Verslag van een schriftelijk overleg over het rapport Waterbeschikbaarheid voor de bereiding van drinkwater tot 2030 - knelpunten en oplossingsrichtingen (Kamerstuk 27625-622)
Waterbeleid
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2023D23031, datum: 2023-06-06, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-27625-629).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: T.C. (Tjeerd) de Groot, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat (Ooit D66 kamerlid)
- Mede ondertekenaar: M. Meedendorp, adjunct-griffier
- Beslisnota bij Kamerbrief inzake verslag van een schriftelijk overleg over het rapport Waterbeschikbaarheid voor de bereiding van drinkwater tot 2030 - knelpunten en oplossingsrichtingen (Kamerstuk 27625-622)
- Aanbiedingsbrief
Onderdeel van kamerstukdossier 27625 -629 Waterbeleid.
Onderdeel van zaak 2023Z09603:
- Indiener: M.G.J. Harbers, minister van Infrastructuur en Waterstaat
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2023-06-07 10:00: Water (Commissiedebat), vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2023-06-07 15:50: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2023-06-14 14:00: Procedurevergadering Infrastructuur en Waterstaat (Procedurevergadering), vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2023-09-07 13:45: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2022-2023 |
27 625 Waterbeleid
Nr. 629 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld op 6 juni 2023
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat over de brief van 3 april 2023 inzake het Rapport Waterbeschikbaarheid voor de bereiding van drinkwater tot 2030 – knelpunten en oplossingsrichtingen (Kamerstuk 27 625, nr. 622)
De vragen en opmerkingen zijn op 21 april 2023 aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat voorgelegd. Bij brief van 31 mei 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie,
Tjeerd de Groot
De adjunct-griffier van de commissie,
Meedendorp
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Inleiding | 2 |
VVD-fractie | 2 |
D66-fractie | 3 |
PVV-fractie | 5 |
GroenLinks-fractie | 5 |
PvdD-fractie | 7 |
ChristenUnie-fractie | 8 |
BBB-fractie | 9 |
Inleiding
De leden van de VVD-fractie danken de Minister voor het toezenden van het rapport Waterbeschikbaarheid voor de bereiding van drinkwater tot 2030 – knelpunten en oplossingsrichtingen (hierna: rapport Waterbeschikbaarheid). Deze leden hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben met verontrusting kennisgenomen van het rapport Waterbeschikbaarheid. Het rapport laat zien dat er enorme uitdagingen zijn om ervoor te zorgen dat er in 2030 nog voldoende drinkwater beschikbaar is. Het is een alarmerend rapport en deze leden zijn van mening dat waterkwaliteit en -kwantiteit een prominenter thema van de Minister zou moeten zijn.
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de betreffende beleidsbrieven en willen de Minister nog enkele vragen voorleggen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het onderzoek en de brief van de Minister. Deze leden hebben enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van het rapport Waterbeschikbaarheid van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en onderschrijven de zorgen over drinkwaterbeschikbaarheid (en waterbeschikbaarheid in het algemeen) in de komende jaren. Deze leden hebben enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het rapport Waterbeschikbaarheid voor de bereiding van drinkwater tot 2030 – knelpunten en oplossingsrichtingen en hebben hierover nog enkele vragen.
Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van de brief van de Minister betreffende het Rapport Waterbeschikbaarheid voor de bereiding van drinkwater tot 2030. Dit lid heeft nog wel een aantal vragen.
VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie constateren dat de drinkwatersector voor diverse uitdagingen staat en het tijdig aanwijzen, beschikbaar maken en beschermen van nieuwe (drink)waterbronnen noodzakelijk is om deze uitdagingen aan te kunnen. Deze leden vragen zich af hoe de Minister drinkwaterbedrijven de ruimte gaat bieden om deze bronnen ook daadwerkelijk te benutten en hoe hij provincies hierin zal ondersteunen.
De leden van de VVD-fractie stellen vast dat drinkwaterbedrijven meer ruimte nodig hebben als het gaat om vergunningverlening voor waterwinning. Deze leden zijn benieuwd op welke manier de Minister kan helpen om hierin een versnelling tot stand te brengen.
De leden van de VVD-fractie concluderen dat drinkwaterbedrijven momenteel te maken hebben met lange en complexe procedures voor het realiseren van nieuwe winningcapaciteit. Deze leden vragen zich af welke acties de Minister op korte termijn voor ogen heeft om deze procedures te versnellen.
De leden van de VVD-fractie stellen vast dat een extra gezamenlijke inspanning nodig is vanuit drinkwaterbedrijven, de provincies, het Rijk, de waterschappen en andere belanghebbenden om aan de stijgende drinkwatervraag in 2030 te kunnen voldoen. Deze leden vragen zich af hoe zich dit verhoudt tot het Actieplan Leveringszekerheid. Ook zijn deze leden benieuwd naar de middelen en mogelijkheden vanuit de Minister voor een effectieve en goede uitvoering van het Actieplan Leveringszekerheid. Deze leden vragen zich ook af hoe de Minister gaat sturen op de uitvoerbaarheid van dit Actieplan Leveringszekerheid en welke rol hij hierin voor zichzelf ziet. Verder zijn deze leden benieuwd of en op welke wijze de Minister dit Actieplan Leveringszekerheid gaat verankeren in het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG).
De leden van de VVD-fractie constateren dat er een grote opgave ligt om de kwaliteit van oppervlakte- en grondwater, ten behoeve van de bereiding van drinkwater, te verbeteren richting 2027 om aan de doelen uit de Kaderrichtlijn Water (KRW) te voldoen. Deze leden vragen zich af of de Minister verwacht extra maatregelen te moeten treffen, bovenop de reeds bestaande maatregelen, teneinde de KRW-doelen in 2027 te halen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat schoner grond- en oppervlaktewater en schonere drinkwaterbronnen ervoor zorgen dat er minder zuiveringsinspanning nodig is om drinkwater te maken. Deze leden vragen zich af op welke manier de Minister – samen met omgevingsdiensten en waterschappen – lozingsvergunningen gaat aanpassen om de waterkwaliteit te verbeteren.
De leden van de VVD-fractie lezen in de aansluitende brief van de Minister op het rapport dat drinkwaterbelang daar waar nodig en onder strikte voorwaarden prioriteit moet krijgen. Deze leden zijn benieuwd naar hoe de Minister gaat waarborgen dat deze prioriteit voor drinkwater in de praktijk naar voren komt en vragen de Minister of hij verwacht te moeten bijsturen als de prioriteit lager uitvalt dan het streven is.
D66-fractie
De leden van de D66-fractie lezen dat er vele knelpunten zijn die een bedreiging vormen voor de waterbeschikbaarheid. Als eerste is dat de waterkwaliteit. Hoe viezer de drinkwaterbron, hoe groter het risico dat er geen water kan worden gewonnen of hoe hoger de kosten. Hoe rijmt de Minister de analyse van het RIVM dat in 2030 100 miljoen m³ meer drinkwater moet worden gemaakt, terwijl 99% van het water niet voldoet aan de normen van de KRW? Welke stoffen vervuilen drinkwaterbronnen het meest en wat is de bron van die stoffen? Hoeveel extra kosten zullen de drinkwaterbedrijven in 2030 hebben als gevolg van het schoonmaken van vervuild water? Hoeveel m³ water wordt er nu onttrokken door grondwaterputten die uit een drinkwaterbron onttrekken?
De leden van de D66-fractie merken op dat er meerdere moties zijn aangenomen om de waterkwaliteit in het algemeen, en specifiek bij (drink)waterbronnen, te verbeteren en waterbeschikbaarheid te vergroten. Zij vragen hoe het staat met de uitvoering van de volgende moties:
– Motie over het gebruik van bestrijdingsmiddelen in grondwaterbeschermingsgebieden stoppen (Kamerstuk 27 858, nr. 587);
– Motie over het verminderen van laagwaardig gebruik van drinkwater nadrukkelijk betrekken bij de verdere uitwerking van het industriebeleid (Kamerstuk 36 200 XII, nr. 27);
– Motie over de bestaande doelen voor het verminderen van verontreiniging van drinkwaterbronnen meenemen in het NPLG (Kamerstuk 34 682, nr. 117).
De leden van de D66-fractie merken op dat de beschikbaarheid van lokale vergunningen voor grondwaterbedrijven een knelpunt lijkt te zijn en het feit dat deze vergunningen niet altijd volledig benut mogen worden in verband met de convenanten die natuur en het watersysteem waarborgen. Hoe kijkt de Minister naar de beperkte beschikbare vergunningsruimte? Is de Minister het met de leden van de D66-fractie eens dat drinkwaterwinning niet ten koste zou moeten gaan van natuur en dat intensivering van de drinkwaterwinning daarom zou moeten plaatsvinden bij bronnen waar dat geen negatieve effecten op de natuur heeft? Hoeveel bronnen zijn dat? De leden van de D66-fractie lezen in de brief van de Minister dat, om de extra winningscapaciteit te realiseren, een Actieplan Leveringszekerheid wordt opgesteld. Hoe zal dit Actieplan Leveringszekerheid de convenanten in acht nemen? Deze leden lezen ook dat dit Actieplan Leveringszekerheid is opgesteld om de levering van drinkwater in de periode tussen 2023 tot 2030 te waarborgen. Hoe gaat de Minister de levering van drinkwater ook voor na 2030 waarborgen?
De leden van de D66-fractie lezen met interesse dat er veel aandacht wordt besteed aan de mogelijke toepassing van ontzilting. Ook lezen deze leden in de brief van de Minister dat dit op de korte termijn geen significante bijdrage zal leveren. Hoe ziet de Minister dit voor op de lange termijn? Denkt de Minister dat er na 2030 wel gebruik kan worden gemaakt van ontzilting in Nederland? Zo ja, wat is de extra energievraag van ontzilting en waar verwacht de Minister de nodige, duurzame energie hiervoor vandaan te halen? En wat zou inzet op ontzilting betekenen voor de kosten van drinkwater?
De leden van D66-fractie merken op dat zowel in de brief als in het rapport weinig aandacht wordt besteed aan waterbesparing. Waterbesparing zou de prioriteit moeten zijn wanneer er wordt gekeken naar mogelijke oplossingen voor de waterbeschikbaarheid. Als eerste moet worden gekeken naar waterbesparing in de industrie (zie ook Kamerstuk 36 200 XII, nr. 27), waar de watervraag flink is toegenomen. Kan de Minister met zekerheid stellen dat nieuwe industriële bedrijven een alternatief moeten gaan zoeken voor proceswater en dat hier geen drinkwater meer voor zal kunnen worden gebruikt? Kan de Minister daarbij toezeggen dat grondwaterputten door bedrijven vergunningsplichtig worden, zodat niet via die weg alsnog schaars (drink)water wordt gebruikt? Is de Minister het met de leden van de D66-fractie eens dat beprijzing een goede besparingsprikkel is en dat daarom de Belasting op leidingwater herzien moet worden zodat ook boven de 300 m3 per jaar belasting wordt betaald? Wat doet de Minister al om in de gebouwde omgeving water te besparen, op te slaan en te recyclen? Is de Minister voornemens om samen met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening te kijken naar aanpassingen in het Bouwbesluit, om zo die wateropslag en waterrecycling in de gebouwde omgeving mogelijk te maken? En hoe ver is de Minister met normen voor grijswatersystemen in woningen, zodat het toilet niet langer doorgespoeld hoeft te worden met drinkwater? Heeft de Minister kennisgenomen van de prijswinnende innovatie Hydraloop en ziet hij potentie voor grootschalige inzet van dit soort innovaties voor waterbesparing?
De leden van de D66-fractie geven tot slot mee dat het twee voor twaalf is wat betreft waterkwaliteit en waterkwantiteit in Nederland en roepen de Minister op om hier een zichtbaar thema van te maken. Zij kijken dan ook uit naar de waterbewustzijnscampagne die de Minister zal starten (Kamerstuk 27 625, nr. 606).
PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie constateren dat drinkwaterbedrijven tegen problemen met vergunningen en/of afspraken ten aanzien natuurherstel aan lopen. Vitens heeft aangegeven dat er in 2030 extra productiecapaciteit nodig is om een drinkwatertekort te voorkomen en dat zij hiervoor meer vergunningen en waterwinlocaties nodig hebben. Deze leden vragen aan de Minister hoe hij daar zorg voor gaat dragen.
De leden van de PVV-fractie constateren dat de Minister wil dat Nederlanders 20% minder drinkwater per dag gaan gebruiken. Deze leden vragen op welke manier de Minister dit wil gaan bereiken en of het verhogen van de prijs en/of belasting van drinkwater tot de mogelijkheden behoort.
De leden van de PVV-fractie merken op dat het IJsselmeer een mega zoetwaterbuffer is. Deze leden zijn dan ook verheugd dat er een onderzoek gaande is naar de mogelijkheden om meer drinkwater te winnen en hoe het IJsselmeer daar nog beter aan kan bijdragen. Daarom vragen deze leden hoe het staat met dat onderzoek en wanneer de resultaten daarvan verwacht worden.
De leden van de PVV-fractie zijn benieuwd naar hoe het staat met de vervuiling uit andere landen in onze rivieren. Deze leden willen weten of er sprake is van een toename of een afname van de vervuilingsgraad en of andere landen dus voldoende hun best doen om de vervuiling tegen te gaan.
GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie concluderen in de eerste plaats dat Nederland voor hele grote uitdagingen staat om ook op de middellange termijn voldoende drinkwater te produceren om aan de vraag te voldoen. De aanwijzingen uit eerdere onderzoeken en de noodkreten van de waterleidingbedrijven zijn hiermee bevestigd. Er is nu beter inzicht in de beschikbaarheid van water, en het winningspotentieel. Maar wellicht ligt daar niet de oorzaak en is dat dus niet de oplossing van het probleem. De noodzaak om in te grijpen wordt wel alsmaar groter. Wat deze leden betreft moet dit op meerdere niveaus gevolgen hebben. In de eerste plaats de manier waarop er met drinkwater en drinkbaar water om wordt gegaan en in de tweede plaats hoe er in het algemeen met water wordt omgegaan in Nederland.
Wat de leden van de GroenLinks-fractie betreft moet er goed worden gekeken naar hoe het verspillen van drinkwater en drinkbaar water kan worden voorkomen. Kan de Minister voor de Kamer samenvatten hoeveel en waar drinkwater of drinkbaar water wordt verbruikt voor toepassingen anders dan om te drinken of voor huishoudens om te koken? Deze leden denken dan aan ander huishoudelijk gebruik, industrieel gebruik van de voedselindustrie, waarbij het water uiteindelijk wel wordt gebruikt voor menselijke consumptie, ander industrieel gebruik, als koelwater, spoelwater, beregening, land- en tuinbouw, etc. En kan de Minister daarbij dan aangeven of er technisch gezien alternatieven zijn voor het gebruik van drinkwater, en of die ook praktisch zijn? En kan de Minister aangeven hoeveel deze verbruikers betalen voor het water? Met beter inzicht komen we wellicht tot een betere en eerlijkere verdeling van het drinkwater en tot een afname van de vraag. En is er een instrumentarium (denkbaar) waarmee grootverbruikers van drinkwater en drinkbaar water voor andere doelen dan consumptie kunnen worden overgehaald of gedwongen om hun verbruik te beperken of te beëindigen?
Verder zijn de leden van de GroenLinks-fractie van mening dat Nederland veel meer water moet bergen en laten infiltreren in de bodem, om zo vast te houden voor droge periodes. Dat voorkomt droogte in de zomer, bodemdaling, verlies van natuur, schade aan huizen en infrastructuur, en het biedt buffers voor de bereiding van drinkwater. Gelukkig wordt dit inmiddels breed erkend en gesteund. Helaas heeft dat nog tot onvoldoende nieuw beleid geleid. Het is natuurlijk ook een flinke stap en een forse cultuurverandering. Dit vereist ook een andere omgang met hoe we het land gebruiken en bots daarbij regelmatig op andere belangen. De uitgangspunten van Water en bodem sturend moeten overal nog worden omgezet en de weg naar een geheel ander gebruik van het land (en water) in Nederland is lang. Maar is de Minister het met de leden van de GroenLinks-fractie eens, dat dit RIVM-rapport vraagt om extra inspanningen om zoet water voor Nederland te behouden? Het Deltaplan Zoetwater vraagt bijvoorbeeld om zoetwater voorrang te geven bij ruimtelijke inrichting. Gebeurt dat ook? En wordt het belang van zoetwaterbehoud en -berging ook overal voorrang gegeven als dat kan betekenen dat we soms schade moeten accepteren, zoals het Deltaplan voorschrijft? Wie ziet hierop toe? En hoe worden deze principes toegepast in gebieden waar geen nieuwe ruimtelijke plannen worden gemaakt en voorlopig alles blijft zoals het al decennia of eeuwen is?
De leden van de GroenLinks-fractie vinden het belangrijk om erop te wijzen dat de inspanningen die voor het behoud van voldoende water moeten worden geleverd, veel verder gaan dan het volumen en het beperken van het verlies aan water. We hebben vooral ook behoefte aan schoon water. Water dat niet wordt vervuild, hoeft ook niet te worden gezuiverd. Kan de Minister aangeven hoe het met onze drinkwaterknelpunten zou staan, als Nederland overal aan de normen van de KRW zou voldoen? Kan de Minister ingaan op de relatie tussen water, schoon water en drinkwater, waar het grootste knelpunt zit en waar wat hem betreft de oplossing gezocht moet worden?
Tenslotte hebben de leden van de GroenLinks-fractie gekeken naar de passages in de brief over waterontzilting. Nederland heeft gedurende het jaar een fors regenoverschot en we zijn een delta waar meerdere grote rivieren het water uit half Europa aanvoeren. Er is amper een land in de wereld dat over zoveel water zou kunnen beschikken als Nederland. Het probleem is vooral management: hoe houden we voldoende water en voldoende schoon water voor ons verbruik? Dat zit hem in het verbruik, in niet vervuilen en in behouden. Om nu enorme hoeveelheden energie te gaan verbruiken zodat we geen regels en beperkingen aan het gebruik hoeven te stellen, zodat we niet slimmer om hoeven te gaan met wat we hebben, is wat deze leden betreft echt de verkeerde route. Er zijn talloze stappen die we kunnen en moeten zetten voordat we beginnen aan technieken die in woestijnlanden zijn ontwikkeld. Zolang er mais wordt geteeld op zandgrond en datacenters worden gekoeld met drinkwater, is er wat deze leden betreft geen noodzaak voor ontziltingsinstallaties.
Partij voor de Dieren-fractie
De problematiek die het RIVM schetst kan wat de Partij voor de Dieren-fractie niet snel genoeg worden aangepakt. Hiervoor zal een integrale visie nodig zijn op water(beschikbaarheid), natuur en milieu. De oproep om het watersysteem klimaatrobuuster te maken onderschrijven deze leden dan ook van harte. Zij voegen hier nog wel aan toe: maak het systeem ook vooral natuurinclusief. In het rapport komen de risico’s van vervuiling voor water indringend naar voren, maar deze leden willen ook de risico’s voor natuur, milieu en volksgezondheid benadrukken. Deze leden zijn dan ook van mening dat we snel aan de slag moeten gaan met het aanpakken van watervervuiling door Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS), gif vanuit de industrie en de landbouw, mest en andere vervuilingsbronnen.
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren lezen dat het RIVM aangeeft dat er knelpunten zijn doordat het te winnen water (tijdelijk) van onvoldoende kwaliteit is. Deze problematiek heeft zich de afgelopen jaren meerdere keren voorgedaan en is wat deze leden betreft enorm zorgwekkend. Deze leden vragen de Minister of het klopt dat het hierbij vaak gaat om overschrijdingen van chemische vervuiling door de industrie, en dat de industrie daarbij ook de lozingsvergunning overtreedt? Kan de Minister hierop reageren? Daarnaast lezen deze leden dat als het beschikbare water voor de drinkwatervoorbereiding van mindere kwaliteit is, dat dit een grotere zuiveringsinspanning vergt zoals bijvoorbeeld de inzet van omgekeerde osmose. De noodzaak van het moeten inzetten op steeds zwaardere zuiveringsmiddelen, waarbij grotere productieverliezen geleden worden (en dus meer water nodig is), is zorgwekkend. De noodzaak hiervoor is logisch: het water is steeds verder vervuild aan het raken. Daarom vragen deze leden waarom de Minister niet inzet op water écht schoonhouden? Dat zou inhouden: stop met lozingen op oppervlaktewater en treed hard op tegen overtredingen, trek indirecte lozingsvergunningen in, en zorg ervoor dat mest en gifstoffen niet het grondwater kunnen infiltreren en pak het gifgebruik dan ook daadkrachtig aan. Wat deze leden betreft moeten we natuur, water, en gezondheid op één gaan zetten om in de toekomst voldoende drinkwater te hebben.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen dat het RIVM het ministerie en de drinkwaterbedrijven adviseert om tot concrete doelstellingen voor bewust en zuinig watergebruik te komen in alle sectoren. Deze leden vragen of hiervoor dwingende maatregelen getroffen gaan worden. Hierbij zou niet alleen aan zuinig watergebruik gedacht kunnen worden, maar ook aan preventie in watergebruik. Wat deze leden betreft mogen er scherpe keuzes gemaakt worden over waar we welk water voor gebruiken. Maar er kan ook gekeken worden naar hoe we extra water opvangen. Is de Minister bereid om bijvoorbeeld in te zetten op verplichte regenwateropslag bij nieuwbouw? Of op verplicht grijswatergebruik voor de industrie en landbouw (waar dit vanuit volksgezondheid mogelijk is), zodat deze niet langer aanspraak hoeven te maken op kostbaar drinkwater? Ziet de Minister hier zelf ook aanvullende mogelijkheden voor?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen dat het RIVM onder andere adviseert om nieuwe winlocaties te zoeken en vergunningen uit te breiden. Ondanks dat deze leden begrijpen waarom dit geadviseerd wordt, hebben zij toch punten van zorg hierbij. Door meer waterwinning toe te staan, kan op korte termijn een probleem verholpen worden, maar zorgen we voor problemen op de lange termijn. Vanwege klimaatverandering krijgen we steeds meer te maken met droogte, het is dus volgens deze leden van belang dat we op natuurlijke wijze zoveel mogelijk water gaan vasthouden. Kan de Minister toelichten hoe een eventuele verruiming van het aantal winlocaties en het uitbreiden van vergunningen te rijmen is met de droogteproblematiek die we de afgelopen jaren al hebben gezien? En hoe gaan we hierbij rekening houden met het toenemende aantal «flitsdroogtes» en de daarbij horende problemen voor de natuur? Kan de Minister dit toelichten? Wat deze leden betreft moeten we namelijk bij het oplossen van de problemen van vandaag, de kosten en risico’s niet afwentelen op de toekomst.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie plaatsen vraagtekens bij het inzetten op ontzilting van water, om in Nederland over voldoende drinkwater te beschikken. In een rijk en (zoet)waterrijk land zou er niet ingezet moeten worden op technische lapmiddelen om voldoende drinkwater te hebben voor de bevolking, omdat de andere bronnen te vervuild zijn door menselijk handelen. Wat deze leden betreft zetten we dus in op, zoals hierboven betoogd, het beschermen van water en natuur zodat dit soort maatregelen niet nodig zijn. Dit naast het feit dat voor ontzilting enorme hoeveelheden energie nodig zijn, die we volgens deze leden momenteel niet hebben in Nederland voor dergelijke projecten. We kunnen in een klimaat- en biodiversiteitscrisis namelijk niet inzetten op energieslurpende en daarmee vervuilende maatregelen, terwijl er nog een wereld te winnen is door de natuur en water écht te beschermen tegen vervuiling.
ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de drinkwatervoorziening een essentiële randvoorwaarde is voor het functioneren van de samenleving. De beschikbaarheid van water voor de bereiding van drinkwater staat echter onder druk. Een groeiende vraag, veroorzaakt door grotere watervraag vanuit de industrie en door bevolkingsgroei en een immer groeiend gebruik per hoofd van de bevolking, en een minder voorspelbaar aanbod, gevoed door klimaatverandering, dragen daaraan bij. Deze leden zijn daarbij altijd voorstander geweest van een doelmatig gebruik van ons drinkwater, bijvoorbeeld door onnodig gebruik in datacenters tegen te gaan, en een geopolitieke, strategische blik op ons «blauwe goud», zoals onlangs bevestigd in de motie van de leden Grinwis en Van der Plas (Kamerstuk 27 625 nr. 616).
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat voor de periode tot 2030, «maar vooral op de langere termijn de verwachting is dat voor bijna elk drinkwaterbedrijf meer winningscapaciteit en/of vergunningsruimte nodig is (...)». Deze leden merken op dat de Minister zich in zijn brief vooralsnog richt op de periode tot 2030. Deze leden vinden de winningscapaciteit echter een voornaam strategisch vraagstuk en vragen de Minister daarom naar diens visie op de winningscapaciteit na 2030 en hoe de Minister nu al inzet op de beschikbaarheid van drinkwater in de periode tot 2050. Zij vragen zich af op welke wijze de Minister de Kamer in zijn overwegingen betrekt.
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat in de Kamerbrief Water en bodem sturend al lijnen zijn uitgezet voor het garanderen van de beschikbaarheid van drinkwater tot 2030 en daarna. Zij vragen of de conclusies en aanbevelingen uit het RIVM-rapport Waterbeschikbaarheid leiden tot wijzigingen in de uitgangspunten zoals geformuleerd in de Kamerbrief Water en bodem sturend.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister of en hoe hij gereageerd heeft op de Verkenning robuuste drinkwatervoorziening van het Interprovinciaal Overleg (IPO) en Vewin uit 2021.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister hoe de vergunningsprocedure voor een nieuw winningsgebied vereenvoudigd kan worden, en of en hoe de Minister hieraan werkt. Zij vragen tevens hoe de Minister inzet van flexibele winvergunningen door de bevoegd gezagen stimuleert.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de Minister de toepassing van ontzilting van zeewater in verband met benodigde planvorming, investeringen en infrastructuur, en beperkte ruimte op het energienet op korte termijn, nog geen oplossing acht voor de drinkwaterbeschikbaarheid. Zij constateren dat dit geen fundamentele argumenten tegen deze vorm van drinkwaterwinning zijn. Deze leden vragen de Minister daarom deze optie wel te betrekken bij planvorming voor strategische drinkwaterbeschikbaarheid ná 2030.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de Minister samen met IPO en Vewin tot een Actieplan Leveringszekerheid drinkwater wil komen. Zij vragen de Minister hoe hij zijn regietaak in dezen oppakt om tot een voldoende concreet actieplan te komen.
BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie leest dat het RIVM aanbevelingen heeft gedaan om op korte termijn waterbeschikbaarheid te garanderen. Daar valt onder andere te belezen dat het RIVM betrokken partijen aanbeveelt om gezamenlijk na te denken over het verkrijgen van meer inzetbare bronnen voor de korte en middellange termijn. Dit lid vraagt zich af of deze aanbeveling door de verschillende partijen ter harte is genomen en al is opgepakt. En als dat niet het geval is, wanneer wordt er begonnen met het gezamenlijk denken over het verkrijgen van inzetbare bronnen?
Ook leest het lid van de BBB-fractie over waterbesparing. De intentie is om alle drinkwatergebruikers hun gebruik met 20% te laten reduceren. Tegelijkertijd leest dit lid niet erg veel over wat de overheid kan doen om deze reductie te bewerkstelligen. Wordt er ook nagedacht om drinkwater te besparen door bijvoorbeeld geen drinkwater meer te gebruiken voor het doorspoelen van toiletten of andere soortgelijke manieren om drinkwater te reduceren, zonder dat er geappelleerd moet worden naar het watergebruik van de inwoners?
Als laatste leest het lid van de BBB-fractie dat het toepassen van ontzilting technisch mogelijk is, maar het aan drinkwaterbedrijven is om met behulp van deze techniek in een deel van de drinkwatervraag te willen voorzien. Is er bekend hoe de drinkwaterbedrijven aankijken tegen het gebruik van deze techniek? Zijn de obstakels die in de brief genoemd worden ook de obstakels die de drinkwaterbedrijven aanhalen?
Daarnaast leest en begrijpt het lid van de BBB-fractie dat ontzilting onder andere door benodigde planvorming, investeringen, infrastructuur en beperkte ruimte op het net op de korte termijn niet zal gaan helpen in het voldoen aan de drinkwatervraag. Tegelijkertijd mag dit geen excuus zijn wat dit lid betreft om het dan maar opzij te schuiven. Hoe kijkt de Minister tegen het idee aan om een strategisch plan te ontwikkelen waarmee er, in samenwerking met drinkwaterbedrijven, kan worden toegewerkt naar ontzilting van zeewater, waarbij we eventueel ook samenwerking kunnen zoeken met landen die het vandaag de dag al toepassen, zoals Israël?
II Reactie van de bewindspersoon
Inleiding
Ten behoeve van de leesbaarheid is de beantwoording geclusterd in een aantal thema’s te weten:
1. Uitgangspunten en keuzes rond ontzilting
2. Waterbeschikbaarheid
3. Waterbesparing
4. Overig
1. Uitgangspunten en keuzes rond ontzilting
Een deel van de vragen van de leden van D66, GroenLinks, Partij voor de Dieren, ChristenUnie en BBB heeft betrekking op de mogelijke inzet van ontzilting op de lange termijn, de wenselijkheid of noodzaak van de inzet van ontzilting ten opzichte van andere wijzen om drinkwater te produceren en hoe de drinkwaterbedrijven hier tegenaan kijken. Ook de impact hiervan op de kostprijs van drinkwaterproductie is een punt van zorg.
De leden van de ChristenUnie merken in hun bijdrage op dat in mijn brief geen fundamentele argumenten tegen de inzet van ontziltingsinstallaties zijn opgenomen. Ik ben het met uw Kamer eens dat ontzilting technisch gezien goed mogelijk is. Het wordt al jaren overal ter wereld, waaronder in Caribisch Nederland, toegepast. Ik ben me daarbij bewust van de overwegingen op het gebied van energiekosten, beschikbare ruimte voor de installaties en mogelijkheden voor het lozen van de afvalstroom.
Het is dan ook mogelijk dat na 2030 de inzet van ontziltingsinstallaties een regulier onderdeel wordt van de productiemethoden die drinkwaterbedrijven gebruiken om aan de drinkwatervraag te voldoen. De keuze voor de in te zetten techniek is aan het drinkwaterbedrijf.
De leden van de D66-fractie vragen daarbij naar de energievraag en herkomst van die energie.
Zoals geschetst in de eerder verzonden brief1 is voor het ontzilten van zout water ongeveer 4 kWh/m3 nodig. Het is aan marktpartijen om het aanbod van energie te verzorgen en aan netbeheerders voor een aansluiting op het elektriciteitsnet. De komende jaren – en zeker ook na 2030 – wordt een groei van de elektriciteitsvraag verwacht. Net zoals bij andere vormen van energieverbruik is het aan de initiatiefnemer om in overleg met de netbeheerder tot een aansluiting te komen en om te voorzien in een stroomcontract voor voldoende aanbod. Het toepassen van energie-intensievere technieken maakt de opgave voor de drinkwaterbedrijven om CO2-neutraal te opereren niet eenvoudiger.
Het lid van de BBB-fractie heeft gevraagd hoe de drinkwaterbedrijven aankijken tegen het gebruik van ontzilting, en of de obstakels die ik zie overeenkomen met de obstakels die de sector ziet.
Via diverse platforms, en op verschillende niveaus (bestuurlijk, uitvoerend) is er intensief contact met de drinkwatersector. De studies naar de mogelijke inzet van onconventionele bronnen voor de drinkwaterwinning worden dan ook in nauwe samenwerking met de sector vorm gegeven. De wijze waarop individuele drinkwaterbedrijven, en hun aandeelhouders, aankijken tegen de inzet van ontziltingstechnieken is zeer afhankelijk van de regionale context en beschikbaarheid van meer conventionele bronnen.
In beginsel zijn de drinkwaterbedrijven van mening dat er in Nederland genoeg zoet grond- en oppervlaktewater beschikbaar is om te voldoen aan de drinkwatervraag, zeker als het lukt om dat water beter vast te houden. Maar het is niet zeker dat dit altijd voldoende zal zijn, ook gezien de toenemende vraag. Daarom kijken alle bedrijven ook naar andere bronnen voor drinkwater, waaronder ontzilting. Daarbij wordt een drinkwaterbedrijf met opgaven ten aanzien van de energievraag, de re-mineralisatie en de afvalwaterstroom geconfronteerd.
Dit kan leiden tot hogere kosten voor de productie van het drinkwater in de toekomst, die conform de Drinkwaterwet worden doorberekend in het drinkwatertarief. Indien de aandeelhouders zich daarin kunnen vinden, dan kan een drinkwaterbedrijf overgaan tot de inzet van ontziltingstechnieken.
2. Waterbeschikbaarheid
De leden van de VVD, D66, PVV, GroenLinks, ChristenUnie en BBB-fracties hebben diverse vragen gesteld over waterbeschikbaarheid en de wijze waarop omgegaan wordt met grondwateronttrekkingen. Ook de wijze waarop het Actieprogramma beschikbaarheid drinkwaterbronnen 2023–2030 vormgegeven wordt, en hoe de regierol van de Minister ingevuld wordt is onderwerp van aandacht. Ook de samenhang met het uitgangspunt Water en Bodem sturend, het Deltaprogramma Zoet Water en het NPLG komt terug in meerdere vragen.
Omdat ongeveer de helft van uw vragen betrekking heeft op het thema waterbeschikbaarheid zijn deze onderverdeeld in enkele thematische blokken;
– Grondwateronttrekkingen
– Rol van het actieprogramma en bestuurlijke borging
– Relatie waterbeschikbaarheid voor drinkwater met Water en Bodem sturend, Deltaprogramma Zoet Water en het Nationaal Programma Landelijk Gebied.
– KRW
Grondwateronttrekkingen
De provincies zijn het bevoegd gezag voor grondwateronttrekkingen voor drinkwater. Bij het beoordelen van een vergunningaanvraag voor een drinkwaterwinning beoordeelt de provincie of deze toegestaan kan worden. Bij deze afweging wordt naar verschillende aspecten gekeken, waaronder naar de invloed op de natuur in het beïnvloedingsgebied van de winning.
De leden van de VVD, D66 en ChristenUniefracties vragen daarbij naar mogelijke versnellingen van vergunningverlening en het daadwerkelijk benutten van bronnen.
De vergunningprocedure voor het aanwijzen van een winningsgebied vindt plaats conform eisen die de Algemene Wet Bestuursrecht stelt aan een vergunningaanvraag. Het vereenvoudigen van die procedure exclusief ten behoeve van winningen van drinkwater zou afwijken van het gedachtegoed achter de uniforme procedures. Gezien de impact die een waterwinning op zijn omgeving heeft, zijn het primair de voorbereidingen om te komen tot een ontvankelijke vergunningaanvraag en het realiseren van de ruimtelijke bescherming van een winning met draagvlak van de stakeholders in dat gebied de processen die veel tijd kosten. Het instrumentarium van onttrekkingsvergunningen is erop gericht dat wanneer deze vergund zijn daar ook gebruik van gemaakt kan worden.
De leden van de D66-fractie vragen ook naar de vergunningplicht voor onttrekkingsvergunningen.
Provincies zijn verantwoordelijk voor grondwateronttrekkingen door industrie groter dan 150.000 m3/jaar. Dergelijke onttrekkingen vallen onder een vergunningplicht. De waterschappen zijn verantwoordelijk voor grondwateronttrekkingen voor industrie kleiner dan 150.000 m3/jaar. De grotere onttrekkingen die onder de verantwoordelijkheid vallen van de waterschappen zijn ook al vergunningplichtig, kleinere onttrekkingen hoeven alleen te worden gemeld. Over het algemeen zijn onttrekkingen kleiner dan 10 m3/jaar vrijgesteld van vergunning of melding. Waterschappen bepalen zelf welke onttrekkingen vergunningplichtig zijn en welke meldingplichtig.
De leden van de D66-fractie vragen tevens naar de relatie tussen het Actieprogramma en de convenanten tussen drinkwaterbedrijven en provincies.
Voor een aantal grondwaterbeschermingsgebieden hebben provincies en drinkwaterbedrijven, middels een convenant, aanvullende afspraken gemaakt over de hoeveelheid water die onttrokken wordt, naast de voorwaarden zoals vastgelegd in de vergunning.
Door de toenemende druk op de drinkwatervraag is het heroverwegen van deze convenanten een mogelijkheid om op korte termijn het aanbod van drinkwater te kunnen verhogen. Omdat dit lokaal nadelige effecten op andere functies kan hebben, moet dit altijd in combinatie worden gedaan met het opstellen van een duurzame langeretermijnstrategie. Het is aan de drinkwaterbedrijven en de provincies om als convenantpartners hier het gesprek over te voeren.
Daarbij wordt de mening van de D66 en PvdD-fracties gedeeld dat negatieve gevolgen van (drinkwater)winningen op omliggende functies zo veel mogelijk voorkomen moeten worden. Echter, een onttrekking heeft altijd invloed op de grondwaterstand in de omgeving van de winning. Zoals aangegeven in de Water en Bodem sturend brief2 zal bij de afweging naar waar een eventuele intensivering van de onttrekking voor drinkwater mogelijk is, ook gekeken worden naar de effecten hiervan op omliggende functies.
Gezien de toenemende drinkwatervraag is de verwachting dat op korte termijn, niet altijd voorkomen kan worden dat drinkwateronttrekkingen effect hebben op andere functies zoals natuur.
Het lid van de BBB-fractie vraagt of het gezamenlijke proces al begonnen is.
De drinkwaterbedrijven en Provincies zijn al geruime tijd aan het werk om te zoeken naar oplossingen om te voldoen aan de drinkwatervraag. Zo hebben zij in 2021 de studie Verkenning robuuste drinkwatervoorziening uitgevoerd3. Aanvullend hierop voeren de ministeries van IenW en EZK met de provincies het gesprek over de zorgpunten, knelpunten en samenhang met de energietransitie in de diepe ondergrond. Met de andere betrokkenen partijen is in reactie op het RIVM rapport besloten dat het nodig is om gezamenlijk een Actieprogramma vorm te geven, en ook op landelijk niveau het gesprek hierover te voeren.
De leden van de D66-fractie willen ook graag meer weten over de omvang van de onttrekkingen, en hoe dat zich verhoudt tot de aanwezigheid van natuur in de nabijheid van drinkwaterwingebieden.
In 2020 is circa 823 miljoen m3 grondwater opgepompt door drinkwaterbedrijven4. Veel onttrekkingen voor drinkwater uit grondwater liggen in of nabij een natuurgebied. Uit tabel 11 van het droogteonderzoek voor de Hoge Zandgronden5 blijkt dat 38% van de hoeveelheid onttrokken grondwater voor drinkwater in dit gebied binnen 500 meter van een nat natuurgebied of in het natuurgebied zelf wordt onttrokken. Uit deze studie blijkt dat deze onttrekkingen significante invloeden kunnen hebben op de lokale grondwaterstand. Het is aan het bevoegd gezag om te beoordelen welke effecten acceptabel geacht worden. Ter bescherming van natuurgebieden kan het noodzakelijk zijn om of maatregelen te treffen om in de winter het neerslagoverschot beter te benutten of onttrekkingsvergunningen beperkingen op te leggen. Een overzicht van onttrekkingen die geen negatieve effecten op de natuur hebben is niet beschikbaar.
Rol actieprogramma en bestuurlijke borging
De leden van de VVD-fractie vragen zich af hoe de benodigde extra inspanning die nodig is om aan de watervraag te voldoen zich verhoudt tot het Actieplan Leveringszekerheid. De leden van de PVV en ChristenUniefracties vragen daarbij ook welke rol de Minister van Infrastructuur en Waterstaat daarbij zal hebben.
Het «Actieprogramma beschikbaarheid drinkwaterbronnen 2023 tot 2030»is bedoeld om de benodigde extra inspanning waar de leden van de VVD fractie aan refereren vorm te geven. Met de betrokken partijen wordt de effectiviteit en uitvoering van de voorgenomen maatregelen gevolgd. Jaarlijks wordt een voortgangsrapportage hierover besproken in het Bestuurlijk Overleg Water, voorgezeten door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat. Het is aan de drinkwaterbedrijven en het bevoegd gezag om ruimte te vinden om de verwachte groei in de drinkwatervraag op te vangen.
Daarbij vraagt de VVD ook naar middelen en mogelijkheden.
De drinkwaterbedrijven hebben zelf al opties uitgewerkt en met andere overheden besproken. Zij hebben immers als geen ander zicht op welke oplossingen in hun bedrijfsvoering mogelijk zijn. Het actieprogramma zal zich met name richten eventuele belemmeringen weg te nemen en met elkaar te zorgen dat ook keuzen worden gemaakt; zodat drinkwaterbedrijven tijdig aan de slag kunnen met de uitvoering van de projecten.
De leden van de VVD fractie vragen daarbij of de Minister van IenW verwacht bij te moeten sturen.
Op grond van de Drinkwaterwet hebben alle bestuursorganen een zorgplicht ten behoeve van de publieke drinkwatervoorziening. Gegeven het op te stellen Actieprogramma en de aandacht die alle betrokken partijen hebben voor het belang van de publieke drinkwatervoorziening, is het de verwachting dat het niet nodig zal zijn om bestuursorganen op het niet nakomen van hun zorgplicht aan te spreken. Ook is de drinkwatervoorziening conform artikel 2 lid 2 van de Drinkwaterwet aangewezen als een dwingende reden van groot openbaar belang. Uiteraard is dit onderwerp van gesprek op het Bestuurlijke Overleg Water.
Relatie waterbeschikbaarheid voor drinkwater met Water en Bodem sturend, Deltaprogramma Zoet Water en het Nationaal Programma Landelijk Gebied
De leden van de ChristenUniefractie vragen of de conclusies en aanbevelingen vanuit het RIVM-rapport leiden tot wijzigingen in de uitgangspunten zoals geformuleerd voor Water en Bodem sturend.
De doelstelling van Water en bodem sturend is om te komen tot een klimaatrobuust bodem-watersysteem waarin ook plaats is voor de publieke drinkwatervoorziening. Daarom is er geen grond om de uitgangspunten van Water en bodem sturend te wijzigen.
De leden van de VVD-fractie vragen of verankering van het Actieprogramma in het NPLG voorzien is.
Waterkwaliteit en waterkwantiteit (met name grondwatervoorraden) zijn onderdeel van het NPLG. De KRW-doelen voor waterkwaliteit en -kwantiteit, die ook van belang zijn voor drinkwater, zijn leidend bij de uitwerking van de Provinciale Programma’s Landelijk Gebied (PPLG's). De eerste uitwerking van de PPLG's wordt 1 juli opgeleverd, nadere uitwerking vindt in een volgende slag plaats. Daarbij kunnen dus ook aanvullende wensen voor bijvoorbeeld watervoorraden voor drinkwater worden verwerkt. Zoals aangegeven wordt het actieprogramma onderdeel van de Implementatie en uitvoeringsagenda van de Beleidsnota Drinkwater 2021–2027.
De leden van de GroenLinksfractie vragen of de mening wordt gedeeld dat het RIVM-rapport vraagt om extra inspanningen om zoet water voor Nederland te behouden.
Met de GroenLinksfractie wordt gedeeld dat het noodzakelijk is om voldoende inspanningen te plegen om de beschikbaarheid van zoet water in Nederland te vergroten. Dat is ook waarom in het Deltaprogramma Zoet Water wordt samengewerkt aan het vergroten van de waterbeschikbaarheid. De NOVI en het Deltaplan Zoetwater hebben als uitgangspunt dat bij de ruimtelijke inrichting en landgebruik meer rekening moet worden gehouden met waterbeschikbaarheid. Er zijn diverse voorbeelden waarbij dit gebeurt, bijvoorbeeld bij beekherstel of bij inrichting/aanpassing van wijken waarbij aandacht wordt besteed aan het vasthouden van water. Het Deltaprogramma Zoetwater gebruikt deze uitgangspunt om te overwegen of regionale projecten vanuit het Deltafonds worden ondersteund. Het rekening houden met waterbeschikbaarheid in de ruimtelijke inrichting is een onderwerp dat de komende jaren nog verder moet worden versterkt.
De leden van de GroenLinksfractie vragen daarbij naar de wijze waarop toezicht gehouden wordt op het nakomen van de gemaakte afspraken.
Het bevoegd gezag, de provincies, waterbeheerders en gemeenten, ziet toe op het nakomen dat er voldoende zoetwater wordt behouden en dat dit wordt geborgd in omgevingsvisies, ruimtelijke plannen en vergunningen. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat ziet toe op het functioneren van dit systeem.
De leden van de ChristenUniefractie vragen naar de wijze waarop vanuit het ministerie de inzet van flexibele winvergunningen gestimuleerd wordt.
In de gesprekken die plaatsvinden ten behoeve van het Deltaprogramma Zoetwater wordt nagegaan welke mogelijkheden bedrijven hebben om drinkwater uit verschillende bronnen op verschillende momenten van het jaar te bereiden. Het realiseren van een dergelijke hybride bedrijfsvoering vraagt om flexibele winvergunningen. Drinkwaterbedrijven en bevoegd gezag verkennen momenteel of, waar en hoe dit vorm kan krijgen.
De leden van de PvdD-fractie vragen naar de relatie tussen het uitbreiden van winningen en de droogteproblematiek.
Zoals aangegeven in de Water en bodem sturend-brief worden nieuwe drinkwateronttrekkingen toegestaan mits ze duurzaam inpasbaar zijn, ook in relatie tot verdrogingsproblematiek en het effect op bestaand gebruik. Voor de korte termijn krijgt het drinkwaterbelang (daar waar nodig en onder strikte voorwaarden) prioriteit, vanwege de leveringsplicht van drinkwaterbedrijven en de zorgplicht van overheden.
Dat betekent inderdaad dat het mogelijk is dat drinkwaterbedrijven en provincies gezamenlijk concluderen dat de enige mogelijkheid om op korte termijn aan de drinkwatervraag te kunnen voldoen, een maatregel is die vanuit het oogpunt van het toewerken naar een klimaatrobuust bodem-watersysteem als onwenselijk wordt ervaren. Indien de betrokken partijen van mening zijn dat dat de enige wijze is waarop op korte termijn de leveringszekerheid voor de consument gewaarborgd kan worden, en tegelijkertijd ook gewerkt wordt aan oplossingen die wel passen binnen de lange termijn ambitie dan is dat een oplossing die niet prettig is, maar wel geaccepteerd moet worden in het kader van het veilig stellen van de drinkwatervoorziening. Bij de inspanning om te komen tot een klimaat robuust bodem-watersysteem hoort ook dat dit systeem om kan gaan met plotseling optredende «flitsdroogtes».
De leden van de GroenLinksfractie vragen daarbij ook naar het accepteren van schade.
Het accepteren van schade door watertekort is één van de opties die genoemd is in het Deltaplan. Deze optie zal vooral toegepast kunnen worden als andere maatregelen, zoals geschikte ruimtelijke inrichting of het beter vasthouden van water, niet voldoende blijken. Deze opties zullen in samenhang bekeken worden.
De leden van de GroenLinksfractie vragen daarbij tevens naar hoe omgegaan wordt met gebieden waar geen nieuwe ruimtelijke plannen gemaakt worden.
Klimaatverandering raakt heel Nederland. Ook gebieden waar geen nieuwe ruimtelijke plannen worden ontwikkeld. Via de zesjaarlijkse cyclus van het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie worden kwetsbaarheden in een gebied in beeld gebracht. Via risicodialogen kunnen maatregelen gekozen worden om ook de gebieden waar geen nieuwe ruimtelijke plannen zijn klimaatrobuust te maken.
De leden van de PVV-fractie vragen tevens naar hoe het staat met onderzoek naar de drinkwatervoorziening vanuit het IJsselmeer.
Voor de drinkwatervoorziening is het tegengaan van zoutindringing via de sluizen in de Afsluitdijk van belang. In het kader van het Deltaprogramma Zoetwater wordt onderzoek gedaan naar maatregelen om deze verzilting tegen te gaan. Daarnaast worden ten behoeve van de herijking van de voorkeursstrategie IJsselmeergebied in 2026 ook andere maatregelen onderzocht om over voldoende water te beschikken tijdens langdurige droge periodes. Zoals de reductie van de watervraag, extra wateraanvoer uit het hoofdwatersysteem en het vergroten van de zoetwaterbuffer. De onderzoeken zijn in 2026 gereed, om op basis daarvan kan de optimale mix van dergelijke maatregelen bepaald worden.
KRW
De leden van de D66-fractie vragen hoe het bereiken van de KRW-doelen en de beschikbaarheid van voldoende water samenhangen.
Het is goed mogelijk om met behulp van zuiveringstechnieken er zorg voor te dragen dat het drinkwater voldoet aan de kwaliteitseisen uit het Drinkwaterbesluit. Bij water dat voldoet aan de KRW-normen zal de benodigde zuiveringsinspanning uiteraard wel lager zijn dan bij wateren waarbij dat niet het geval is. Dus ook dit is een belangrijke reden om aan de KRW te gaan voldoen.
De leden van de VVD- en PvdD-fracties vragen daarbij tevens of extra inzet ten behoeve van de waterkwaliteit nodig is.
Zoals vermeld in de brief die op 11 april 20236 aan uw Kamer is gestuurd is de inzet om in 2027 aan de KRW voldoen. Daarvoor is het wel nodig dat de afgesproken maatregelen tijdig worden uitgevoerd, de transitie in het landelijk gebied en de overige aanvullende maatregelen tijdig gerealiseerd zijn en we in staat zijn afwijkingen te motiveren binnen de ruimte die de KRW biedt. Dit is nog een complexe opgave, waarbij ook in de uitvoering nog stevige hobbels genomen moeten worden. Daarom starten Rijk en regio, zoals vermeld in die brief, gezamenlijk een KRW-impulsprogramma.
Hierin wordt ook gekeken of aanvullende maatregelen getroffen moeten worden teneinde de KRW-doelen in 2027 te halen. In de uitwerking is het altijd een afweging van belangen zoals natuur, drinkwater, landbouw, industrie en scheepvaart. Over de invulling van het KRW Impulsprogramma en de kabinetsreactie op het RLI rapport Goed water goed geregeld wordt u separaat geïnformeerd.
De leden van de GroenLinksfractie hebben daarbij gevraagd wat het voor de drinkwaterknelpunten betekent wanneer Nederland overal aan de KRW-normen voldoet en waar het grootste knelpunt zit in de relatie tussen water, schoon water en drinkwater.
Wanneer aan de KRW wordt voldaan is de waterkwaliteit voor drinkwater grotendeels op orde. Opkomende stoffen zijn echter in het algemeen geen onderdeel van de KRW-doelen terwijl die wel geregeld in drinkwaterbronnen worden aangetroffen. Hiertegen zullen dus soms aanvullende maatregelen nodig blijven, ook als Nederland in 2027 aan de KRW voldoet. Ook is het nog steeds noodzakelijk is dat drinkwaterwinningen door het bevoegd gezag aangewezen en beschermd worden en de impact van die onttrekkingen op de omgeving geaccepteerd wordt. Daarom is het realiseren van de voorgenomen maatregelen zowel voor de KRW, als voor het verbeteren van ons bodem- en watersysteem via het Deltaprogramma Zoet Water noodzakelijk.
Daarbij vragen de leden van de PVV-fractie ook naar de inspanningen van bovenstroomse landen ten aanzien van de waterkwaliteit.
De KRW is bij uitstek in het leven geroepen om op stroomgebiedsniveau de waterkwaliteitsproblemen aan te pakken. De lidstaten werken in de riviercommissies samen, en worden door de Europese Commissie op het nakomen van de gemaakte afspraken aangesproken.
Als benedenstrooms gelegen land spreekt Nederland ook in op de stroomgebiedsbeheersplannen van bovenstrooms gelegen landen. Door alle inzet neemt over de brede linie van stoffen de vervuiling af. Als er, bijvoorbeeld bij een nieuwe stof, een nieuw probleem wordt gesignaleerd dan wordt daar ook via de riviercommissies extra op ingezet.
Drinkwaterwinning na 2030
De leden van de D66 en ChristenUniefracties vragen tevens naar de doorkijk op de langere termijn.
Voor de langere termijn wordt gekeken wat in de periode na 2030 nodig is om ook dan de waterbeschikbaarheid voor de bereiding van drinkwater te waarborgen. Dat doen de drinkwaterbedrijven nu al, waarbij naast conventionele bronnen ook alternatieve bronnen zoals brak grondwater, zeewater of RWZI-effluent worden onderzocht. Daarnaast is door provincies en drinkwaterbedrijven de verkenning Robuuste drinkwatervoorziening uitgevoerd ten behoeve van het aanwijzen van de Aanvullende Strategische Voorraden en werkt het Rijk aan de studies ten behoeve van de Nationale Grondwater Reserves. Samen met de drinkwaterbedrijven en de andere overheden wordt de komende jaren in beeld gebracht wat de kansen en belemmeringen zijn op regionaal en landelijk niveau van de diverse bronnen. U wordt hierover medio volgend jaar nader geïnformeerd. Welke bronnen uiteindelijk worden gekozen is de verantwoordelijkheid van de drinkwaterbedrijven en het bevoegd gezag.
Daarnaast faciliteert IenW via het Nationaal Groeifondsprogramma Groeiplan Watertechnologie een onderzoek-, ontwikkeling- en innovatieprogramma dat zich richt op het stimuleren van de Nederlandse watertechnologiesector. De komende 10 jaar zal hier 135 miljoen euro beschikbaar voor zijn.7
Waterbesparing
De leden van de fracties van D66, GroenLinks, PvdD en BBB hebben tevens enkele vragen gesteld ten aanzien van de inzet op het gebied van drinkwatergebruik en mogelijkheden tot waterbesparing.
De observatie van de fractieleden dat dit onderwerp in de brief waarmee het RIVM rapport werd aangeboden niet breed aan bod kwam, komt doordat de focus van dit onderzoek lag op waterbeschikbaarheid.
De leden van de D66, PVV, Groen Links en PvdD-fracties vragen ook naar mogelijkheden om besparing te stimuleren.
Ten aanzien van het mogelijke instrumentarium om waterbesparing te bevorderen heeft de Kamer op 9 februari 2023 de verkenning effectief instrumentarium voor bewust en zuinig drinkwatergebruik ontvangen8. Er zijn daarbij drie typen instrumenten die ingezet zouden kunnen worden: gedragsbeïnvloeding (communicatie, nudging, etc.), financieel beïnvloeden (subsidies, beprijzen, etc.) en reguleren (verplichten of verbieden). Ten behoeve van waterbesparing wordt een Nationaal plan van aanpak Waterbesparing opgesteld. Tal van maatregelen kunnen daarin een plaats krijgen. Het is op dit moment nog niet te zeggen of sommige maatregelen een verplichtend karakter krijgen.
De leden van de GroenLinksfractie geven aan inzicht te willen in de wijze waarop water gebruikt wordt door huishoudens en bedrijven.
Het CBS heeft in de studie Watergebruik Thuis het huishoudelijk watergebruik zeer gedetailleerd in beeld gebracht9. Ook het watergebruik bij economische activiteiten wordt jaarlijks in beeld gebracht.10 In de beantwoording van vraag 21 van de vaste commissie IenW over de Water en Bodem sturend-brief wordt hier ook inzicht in gegeven11.
De leden van de GroenLinksfractie vragen tevens wat gebruikers betalen voor het drinkwater.
Een gemiddeld huishouden (2,13 personen met een gezamenlijk verbruik van 103 m3 per jaar) betaalt in Nederland, afhankelijk van het drinkwaterbedrijf, een bedrag van 181 tot 286 euro per jaar inclusief belastingen. Gebruikers betalen leidingwaterbelasting tot een maximum van 300 m3, dit komt per jaar 114,60 euro per jaar. Bij gebruik van meer dan 300 m3 per jaar daalt het tarief met 20 tot 35% per m3, afhankelijk van het drinkwaterbedrijf.
De leden van de D66 en PvdD fracties vragen naar de inzet op het zakelijk drinkwatergebruik.
Het zakelijke drinkwatergebruik is op dit moment ongeveer een kwart van het totale verbruik. De waterbesparingsambitie van 20% zoals gesteld in de brief Water en Bodem sturend geldt ook voor de industrie en de rijksoverheid zelf. Met bijvoorbeeld waterscans wordt daar al aan gewerkt. Hoewel sommige drinkwaterbedrijven aanvragen voor zakelijke klanten op dit moment weigeren, is het afhankelijk van de lokale omstandigheden of industrie niet meer in aanmerking komt voor proceswater in de vorm van drinkwater. Met nieuwe technieken of bronnen is het denkbaar dat in de toekomst meer ruimte ontstaat in het regionale watersysteem, zodat zakelijke gebruikers die drinkwater nodig hebben voor hun productieproces kunnen worden aangesloten.
De fractieleden van D66, GroenLinks, PvdD en BBB hebben ook vragen over de mogelijkheden om het bewuste en onbewuste drinkwatergebruik te reduceren door waterbesparingsmaatregelen in woningen en innovaties zoals Hydraloop.
In de Kamerbrief Water en Bodem sturend is de ambitie opgenomen om een reductie van 20% te behalen van het drinkwatergebruik in 2035. Deze reductie geldt voor de gehele bebouwde omgeving, dus zowel huishoudens als industrie. De Minister voor VRO heeft toegezegd om de voor- en nadelen van een verplichting in het Besluit Bouwwerken Leefomgeving voor regenwateropvang en hergebruik te onderzoeken. Dit onderzoek inventariseert welke bronnen voor huishoudwater (zoals regenwater, douche water) voor welke doelen (zoals toilet, vaatwasser) geschikt zijn, met de voor- en nadelen. Hierbij wordt ook nadrukkelijk naar de risico’s voor de volksgezondheid gekeken. De verwachting is dat dit rapport in juni wordt opgeleverd en voor het zomerreces aan uw Kamer wordt aangeboden. De kabinetsreactie volgt na het zomerreces.
Dit is een van de onderzoeken die wordt uitgevoerd ten behoeve van het opstellen van het Nationaal plan van aanpak Waterbesparing. Daarbij moet een keuze worden gemaakt om te komen tot een effectieve mix van maatregelen die leidt tot drinkwaterbesparing. Daarbij kan gedacht worden aan gedragsbeïnvloeding, verplichte technische maatregelen en beprijzing. Voor het WGO Water in het najaar van 2023 wordt uw Kamer over de voortgang geïnformeerd.
Het is op dit moment toegestaan om het toilet te spoelen met regenwater. Ook is een recirculatiedouche toegestaan. Na het onderzoek van de Minister voor VRO naar regenwater en huishoudwater voor huishoudelijk en zakelijk gebruik, zullen de Minister voor VRO, van VWS en IenW samen besluiten of het gebruik van regenwater of grijswater verantwoord kan worden uitgebreid en eventueel zelfs worden verplicht bij nieuwbouw. Daarbij horen dan uiteraard kwaliteitsnormen. De leden van de GroenLinks fractie vragen daarbij naar technische en praktische alternatieven. Het is aan de markt om specifieke commerciële technieken te ontwikkelen die voor de gebruikers praktisch toepasbaar zijn.
Overige vragen
De leden van de D66-fractie vragen naar de stoffen die het meest worden aangetroffen in drinkwaterbronnen.
De (grond-)waterbeheerders brengen in de gebiedsdossiers voor elke winning risico's ten aanzien van onder andere stoffen in beeld. Het RIVM geeft in het rapport Staat drinkwaterbronnen12 een analyse van de kwaliteit van de drinkwaterbronnen. Geconstateerd wordt dat er grote verschillen zijn tussen grondwaterwinningen en oppervlaktewaterwinningen. Grondwaterwinningen worden met name geconfronteerd met oude bodemverontreinigingen, stoffen die te relateren zijn aan het uitrijden van mest en het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen. Bij oppervlaktewaterwinningen worden ook stoffen aangetroffen die worden gebruikt als geneesmiddel of die industriële toepassingen hebben. Het is daarbij niet altijd mogelijk om de aanwezigheid van een stof toe te rekenen aan een specifieke bron of toepassing.
De leden van de PvdD-fractie vragen daarbij of de reden dat drinkwaterwinningen de afgelopen jaren tijdelijk onderbroken moest worden terug te voeren is op emissies vanuit de industrie, en of daarbij lozingsvergunningen worden overtreden.
Er zijn diverse redenen waarom de inname van drinkwater stilgelegd wordt. Jaarlijks rapporteren de Riwa-Maas13 en Riwa-Rijn14 over de oorzaken waarom innames gestopt moeten worden. Dit kan zowel zijn oorsprong vinden in industriële lozingen, middelen die gebruikt wordt in de landbouw of natuurlijke omstandigheden. Het is aan het bevoegd gezag om toezicht te houden op de lozingen, en indien nodig handhavend op te treden.
De leden van de VVD en PvdD-fracties vragen naar de inspanningen om lozingsvergunningen aan te passen en de waterkwaliteit te verbeteren.
Bij het beoordelen van de aanvraag voor een lozingsvergunning wordt ook getoetst aan de invloed van een lozing op een benedenstrooms gelegen innamepunt voor drinkwater. Het is aan de omgevingsdiensten en waterbeheerders om periodiek de vergunningen te bezien.
De leden van de D66-fractie vragen hoeveel extra kosten voor zuivering de drinkwaterbedrijven in 2030 zullen hebben.
Het is niet mogelijk een generieke uitspraak te doen over extra kosten die drinkwaterbedrijven in 2030 zullen hebben ten aanzien van de te leveren zuiveringsinspanning. Dit is zeer afhankelijk van het type bron, de eigenschappen van de stof die verwijderd moet worden en de zuiveringstechnieken die daar passend bij zijn.
De leden van de D66-fractie vragen tevens naar de voortgang van diverse moties.
Hieronder wordt per aangehaalde motie aangegeven wat de stand van zaken is.
Allereerst motie over het stoppen van gebruik van bestrijdingsmiddelen in grondwaterbeschermingsgebieden (Kamerstuk 27 858, nr. 587). Hierover heeft de Minister van LNV uw Kamer recent geïnformeerd aan de slag te zijn met deze motie van het lid Tjeerd de Groot via het uitvoeren van twee verkenningen (Kamerstuk 27 858, nr. 610). De eerste verkenning richt zich op het in beeld brengen van de mogelijke consequenties gelet op de reikwijdte van het gevraagde in de motie en de tweede verkenning richt zich op het beantwoorden van de vraag op welke wijze het stoppen of beperken van het gebruik juridisch vorm kan krijgen15 De Tweede Kamer zal door de Minister van LNV over de uitkomst van de juridische verkenning voor de zomer geïnformeerd worden.
De motie van de leden Grinwis en Tjeerd de Groot gaat over het verminderen van laagwaardig gebruik van drinkwater nadrukkelijk betrekken bij de verdere uitwerking van het industriebeleid (Kamerstuk 36 200 XII, nr. 27). Het verminderen c.q. voorkomen van laagwaardig gebruik van (drink)water zal onderdeel worden van het Nationaal plan van aanpak Waterbesparing dat in de Water en Bodem sturend brief16 is aangekondigd. Zoals hiervoor aangegeven wordt uw Kamer voor het WGO Water dit najaar over de voortgang op het gebied van waterbesparing geïnformeerd.
Als laatste werd gevraagd naar de motie van de leden Tjeerd de Groot en Van Campen (Kamerstuk 34 682, nr. 117) over de bestaande doelen voor het verminderen van verontreiniging van drinkwaterbronnen meenemen in het NPLG. Zoals hiervoor al aangegeven zijn waterkwaliteit en waterkwantiteit (met name grondwatervoorraden) onderdeel van het NPLG. De KRW-doelen daarvoor, die ook van belang zijn voor drinkwater, zijn leidend bij de uitwerking van de PPLG's.
Kamerstukken 27 625, nr. 622.↩︎
Kamerstukken 27 625 en 30 015, nr. 592.↩︎
https://open.overheid.nl/documenten/ronl-e3b1d476–3fb9–4881-a3bd-3ede6f66e9a0/pdf.↩︎
https://www.cbs.nl/nl-nl/cijfers/detail/82883NED?dl=3B958.↩︎
https://edepot.wur.nl/555352.↩︎
Kamerstukken 27 625, nr. 625.↩︎
Kamerstuk 36 200 L, nr. 9.↩︎
Kamerstuk 27 625, nr. 599.↩︎
https://www.cbs.nl/nl-nl/longread/aanvullende-statistische-diensten/2022/watergebruik-thuis--wgt---2021?onepage=true.↩︎
https://www.cbs.nl/nl-nl/cijfers/detail/82883NED.↩︎
Kamerstukken 27 625 en 30 015, nr. 601, pagina 7.↩︎
https://www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/2020–0179.pdf.↩︎
https://www.riwa-maas.org/publicatie/riwa-jaarrapport-2021-de-maas/.↩︎
https://www.riwa-rijn.org/publicatie/jaarrapport-2021-de-rijn/.↩︎
Kamerstuk 27 858, nrs. 587, 605, 610.↩︎
Kamerstukken 27 625 en 30 015, nr. 592.↩︎