[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Nota van wijziging

Wijziging van de Wet hersteloperatie toeslagen houdende aanvullende maatregelen voor kinderen, ex-partners van gedupeerde aanvragers kinderopvangtoeslag, nabestaanden van overleden gedupeerde aanvragers kinderopvangtoeslag en overleden kinderen (Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen)

Nota van wijziging

Nummer: 2023D22138, datum: 2023-06-07, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36352-7).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 36352 -7 Wijziging van de Wet hersteloperatie toeslagen houdende aanvullende maatregelen voor kinderen, ex-partners van gedupeerde aanvragers kinderopvangtoeslag, nabestaanden van overleden gedupeerde aanvragers kinderopvangtoeslag en overleden kinderen (Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen).

Onderdeel van zaak 2023Z07738:

Onderdeel van zaak 2023Z09207:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2022-2023

36 352 Wijziging van de Wet hersteloperatie toeslagen houdende aanvullende maatregelen voor kinderen, ex-partners van gedupeerde aanvragers kinderopvangtoeslag, nabestaanden van overleden gedupeerde aanvragers kinderopvangtoeslag en overleden kinderen (Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen)

Nr. 7 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 7 juni 2023

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

Artikel I wordt als volgt gewijzigd:

A

In onderdeel A, onder 1, wordt aan het begin van de daarin opgenomen opsomming ingevoegd:

inspecteur: de inspecteur, bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

ontvanger: de ontvanger, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel i, van de Invorderingswet 1990;.

B

In onderdeel L wordt aan het voorgestelde artikel 2.14h, eerste lid, toegevoegd «, met dien verstande dat de compensatie nihil bedraagt indien een ex-partner eerder compensatie heeft ontvangen op grond van dit lid».

C

Aan onderdeel U wordt een subonderdeel toegevoegd, luidende:

3. In het tweede lid wordt na «artikel 2.7, tweede lid, eerste zin,» ingevoegd «en artikel 2.7, tweede lid, tweede zin, niet op diegene van toepassing is,». Voorts worden drie zinnen toegevoegd, luidende: Indien dit forfaitaire bedrag is verminderd tot nihil, is de peildatum de datum waarop aan de laatstbedoelde persoon voor het eerst een bedrag is uitbetaald op grond van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7. Indien aan degene, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, geen forfaitair bedrag is uitgekeerd vanwege de toepassing van artikel 2.7, tweede lid, eerste zin, en artikel 2.7, tweede lid, tweede zin, op diegene van toepassing is, is de peildatum de datum waarop het bedrag dat op grond daarvan is toegekend, is uitbetaald aan diegene. Indien het bedrag, bedoeld in de vorige zin, is verminderd tot nihil, is de peildatum de datum waarop aan diegene voor het eerst een bedrag is uitbetaald op grond van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7.

D

Na onderdeel SS wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

SSa

Artikel 6.8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het zevende lid wordt «of een werkgever» vervangen door «een werkgever» en wordt na «in het zesde lid» ingevoegd «, of een rechthebbende of een wettelijke vertegenwoordiger als bedoeld in het negende lid».

2. In het achtste lid wordt «of een werkgever» vervangen door «een werkgever» en wordt na «in het zesde lid» ingevoegd «, of een rechthebbende of een wettelijke vertegenwoordiger als bedoeld in het negende lid». Voorts wordt «onderscheidenlijk de werkgever» vervangen door «, de werkgever» en wordt toegevoegd «, onderscheidenlijk de rechthebbende of de wettelijke vertegenwoordiger, bedoeld in het negende lid».

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

9. Uitbetaling van een voorziening als bedoeld in artikel 2.9a of 2.9b of van een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2.14f vindt plaats op een daartoe door de rechthebbende bestemde bankrekening die op diens naam staat. Indien de rechthebbende minderjarig is, vindt de uitbetaling plaats op een bankrekening die daartoe is bestemd door diens wettelijke vertegenwoordiger en die op naam staat van de rechthebbende.

E

Onderdeel TT wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het tweede subonderdeel wordt toegevoegd «en wordt een zin toegevoegd, luidende: In afwijking van de eerste zin kan een kind, pleegkind of voormalig pleegkind, dan wel als hij minderjarig is, diens wettelijk vertegenwoordiger, verzoeken om uitstel van uitbetaling tot een jaar na dagtekening van de beschikking tot toekenning van een tegemoetkoming indien die beschikking na 31 december 2024 is bekendgemaakt».

2. Het derde subonderdeel komt te luiden:

3. In het zevende lid wordt na «artikel 2.15, tweede of derde lid,» ingevoegd «of artikel 2.15a, tweede of derde lid,» en wordt «Onze Minister van Financiën» vervangen door «Onze Minister».

3. In het vijfde subonderdeel wordt aan het voorgestelde artikel 6.9, negende lid, toegevoegd «, doch niet later dan een jaar na dagtekening van de beschikking tot toekenning van die compensatie».

F

Na onderdeel TT wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

TTa

Aan artikel 6.9 wordt een lid toegevoegd, luidende:

10. Uitbetaling van een voorziening als bedoeld in artikel 2.9a of 2.9b of van een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2.14f vindt plaats door de Belastingdienst/Toeslagen binnen zes weken nadat de beschikking tot toekenning van die voorziening, onderscheidenlijk die tegemoetkoming, is bekendgemaakt of op een later moment indien de rechthebbende daarom heeft verzocht, doch niet later dan een jaar na dagtekening van die beschikking.

G

Na onderdeel WW wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

WWa

Aan artikel 6.11 worden twee leden toegevoegd, luidende:

9. De inspecteur of ontvanger verstrekken desgevraagd aan de Belastingdienst/Toeslagen de gegevens en inlichtingen, die nodig zijn voor de uitvoering van deze wet, onder vermelding van het burgerservicenummer van degene op wie de gegevens of inlichtingen betrekking hebben.

10. Een gerechtsdeurwaarder die optreedt namens een schuldeiser met een opeisbare vordering van degene die in aanmerking komt voor toepassing van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7, of diens partner, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onderdelen b of c, kan de naam, de geboortedatum, de adresgegevens, het bedrag aan gerechtelijke schulden en het burgerservicenummer van de schuldenaar op wie de opeisbare vordering betrekking heeft en voor wie de afkoelingsperiode, bedoeld in artikel 2.20, meer dan zes maanden geleden aangevangen is, verstrekken aan de Belastingdienst/Toeslagen, om de Belastingdienst/Toeslagen in staat te stellen die schuldenaar te benaderen om voor de opeisbare vordering tot een oplossing te komen.

H

Aan onderdeel XX, onder 4, wordt een zin toegevoegd, luidende: Voorts wordt «artikel 2.15» vervangen door «de artikelen 2.15 en 2.15a».

I

Aan onderdeel YY, onder 2, wordt toegevoegd «en wordt «2.15 en 2.15a» vervangen door «2.15, 2.15a en 2.15b»».

J

In onderdeel ZZ wordt «De Belastingdienst/Toeslagen en Onze Minister» vervangen door «Onze Minister en de Belastingdienst/Toeslagen respectievelijk de inspecteur of de ontvanger».

TOELICHTING

I. Algemene toelichting

In deze nota van wijziging worden enkele inhoudelijke wijzigingen voorgesteld. Het gaat om de volgende wijzigingen.

Voorkomen dat een ex-partner 2 keer € 10.000 ontvangt

Op grond van de in het wetsvoorstel voorgesteld regeling voor ex-partners van een gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag bedraagt de forfaitaire compensatie voor een ex-partner van een gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag € 10.000. Het is mogelijk dat iemand in relatie tot meerdere aanvragers van een kinderopvangtoeslag kwalificeert als ex-partner. Zonder nadere regels zou deze persoon meerdere keren de compensatie van € 10.000 kunnen ontvangen. Dit is niet de bedoeling. Daarom wordt in de onderhavige nota van wijziging voorgesteld dit te voorkomen door te regelen dat men eenmaal in aanmerking kan komen voor het bedrag van € 10.000. Het erkennen van leed bij de ex-partner doen we een keer door middel van de compensatie van € 10.000. Indien er in relatie tot verschillende gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag schade is bij de ex-partner, wordt dit voor zover de schade meer bedraagt dan dit bedrag meegenomen in de berekening van de aanvullende compensatie voor de aanvullende werkelijke schade.

Peildatum 2e aanvrager wijzigen

Op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) komt niet alleen een aanvrager van een kinderopvangtoeslag in aanmerking voor kwijtschelding van bepaalde toeslagschulden en bedragen die samenhangen met die schulden, maar ook degene die partner is van die aanvrager op een in de Wht genoemde peildatum. Deze peildatum is ook van belang voor de kwalificatie als ex-partner. In de formulering van de peildatum is geen rekening gehouden met de situatie waarin er sprake is van een tweede aanvrager die een partner of ex-partner heeft en een bedrag ontvangt van € 10.000 omdat diegene geen partner meer is van de eerste aanvrager op het moment van toekenning van het forfaitaire bedrag van € 30.000 aan de eerste aanvrager. Daarom wordt voorgesteld deze omissie te herstellen.

Gegevensuitwisseling Belastingdienst/Toeslagen en inspecteur of ontvanger

Voor de uitvoering van de Wht is in voorkomende gevallen informatie benodigd die bij de inspecteur of de ontvanger voorhanden is. Het kabinet acht het onwenselijk om deze gegevens bij burgers zelf op te moeten vragen. Daarom wordt een grondslag voorgesteld voor gegevensuitwisseling tussen de Belastingdienst/Toeslagen en de inspecteur of de ontvanger.

Gegevensverstrekking door gerechtsdeurwaarders

Er wordt voorgesteld een grondslag op te nemen waardoor het mogelijk is dat gerechtsdeurwaarders informatie zoals het burgerservicenummer en informatie over de hoogte van de openstaande schulden van degenen die in aanmerking komen voor overneming en betaling privaatrechtelijke schulden verstrekken.

Gegevensuitwisseling inspecteur of ontvanger en Onze Minister

Er wordt voorgesteld om naast de grondslag voor gegevensuitwisseling tussen de Belastingdienst/Toeslagen en de inspecteur en de ontvanger ook een grondslag op te nemen voor de gegevensuitwisseling tussen de inspecteur of de ontvanger en Onze Minister ten behoeve van de uitvoering van de aanvullende compensatie voor de werkelijke schade van een ex-partner.

Uitbetaling en uitstel hiervan

In het wetsvoorstel ontbreekt op dit moment een bepaling met betrekking tot de wijze van uitbetaling en de mogelijkheid van uitstel van uitbetaling van een voorziening als bedoeld in artikel 2.9a of 2.9b Wht of een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2.14f Wht aan respectievelijk nabestaanden van een overleden aanvrager van kinderopvangtoeslag en nabestaanden van een overleden kind. Voorgesteld wordt deze omissie te herstellen. Voorgesteld wordt om te regelen dat deze nabestaanden kunnen verzoeken om uitstel van betaling tot maximaal een jaar na de dagtekening van de beschikking tot toekenning van de voorziening of de tegemoetkoming. Voor ex-partners is in het wetsvoorstel de mogelijkheid opgenomen om tot uitstel van betaling te verzoeken, maar daar is geen maximale termijn aan gekoppeld. Voor deze groep wordt voorgesteld dat uitstel eveneens te beperken tot een jaar na de dagtekening van de beschikking tot toekenning (van de compensatie). De termijn van een jaar is gekozen om nabestaanden en ex-partners voldoende tijd te geven voor het oplossen van eventuele schulden. De huidige praktijk wijst uit dat een jaar ruim voldoende is.

Daarnaast worden met deze nota van wijziging enkele technische omissies hersteld. Deze wijzigingen zijn toegelicht in de onderdeelsgewijze toelichting van deze nota van wijziging.

Uitvoeringstoetsen

De wijzigingen in deze nota van wijzing zijn beoordeeld met een quickscan1. De Belastingdienst/Toeslagen en de Belastingdienst hebben onvoldoende tijd gehad om een volledige uitvoeringstoets te doen op de voorgestelde wijzigingen uit de nota van wijziging. Gekozen is door middel van een quickscan toch de belangrijkste gevolgen en risico’s te duiden, zoals deze zijn geïdentificeerd door UHT.

II. Onderdeelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdeel L (artikel 2.14h van de Wet hersteloperatie toeslagen)

In het wetsvoorstel wordt compensatie voor ex-partners van een gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag voorgesteld. Het is mogelijk dat iemand in relatie tot meerdere aanvragers van kinderopvangtoeslag wordt gekwalificeerd als ex-partner. Met deze nota van wijziging wordt voorgesteld dat in dat geval deze persoon slechts eenmaal in aanmerking komt voor het bedrag van € 10.000. De relatie tot de verschillende aanvragers van een kinderopvangtoeslag en de daaruit voortvloeiende aanspraken op grond van de Wht worden naar aanleiding van de aanvraag voor de ex-partner-regeling zoveel mogelijk gelijktijdig behandeld. Het is mogelijk dat pas op een later moment kan worden vastgesteld dat de betreffende persoon kwalificeert als ex-partner van een bepaalde gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag. Dit is bijvoorbeeld het geval als die aanvrager van kinderopvangtoeslag na een aanvankelijke afwijzing bij de eerste toets alsnog bij de integrale beoordeling als gedupeerd wordt aangemerkt of als een aanvrager van kinderopvangtoeslag pas op een laat moment zijn aanvraag voor toepassing van een herstelmaatregel heeft ingediend. Omdat aan de toekenning van de compensatie in relatie tot die bepaalde gedupeerde aanvrager gevolgen zijn verbonden die samenhangen met die toekenning (aanspraken en aanvraag- en beslistermijnen) is het van belang dat dan wel een toekenning plaatsvindt. Voorgesteld wordt dat in dat geval € 0 wordt toegekend (een nihil-beschikking). De ex-partner kan dan op grond van die nihil-beschikking in aanmerking komen voor aanvullende compensatie van werkelijke schade in relatie tot die bepaalde gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag, terwijl dit op grond van de toekenning van de € 10.000 nog niet mogelijk was als de toekenning van de € 10.000 in relatie tot een andere gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag is afgegeven. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn omdat de beoordeling van de werkelijke schade van de ex-partner in relatie tot die tweede aanvrager van een kinderopvangtoeslag toen nog niet kon plaatsvinden, bijvoorbeeld omdat de gedupeerdheid van die tweede aanvrager op dat moment nog niet was vastgesteld. De voormalige partner kan dan immers ook nog niet als ex-partner van die tweede aanvrager zijn aangemerkt. Het is mogelijk dat een persoon die kwalificeert als ex-partner ook in aanmerking komt voor tegemoetkoming op grond van de kindregeling, omdat diens ouder of pleegouder een gedupeerde aanvrager van een kinderopvangtoeslag is. Voorgesteld wordt dat in die situatie diegene zowel voor compensatie op grond van de ex-partnerregeling als voor toekenning van tegemoetkoming op grond van de kind-regeling in aanmerking komt. Deze compensatie en tegemoetkoming worden dan niet met elkaar verrekend.

Artikel I, onderdeel U (artikel 3.1 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

Er wordt een aantal wijzigingen voorgesteld in artikel 3.1, tweede lid, Wht. In dat lid wordt een peildatum vastgesteld. Op grond van de Wht komt niet alleen een aanvrager van een kinderopvangtoeslag in aanmerking voor kwijtschelding van bepaalde toeslagschulden en bedragen die samenhangen met die schulden, maar ook degene die partner is van die aanvrager op een in de Wht genoemde peildatum. Deze peildatum is ook van belang voor de kwalificatie als ex-partner. Deze voorgestelde wijzigingen hangen samen met de situatie dat er sprake is van een aanvrager van kinderopvangtoeslag die gedurende een bepaalde periode een partner had en zij beiden in aanmerking komen voor toepassing van een herstelmaatregel. In die situatie ontvangt op grond van artikel 2.7, tweede lid, eerste zin, Wht uitsluitend degene ten aanzien van wie de Belastingdienst/Toeslagen het recht op het forfaitaire bedrag, bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, Wht, het eerst heeft vastgesteld, dit forfaitaire bedrag. Op grond van artikel 2.7, tweede lid, tweede zin, Wht wordt aan de ander (hierna: de tweede aanvrager) een bedrag van € 10.000 toegekend als diegene op het moment van het toekennen van het forfaitaire bedrag niet meer de partner is van degene aan wie het forfaitaire bedrag wordt toegekend.

De derde zin van artikel 3.1, tweede lid, Wht regelt de peildatum voor die tweede aanvrager. Voor de tweede aanvrager is de peildatum de datum waarop het forfaitaire bedrag is uitbetaald aan degene aan wie het forfaitaire bedrag op grond van artikel 2.7, tweede lid, eerste zin, Wht wel is uitbetaald. In die tekst is ten onrechte geen onderscheid gemaakt tussen de tweede aanvrager die in aanmerking komt voor compensatie op grond van artikel 2.7, tweede lid, tweede zin, Wht en de tweede aanvrager die niet daarvoor in aanmerking komt omdat diegene nog partner was van de eerste aanvrager op het moment dat het recht op het forfaitaire bedrag als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, Wht, werd toegekend. Dat wordt met de onderhavige voorgestelde wijziging hersteld. De derde zin van artikel 3.1, tweede lid, Wht heeft als gevolg van deze voorgestelde wijziging uitsluitend betrekking op de tweede aanvrager die niet in aanmerking komt voor compensatie op grond van artikel 2.7, tweede lid, tweede zin, Wht.

Daarnaast wordt voorgesteld om aan artikel 3.1, tweede lid, Wht drie zinnen toe te voegen. Het voorgestelde artikel 3.1, tweede lid, vierde zin, Wht ziet op de volgende situatie. Als het forfaitaire bedrag is verminderd tot nihil, zou het voor de tweede aanvrager die niet in aanmerking komt voor compensatie als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, tweede zin, Wht niet mogelijk zijn een peildatum vast te stellen. De voorgestelde toe te voegen zin ziet erop te regelen dat ook voor de tweede aanvrager die niet in aanmerking komt voor compensatie als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, tweede zin, Wht, net als voor de aanvrager van kinderopvangtoeslag aan wie het forfaitaire bedrag wel is toegekend, in die situatie wordt aangesloten bij de datum waarop aan de laatstbedoelde persoon voor het eerst een bedrag is uitbetaald op grond van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 Wht.

Het voorgestelde artikel 3.1, tweede lid, vijfde en zesde zin, Wht ziet erop de peildatum vast te stellen voor de tweede aanvrager op wie artikel 2.7, tweede lid, tweede zin, Wht wel van toepassing is. In dat geval is de peildatum de datum waarop het bedrag dat op grond van artikel 2.7, tweede lid, tweede zin, Wht is toegekend, is uitbetaald aan die tweede aanvrager. Indien het bedrag, bedoeld in de vorige zin, is verminderd tot nihil, is de peildatum de datum waarop aan diegene voor het eerst een bedrag is uitbetaald op grond van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 Wht.

Schematisch ziet dit er als volgt uit:

1e gedupeerde aanvrager kinderopvangtoeslag Betaaldatum forfaitair bedrag aan 1e aanvrager Datum waarop voor het eerst is uitbetaald aan 1e aanvrager ogv herstelmaatregel
2e gedupeerde aanvrager kinderopvangtoeslag die niet in aanmerking komt voor € 10.000 (2.7, tweede lid, tweede zin, Wht) Betaaldatum forfaitair bedrag aan 1e aanvrager Datum waarop voor het eerst is uitbetaald aan 1e aanvrager ogv herstelmaatregel
2e gedupeerde aanvrager kinderopvangtoeslag die wel in aanmerking komt voor € 10.000 (2.7, tweede lid, tweede zin, Wht) Betaaldatum bedrag ogv 2.7, tweede lid, tweede zin, Wht aan 2e aanvrager Datum waarop voor het eerst is uitbetaald aan 2e aanvrager ogv herstelmaatregel

Artikel I, onderdeel SSa (artikel 6.8 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

In het wetsvoorstel is per abuis de wijze van uitbetalen van een voorziening of een tegemoetkoming die is toegekend aan een nabestaande van een overleden aanvrager van kinderopvangtoeslag op grond van artikel 2.9a of 2.9b Wht respectievelijk aan een nabestaande van een overleden kind op grond van artikel 2.14f Wht niet opgenomen. Voorgesteld wordt dit alsnog te regelen. De uitbetaling aan deze twee groepen nabestaanden zal plaatsvinden op een daartoe door de nabestaande bestemde bankrekening. Indien de nabestaande een minderjarige is, zal de uitbetaling van de voorziening of de tegemoetkoming plaatsvinden op een daartoe door de wettelijke vertegenwoordiger bestemde bankrekening die op naam moet staan van de minderjarige nabestaande. Naar aanleiding daarvan wordt voorgesteld ook artikel 6.8, achtste lid, Wht aan te passen. Dat lid voorziet in een regeling voor de situatie dat niet binnen een redelijke termijn een rekeningnummer is doorgegeven dat is bestemd voor de uitbetaling. Ook de nabestaanden en de wettelijke vertegenwoordigers van de minderjarige nabestaanden worden hieraan toegevoegd.

Deze tekst wordt opgenomen in een nieuw onderdeel SSa en niet in onderdeel SS vanwege mogelijk latere inwerkingtreding van onderdeel SSa.

Artikel I, onderdelen TT en TTa (artikel 6.9 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

In het wetsvoorstel is per abuis de mogelijkheid tot uitstel van uitbetaling van een voorziening of een tegemoetkoming die is toegekend aan respectievelijk een nabestaande van een overleden aanvrager van kinderopvangtoeslag en aan een nabestaande van een overleden kind niet opgenomen. Daarnaast is per abuis geen einddatum opgenomen voor de mogelijkheid tot uitstel van uitbetaling van de compensatie van € 10.000 voor een ex-partner van een gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag, bedoeld in artikel 2.14h Wht. Voorgesteld wordt dit alsnog te regelen.

Het voorgestelde artikel 6.9, tiende lid, Wht ziet op de uitbetalingstermijn voor zowel de voorziening die op grond van artikel 2.9a of 2.9b Wht is toegekend aan een nabestaande van een overleden aanvrager van kinderopvangtoeslag als de tegemoetkoming die op grond van artikel 2.14f Wht is toegekend aan een nabestaande van een overleden kind. Het uitgangspunt is dat de betaling conform artikel 4:87 Awb plaatsvindt binnen zes weken na bekendmaking van de beschikking. Op grond van het voorgestelde tiende lid kan betaling plaatsvinden op een later moment naar aanleiding van een verzoek van de nabestaande daartoe. De betaling kan op verzoek van de nabestaande tot maximaal een jaar na dagtekening van de beschikking worden uitgesteld.

Op grond van het voorgestelde artikel 6.9, negende lid, Wht geldt ook voor ex-partners dat de betaling van de compensatie, bedoeld in artikel 2.14h, eerste lid, Wht, op verzoek van de ex-partner tot maximaal een jaar na dagtekening van de beschikking kan worden uitgesteld.

Verder geldt in de huidige kindregeling op grond van artikel 6.9, vijfde lid, Wht dat de einddatum voor uitstel van betaling is vastgesteld op 31 december 2025. Om dit gelijk te trekken met de overige regelingen wordt voorgesteld dat, wanneer de beschikking een dagtekening heeft van na 31 december 2024, deze betaling kan worden uitgesteld tot een jaar na de dagtekening van die beschikking.

De tekst met betrekking tot nabestaanden wordt opgenomen in een nieuw onderdeel TTa en niet in onderdeel TT vanwege mogelijk latere inwerkingtreding van onderdeel TTa.

Artikel I, onderdeel WWa (artikel 6.11 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

Gegevens zoals de aangifte inkomstenbelasting en onderliggende stukken bij de aangifte, bijvoorbeeld de winst- en verliesrekening, kunnen van belang zijn voor de uitvoering van de hersteloperatie toeslagen, zoals bij het bepalen van de hoogte van de werkelijke schade door de Belastingdienst/Toeslagen. Het kabinet acht het onwenselijk om deze gegevens bij burgers zelf op te moeten vragen, wanneer deze reeds voorhanden zijn bij de Belastingdienst. Het voorgestelde artikel 6.11, negende lid, Wht voorziet in een grondslag voor de Belastingdienst/Toeslagen om, onder vermelding van het burgerservicenummer van degene die het betreft, de benodigde gegevens op te vragen bij de Belastingdienst en voor de Belastingdienst in een grondslag om deze gegevens desgevraagd aan de Belastingdienst/Toeslagen te verstrekken.

Met het voorgestelde artikel 6.11, tiende lid, Wht wordt de gerechtsdeurwaarder in staat gesteld om de benodigde persoonsgegevens van een schuldenaar op wie een opeisbare vordering betrekking heeft, waaronder het burgerservicenummer en informatie over de hoogte van de openstaande schulden, te verstrekken aan de Belastingdienst/Toeslagen. De gegevens zijn nodig zodat de Belastingdienst/Toeslagen degene die in aanmerking komt voor toepassing van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7, of diens partner, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onderdelen b of c, kan benaderen om voor de opeisbare vorderingen tot een oplossing te komen. Mede aan de hand van de beschikbare gegevens ten aanzien van de afkoelingsperiode, bedoeld in artikel 2.20 Wht, zal worden bepaald welke gedupeerde aanvragers of partners de hoogste prioriteit hebben bij het uitzetten van acties om gebruik van de privaatrechtelijke schuldenregeling, bedoeld in artikel 4.1 Wht, te bewerkstelligen.

Alle gerechtsdeurwaarders met openstaande vorderingen van gedupeerde ouders ontvangen op basis van een overeenkomst tussen de Belastingdienst/Toeslagen en Stichting Netwerk Gerechtsdeurwaarders de moratoriumdatums, om toepassing te kunnen geven aan artikel 2.20 Wht. Elke gerechtsdeurwaarder weet dus dat het moratorium geldt voor een specifieke ouder, en kan op basis daarvan vaststellen dat de in het voorgestelde tiende lid genoemde periode van meer dan zes maanden verstreken is en dus dat toepassing aan dit nieuwe artikellid gegeven kan worden.

Deze gegevensuitwisseling is nodig omdat zonder deze gegevens niet vast te stellen is welke gedupeerde ouders daadwerkelijk vorderingen open hebben staan, die niet ingediend zijn bij SBN. De Belastingdienst/Toeslagen heeft wel zicht op de ouders die zich niet gemeld hebben, maar niet-gebruik bestrijden is alleen relevant bij de ouders voor wie gebruik van de regeling zin heeft. De gerechtsdeurwaarder weet welke ouders er openstaande vorderingen hebben die niet door SBN afbetaald zijn. De proportionaliteit is geborgd door ouders eerst in staat te stellen zich zelfstandig te melden bij SBN, en slechts wanneer dit niet gebeurt kan de gerechtsdeurwaarder na de genoemde periode de gegevens verstrekken. Daarnaast worden de gegevens alleen gebruikt om de betreffende doelgroep te benaderen. Er worden geen besluiten genomen op basis van deze gegevens. Ook kan de ouder in elke fase van het contact aangeven dat verdere ondersteuning niet gewenst is.

Artikel I, onderdeel XX en onderdeel YY (artikel 6.12 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

In de in artikel I, onderdelen XX en YY, van het wetsvoorstel voorgestelde wijziging van artikel 6.12, vierde lid, Wht zijn abusievelijk de artikelen 2.15a en 2.15b Wht niet vermeld. Door het alsnog opnemen van een verwijzing naar deze artikelen wordt duidelijk gemaakt dat de gegevensverstrekking door Belastingdienst/Toeslagen ook betrekking heeft op de uitvoering van brede ondersteuning in het buitenland aan de ex-partner van een gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag en aan een partner of een kind van een overleden aanvrager van kinderopvangtoeslag.

Artikel I, Onderdeel ZZ (artikel 6.12 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

In het in artikel I, onderdeel ZZ, van het wetsvoorstel voorgestelde artikel 6.12, negentiende lid, Wht is abusievelijk geen grondslag opgenomen voor de gegevensuitwisseling tussen de inspecteur of de ontvanger en de Minister van Financiën. Voorgesteld wordt deze grondslag alsnog op te nemen met het oog op de benodigde gegevensuitwisseling voor de uitvoering van de aanvullende compensatie voor de werkelijke schade door de Minister van Financiën. Zo kan de Minister van Financiën onder vermelding van het burgerservicenummer van de betreffende ex-partner informatie bij de inspecteur of de ontvanger opvragen, zoals de aangifte inkomstenbelasting en onderliggende stukken bij de aangifte, bijvoorbeeld de winst- en verliesrekening.

Deze nota van wijziging wordt mede ondertekend namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

De Staatssecretaris van Financiën,
A. de Vries


  1. Tevens ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.↩︎