen strafbare feiten plegen uit het wetboek van strafrecht. Bijkomend voordeel is dat de verhaalsmogelijkheid van gedupeerden, slachtoffers, hiermee wordt verruimd. Verkeersovertredingen vallen daar niet onder en initiatiefnemer is het eens met het lid van de BBB-fractie dat jongeren die bekeuringen heel goed zelf kunnen betalen.
De initiatiefnemer stelt voor om speciale jeugdprogramma’s in alle gemeentes uit te rollen. Dit zijn bijvoorbeeld professionele organisaties die met jongeren sporten en het gesprek aan gaan. Alle gemeentes in Nederland staat het nu al volledig vrij om hier aan deel te nemen. Wat is nu de precieze doel hiervan qua landelijke regelgeving zoals in de initiatief nota staat?
Initiatiefnemer verwijst in antwoord op deze vraag tevens naar de kabinetsreactie. Met een kwaliteitskader voor programma’s beoogt initiatiefnemer om gemeenten in staat te stellen om bewezen effectieve en toekomstbestendige interventies en programma’s te selecteren. Aan dit voorstel wordt inhoud gegeven door het Nederlands Jeugd Instituut in samenspraak met de wetenschap.
Verder merkt het lid van de BBB-fractie op dat door de initiatiefnemer wordt voorgesteld om sancties en-/of dwangsommen op te leggen aan ouders die niet willen meehelpen in het voorkomen of herhalen van crimineel gedrag bij hun kind. Heeft de initiatiefnemer enig idee wie dit gaat controleren, hoe diegene dit controleert en hoe hoog deze sancties of dwangsommen zullen worden? Dit gaat namelijk over de privésfeer.
Initiatiefnemer verwijst naar eerdere antwoorden over het opleggen van een dwangsom of schuldaansprakelijkheid. Die volgt pas nadat ouders weigeren na herhaaldelijk te zijn uitgenodigd om mee te helpen bij het voorkomen van crimineel gedrag van hun kinderen. Het opleggen van een dwangsom op gemeentelijk niveau is de bevoegdheid van een burgemeester. Die zal daarbij zorgdragen voor het bewaken van de privacy en de gewenste vervolgstappen.
https://www.rechtspraak.nl/Organisatie-en-contact/Organisatie/Rechtbanken/Rechtbank-Amsterdam/Over-de-rechtbank/buurtrechtervenserpolder↩︎
Trouw, 30 december 2022, Specialistisch jongerenwerker kan wapengebruik en geweld voorkomen (https://www.trouw.nl/opinie/specialistisch-jongerenwerker-kan-wapengebruik-en-geweld-voorkomen~b765c940/)↩︎