[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Lijst van vragen en antwoorden over de Voorjaarsnota 2023 (Kamerstuk 36350-1)

Voorjaarsnota 2023

Lijst van vragen en antwoorden

Nummer: 2023D23795, datum: 2023-06-07, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36350-2).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 36350 -2 Voorjaarsnota 2023.

Onderdeel van zaak 2023Z09924:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2022-2023

36 350 Voorjaarsnota 2023

Nr. 2 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 7 juni 2023

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Financiën over de brief van 28 april 2023 inzake over de Voorjaarsnota 2023 (Kamerstuk 36 350, nr. 1)

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 2 juni 2023. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,
Tielen

De adjunct-griffier van de commissie,
Lips

Feitelijke Kamervragen VJN 2023

Vraag 0: Toelichting Voorjaarsnota

Bij de regeling van werkzaamheden van de vaste commissie voor Financiën (11 mei) is door uw Kamer gesproken over de wijze van presentatie van de besluitvorming in de Voorjaarsnota. Om die reden is hierbij in antwoord op uw «vraag 0» een tweetal extra tabellen toegevoegd waarin de besluitvorming op een andere manier wordt gepresenteerd.

Bij publicatie van de Voorjaarsnota zijn mutaties onder plafondtoets Rijksbegroting grotendeels technisch weergegeven door ze te clusteren op begrotingshoofdstuk.

Om meer inzicht te geven in de beleidsmatige voorstellen is deze zelfde plafondtoets nu verder uitgesplitst, waarbij de 10 grootste maatregelen ter invulling van de dekkingsopgave los zijn weergegeven. Onder de reeks «overig besluitvorming» valt de rest van deze maatregelen en overige kleine mee- en tegenvallers op de begrotingen. Een volledig overzicht van de maatregelen ter invulling van de dekkingsopgave vindt u in de tabel bij vraag 9. De bedragen in deze tabel geven alleen het gedeelte op plafond Rijksbegroting weer, voor de maatregelen met een * geldt dat deze conform de systematiek van de deelplafonds ook deels onder een ander plafond (Sociale Zekerheid of Zorg) verwerkt zijn.

Als verdere toelichting op de Voorjaarsnota geeft onderstaande tabel 2 een meerjarige samenvatting van de dekkingsopgave en de dekking.

Met betrekking tot klimaat geldt dat de gereserveerde middelen hiervoor nog op de Aanvullende Post of departementale begrotingen staan. De implicaties van de klimaatbesluitvorming, zoals tekstueel opgenomen in de VJN, en daarmee samenhangende budgettaire mutaties (overhevelingen of schuiven in de tijd) worden op een later moment aan de TK voorgelegd.

Uitgavenplafond bij Miljoenennota 2023 162.909 171.643 179.877
Aanpassingen van het uitgavenplafond naar aanleiding van:
Overboekingen met Sociale Zekerheid, Zorg en Investeringen 458 590 734 708 575 522
Loon- en prijsontwikkeling (incl GF/PF en HGIS) 1.406 3.289 4.956 5.954 6.469 7.135
Extra LPO-uitkering 325 365 350 339 332 335
Oekraïne plafondcorrecties 849 237 1 35 35
Rente na kabinetsperiode 747 1.921 3.390 4.850
Extrapolatie 194.230
Plafondcorrectie Pega 800 800 800 800 800
Overige plafondcorrecties 20 21
Bijstelling uitgaven en ontvangsten Norg-akkoord – 1.327 344 – 10
Bijstelling dividend EBN als gevolg van de solidariteitsheffing 381
Bijstelling ontvangsten mijnbouwwet als gevolg van vertraagde ontvangst 2022 – 1713
Uitgavenplafond bij Voorjaarsnota 2023 (=1 t/m 10) 163.308 177.289 187.455
Reguliere uitgaven bij Miljoenennota 2023 161.484 169.895 181.008 180.134 184.650
Extrapolatie 194.230
Overboekingen met Sociale Zekerheid, Zorg en Investeringen 458 590 734 708 575 522
Loon- en prijsontwikkeling (incl GF/PF en HGIS) 1.406 3.289 4.956 5.954 6.469 7.135
Extra LPO-uitkering 325 365 350 339 332 335
Oekraïne plafondcorrecties 849 237 1 35 35 0
Bijstelling uitgaven en ontvangsten Norg-akkoord – 1.327 344 – 10 0 0 0
Bijstelling dividend EBN als gevolg van de solidariteitsheffing 381 0 0 0 0 0
Bijstelling ontvangsten mijnbouwwet als gevolg van vertraagde ontvangst 2022 – 1.713 0 0 0 0 0
Overige plafondcorrecties 20 21 0 0 0 0
Totale tegenvaller rente 1.446 2.885 3.285 4.459 5.928 7.389
Dividenden – 50 243 107 156 190 185
Boeten en transacties en afpakken 151 199 202 51 3 – 19
Prijsplafond 3.630 0 0 0 0 0
Blokaansluitingen 861 0 0 0 0 0
Tegemoetkoming Energiekosten (TEK) 500 220 0 0 0 0
Tijdelijk Prijsplafond Caribisch nederland 13 3 0 0 0 0
Uitvoeringskosten TEK, prijsplafond, inframarginale heffing 30 27 8 8 8 0
Tegenvaller gasbaten (excl. Norg-akkoord) 6.330 1.625 – 1.274 – 780 – 395 – 115
Kabinetsreactie Pega 0 800 1.050 1.050 1.050 1.050
Raming Schade en herstel Groningen 403 243 26 – 178 – 171 – 86
Toeslagen 299 418 406 147 0 0
Besluitvorming Gemeente- en provinciefonds 0 0 0 0 1.265 1.430
Asiel JenV 1.119 1.349 1.452 1.351 0 0
Spreidingswet 235 26 318 26 216 26
Bewaken en beveiligen 14 102 122 117 112 112
Jeugdbescherming 43 50 50 50 50 50
Meevaller SDE – 1.294 – 3.055 – 695 0 0 0
EU-afdrachten – 398 – 721 – 86 – 35 – 108 – 50
Herstel en Veerkrachtplan 23 126 – 362 – 529 0 0
HGIS a.g.v. CEP – 35 – 67 – 103 – 103 – 103 – 103
Rente studiefinanciering – 8 – 142 – 256 – 248 – 247 – 246
Vrijval reservering TenneT 0 – 2.422 – 1.458 0 0 – 1.270
Meevaller referentieraming 0 – 250 – 165 – 260 – 328 – 441
Herinvoering inkomensafhankelijke eigen bijdrage Wmo* 0 0 95 – 130 – 130 – 130
Huurtoeslag – 232 – 437 – 280 – 205 – 162 – 119
Belasting- en invorderingsrente (BIR) – 28 – 105 – 103 – 101 – 100 – 100
Structurele onderuitputting VWS* – 96 – 96 – 96 – 96 – 96 – 96
Klimaatbeleid 0 0 – 26 – 44 – 66 – 88
LPO tranche 2023 e.v. primair onderwijs en voortgezet onderwijs – 71 – 83 – 88 – 87 – 88 – 87
Scholingssubsidie STAP afschaffen* 0 – 306 – 305 – 320 – 258 – 79
Verhoging Boetes 10% – 48 – 51 – 60 – 63 – 65
LPO Transitiefonds – 2 – 18 – 19 – 44 – 47 – 51
Efficiencytaakstelling JenV – 28 – 5 – 35 – 35 – 35 0
Resterende middelen halvering collegegeld 0 – 10 – 138 – 149 – 149
Onbenutte eindejaarsmarge OCW – 117 0 0 0 0 0
Overig besluitvorming – 46 318 184 – 14 – 144 – 308
Accres en GF PF (excl. Loon- en prijsontwikkeling) 43 32 – 3 0 0 0
Kasschuiven – 2.433 715 692 438 646 338
Eindejaarsmarge 2.960 77 65 0 0 0
In=uittaakstelling – 2.897 – 77 – 65 0 0 0
Aanvullende onderuitputting 0 – 1.500 – 1.250 0 0 0
Reguliere uitgaven bij Voorjaarsnota 2023 (= 12 t/m 53) 172.248 174.859 188.244 191.604 198.841 209.350
Over/onderschrijding uitgavenplafond bij Miljoenennota 2023 (=12–1) – 1.425 – 1.748 1.131
Over/onderschrijding uitgavenplafond bij Voorjaarsnota 2023 (=11–54) 8.940 – 2.430 790
Uitgavenniveau corona bij VJN 2023 3.676 464 118 – 10 – 5 18
Totale uitgaven bij Voorjaarsnota 2023 (=54+57) 175.924 175.323 188.363 191.594 198.836 209.368
Dekkingsopgave 13.940 4.935 4.989 6.321 8.127 9.840
Rente (totaal) 1.446 2.885 3.285 4.459 5.928 7.389
Asiel 1.119 1.349 1.452 1.351 0 0
Spreidingswet 235 26 216 26 216 26
PEGA (totaal) 0 800 1.050 1.050 1.050 1.050
GF/PF intensivering 0 0 0 0 1.265 1.430
Energie 10.070 – 1.550 – 1.961 – 772 – 387 – 115
Overig per saldo beeld 1.071 1.425 947 208 54 61
Vermindering dekkingsopgave – 5.546 – 800 – 1.547 – 2.721 – 4.190 – 5.650
plafondcorrectie rente cf begrotingsregels 0 0 – 747 – 1.921 – 3.390 – 4.850
plafondcorrectie PEGA cf besluitvorming 0 – 800 – 800 – 800 – 800 – 800
dekking lastenkant cf besluitvorming – 5.546
Resterende dekkingsopgave 8.394 4.135 3.442 3.601 3.937 4.190
Inzet meevallers – 403 – 497 – 604 – 700 – 812 – 937
Totaalbeeld generale dossiers (exclusief rente) – 273 – 2751 – 1958 – 708 – 264 – 1.503
Maatregelen – 970 – 1.692 – 3.232 – 2.938 – 2.703 – 2.111
Taakstellende onderuitputting 0 – 1.500 – 1.250 0 0 0
Kasschuiven – 2.433 715 692 438 646 338
Totaal na besluitvorming 4.315 – 1.590 – 2.910 – 308 804 – 23

Vraag 1

Kunt u uitleggen waarom de militaire pensioenen worden omgezet van begrotingsgefinancierd naar kapitaaldekking en waarom deze vervolgens niet meer saldorelevant zijn?

Antwoord op vraag 1

In het nieuwe pensioenstelstel (Wtp) is het uitgangspunt dat de waarde van bestaande pensioenaanspraken collectief worden ingebracht in de nieuwe pensioenregeling («invaren»). Invaren is alleen mogelijk voor pensioenen die kapitaalgedekt zijn. Daarom wordt bij overgang naar het nieuwe stelsel het deel van de militaire pensioenen dat momenteel nog begrotingsgefinancierd is (van voor 1 juni 2001) van kapitaaldekking voorzien. Om de budgetneutrale omzetting te kunnen realiseren is nu een reservering als saldorelevante uitgave opgenomen op de Aanvullende Post.

Vraag 2

Waarom is in de jaren 2027 en 2028 de verwachting dat de EMU-saldo onder de –3,1% en –3,5% zal liggen en in hoeverre is het waarschijnlijk dat dit zich ook zal voordoen, gezien de realisatie in 2022?

Antwoord op vraag 2

Het EMU-saldo verslechtert tot onder de –3% van het BBP doordat geplande intensiveringen uiteindelijk tot besteding komen. Ook vertonen vergrijzingsgerelateerde uitgaven een autonome stijging en zijn de rente-uitgaven gestegen. De afgelopen jaren is het saldo enkele malen meegevallen wegens enerzijds hogere ontvangsten (door sterker dan verwachte economische groei en hogere inflatie) en anderzijds lagere uitgaven (met name door onderuitputting). Het ligt niet in de rede dat deze beide factoren het saldo positief zullen blijven beïnvloeden. De hogere ontvangsten zijn immers verwerkt in de geraamde ontvangsten voor de toekomst. Bij onderuitputting op investeringen geldt bovendien dat deze in latere jaren alsnog tot besteding zullen komen en daarmee het saldo in de toekomst alsnog belasten.

Vraag 3

Hoe is het budgettaire effect van het aflopen van het Integraal Zorgakkoord meegenomen in de ontwikkeling van het saldo en de schuld in 2027 en 2028? Kunt u een uitsplitsing maken hoe de zorg zich had ontwikkeld zonder deze maatregelen?

Antwoord op vraag 3

Met de financiële afspraken in het Integraal Zorgakkoord (IZA) wordt invulling gegeven aan verschillende maatregelen uit het coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) om de groei van de zorguitgaven in de Zorgverzekeringswet (zvw) te verminderen. De maatregelen hebben een structureel karakter. Dat betekent dat ook de besparingsopgave na 2026 doorloopt. Het totaal van de maatregelen bedraagt een besparing van bijna 1,9 miljard euro Tevens zijn in het IZA afspraken gemaakt over verhoging (Medisch Specialistische Zorg, Geestelijke Gezondheidszorg) of verlaging (Huisartsenzorg, Multidisciplinaire zorg, Wijkverpleging) van het startniveau van het uitgavenkader per 2023. Per saldo is daarmee een structurele neerwaartse bijstelling van 0,35 miljard euro verwerkt. Daarmee kan gesteld worden dat het budgettaire effect van beperking van de groei van de Zvw-uitgaven 2,25 miljard euro bedraagt. Het effect van deze besparingen werkt structureel door op de groei van de Zvw-uitgaven. Daling of stijging van de Zvw-uitgaven worden verwerkt in de ontwikkeling van het saldo en de schuld.

Indien de structurele IZA-besparingen niet meegenomen worden in de meest actuele stand (Voorjaarsnota 2023 (Kamerstuk 36 350)), leidt dat tot onderstaande uitsplitsing. Hierbij moet worden opgemerkt dat het in algemene zin lastig is aan te geven hoe de zorguitgaven zich zouden hebben ontwikkeld zonder deze maatregelen.

Stand Voorjaarsnota 2023 114.152 119.954
Correctie IZA-maatregelen – 2.250 – 2.250
Totaal 111.902 117.704

Vraag 4

Klopt het dat de leningen aan Oekraïne saldorelevant zijn geboekt en wat is daar de reden voor?

Antwoord op vraag 4

Het kabinet heeft in 2022 via een speciale kredietlijn van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) een lening verstrekt in het kader van de oorlog in Oekraïne. Zowel de lening zelf als de aflossing van deze lening zijn niet-saldorelevant geboekt. Hiermee heeft het kabinet gehandeld in lijn met de Eurostat-regels aangaande het EMU-saldo.

Vraag 5

Kunt u uitleggen waarom de oploop van de loon- en prijsontwikkeling zo’n groot effect hebben op de verslechtering van het saldo? Kunt u aangeven welke aannames daaronder liggen ten aanzien van de inflatie en de loonontwikkeling?

Antwoord op vraag 5

Voor de ontwikkeling van de lonen en prijzen wordt het uitgavenplafond gecorrigeerd. Zo hoeven departementen geen ruimte op hun begrotingen te vinden vanwege macro-economische ontwikkelingen waar zij geen invloed op kunnen uitoefenen. Dit betekent echter ook dat deze uitgaven niet worden gedekt. Daardoor belasten deze rechtstreeks het EMU-saldo.

Voor de berekening van de loon- en prijsbijstelling baseert het kabinet zich op de relevante variabelen uit het Centraal Economisch Plan (CEP) 2023. Ten opzichte van de Macro Economische Verkenning (MEV) 2023 bij Miljoenennota zijn deze variabelen opwaarts bijgesteld. Dit verhoogt de verwachte uitgaven voor de loon- en prijsbijstelling.

Daarnaast bestaat de prijsbijstelling dit jaar uit een regulier deel en uit een extra deel over 2022. De eenmalige extra prijsbijstelling over 2022 komt voort uit de toezegging uit de Najaarsnota 2022 (Kamerstuk 36 250) om extra prijsbijstelling uit te keren om de (semi-)collectieve sector structureel extra te compenseren voor de hoge inflatie. Deze systematiek is niet-regulier. Ook deze extra prijsbijstelling draagt bij aan de toegenomen totaaluitgaven voor de loon- en prijsontwikkeling.

Bij hogere lonen en prijzen stijgen naast de uitgaven ook de ontvangsten, bijvoorbeeld binnen de loonheffing en de btw. Dit leidt tot hogere ontvangsten met een saldo-verbeterend effect tot gevolg. Deze ontvangsten worden in tabel 5 niet zichtbaar onder loon- en prijsontwikkeling uitgaven, maar vallen onder belasting- en premieinkomsten.

Hierdoor wordt het effect van de loon- en prijsontwikkeling op de verslechtering van het EMU-saldo aan de uitgavenzijde gedempt.

Vraag 6

Waarom is er gekozen voor een doelmatigheidswinst van vier % op het persoonsgebonden budget (PGB) en wat is hier de onderbouwing voor? Kunt u aangeven wat het effect is van deze maatregel op de koopkracht van de mensen die zorg leveren aan hun partner, kinderen of familie?

Antwoord op vraag 6

Het komt niet vaak voor dat cliënten het volledige ter beschikking gestelde bedrag opmaken. Deze maatregel heeft als doel het pgb-budget in de Wlz beter aan te laten sluiten op de daadwerkelijke zorgvraag van cliënten. De besparing slaat neer bij zowel formele als informele zorgaanbieders. Hoe deze verdeling precies is, is niet bekend. Het effect op de koopkracht van mensen die zorg leveren aan hun partner, kinderen of familie (informele zorgaanbieders) is daarom onbekend. De opbrengst van de maatregel maatwerk pgb is doorgerekend in de Brede Maatschappelijke Heroverwegingen. Hierin is de opbrengst geraamd op 5%. Dit betrof een raming op basis van een pilot door één zorgkantoor. Omdat inmiddels meerdere zorgkantoren in meer of mindere mate (pilots) zijn gestart met deze werkwijze, is de verwachte efficiëntiewinst bijgesteld naar 4%.

Vraag 7

Kunt u een overzicht maken van de bijdrage van departementen aan het Slavernijverleden en hoe deze optellen tot het bedrag dat het kabinet beschikbaar wil stellen? Kunt u dit in één overzichtelijke tabel presenteren (pagina 81)?

Antwoord op vraag 7

In het kader van de kabinetsreactie op het rapport van het Adviescollege Dialooggroep slavernijverleden (Kamerstuk 36 284, nr. 1) maakt het kabinet € 200 miljoen incidenteel en € 8 miljoen structureel vanaf 2024 beschikbaar. Om ruimte te behouden bij de invulling van de beoogde doelen is er sprake van een 100% eindejaarsmarge, waardoor deze middelen over de jaargrenzen heen beschikbaar blijven. De middelen zijn specifiek gedekt door alle departementen, volgens de onderstaande verdeling:

Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 5,9 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2
Defensie (incl. DMF) 12,1 0,5 0,5 0,4 0,4 0,4
Economische Zaken en Klimaat (incl. NGF en Klimaatfonds) 9,8 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4
Financiën (excl. Nationale Schuld) 4,3 0,2 0,2 0,1 0,1 0,1
HGIS 4,9 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2
Infrastructuur en Waterstaat (incl. DF en MF) 8,1 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3
Justitie en Veiligheid 10,9 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (incl. Transitiefonds) 2,2 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 32,5 1,2 1,2 1,2 1,2
Sociale Zekerheid 50,1 2,3 2,3 2,3 2,4 2,4
Zorg 60,6 2,3 2,3 2,3 2,3 2,3
Totaal departementale bijdragen incidenteel 168,7 31,3 0 0 0 0
Totaal departementale bijdragen structureel 8,0 8,0 8,0 8,0 8,0
Kasschuif – 165,7 66,7 99,0
Kasritme budget slavernijverleden 3,0 106,0 107,0 8,0 8,0 8,0

Vraag 8

Kunt u een reeks maken welke middelen voor maatschappelijke diensttijd besteed worden en hoeveel er in de afgelopen jaren zijn vrijgevallen, dan wel zijn doorgeschoven naar latere jaren?

Antwoord op vraag 8

In de periode 2018–2021 stond het budget voor de maatschappelijke diensttijd (MDT) op de VWS-begroting. In deze periode was in totaal 250 miljoen euro beschikbaar voor de MDT. Voor een toelichting over de besteding van die middelen verwijs ik u graag naar het antwoord op vraag 162 uit eerdere beantwoording van Kamervragen over de OCW-begroting 2023.1

In het coalitieakkoord is het jaarlijkse budget voor MDT vanaf 2022 verdubbeld van 100 naar 200 miljoen euro. Deze 200 miljoen euro is overgeheveld van de begroting van VWS naar OCW. Van deze 200 miljoen euro in 2022 is 78 miljoen euro besteed aan MDT-subsidies en miljoen euro aan uitvoeringskosten en flankerend beleid. 117 miljoen euro is niet uitgegeven. Een deel van de meerjarige subsidietranche 2022 (130 miljoen euro) wordt, vanwege het meerjarige karakter, uitgegeven binnen de beschikbare MDT-middelen van 2023 en 2024.

In de eerste suppletoire begroting 2023 van OCW is het meest recente kasritme van de MDT opgenomen. Voor 2023 betreft dit 203 miljoen euro. Onlangs is de reguliere subsidieregeling 2023 opengezet met een budgetplafond van 150 miljoen euro.

Beschikbaar budget MDT op OCW-begroting 200 203
Besteed aan MDT (subsidie, uitvoeringskosten en flankerend beleid) 83
Niet besteed 117
Doorgeschoven latere jaren n.v.t.

Vraag 9

Kunt u aangeven hoeveel er in totaal wordt bezuinigd? Kunt u dit onderverdelen per departement en per artikel?

Antwoord op vraag 9

Onderstaande tabel geeft aan welke maatregelen het kabinet neemt voor de rijksbrede dekkingsopgave. Het kabinet heeft gekozen om per begroting het aandeel in de rijksbrede dekkingsopgave in te vullen. Dit heeft geresulteerd in een optelsom van 70 maatregelen welke worden toegelicht in onderstaande tabel. De tabel is uitgesplitst naar de verschillende maatregelen per begroting en beleidsartikel. Bij de maatregelen wordt aangegeven of dit vermindering van coalitieakkoord-middelen (CA) is of inzet van de loon-en prijsbijstelling (LPO). Bij enkele maatregelen is aangegeven dat de maatregel deels voortkomt uit CA of deels inzet van LPO is.

Het Ministerie van Defensie en Algemene Zaken zijn uitgezonderd van de rijksbrede dekkingsopgave. Defensie is uitgezonderd in verband met de oorlog in Oekraïne. Algemene Zaken is uitgezonderd omdat de begroting geen beleidsmatige budgetten bevat.

SZW – 9 – 456 – 1.889 – 1.215 – 913 – 600
1 Uitstel invoering nieuw financieringsstelsel kinderopvang 0 – 100 – 1.900 – 2.000 – 500 – 200 Ja 7
2 Ingroei naar nieuw financieringsstelsel kinderopvang 0 0 400 1.200 0 0 Ja 7
3 Scholingssubsidie STAP afschaffen 0 – 330 – 330 – 345 – 280 – 217 Deels 1
4 Verlaging budget hervorming arbeidsmarktinfrastructuur (structureel) 0 0 – 63 – 60 – 64 – 67 Ja 99
5 Incidentele intensivering hervorming arbeidsmarktstructuur 0 0 63 60 64 67 99
6 Loon- en prijsbijstelling Aanvullende Post 0 0 – 20 – 20 – 20 – 24 Ja Deels 99
7 Loon-en prijsbijstelling SZW-begroting – 6 – 18 – 18 – 18 – 16 – 32 Ja 99
8 Intrekken wetsvoorstel RIV-toets – 3 – 8 – 11 – 16 – 20 – 25 1
9 Loonkostenvoordelen doelgroep ouderen afschaffen 0 0 0 0 – 61 – 61 99
10 Inzet reservering EU-verordening export-WW 0 0 – 9 – 16 – 16 – 16 99
11 Verlaging re-integratiebudget gemeenten 0 0 0 0 0 – 20 99
12 Verlaging re-integratiebudget/uitvoeringsbudget UWV 0 0 0 0 0 – 5 H40:11,3 H15:4
VWS – 136 – 136 – 136 – 441 – 491 – 491
13 Taakstelling buiten IZA 0 0 – 65 – 145 – 145 – 145 11
14 Maatwerk pgb 0 0 – 30 – 60 – 110 – 110 12
15 Structurele onderuitputting – 105 – 105 – 105 – 105 – 105 – 105 Div.
16 Herinvoering inkomensafhankelijke eigen bijdrage Wmo 0 0 95 – 100 – 100 – 100 Deels Div.
17 Inzet prijsbijstelling – 31 – 31 – 31 – 31 – 31 – 31 Ja Div.
EZK (incl. NGF en KF) – 43 – 108 – 181 – 287 – 348 – 256
18 LPO Klimaat – 6 – 51 – 81 – 162 – 194 – 105 Ja AP
19 Klimaatbeleid 0 0 – 26 – 44 – 66 – 88 4
20 LPO NGF – 38 – 58 – 64 – 65 – 63 – 29 Ja 6
21 Bedrijfslevenbeleid 0 0 – 8 – 13 – 20 – 27 2,3
22 Apparaatsartikel 0 0 – 2 – 3 – 5 – 7 40
IenW (incl. MF en DF) – 137 – 184 – 181 – 180 – 181 – 191
23 Taakstelling Mobiliteitsfonds – 97 – 135 – 135 – 138 – 137 – 149 Div.
24 Budgetverlaging Deltafonds – 21 – 26 – 25 – 22 – 24 – 24 5
25 Budgetverlaging apparaatsuitgaven – 4 – 5 – 5 – 5 – 5 – 5 98
26 Budgetverlaging bodem en ondergrond – 2 – 3 – 3 – 3 – 3 – 3 13
27 Budgetverlaging wegen en verkeersveiligheid – 5 – 7 – 5 – 4 – 3 – 3 14
28 Budgetverlaging omgevingsveiligheid en milieurisico's – 1 – 1 – 1 – 2 – 2 – 2 22
29 Budgetverlaging uitvoering milieubeleid 0 – 1 – 1 – 1 – 1 – 1 19
30 Budgetverlaging luchtvaart 0 0 0 0 – 1 – 1 17
31 Budgetverlaging duurzaamheid – 1 – 1 – 1 – 1 – 1 – 1 21
32 Budgetverlaging integraal waterbeleid – 1 – 1 – 1 – 1 – 1 – 1 11
33 Budgetverlaging scheepvaart en havens – 3 – 3 – 3 – 3 – 2 – 1 18
34 Budgetverlaging algemeen departement 0 0 0 0 0 0 97
35 Budgetverlaging openbaar vervoer en spoor 0 0 0 0 0 0 16
36 Budgetverlaging lucht en geluid – 1 0 0 0 0 0 20
Maatregelen (bedragen in miljoenen euro) 2023 2024 2025 2026 2027 2028 LPO CA Art
JenV – 118 – 172 – 170 – 166 – 179 – 190
37 Verhoging Boetes 10% 0 – 48 – 51 – 60 – 63 – 65 33
38 Efficiencytaakstelling – 28 – 5 – 35 – 35 – 35 – 35 91
39 Budgetverlaging overig – 2 – 51 – 35 – 6 – 14 – 26 Div.
40 Minder-meer CA-reeks: Griffierechten 0 – 15 – 25 – 25 – 25 – 25 Ja 32
41 DJI 0 – 15 – 15 – 15 – 15 – 15 34
42 Formatie/huisvesting bestuursdepartement – 2 – 5 – 10 – 10 – 10 – 10 91
43 Vitale ketens laten staan – 1 – 5 – 5 – 5 – 5 – 5 32
44 Minder-meer CA-reeks: Veiligheid overig: mensensmokkel – 4 – 5 – 5 – 5 – 5 – 5 Ja 37
45 Technische correctie rechtsbijstand – 27 22 20 – 5 – 6 – 4 32
46 PMJ griffie 2023 – 9 0 0 0 0 0 34
47 Afromen balanspositie meldkamers – 45 – 45 – 10 0 0 0 31
OCW – 275 – 158 – 356 – 369 – 339 – 154
48 Tranche lpo 2023 artikelen po en vo – 71 – 83 – 88 – 87 – 88 – 87 Ja 1,3,9
49 Tranche extra prijsbijstelling 2022 artikel SF – 5 – 36 – 37 – 38 – 38 – 38 Ja 91
50 Rijksmediabijdrage 0 0 – 24 – 24 – 24 – 24 15
51 Beëindigen subsidieregeling tweede lerarenopleiding 0 0 0 – 3 – 3 – 3 6
52 Beëindigen subsidieregeling open en online onderwijs – 1 – 1 – 2 – 2 – 2 – 2 7
53 NWO, nader in te vullen (struc. vanaf 2029) 0 0 0 0 0 0 16
54 Vrijval AP middelen herinvoering basisbeurs 2023 – 60 0 0 0 0 0 Ja N.v.t.
55 Doorstroom vmbo-havo/mbo – 7 0 0 0 0 0 3
56 Infrastructuur & basisvaardigheden (lezen) – 8 – 26 – 26 – 26 – 26 0 Ja 1
57 Tranche extra prijsbijstelling 2022 artikelen po en vo 0 0 – 31 – 31 0 0 Ja 1,3
58 Resterende middelen halvering collegegeld 0 – 10 – 138 – 149 – 149 0 6,7
59 Lpo resterende middelen halvering collegegeld 0 – 2 – 9 – 9 – 9 0 Ja 6,7
60 Zij-instroom – 6 0 0 0 0 0 9
61 Onbenutte eindejaarsmarge – 117 0 0 0 0 0 91
62 10% studievoorschotmiddelen (struc. vanaf 2029) 0 0 0 0 0 0 6
BZK (incl. KR, BES) – 232 – 437 – 280 – 205 – 162 – 133
63 Huurtoeslag – 232 – 437 – 280 – 205 – 162 – 119 3
64 LPO Huurtoeslag (AP) 0 0 0 0 0 – 13 Ja 3
Financiën – 28 – 105 – 103 – 111 – 110 – 110
65 Belasting- en invorderingsrente (BIR) – 28 – 105 – 103 – 101 – 100 – 100 1
66 Apparaatsbudgetten 0 0 0 – 10 – 10 – 10 8
LNV (incl. DGF en TF) – 2 – 18 – 19 – 55 – 71 – 75
67 Inzet LPO Transitiefonds (AP) – 2 – 18 – 19 – 44 – 47 – 51 Ja Ja 51
68 Inzet prijsbijstelling 0 0 0 – 11 – 24 – 24 Ja Nee 51
HGIS (incl. BuZa en BHOS) – 17 – 23 – 21 – 10 – 11 – 11
69 Inzet loon- en prijsbijstelling 0 0 0 – 10 – 11 – 11 Ja 6
70 Eindejaarsmarge HGIS non-ODA – 17 – 23 – 21 0 0 0 6
Totaal – 998 – 1.797 – 3.335 – 3.039 – 2.803 – 2.211

Toelichtingen per maatregel

SZW

De meevaller op de SZW-begroting wordt ingezet voor de rijksbrede dekkingsopgave. Op de regelingen van SZW worden lagere uitgaven geraamd op basis van uitvoeringsinformatie van de uitvoeringsorganisaties en de macro-economische doorrekening van het CPB. Zo zijn de verwachte uitgaven aan onder andere de AOW naar beneden bijgesteld met 274 miljoen euro in 2028. De grootste mee- en tegenvallers worden nader toegelicht in de verticale toelichting van hoofdstuk 15 Sociale Zaken en Werkgelegenheid en hoofdstuk 40 Sociale Verzekeringen.

1 en 2. Uitstel invoering nieuw financieringsstelsel kinderopvang en ingroei naar nieuw financieringsstelsel

Het kabinet heeft besloten om de invoering van het nieuwe financieringsstelsel in te laten gaan vanaf 2027 in plaats van 2025, en in de tussentijd geleidelijk toe te groeien naar het nieuwe stelsel. Een abrupte stijging van de vraag in een sector die momenteel kampt met personeelstekorten en schaarste aan plekken kent, acht het kabinet onverantwoord. Dit vanwege de grote risico’s voor de toegankelijkheid, betaalbaarheid en het brede aanbod en de kwaliteit van de kinderopvang. Daarbij hebben de uitvoerders aangegeven dat invoering per 2025 onuitvoerbaar is. Dit leidt tot incidentele vrijval van middelen. Dit besluit tot uitstel heeft op de langere termijn geen budgettaire implicaties2.

3. Scholingssubsidie STAP afschaffen

Het kabinet heeft besloten om het STAP-budget te beëindigen. Het Rijk maakt hier vanaf 2024 geen middelen meer voor vrij. Doordat de subsidieregeling wordt afgeschaft ontstaat ruimte om een bijdrage te leveren aan de rijksbrede dekkingsopgave. Werkenden en werkgevers zijn zelf verantwoordelijk voor scholing, en investeren hier zelf ook al veel in. Er blijven ook nog andere instrumenten beschikbaar vanuit het Rijk om Leven Lang Ontwikkelen (LLO) te stimuleren. Bijvoorbeeld de SLIM-subsidie voor het mkb, het Levenlanglerenkrediet en diverse Groeifondsprojecten voor betere aansluiting tussen (regionale) vraag naar en aanbod van scholing, en het budget dat beschikbaar is voor UWV om scholingstrajecten in te kopen voor WW-gerechtigden.

4 en 5. Verlaging budget hervorming arbeidsmarktinfrastructuur (structureel)

Het Ministerie van SZW is als beleidsverantwoordelijk departement bezig met de uitwerking van de afspraak uit het coalitieakkoord om de arbeidsmarktinfrastructuur uit te breiden. Een deel van de coalitieakkoordenvelop voor arbeidsmarkt, armoede en schulden wordt nu ingezet voor de rijksbrede dekkingsopgave. Hierdoor is er structureel minder budget voor de hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur. Dit jaar en volgend jaar is er nog budget vrijgemaakt voor de voortzetting van de Regionale Mobiliteitsteams. Vanaf 2025 is er een aflopend budget voor de hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur (van 63 miljoen euro in 2025 naar 0 in 2034). Dit wordt bekostigd uit de incidentele vrijval van middelen vanwege de uitstel van het nieuwe financieringsstelsel kinderopvang. De hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur kan worden vormgegeven met onder andere dit incidentele budget. Doordat de plannen voor de hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur nog niet definitief zijn vormgegeven en ingevoerd, kan niet worden aangegeven wat de lange termijn implicaties zijn van de inzet van deze middelen voor de rijksbrede dekkingsopgave. Dit hangt van veel factoren af, onder andere of de hervorming van de arbeidsinfrastructuur ervoor zorgt dat meer mensen een baan kunnen vinden. Dat is op dit moment niet in te schatten.

6 en 7. Loon- en prijsbijstelling Aanvullende post en SZW begroting

Met maatregel 6 en 7 wordt een deel van de loon- en prijsbijstelling op de Aanvullende Post en op de SZW begroting gebruikt voor rijksbrede de dekkingsbijdrage. Dit heeft als gevolg dat er minder (extra) middelen naar nog te bepalen artikelen gaan.

8. Intrekken wetsvoorstel RIV-toets

Dit wetsvoorstel houdt in dat de verzekeringsarts van het UWV niet meer de re-integratie-inspanningen van werkgevers beoordeelt. Hierdoor zal minder vaak een loonsanctie worden opgelegd. Dat leidt ertoe dat zieke werknemers eerder en vaker instromen in de WIA.

Daarmee stijgen de WIA-uitgaven.

Het intrekken van dit wetsvoorstel heeft als gevolg dat de re-integratieprikkel op peil blijft. Dit zorgt ervoor dat minder mensen in de WIA instromen en dat een loonsanctie kan worden opgelegd als de verzekeringsarts oordeelt dat de werkgever te weinig heeft gedaan. Daarmee is het intrekken van dit wetsvoorstel goed voor de (financiële) houdbaarheid van de WIA op de lange termijn.

9. Loonkostenvoordelen doelgroep ouderen afschaffen

De loonkostenvoordelen voor ouderen worden per 2026 beëindigd. Deze maatregel is in 2022 geëvalueerd (Kamerstuk 34 352, nr. 257). In deze evaluatie wordt voor het LKV ouderen geen significant effect gevonden op de werkgelegenheid voor de doelgroep. De arbeidsmarkteffecten van het afschaffen van het LKV ouderen kunnen niet separaat worden gekwantificeerd, maar zullen vanwege de beperkte doeltreffendheid naar verwachting niet significant zijn. Zie ook het antwoord op vragen 403 en 607.

10. Inzet reservering EU-verordening export-WW

Er stond een reservering op de begroting van het Ministerie van SZW voor een wijziging van EU-verordening 883 m.b.t. de coördinatie van socialezekerheidsstelsels. Deze verordening betreft onder andere de export van Nederlandse uitkeringen naar andere EU-landen, waaronder de WW. De wijziging zou eventueel budgettaire implicaties kunnen hebben, maar dit is vooralsnog niet zeker. De wijziging is ook nog niet ingevoerd en het is onbekend of en wanneer dat gaat gebeuren. Indien er wel een wijziging wordt doorgevoerd met budgettaire implicaties voor de SZW-begroting, dan zullen die alsnog worden ingepast op de begroting van SZW, conform de regels van de budgetdiscipline.

11. Verlaging re-integratiebudget gemeenten

Er wordt 20 miljoen uit het Gemeentefonds gehaald als besparing op het re-integratiebudget van gemeenten. Er is op voorhand niet te zeggen wat de implicaties zijn van deze maatregel. Dit is van veel factoren afhankelijk, bijvoorbeeld het aantal mensen in de bijstand in 2028 en verder. Ook heeft het kabinet besloten vanaf 2024 gerichter te investeren in gebieden waar de bijstandsafhankelijkheid en multi-problematiek groot is. Er wordt in 2024 11 miljoen (oplopend tot 13 miljoen in 2028) geïntensiveerd in de re-integratie van inwoners in de 20 focusgebieden uit het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid. Daarnaast wordt er gewerkt aan een hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur waar incidenteel budget voor is vrijgemaakt (zie onder 5 hierboven). Uw Kamer wordt over deze onderwerpen later nader over geïnformeerd. Wat het per saldo effect is van de maatregelen samen, is nu nog niet te zeggen.

12. Verlaging re-integratiebudget/uitvoeringsbudget UWV

Het inkoop- en uitvoeringsbudget van het UWV voor re-integratie wordt vanaf 2028 met 5 miljoen verminderd. Aangezien er de afgelopen jaren sprake is geweest van onderuitputting is de verwachting dat er op langere termijn nauwelijks implicaties zullen zijn van deze beperkte ombuiging, en hierdoor de maatregel op langere termijn niet meer gaat kosten dan de besparing op korte termijn oplevert.

VWS

De meevaller op de VWS-begroting wordt ingezet voor de rijksbrede dekkingsopgave. Dit betreft diverse bijstellingen op de VWS-begroting, waaronder voor de hervormingsagenda jeugd (179 miljoen euro in 2024 en 196 miljoen euro in 2025) en het besparingsverlies bij de modernisering van het Geneesmiddelenvergoedingensysteem (GVS) van 140 miljoen euro in 2023 en 2024 (Kamerstuk 29 477, nr. 749). Ook is de raming van de eigen bijdragen in de Wlz opwaarts bijgesteld (90,2 miljoen euro structureel) en de raming van het eigen risico in de Zvw (34 miljoen euro structureel) naar aanleiding van actuele macro-economische inzichten van het Centraal Planbureau (CEP 2023).

13. Taakstelling buiten IZA

Het Integraal Zorgakkoord (IZA) beperkt de totale volumegroei voor de meeste sectoren in de Zorgverzekeringswet. Met de maatregel voor non-IZA-sectoren wordt tevens een taakstelling ingeboekt voor een aantal sectoren die niet deelneemt aan het akkoord, om ook bij deze sectoren een (verdere) beperking van de volumegroei te realiseren.

De Nederlandse gezondheidszorg is een hoog niveau. Inwoners van Nederland krijgen goede zorg als zij dat nodig hebben, op basis van solidariteit. Behoud van dit solidaire stelsel is een enorme uitdaging. Het zorgsysteem staat in toenemende mate onder druk. De vraag naar gezondheidszorg neemt toe in omvang en complexiteit door de toename van chronisch zieken en ouderen. De financiële, personele en maatschappelijke houdbaarheid van de gezondheidszorg komen hierdoor steeds meer onder druk te staan.

Door in te zetten op bovenstaande wordt bevorderd dat zorg ook in de toekomst kwalitatief goed, toegankelijk en betaalbaar blijft. De maatregel moet dus juist duurdere zorg in de toekomst voorkomen.

De maatregel moet nog nader concreet worden ingevuld. Uw Kamer wordt hier op een later moment over geïnformeerd.

14. Maatwerk pgb

In de Voorjaarsnota 2023 is besloten tot de invoering van maatwerk in de vaststelling van pgb-budget in de Wlz. De maatregel levert structureel 110 miljoen euro op, inclusief 5 miljoen euro uitvoeringskosten. Deze maatregel heeft als doel het pgb-budget in de Wlz beter aan te sluiten op de daadwerkelijke zorgvraag van cliënten. Pgb-houders die zelf Wlz-zorg inkopen krijgen momenteel een maximumbedrag op basis van een zorgprofiel toegekend. Het komt niet vaak voor dat cliënten het volledige ter beschikking gestelde bedrag opmaken. De implicatie van de maatregel maatwerk pgb op lange termijn is dat er een budget wordt vastgesteld dat beter aansluit bij de daadwerkelijke zorgvraag van de cliënt.

De doelmatigheidswinst is geschat op 4% van de uitgaven. Dit is gebaseerd op de opbrengst in de Brede Maatschappelijke Heroverwegingen (BMH). Dit betrof een raming op basis van een pilot door één zorgkantoor. De opbrengst van maatwerk PGB is in de BMH is vastgesteld op 5%. Inmiddels zijn meerdere zorgkantoren in meer of mindere mate (pilots) gestart met deze werkwijze, waardoor de verwachte efficiëntiewinst is bijgesteld naar 4%. Omdat de opbrengst is gebaseerd op geëvalueerde pilots uit de praktijk en de opbrengst naar beneden is bijgesteld ten opzichte van wat eerder is vastgesteld, acht het kabinet deze doelmatigheidswinst realistisch, ook op de lange termijn. De doelmatigheidswinst kent daarnaast een ingroeiperiode vanwege het overgangsrecht van de bestaande budgethouders. Dit zorgt ervoor dat de opbrengsten op de korte termijn niet worden overschat.

15 en 17. Structurele onderuitputting en inzet prijsbijstelling

Op basis van meerjarige realisatiecijfers is samen met het Ministerie van VWS een inschatting gemaakt welke onderuitputting in 2022 structureel van aard was. Het is de verwachting dat met deze bijstelling beleid op een vergelijkbaar niveau voortgezet kan worden.

Ook is voor een deel de prijsbijstelling inzet. De prijsbijstelling van begrotingsgefinancieerde uitgaven kan gebruikt worden om bestaande budgetten te indexeren, zodat hetzelfde beleid kan worden voortgezet (ondanks hogere prijzen). Het gevolg van inzetten van de prijsbijstelling voor andere doeleinden is dat op onderdelen hetzelfde beleid doelmatiger moet worden uitgevoerd of een lager ambitieniveau mogelijk is. Dit voorjaar is gekozen om een deel van de prijsbijstelling in te zetten voor onder andere de realisatie van verschillende beleidsvoornemens.

16. Herinvoering inkomensafhankelijke eigen bijdrage Wmo

Deze maatregel schaft het abonnementstarief in de Wmo 2015 af en in plaats daarvan wordt de inkomensafhankelijke eigen bijdrage in de Wmo 2015 heringevoerd. Daarbij is het uitgangspunt dat zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de vormgeving zoals die voorheen was met oog voor inkomenseffecten en het beroep dat wordt gedaan op de Wmo.

Deze maatregel heeft op termijn een positief effect op de houdbaarheid van de zorguitgaven aangezien het de vraag naar maatschappelijke ondersteuning onder hogere inkomens dempt. Mogelijk zal een deel van deze groep de ondersteuning zelf organiseren.

De opbrengsten van deze maatregel zijn recent gevalideerd in het IBO ouderenzorg.

EZK (incl. NGF en KF)

18. LPO Klimaat

Als tegemoetkoming voor additionele uitgaven ten gevolge van loon- en prijsstijgingen wordt het budget voor het Klimaatfonds jaarlijks opgehoogd met middelen uit de loon- en prijsbijstelling. Wegens de rijksbrede dekkingsopgave is er besloten om een deel van de LPO van het Klimaatfonds in te leveren. Dit betreft een korting op de loon- en prijsbijstelling van de Klimaatfondsmiddelen. Uit deze besparing volgen niet direct hogere uitgaven in de toekomst. Klimaatdoelstellingen kunnen ook op andere wijze worden behaald (b.v. normeren/beprijzen). Voor het Klimaatfonds gaat het om een LPO bedrag van 807 miljoen (t/m 2030) op een totaalbedrag van het fonds van 35 miljard.

19. Klimaatbeleid

Dit betreft een neerwaartse bijstelling op de SDE++-uitgaven. Uit deze besparing volgen niet direct hogere uitgaven in de toekomst. Klimaatdoelstellingen kunnen ook op andere wijze dan de SDE-uitgaven behaald worden (b.v. normeren/beprijzen). Zie ook het recent gepresenteerde klimaatpakket (Kamerstuk 32 813, nr. 1230).

20. LPO NGF

Als tegemoetkoming voor additionele uitgaven ten gevolge van loon- en prijsstijgingen wordt het budget Nationaal Groeifonds jaarlijks opgehoogd met middelen uit de loon- en prijsbijstelling (LPO). Wegens de rijksbrede dekkingsopgave is er besloten om een deel van de LPO van het NGF in te leveren. Van de LPO voor het NGF is bij de Voorjaarsnota de helft ingezet voor andere doeleinden (totaal circa 450 miljoen euro). Dit maakt dat er in reële termen minder middelen beschikbaar zijn voor investeringen die bijdragen aan de doelstellingen van het Klimaatfonds en het Nationaal Groeifonds. Er is derhalve nog 12,3 miljard euro van het initiële NGF-budget van 20 miljard euro beschikbaar. Deze vermindering hoeft niet te betekenen dat de doelstellingen in het geding komen of tot hogere kosten in de toekomst leidt. Er zijn ook andere beleidsinstrumenten om deze doelstellingen te behalen.

21. Bedrijfslevenbeleid

Het gaat hierbij om i) ramingsbijstellingen voor ontvangsten (op basis van historische cijfers), ii) het bijstellen van de risicovoorziening BMKB, iii) terugschroeven van een subsidie (publiek-private samenwerkingen) en iv) verminderde bijdragen aan organisaties (Nederlands Bureau voor Toerisme & Congressen en Toegepast Onderzoek Organisaties). De bijstellingen (i en ii) worden herijkt op basis van historische gegevens over het gebruik. De subsidie voor publiek-private subsidies (iii) wordt al meerdere jaren op rij niet volledig benut. Tot slot worden minder opdrachten verstrekt aan TO2-instellingen en de NBTC. Er is geen reden om aan te nemen dat de eventuele lange termijn kosten hierdoor hoger uitvallen dan de besparing.

22. Apparaatsartikel

Het gaat hier om een beperking van de middelen voor voor het ICT-ontwikkelingsbudget, een budget dat als reservering dient voor de ontwikkeling van nieuwe ICT-applicaties in het domein van de EZK-organisatie. Op de lange termijn zullen er geen extra kosten ontstaan door deze bijstelling, aangezien het hier gaat om ontwikkelingsbudget.

IenW (incl. MF en DF)

23. Taakstelling Mobiliteitsfonds

Conform eerder gemeld aan de Kamer (Kamerstuk29 385, nr. 119 en Kamerstuk 36 200 A, nr. 65) vindt momenteel een herprioriteringsopgave plaats binnen het Mobiliteitsfonds. In de aankomende maanden worden de plannen van de herprioriteringsopgave concreet uitgewerkt en worden de gevolgen besproken met de regio’s. Onderdeel van deze opgave is het invullen van de rijksbrede dekkingsopgave. De Minister van IenW informeert u nader over de concrete invulling in zijn begroting. De budgettaire verwerking volgt parallel bij de Miljoenennota en Ontwerpbegroting 2024.

24. Budgetverlaging Deltafonds

De budgetverlaging op het Deltafonds verlaagt de beschikbare vrije investeringsruimte van het Deltafonds. Dit heeft geen directe beleidsmatige gevolgen.

25–36. Budgetverlagingen

De opgave voor de beleidsbegroting IenW is – in lijn met de grondslag voor de opgave – naar rato verdeeld over de begrotingsartikelen, waarbij dit niet gepaard gaat met significante bijstelling van beleid.

JenV

37. Verhoging Boetes 10%

De beleidsmatige verhoging van de boetetarieven met 10% levert een opwaartse bijstelling van de raming voor ontvangsten uit boetes en transacties op. Omdat de boetetarieven toenemen wordt het afschrikkende effect van een verkeersboete en bestuurlijke boetes tevens versterkt.

38. Efficiencytaakstelling

Middels deze maatregel wordt een neerwaartse bijstelling gedaan op de budgetten die beschikbaar zijn voor de personele formatie bij enkele uitvoeringsorganisaties en agentschappen die onder het Ministerie van JenV vallen. Gezien de omvang van de maatregel ten opzichte van het huidige budget voor het bestuursdepartement, en de mogelijkheid om deze budgetverlaging intern op te vangen is het niet waarschijnlijk dat deze maatregel op termijn tot (aanzienlijke) meerkosten leidt.

39. Budgetverlaging overig

Deze maatregel ziet toe op het structureel doorvoeren van enkele budgetverlagingen op verschillende instrumenten waarop in de afgelopen jaren reeds al incidentele budgetverlagingen op basis van een analyse van historische onderuitputting zijn doorgevoerd. Door de verdeling over verschillende instrumenten, en het doorvoeren van budgetverlagingen op instrumenten die historische onderuitputting op budgetten vertoonden is het niet waarschijnlijk dat deze maatregel op termijn tot (aanzienlijke) meerkosten leidt.

40. Minder-meer CA-reeks: Griffierechten

De maatregel voorziet in een beperking van de verlaging van de griffierechttarieven die is opgenomen in het coalitieakkoord Rutte IV. Door deze beperking wordt de oorspronkelijk voorgenomen verlaging van de tarieven neerwaarts bijgesteld. Hoewel de toegang tot het recht hiermee enigszins minder wordt vergroot dan oorspronkelijk was beoogd in het coalitieakkoord leidt dit niet tot verhoging van kosten op langere termijn.

41. DJI

De productiebijstelling bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) ziet toe op het voorzien in bijstellingen met betrekking tot onder andere de bedrijfsvoering in het gevangeniswezen. De verwerking van deze maatregelen bij DJI wordt zoveel mogelijk via beleidsmatige keuzes vormgegeven. Hierdoor wordt erop gestuurd dat bij de tenuitvoerlegging van deze maatregelen voorkomen wordt dat er sprake is van het opbouwen van een investeringsschuld, door bijvoorbeeld het uitstellen van investeringen in huisvesting, die tot toekomstige meeruitgaven kunnen leiden.

42. Formatie/huisvesting bestuursdepartement

Middels deze maatregel wordt een neerwaartse bijstelling gedaan op de budgetten die beschikbaar zijn voor de personele formatie en de huisvesting van het bestuursdepartement JenV. Gezien de omvang van de maatregel ten opzichte van het huidige budget voor het bestuursdepartement, en de mogelijkheid om deze budgetverlaging intern in te passen is het niet waarschijnlijk dat deze maatregel op termijn tot (aanzienlijke) meerkosten leidt.

43. Maatregelen vitale ketens

De taskforce Beleidsalternatieven Veiligheid en Justitie heeft enkele aanbevelingen gedaan voor een set aan maatregelen op de JenV-begroting ter verbetering van de effectiviteit en efficiency. De kansrijke maatregelen uit deze aanbevelingen zijn eerder incidenteel doorgevoerd op de JenV-begroting, en worden nu structureel doorgetrokken. Het betreft maatregelen die bij de aanbeveling van de taskforce Beleidsalternatieven zijn doorgerekend, en hierbij geen verhoogde kosten op langere termijn presenteren.

44. Minder-meer CA-reeks: Veiligheid overig: mensensmokkel

Het verlagen van de intensiveringreeks leidt tot een bijstelling van de versterkte ambities met betrekking tot dit thema bij het Coalitieakkoord Rutte IV. Aangezien het hierbij gaat om een verlaging van het programmabudget is het niet waarschijnlijk dat deze maatregel op termijn tot (aanzienlijke) meerkosten leidt.

45. Technische correctie rechtsbijstand

Deze correctie betreft een kasschuif voor het voorzien in de wijzigingen volgend uit enkele andere maatregelen die bijdragen aan de dekkingsopgave. De kasschuif zelf is budgetneutraal en heeft dus geen gevolgen voor de bedrijfsvoering binnen de rechtsbijstand.

46. Niet inboeken PMJ griffie 2023

Deze maatregel betreft het eenmalig niet inboeken van de geraamde tegenvaller die volgt uit het Prognosemodel Justitiële Keten (PMJ) in 2023. De meest recente ontvangsten voorspellen geen tot een zeer beperkte tegenvaller in 2023. Door de aard van deze maatregel zal deze maatregel niet op termijn tot (aanzienlijke) meerkosten leiden.

47. Afromen balanspositie meldkamers

De balans van de Politie laat al enkele jaren een gunstige positie zien ten aanzien van de bijdrage voor de meldkamers, waardoor naar verwachting incidentele middelen in de periode 2023–2025 zullen resteren. Door deze proactief af te romen kan een bijdrage aan de dekkingsopgave worden geleverd, en leidt dit naar verwachting niet tot meerkosten in de toekomst.

OCW

48. Tranche lpo 2023 artikelen po en vo

Binnen het funderend onderwijs is gekozen om dekking aan te leveren vanuit de loon- en prijsontwikkeling op met name een aantal grote subsidieregelingen waar de lpo-bijstelling niet juridisch verplicht is, waaronder de subsidieregeling basisvaardigheden, de subsidieregeling school en omgeving, de regeling Maatschappelijke diensttijd en de regeling sterk techniekonderwijs. Dit heeft geen gevolgen voor reeds toegekende aanvragen. De loon-en prijsbijstelling op de bekostiging voor po en vo wordt in zijn geheel uitgekeerd, zoals ook in voorgaande jaren het geval is geweest.

49. Tranche extra prijsbijstelling 2022 artikel SF

Op het Artikel 11 Studiefinanciering wordt de extra tranche prijsbijstelling over 2022 ingezet voor de dekkingsopgave. De extra ontvangen prijsbijstelling zit op het reisproduct. De prijsstijgingen op het reisproduct zijn in het OV-contract al verwerkt als tegenvaller. Hierdoor is deze extra prijsbijstelling niet nodig. Er zijn dus geen gevolgen voor de studiebeurs.

50. Rijksmediabijdrage

De Rijksmediabijdrage wordt verlaagd. In de visiebrief over de toekomst van het mediabestel is afgesproken dat de beschikbare zendtijd voor reclame op de lineaire kanalen van de landelijke publieke omroep wordt gehalveerd, van maximaal 10% van de zendtijd in 2021 tot maximaal 5% in 2026. Nu de Rijksmediabijdrage als gevolg van de rijksbrede dekkingsopgave vanaf 2025 structureel naar beneden wordt bijgesteld kiest het kabinet er daarom voor om de voorgenomen maatregelen om reclame op de lineaire kanalen van de publieke omroep te verminderen niet volledig uit te voeren. Hierdoor zullen meer reclames op de landelijke publieke omroep zijn dan eerder beoogd. Het heeft geen gevolgen voor de programmering van de NPO.

51. Beëindigen subsidieregeling tweede lerarenopleiding

DE subsidieregeling tweede lerarenopleiding wordt beëindigd. De subsidieregeling heeft een looptijd tot en met 2025. Tot en met 2025 blijven middelen beschikbaar voor de regeling. In totaal is in de laatste ronde aan 108 personen subsidie verleend. Het jaar daaraan voorafgaand was dit aan 123 personen. Met het beschikbare budget voor de regeling is ruimte voor ca. 400 personen. Ondanks verschillende maatregelen is het animo voor deze subsidieregeling gering en zijn de uitvoeringslasten relatief hoog. Het is daardoor aannemelijk dat de afschaffing van deze subsidie op de lange termijn niet leidt door meerkosten.

52. Beëindigen subsidieregeling open en online onderwijs

De subsidieregeling open en online onderwijs is in 2022 voor het laatste opengesteld en zal niet meer worden verlengd. Met deze subsidie werden hogescholen en universiteiten gestimuleerd actief te experimenteren met vormen van online onderwijs en met het delen en hergebruiken van open leermaterialen. De evaluatie over de effecten van de subsidie wordt momenteel uitgevoerd door de NRO. Vermoedelijk is deze relatief kleine subsidie niet de doorslaggevende reden voor hogescholen en universiteiten om zich te ontwikkelen op het gebied van online onderwijs. Ook zonder deze subsidie is daar waarschijnlijk voldoende stimulans voor.

53. NWO, nader in te vullen (struc. vanaf 2029)

Vanaf 2029 zal structureel 3 miljoen bespaard worden op de bekostiging van de NWO. De invulling hiervan moet nog bepaald worden, maar het gaat om een gering bedrag en in relatie tot de totale apparaatskosten van de NWO (in 2021 bedroegen deze in totaal 225 miljoen).

54. Vrijval AP middelen herinvoering basisbeurs 2023

In het coalitieakkoord is een inschatting gemaakt van de budgettaire reeks die nodig is voor de herinvoering van de basisbeurs. Deze reeks is gereserveerd op de Aanvullende Post (AP). Doordat de kosten in de eerste jaren lager uitvielen dan verwacht, is niet de gehele reeks overgeheveld van de AP naar de OCW-begroting. Deze middelen zijn wel als reservering behouden op de AP, mochten de studiefinancieringsramingen tegenvallen. Dit is niet het geval, waardoor het gereserveerde bedrag in 2023 (60,4 miljoen) vrij kan vallen. Er zijn geen gevolgen voor de studiebeurs.

55. Doorstroom vmbo-havo/mbo

De regeling doorstroom vmbo-havo-mbo wordt per twee jaren beschikt. De subsidieregeling is daarmee momenteel in gebruik, middels de beschikkingen van vorig jaar. Er was een aanvullend bedrag gereserveerd van circa 6,9 miljoen voor 2023. Er is besloten de regeling voor dit jaar niet meer aanvullend open te zetten. Daarmee is het bedrag vrijgevallen. Dit betreft een incidentele bijstelling. Dit jaar wordt de regeling geëvalueerd en wordt besloten of de regeling volgend jaar weer open wordt gezet.

56. Infrastructuur & basisvaardigheden (lezen)

Incidenteel is cumulatief ruim 111 miljoen van het budget voor basisvaardigheden en infrastructuur (onderdeel van het masterplan basisvaardigheden) ingezet voor de rijksbrede dekkingsopgave in verband met een latere start van het programma. Dit is een budget voor het versterken van de omgeving rond de school op het gebied van leesbevordering en bevat primair middelen voor de versterking van de bibliotheek op school. Per saldo wordt er nog steeds geïnvesteerd in de basisvaardigheid lezen, namelijk in de eerste jaren circa 25 miljoen per jaar.

57. Tranche extra prijsbijstelling 2022 artikelen po en vo

In 2025 en 2026 wordt de extra prijsbijstelling voor het po en vo ingezet voor de rijksbrede dekkingsopgave. Dit betekent dat scholen deze middelen in deze jaren niet tot hun beschikking hebben. Scholen hebben grotendeels beleidsvrijheid in hoe zij de middelen besteden die zij als bekostiging ontvangen en kunnen hierin zelf een prioritering bepalen. Vanaf 2027 en verder wordt de extra prijsbijstelling volledig ingezet ter compensatie van de gestegen prijzen, waardoor het structurele budget volledig geïndexeerd is naar het huidige prijspeil.

58. Resterende middelen halvering collegegeld

59. Lpo op reeks halvering collegegeld

Bij het stopzetten van de halvering van het collegegeld zijn in de eerste jaren ook incidentele middelen vrijgekomen, naast de structurele inzet voor de herinvoering van de studiebeurs. Omdat deze middelen niet nodig zijn voor de herinvoering van de studiebeurs, heeft het extensiveren op deze middelen geen implicaties op de studiebeurs. In de jaren 2024–2027 gaat het om circa 446 miljoen Over deze incidentele middelen wordt ook de loon- en prijsbijstelling gebruikt voor de rijksbrede dekkingsopgave. Het inhouden van deze incidentele middelen heeft eveneens geen implicaties op de herinvoering van de studiebeurs.

60. Zij-instroom

Begin 2023 was er een grote extra instroom bij de regeling zij-instroom en was initieel 12 miljoen euro extra vrijgemaakt voor deze regeling. In de loop van 2023 beek de stijging minder sterk dan verwacht en is de helft van de intensivering aangeleverd voor de rijksbrede dekkingsopgave. Per saldo is er van de oorspronkelijke extra 12 miljoen euro dus nog steeds 6 miljoen euro beschikbaar voor de regeling zij-instroom.

61. Onbenutte eindejaarsmarge

Ruim 116 miljoen van de Eindejaarsmarge (EJM) is niet ingezet voor specifieke problematiek op de OCW-begroting, maar is ingezet als onderdeel van de rijksbrede dekkingsopgave. Deze middelen kenden geen bestemming en het inzetten van deze middelen heeft daarom geen implicaties op de lange termijn.

62. 10% studievoorschotmiddelen (struc. vanaf 2029)

De studievoorschotmiddelen kennen nog geen bestemming, maar waren gereserveerd voor de specifieke stimulering van landelijke projecten. Door deze besparing zullen er minder landelijke projecten kunnen worden opgestart in de toekomst. Het is onduidelijk welke projecten er nu niet zullen komen die anders wel waren opgestart. Daarmee is het niet mogelijk om iets te zeggen over de gevolgen op lange termijn.

BZK (incl. KR, BES)

63. Huurtoeslag

De verlaging van het budget op de huurtoeslag komt door een bijstelling in de huurtoeslagraming. Deze ramingsbijstelling vindt jaarlijks bij de Voorjaarsnota plaats. In 2023 is de raming lager uitgevallen door een aantal parameters zoals hogere inkomensontwikkeling, lagere werkloosheid, lagere instroom in de huurtoeslag in 2022 en een lagere huurontwikkeling doordat de huurontwikkeling is gedempt door deze te koppelen aan de Cao-loonontwikkeling voor de periode 2023–2025. Door de verlaging van het budget op de huurtoeslag sluit de begroting aan op de te verwachten uitgaven aan de huurtoeslag. Daarmee gaat het niet meer kosten op de lange termijn dan het oplevert op de korte termijn.

64. LPO Huurtoeslag (AP)

De huurtoeslag wordt niet geïndexeerd middels de loon-en prijsbijstelling maar wordt geraamd in het voorjaar. Er stonden op de Aanvullende Post middelen voor de huurtoeslag (voor hervorming huurtoeslag), deze middelen op de AP wordt wel geïndexeerd. De bijstelling van de huurtoeslag zit echter al in de huurtoeslagraming. Dus konden deze middelen vrij in worden gezet, zonder gevolgen op de lange termijn.

Financiën

65. Belasting- en invorderingsrente (BIR)

De hoogte van de BIR is wettelijk gekoppeld aan het niveau van de ECB-rente. In de regelgeving worden rentepercentages herijkt, mede vanwege doorwerking van renteverhogingen door de ECB op de BIR. Het resultaat van de herijking is een per saldo meevaller van 100 miljoen euro structureel op belasting- en invorderingsrentes.

66. Apparaatsbudgetten

De korting wordt verwerkt op de apparaatsbudgetten van het beleidsdepartement (artikel 8). Door verwachte meerjarige onderuitputting op de apparaatsbudgetten en scherpe monitoring van de uitgaven zal deze korting naar huidige inschatting zonder negatieve gevolgen realiseerbaar zijn.

LNV (incl. DGF en TF)

67 en 68. Inzet prijsbijstelling en LPO transitiefonds

LNV heeft LPO ingezet om te voldoen aan de dekkingsopgave. De prijsbijstelling van begrotingsgefinancieerde uitgaven kan gebruikt worden om bestaande budgetten te indexeren, zodat hetzelfde beleid kan worden voortgezet (ondanks hogere prijzen). Het gevolg van het inzetten van de loon- en prijsbijstelling voor andere doeleinden is dat op onderdelen hetzelfde beleid doelmatiger moet worden uitgevoerd of een lager ambitieniveau mogelijk is. Dit voorjaar is gekozen om een deel van de prijsbijstelling in te zetten voor onder andere de realisatie van verschillende beleidsvoornemens.

HGIS (incl. BuZa en BHOS)

69 en 70. Inzet eindejaarsmarge, loon- en prijsbijstelling en eindejaarsmarge HGIS non-ODA

Om het BZ/BHOS-aandeel in de rijksbrede dekkingsopgave in te vullen wordt de eindejaarsmarge voor de HGIS non-ODA ingezet (2023–2025) en wordt de dekkingsopgave vanaf 2026 structureel ingevuld door een verlaging van de uitkering voor loon- en prijsbijstelling (LPO) op de BZ-begroting (non-ODA).

Vraag 10

Kunt u bij alle bezuinigingen op de loonprijscompensatie (LPO) van de verschillende departementen wat de uitwerking is van deze maatregel? Welke zaken kunnen niet of in verminderde vorm doorgang vinden?

Antwoord op vraag 10

In de tabel bij vraag 9 wordt een totaaloverzicht gegeven van alle bezuinigingen. In de kolom LPO wordt aangegeven welke deel hiervan de inzet van de loon-en prijsbijstelling is. In de toelichting bij deze maatregelen onder de tabel wordt specifiek ingegaan wat de uitwerking is van deze maatregel.

Vraag 11

Kunt u precies aangeven hoe de rentelast zich per jaar (2023 tot en met 2028) ontwikkelt? Kunt u daarbij ook aangeven welk deel van de toegenomen rentelast gedekt dient te worden?

Antwoord op vraag 11

De onderstaande tabel toont de jaarlijkse oploop in de rente-uitgaven, uitgesplist naar het deel dat meeloopt in de dekkingsopgave en het deel dat niet meeloopt. Deze bedragen komen ook terug in tabel 8 van de Voorjaarsnota (plafondtoets rijksbegroting). Daar wordt ook toegelicht hoe de rente-dekkingsopgave volgt uit de begrotingsregels.

Geraamde extra rentelasten bij Voorjaarsnota 2023 1446 2885 3285 4459 5928 7389
Waarvan onderdeel van de dekkingsopgave 1.446 2.885 2.538 2.538 2.538 2.538
Waarvan geen onderdeel van de dekkingsopgave 747 1921 3.390 4.850

Vraag 12

Waarom wordt de reservering voor kapitaalstortingen aan TenneT al verwijderd, terwijl er nog geen enkele duidelijkheid is over hoe de voorgenomen verkoop zal verlopen?

Antwoord op vraag 12

Uw Kamer is eerder geïnformeerd dat het kabinet inzet op de volledige verkoop van TenneT Duitsland (Kamerstuk 28 165, nr. 386). Mocht een transactie onder acceptabele voorwaarden tot stand komen, dan zou de opbrengst van een dergelijke verkoop ten goede komen aan TenneT Holding, de verkopende partij en aandeelhouder van TenneT Duitsland. Met deze opbrengst zou dan vervolgens de Nederlandse kapitaalbehoefte in de komende jaren gefinancierd kunnen worden en zijn de gemaakte reserveringen in de begroting overbodig. Het kabinet acht het belangrijk dat Tennet voldoende gefinancierd is, conform de minimale kredietrating in de nota deelnemingenbeleid, om haar publieke taken te kunnen uitvoeren.

Vraag 13

Kunt u aangeven wat de kosten voor eerstejaarsopvang zijn voor de resterende jaren deze kabinetsperiode? Hoeveel daarvan moet worden opgevangen binnen het ODA-budget? Wat blijft er vervolgens over van het ODA-budget voor andere zaken dan eerstejaarsopvang en welke gevolgen heeft dit voor beleid gefinancierd uit het ODA-budget?

Antwoord op vraag 13

Het Ministerie van Justitie en Veiligheid is verantwoordelijk voor de opvang van asielzoekers. Er wordt geen registratie bijgehouden van de totale kosten van eerstejaarsopvang van asielzoekers. Alleen de uitgaven worden geregistreerd die gemaakt worden voor eerstejaarsopvang van asielzoekers uit ontwikkelingslanden die op de lijst staan van het Development Assistance Committee (DAC) van de OESO. Deze uitgaven worden gedaan vanuit het ODA-budget.

In onderstaande tabel worden de totale uitgaven van het Ministerie van Veiligheid en Justitie voor opvang via het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA) en NIDOS weergegeven. Dit gaat dus om asielzoekers uit DAC-landen en niet DAC-landen, en om opvang tijdens en na het eerste jaar. Dit bedrag is exclusief enkele andere uitgaven die worden gemaakt in verband met de opvang van asielzoekers, zoals onderwijs, rechtsbijstand, Vluchtelingen Werk Nederland en tolken. De bedragen voor opvang van asielzoekers zijn exclusief die voor de opvang van vluchtelingen uit Oekraïne.

In de tweede regel wordt vervolgens het totaalbedrag van de aan ODA toegerekende eerstejaarsopvang van asielzoekers uit DAC-landen gegeven:

Totale uitgaven opvang via COA en NIDOS 2.789 3.163 3.635
Waarvan eerstejaars opvang asielzoekers uit DAC-landen, gefinancierd uit ODA-budget 1.186 1.338 1.734

Het totale ODA-budget is hieronder weergegeven, uitgesplitst naar eerstejaarsopvang en overige ODA-uitgaven.:

Totaal ODA-budget 6.434 6.513 7.084
Waarvan eerstejaarsopvang asiel 1.186 1.338 1.734
Waarvan overige ODA-uitgaven 5.218 5.144 5.320

Zoals toegezegd in het commissiedebat over humanitaire hulp van 11 mei 2023 zal de Minister voor BHOS de invulling per (sub)begrotingsartikel en de gevolgen hiervan in de stukken voor Prinsjesdag inzichtelijk maken.

Vraag 14

Waarop is de verwachting gebaseerd dat de verkoop van TenneT zal resulteren in een nettowinst van 5,1 miljard euro waardoor de gehele reservering vrijvalt?

Antwoord op vraag 14

In het kader van de lopende onderhandelingen kan en wil ik daar nu niet op vooruit lopen. Daarnaast, ook de exacte kapitaalbehoefte van Tennet Nederland is de komende tijd nog onderhevig is aan veranderingen. Het kabinet acht het belangrijk dat Tennet voldoende gefinancierd is, conform de minimale kredietrating in de nota deelnemingenbeleid, om haar publieke taken te kunnen uitvoeren.

Vraag 15

Kunt u aangeven hoe de ruimte in de huurtoeslagraming tot stand komt? Is hier sprake van een inverdieneffect door lagere huren?

Antwoord op vraag 15

De huurtoeslagraming is afhankelijk van een groot aantal parameters. Deze zijn onder te verdelen in drie hoofdcategorieën: inkomensontwikkeling, huurontwikkeling en volume. De ruimte in de huurtoeslag komt door meerdere factoren en de interactie tussen factoren:

Inkomensontwikkeling:

– De inkomensontwikkeling is door het Centraal Planbureau (CPB) bijgesteld in haar laatste raming. Dit komt door een hogere algemene ontwikkeling van de lonen en mede door de beleidsmatige verhoging van het wettelijk minimumloon in 2023. Als gevolg van de beleidsmatige verhoging van het wettelijk minimumloon vanaf 1 januari 2023 zijn ook de inkomensparameters van de huurtoeslag verhoogd, wat leidt tot hogere uitgaven huurtoeslag. Hiervoor waren middelen gereserveerd op de aanvullende post.

Huurontwikkeling:

– Normaliter zou de hoge inflatie van 2022 hebben geleid tot hogere huurtoeslaguitgaven via een hogere huurontwikkeling. De huurontwikkeling is echter gedempt doordat deze is gekoppeld aan de Cao-loonontwikkeling voor de periode 2023–2026. Deze loonontwikkeling ligt lager dan inflatie, waardoor de huurtoeslagenuitgaven minder toenemen komende jaren.

– Tevens worden in juli 2023 de huren voor huurders met een laag inkomen bij een corporatie verlaagd, dit resulteert ook in lagere huurtoeslaguitgaven.

Volume:

– In 2022 zijn er minder aanvragen voor de huurtoeslag gedaan dan initieel is geraamd. Deze lagere instroom werkt ook door in de volgende jaren, en resulteert daardoor in lagere huurtoeslaguitgaven.

– Het CPB heeft in haar raming ook de werkloosheid naar beneden bijgesteld. Lagere werkloosheid werkt komende jaren ook door in een lagere instroom in de huurtoeslag.

– Het wetsvoorstel vereenvoudiging van de huurtoeslag is ingediend in de Tweede Kamer. In dit wetsvoorstel vervalt de maximale huurgrens voor het ontvangen van huurtoeslag. Dit leidt tot een hoger instroom in de huurtoeslag in de komende jaren. Hiervoor waren middelen gereserveerd op de aanvullende post.

Vraag 16

Wat zijn de inkomenseffecten van het terugdraaien van de verlaging van de eigen bijdrage in de huurtoeslag op huurders? Hoeveel wordt de eigen bijdrage weer verhoogd? Kunt u dit aangeven over de loop van het ingroeipad?

Antwoord op vraag 16

Definitieve besluitvorming over de dekking van de wetsvoorstellen Regie op de Volkshuisvesting en Betaalbare Huur en daarmee de omvang van de verhoging van de eigen bijdrage in de periode 2025–2029 zal uiterlijk bij indiening van de wetsvoorstellen plaatsvinden. Wel zijn er bij de Voorjaarsnota middelen op de aanvullende post gereserveerd voor een ingroeipad. Bij de besluitvorming over de wetsvoorstellen zal dan ook inzichtelijk worden gemaakt wat de gevolgen hiervan zijn voor huurtoeslagontvangers.

De maximale verwachte kosten van de wetsvoorstellen zijn 130 miljoen structureel. Indien van dit verwachte maximum wordt uitgegaan kan de eigen bijdrage stapsgewijs worden verhoogd tot maximaal 6,90 euro per maand. In de tabel hieronder is dit indicatieve ingroeipad voor een dergelijke verhoging van de eigen bijdrage geschetst. Een verhoging van de eigen bijdrage van de huurtoeslagontvangers geldt voor alle huurtoeslagontvangers.

Verhoging eigen bijdrage huurtoeslag n.v.t. 1,4 2,8 4,2 5,5 6,9

Vraag 17

Kunt u alle intensiveringen (structureel en incidenteel) tabelmatig weergeven voor alle departementen?

Antwoord op vraag 17

Hieronder vindt u een overzicht van de intensiveringen op departementale begrotingen die niet specifiek zijn gedekt binnen de eigen begroting, maar die ten laste zijn gekomen van het rijksbrede beeld. Specifieke intensiveringen binnen departementale begrotingen worden toegelicht in de eerste suppletoire begrotingswetten. Voor OCW geldt dat een aantal intensiveringen zijn toegevoegd aan de begroting vanuit de overweging om het aandeel in de rijksbrede dekkingsopgave voor de begroting van OCW te verlagen. Deze ruimte is bij de OCW-begroting onder andere ingevuld met een beperkt aantal intensiveringen, namelijk een incidentele investering in de subsidieregeling praktijkleren (2023 t/m 2026), een incidentele investering in de restauratie van grote monumenten (2023) en een structurele investering in de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven.

Economische Zaken en Klimaat 800 1.050 1.050 1.050 1.050
Kabinetsreactie PEGA 250 miljoen 30 jaar 250 250 250 250
Kabinetsreactie PEGA (4 miljard incidenteel 800 800 800 800 800
Gemeentefonds en Provinciefonds 1.265 1.430
Financieringssystematiek 1.265 1.430
Justitie en Veiligheid 292 178 388 193 378 188
Bewaken en beveiligen 14 102 122 117 112 112
Jeugdbescherming 43 50 50 50 50 50
Spreidingswet 235 26 216 26 216 26
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 27 21 18 12 2 2
Staten-Generaal en Hoge Colleges van Staat 18 19 12 21 16 13
Sociale Zaken en Werkgelegenheid 122
Gebaar ouderen Surinaamse afkomst 122

Vraag 18

Wordt er in deze Voorjaarsnota extra ruimte gegeven om de huidige loonruimte van 5,2% te vergroten? Kunt u toelichten welke overwegingen hieraan ten grondslag liggen bij het nijpend en urgent leraren- en personeelstekort en het historisch ongekend hoge inflatiecijfer?

Antwoord op vraag 18

Op basis van het referentiemodel wordt bepaald hoeveel het kabinet kan bijdragen aan de loonruimte van overheidswerkgevers. Uitgangspunt van de referentiesystematiek is om de loonkostenontwikkeling in de overheidssectoren aan te laten sluiten bij de loonkostenontwikkeling in de marktsector. Op basis van de meest recente uitkomsten van het referentiemodel, gebaseerd op het Centraal Economisch Plan (CEP) 2023, is de loonbijstelling bij de Voorjaarsnota uitgekeerd aan de departementen. Er is niet afgeweken van de referentiesystematiek. De loonbijstelling wordt ingezet voor de in de cao afgesproken loonontwikkeling.

Dit jaar bestaat de prijsbijstelling uit een regulier deel en uit een niet-regulier extra deel over 2022. De eenmalige extra prijsbijstelling over 2022 komt voort uit de toezegging uit de Najaarsnota 2022 om extra prijsbijstelling uit te keren om de (semi-)collectieve sector structureel extra te compenseren voor de hoge inflatie. Zowel de reguliere prijsbijstelling over 2023 als de extra prijsbijstelling over 2022 is bij de Voorjaarsnota 2023 uitgekeerd aan de departementen.

Departementen zijn verantwoordelijk voor de doorverdeling van de loon- en prijsbijstelling naar begrotingsartikelen. Dit is verwerkt in de eerste suppletoire begrotingen. Een aantal departementen heeft ervoor gekozen een gedeelte van de uitgekeerde loon- en prijsbijstelling in te zetten voor de rijksbrede dekkingsopgave. Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 9.

Vraag 19

Gezien het feit dat netbeheerders vaker hebben geadviseerd dat de verhouding tussen zon en wind van belang is voor een stabiel energiesysteem, zoals ook blijkt uit de netimpact berekeningen van de RES’sen, moet er niet meer worden ingezet op Wind op Land?

Antwoord op vraag 19

Het klopt dat het voor het energiesysteem nuttig is als de hoeveelheid zonne-energie en windenergie in balans zijn. Het pakket aan klimaatmaatregelen dat met de Voorjaarsnota is gepresenteerd, is een aanvullend pakket naast het bestaande beleid. Het pakket met additionele maatregelen zet met verschillende maatregelen in op de versnelde uitrol van zonne-energie in Nederland. Hier ligt namelijk nog het grootste potentieel. Voor wind op land en wind op zee is al in forse mate bestaand beleid en is minder additionele uitrol mogelijk op dit bestaande beleid. Binnen dit bestaande beleid hebben de RES-regio’s en lokale overheden zoekgebieden aangewezen voor zonne- en windenergie. Dat neemt niet weg dat het kabinet in bestaande instrumenten en kaders ook inzet op wind op land en zee.

Vraag 20

Hoe stimuleert u flexibel stroomverbruik bij de industrie?

Antwoord op vraag 20

Het kabinet overweegt de mogelijkheid van «niet gegarandeerde Aansluit- en Transport Overeenkomst» (non-firm ATO). De gesprekken met de sector daarover lopen nu. We verwachten binnenkort meer duidelijkheid te hebben over hoe het precies vorm zal krijgen.

Vraag 21

Worden de netbeheerders, zowel de landelijke als de regionale, bij het maken van de maatwerkafspraken met de industrie betrokken?

Antwoord op vraag 21

Ja. Om tot bindende en wederkerige maatwerkafspraken te komen, worden de daarvoor noodzakelijke partijen betrokken. Denk bijvoorbeeld aan de provincies, maar ook Tennet en de regionale netbeheerders. Ook zijn de netbeheerders actief betrokken bij de Cluster Energie Strategieën (CESsen) en het Programma Infrastructuur Duurzame Industrie (PIDI) en daarnaast worden zij in het Nationaal Programma Verduurzaming Industrie (NPVI) actief betrokken.

Vraag 22

Wat is de taakstelling van het kenniscentrum voor waterstof op zee welke genoemd wordt in het Ontwerp Meerjarenprogramma Klimaatfonds 2024? Welke partijen zijn aan de oprichting van dit kenniscentrum verbonden? Wat wordt hier verstaan onder voldoende voortgang ten aanzien van de afnameverplichting? Waarom wordt er niet, wat eerder gevraagd is, geïnvesteerd in een kenniscentrum (decentrale) waterstof op land?

Antwoord op vraag 22

Kennis die wordt ontwikkeld in de aanloop naar en tijdens de demonstratieprojecten waterstof op zee breed willen we delen middels een platform dat zich hier op richt. Dit is reeds aangekondigd in de Kamerbrief windenergie op zee 2030–2050 (Kamerstuk 33 561, nr. 54). Het platform zal onder leiding en organisatie van TKI Wind op Zee vallen en werkt samen met andere organisaties betrokken bij onderzoek naar waterstof op zee, waaronder TNO en TKI Nieuw Gas. Het platform is eenvoudig toegankelijk voor marktpartijen, MKB, kennisinstellingen en consortia en draait op basis van de kennis van de betrokken partijen. Doordat bestaande onderzoeksprogramma’s en pilots zoals North Sea Energy (NSE) en PosHYdon bij het platform zijn aangesloten wordt relevante kennis breed gedeeld.

Het kennisplatform kent drie pijlers, gericht op uitdagingen bij de ontwikkeling van waterstof op zee:

1) Kennisdeling. Dit betreft kennisdeling vanuit lopende onderzoeksprogramma’s en de voorbereiding van (demonstratie)projecten. Verschillende consortia zullen hieraan bijdragen, o.a. PosHYdon, NSE, North Sea Wind Power Hub en H2opZee.

2) Human Capital Agenda. Dit betreft de ontwikkeling van lesprogramma’s voor onderwijsinstellingen (teach-the-teacher-netwerk) en het betrekken van deze onderwijsinstellingen, t.b.v. voldoende geschoold personeel voor de realisatie en onderhoud van projecten. De aansluiting bij de HCA-plannen van GroenvermogenNL wordt gezocht.

3) Supply chain en innovation challenges. Gericht op innovatie-uitdagingen die waterstof op zee kent en het betrekken en voorbereiden van de supply chain. Middels de innovation challenges worden start-ups betrokken en actief onderdeel van de ontwikkeling van waterstof op zee.

Een vierde doel van het platform is om partijen te consulteren en hiermee input op bijvoorbeeld demonstratieprojecten te verkrijgen.

Met voldoende voortgang ten aanzien van de afnameverplichting wordt bedoeld dat een afnameverplichting van waterstof vanuit bijvoorbeeld gebruikssectoren voldoende in beeld dient te zijn. Dit is nodig om te borgen dat subsidie die verstrekt wordt voor de productie van waterstof, ook daadwerkelijk wordt ingezet en dus tot emissiereductie leidt. Dit betekent niet dat het kabinet wacht met het beschikbaar stellen van waterstof tot de afnameverplichting helemaal in werking is, maar er moet voldoende voortgang worden geboekt in de realisatie daarvan.

Het kenniscentrum voor offshore elektrolyse zal ook kennis-spillovers genereren voor elektrolyse en waterstof op land. Daarom is een apart kenniscentrum voor waterstof op land niet nodig.

Vraag 23

Hoeveel gaat het kabinet bezuinigen? Gaat het kabinet 2,5 miljard euro aan rentelasten bezuinigen? Op welke posten bezuinigt het kabinet (nog meer)?

Antwoord op vraag 23

In de tabel bij vraag 9 wordt zichtbaar welke maatregelen het kabinet neemt voor de rijksbrede dekkingsopgave. De tabel is uitgesplitst in bezuinigingsmaatregelen en maatregelen die leiden tot hogere niet-belastingontvangsten. Het totaal aan maatregelen is in 2028 2,2 miljard euro. Hiervan is 2,0 miljard euro bezuinigingen op de uitgaven en 200 miljoen euro aan maatregelen die leiden tot hogere niet-belastingontvangsten. De tabel bij vraag 9 geeft alleen de maatregelen weer. De rijksbrede dekkingsopgave is ook gevuld met meevallers van departementen en generale dossiers zoals HGIS en rente Studiefinanciering. De mee-en tegenvallers worden toegelicht bij vraag 86.

Vraag 24

Wat is de argumentatie van het kabinet om te gaan bezuinigen? Bezuinigt het kabinet omdat de staatsschuld oploopt? Hoeveel is wenselijk voor het kabinet te bezuinigen als dit gebeurt omdat de staatsschuld oploopt? Bezuinigt het kabinet omdat het begrotingsbeleid inflationair is?

Antwoord op vraag 24

Het kabinet voert trendmatig begrotingsbeleid met daarbij drie basisprincipe:

1. Efficiënte allocatie van publieke middelen

Een goed begrotingsproces draagt bij aan een efficiënte allocatie van publieke middelen. In dit proces worden de voorwaarden gecreëerd waarbinnen de politiek – gegeven het doel dat wordt nagestreefd – elke euro zo goed mogelijk kan besteden. Integrale besluitvorming staat daarbij centraal. Dit zorgt ervoor dat echte keuzes worden gemaakt in dienst van een zo groot mogelijke (brede) welvaart.

2. Beheersing van de overheidsfinanciën

Om geen rekeningen door te schuiven naar volgende generaties maakt het kabinet afspraken over wat er maximaal mag worden uitgegeven (het uitgavenplafond). Als het kabinet nieuwe prioriteiten stelt en (beleidsmatig) meer uitgeeft aan het ene, dan moeten hiervoor (beleidsmatig) geld vrij worden gemaakt door minder uit te geven aan het anderen. Ook voor de inkomstenkant is afgesproken hoe hoog de belastingen en premies moeten zijn (het inkomstenkader). Als het kabinet bijvoorbeeld de ene belasting wil verlagen, dan moet een andere belasting omhoog om te voorkomen dat de totale inkomsten dalen. Het omgekeerde geldt ook: als het kabinet de ene belasting wil verhogen, dan moet een andere belasting omlaag om te voorkomen dat de totale inkomsten stijgen. Op deze manier is sprake van een beheerste ontwikkeling van de inkomsten gedurende de kabinetsperiode.

3. Macro-economische stabilisatie

Met stabiliserend begrotingsbeleid vangt het kabinet – als het minder goed gaat met de economie – de klap deels op met de begroting, om zo de gevolgen voor mensen te beperken. Aan de uitgavenkant van de begroting geeft het kabinet, als het economisch tij mee zit, niet meer uit dan het afgesproken uitgavenplafond. Aan de andere kant hoeft er ook niet te worden bezuinigd als het tijdelijk tegen zit. Aan de inkomstenkant van de begroting nemen in goede tijden de belastinginkomsten automatisch toe. Die extra inkomsten geeft het kabinet dan niet uit. De extra inkomsten worden in plaats daarvan gebruikt om buffers op te bouwen voor minder goede tijden. Omgekeerd dalen de belastinginkomsten automatisch in minder goede tijden. Dan wordt er op de buffer ingeteerd.

De basisprincipes vormen de rationale achter het begrotingsbeleid. De begrotingsregels zijn de concrete spelregels om het begrotingsbeleid in de praktijk conform de drie basisprincipes vorm te kunnen geven. Dit heeft het kabinet in de Startnota vastgelegd. Dit is het kader waarbinnen het kabinet handelt. De hogere uitgaven voor hoofdzakelijk rente en asiel moeten om die reden worden gedekt binnen de begroting.

Met de investeringen uit het coalitieakkoord is gekozen voor expansief begrotingsbeleid. Dit stelt het kabinet in staat om te werken aan de gestelde prioriteiten en daarbij de noodzakelijke transities te maken op het gebied van klimaat en natuur. Het afgelopen anderhalf jaar heeft sterk in het teken gestaan van de oorlog in Oekraïne, en de gevolgen die dit had voor de koopkracht van mensen. Dat heeft ertoe geleid dat naast het historisch grote koopkrachtpakket een tijdelijk prijsplafond is ingesteld en een tegemoetkoming is geïntroduceerd voor energie-intensieve mkb-ondernemingen. Met deze extra maatregelen zijn de budgettaire grenzen van het begrotingsbeleid bereikt. Daarbij moet beleid gedekt zijn om hogere inflatie te voorkomen. Een gedekte begroting voorkomt ook dat de rekening wordt doorgeschoven naar volgende generaties.

Vraag 25

Hoe verhouden de bezuinigingen zich tot de totale onderuitputting?

Antwoord op vraag 25

Het kabinet heeft onderuitputting betrokken bij de begrotingsbesprekingen. Concreet heeft het kabinet conform de motie van het lid Heinen c.s.3 kritisch gekeken naar de ruimte binnen ramingen en besproken waar structurele onderuitputting kan worden ingezet als dekking. Dit gaat zowel om specifieke dekkingsvraagstukken binnen departementale begrotingen als om een bijdrage aan de rijksbrede dekkingsopgave. De inzet van specifieke dekking wordt per departement toegelicht in de eerste suppletoire begroting. Een bijdrage aan de rijksbrede dekkingsopgave uit onderuitputting is geleverd vanuit de begrotingen van VWS en JenV. In verhouding tot de rijksbrede dekkingsopgave gaat het om 11% in 2023 tot aflopend 6% in 2028 van de totale dekkingsopgave.

Bijdrage rijksbrede dekkingsopgave – 998 – 1.797 – 3.335 – 3.039 – 2.803 – 2.211
waarvan onderuitputting – 107 – 156 – 140 – 111 – 119 – 131
Structurele onderuitputting VWS – 105 – 105 – 105 – 105 – 105 – 105
Budgetverlaging overig JenV – 2 – 51 – 35 – 6 – 14 – 26

Naast de onderuitputting die is ingezet voor de rijksbrede dekkingsopgave heeft het kabinet voor de jaren 2024 en 2025 in totaal 2,75 miljard euro aan aanvullende onderuitputting ingeboekt. Bij Miljoenennota 2023 is reeds 2,1 miljard voor 2023 en 0,5 miljard euro voor 2024 aan aanvullende onderuitputting ingeboekt op de Aanvullende Post. Deze onderuitputting zal worden ingevuld op basis van realisatie. Daarnaast zal de in=uittaakstelling van 4,3 miljard voor 2023 ook met onderuitputting worden gevuld. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat het invullen van de in=uittaakstelling voor risico van de Minister van Financiën is. Indien er gedurende het jaar onvoldoende onderuitputting wordt gerealiseerd om de taakstelling in te vullen zal de resterende taakstelling het EMU-saldo verslechteren. In de beantwoording van vraag 346 wordt verder ingegaan op de verwachtte onderuitputting.

Vraag 26

Kan een kabinet een helder overzicht geven van alle onderuitputting per ministerie?

Antwoord op vraag 26

In het Financieel Jaarverslag Rijk 2022 (Bijlage bij Kamerstuk 36 360, nrs. 1 en 2) is een overzicht opgenomen van de onderuitputting per ministerie. In de departementale jaarverslagen wordt deze onderuitputting verder toegelicht.

Voor 2022 bedraagt de totale onderuitputting 6,2 miljard euro.

Algemene Zaken en De Koning – 6
Justitie en Veiligheid – 134
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties – 938
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap – 542
Financiën (incl. Nationale Schuld) – 515
Defensie (incl. DMF) – 814
Infrastructuur en Waterstaat (incl. DF en MF) – 633
Economische Zaken en Klimaat (incl. NGF) – 301
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (incl. DGF) – 190
Volksgezondheid, Welzijn en Sport – 365
Gemeentefonds en Provinciefonds (incl. accres) – 657
Homogene Groep Internationale Samenwerking – 249
Aanvullende Post – 710
Sociale Zaken en Werkgelegenheid – 131
Totaal – 6.184

Vraag 27

Dekt het kabinet nominale of reële rente als het gaat om de rentelasten dekken en waarom?

Antwoord op vraag 27

De begrotingsregels van het kabinet hebben als uitgangspunt dat ten behoeve van de budgettaire beheersing tegenvallers op alle EMU-saldorelevante uitgaven gedekt dienen te worden binnen het uitgavenplafond. Hier vallen ook de daadwerkelijke (nominale) rente-uitgaven van het Rijk onder. Dit is in lijn met het advies van de 16e Studiegroep begrotingsruimte uit 2020 (Bijlage bij Kamerstuk 35 570, nr. 48).

Vraag 28

Wat is de argumentatie van het kabinet voor het toepassen van de kaasschaafmethode bij de bezuinigingen?

Antwoord op vraag 28

Het kabinet heeft als uitgangspunt voor de invulling van de dekkingsopgave gekozen voor een verdeelsleutel naar rato van de begrotingen. Defensie is uitgesloten van de verdeelsleutel gelet op de structurele NAVO-norm en oorlog in Oekraïne. Algemene Zaken is uitgezonderd omdat de begroting geen beleidsmatige budgetten bevat. Bij een naar rato verdeling draagt ieder departement in beginsel evenredig bij aan de invulling van de dekkingsopgave. Conform de motie van het lid Heinen c.s.4 is gezocht naar mogelijkheden om de opgave te dekken met onderuitputting en ruimte binnen begrotingen.

Vraag 29

Wat is de analyse van het kabinet ten aanzien van de mogelijkheid dat dit begrotingsbeleid inflationair van aard is?

Antwoord op vraag 29

Het kabinet heeft gekozen voor een expansief begrotingsbeleid, met investeringen – juist ook van belang voor toekomstige generaties – in onder meer onderwijs, veiligheid, de woningmarkt en klimaat. Dit is een bewuste keuze gericht op de lange termijn, niet op de stand van de conjunctuur. In tijden van arbeidsmarktkrapte – zoals nu het geval is – kunnen investeringen inflatoir uitvallen. Mocht de economie echter omslaan, dan zouden de investeringen juist een welkome impuls kunnen zijn. Het kabinet erkent het risico van het verder aanwakkeren van de inflatie via expansieve begrotingsbeleid. Dat vormt een extra onderbouwing voor het dekken van tegenvallers op de begroting.

Vraag 30

Wat is het huidige standpunt van het kabinet ten aanzien van de huidige inflatiestand?

Antwoord op vraag 30

Het kabinet geeft de voorkeur aan een gematigde inflatieontwikkeling, in lijn met de inflatiedoelstelling van de ECB van 2%. Omdat een onbalans tussen vraag en aanbod ervoor gezorgd heeft dat de tijdelijke inflatieschok veroorzaakt door de energiecrisis zich breder is gaan nestelen in de economie, is het van belang dat de vraag afneemt en in balans komt met het aanbod.

In de eurozone is de ECB primair verantwoordelijk voor het waarborgen van prijsstabiliteit. In lijn hiermee heeft de ECB een pad van monetaire verkrapping ingezet. Zo heeft de ECB de netto-aankopen van obligaties beëindigd en is de meest relevante beleidsrente, de depositorente, inmiddels verhoogd van minus 0,5% tot 3,25%. Door de financieringskosten in de economie te verhogen tracht de ECB de inflatie te beteugelen via het afremmen van de economische activiteit. Daarbij heeft de ECB aangegeven naar verwachting nog niet klaar te zijn met het verhogen van de rente, gegeven het huidige inflatiebeeld.

Daarnaast is het belangrijk dat begrotingsbeleid de inflatie zo min mogelijk aanjaagt. Tegelijkertijd streeft de overheid meerdere doelen na, zoals het beschermen van de koopkracht van huishoudens, het uitvoeren van de investeringsagenda van het kabinet om structurele uitdagingen (zoals klimaatverandering) te adresseren en het voeren van prudent begrotingsbeleid. Dit alles overwegende heeft het kabinet ervoor gekozen om onder meer de kosten van het energieprijsplafond en de hogere rente-uitgaven te dekken in de begroting. Dit helpt tevens om de inflatoire werking van begrotingsbeleid te beperken.

Vraag 31

Welk alternatief richt het kabinet in voor het STAP-budget?

Antwoord op vraag 31

Leren en ontwikkelen is belangrijk voor de inzetbaarheid van werkenden en het verdienvermogen van werkgevers. Werkenden en werkgevers zijn hiervoor zelf verantwoordelijk en investeren hier ook veel in. Daar waar dit niet goed gaat of maatschappelijk knelpunten ontstaan, kan de overheid een ondersteunende rol spelen. Het kabinet heeft ook elders instrumenten om dit te bevorderen, zoals de SLIM-regeling, verschillende NGF-projecten, en het budget dat beschikbaar is voor UWV om scholingstrajecten in te kopen voor WW-gerechtigden. In de Kamerbrief Beleidslijnen Leven Lang Ontwikkelen (Kamerstuk 30 012, nr. 147) vindt u een overzicht van alle maatregelen van het kabinet op het terrein van leven lang ontwikkelen en het budgettaire beslag per maatregel (waarbij de STAP-middelen vanzelfsprekend niet meer actueel zijn). De Minister van SZW zal dit de komende periode blijven monitoren, en daarbij de lessen van de STAP-regeling in beeld houden.

Vraag 32

Op welke manieren bevordert het kabinet, na afschaffing van het STAP-budget, omscholing richting cruciale sectoren en tekortsectoren?

Antwoord op vraag 32

Het kabinet wil mensen, bedrijven en opleiders stimuleren in ontwikkeling te blijven en zet daarvoor – ook nu STAP wordt afgeschaft – een aantal instrumenten in. Voorbeelden hiervan zijn de SLIM-regeling, het Levenlangleren krediet en de NGF-projecten (Vaardig met vaardigheden, Leeroverzicht en LLO Katalysator). Deze instrumenten zijn breed inzetbaar en dus ook voor scholing en mobiliteit richting cruciale sectoren. In de Kamerbrief Beleidslijnen Leven Lang Ontwikkelen (Kamerstuk 30 012, nr. 147) vindt u een overzicht van alle maatregelen van het kabinet op het terrein van leven lang ontwikkelen en het budgettaire beslag per maatregel (waarbij de STAP-middelen vanzelfsprekend niet meer actueel zijn).

Vraag 33

Wat is de analyse van het kabinet ten aanzien van het afremmen van de inflatie middels het inperken van overheidsgelden, gelet ook op de ingrepen van de centrale banken?

Antwoord op vraag 33

Het is de primaire taak van centrale banken om de inflatie te stabiliseren. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 29, is het van belang het risico te beperken dat het begrotingsbeleid de inflatie verder aanwakkert. Mede daarom is er dit voorjaar dekking aangedragen voor budgettaire tegenvallers. Tegelijkertijd streeft het kabinet ook bredere doelen na dan enkel het inperken van inflatie.

Vraag 34

Is het kabinet van mening dat het conjunctuurbeleid via actief begrotingsbeleid moet gebeuren, in plaats van via de centrale bank?

Antwoord op vraag 34

Het kabinet is niet van mening dat het conjunctuurbeleid via actief begrotingsbeleid moet gebeuren. In het verleden (1952–1959) is in Nederland geprobeerd actief economische groei te stimuleren of af te remmen om evenwicht in de economie tot stand te brengen. Het bleek echter dat een goede timing van actief anticyclisch begrotingsbeleid vrijwel onmogelijk was.

Daarom voeren we in Nederland sinds 1995 trendmatig begrotingsbeleid, wat inhoudt dat de begroting een stabiliserende werking heeft via automatische stabilisatoren (onder andere socialezekerheidsuitgaven). Aan de ontvangstenkant van de begroting stijgen in goede tijden (hoogconjunctuur) de belastingontvangsten automatisch, wat wordt gebruikt om buffers op te bouwen voor minder goede tijden. In tijden van laagconjunctuur loopt de staatsschuld gedurende de kabinetsperiode op. Dit begrotingsbeleid staat ook internationaal gezien zeer goed aangeschreven en het kabinet houdt hier dan ook aan vast.

Vraag 35

Kan het kabinet de implicaties van de bezuinigingen op lange termijn beschrijven? Kan het kabinet dit uitschrijven per bezuiniging?

Antwoord op vraag 35

Onder de tabel bij vraag 9 wordt bij elke bezuiniging een toelichting gegeven wat de implicaties op de lange termijn zijn.

Vraag 36

Kan het kabinet per bezuiniging onderbouwen dat deze op de lange termijn niet meer gaat kosten dan de bezuiniging nu, op korte termijn, oplevert?

Antwoord op vraag 36

Onder de tabel bij vraag 9 wordt bij elke bezuiniging een toelichting gegeven wat de implicaties op de lange termijn zijn.

Vraag 37

Op welke wijze voert het kabinet een generatietoets uit? Past het kabinet deze toets toe op alle bezuinigingen?

Antwoord op vraag 37

De generatietoets is tot op heden vier keer toegepast op beleid, onder andere op klimaatbeleid. Hier is de Kamer ook over geïnformeerd.5 Voor verdere toepassing en doorontwikkeling is de generatietoets opgenomen in het Beleidskompas. Het Beleidskompas heeft een centrale rol in de beleidsvoorbereiding. Het Beleidskompas vraagt beleidsmakers onder andere om te analyseren wat de gevolgen zijn van mogelijke beleidsopties. Een belangrijk onderdeel hiervan is hoe de gevolgen verdeeld zijn over verschillende doelgroepen, waaronder ook leeftijdsgroepen. Op deze manier wordt in de voorbereiding van overheidsbeleid rekening gehouden met verschillende generaties.

Vraag 38

Kan het kabinet het verschil van 600 miljoen euro tussen de verwachte inkomsten van pijler twee en de daadwerkelijke inkomsten uitleggen?

Antwoord op vraag 38

In september 2021 is de Kamer ingelicht over de mogelijke budgettaire consequenties van Pijler 2.6 Aangegeven is toen dat, afhankelijk van enkele scenario’s, de budgettaire opbrengst ongeveer tussen de 400 mln en 550 mln zou kunnen bedragen. Daarbij is echter expliciet opgemerkt dat er belangrijke kanttekeningen en grote onzekerheden te plaatsen waren bij die eerste inschattingen. Er diende een aanzienlijk aantal belangrijke aspecten van het akkoord nog verder te worden uitgewerkt. De cijfers moesten daarom worden gezien als een eerste grove inschatting van de budgettaire gevolgen van het akkoord voor Nederland.

Ten tijde van de onderhandelingen over het coalitieakkoord (najaar 2021) was het budgettaire effect dan ook nog zeer onzeker. In de budgettaire bijlage van het coalitieakkoord is gekozen om een gewenste besparing van 1 miljard (Pijler 2 en CFC-maatregel) in te boeken. Daarbij is aangegeven dat als de gewenste besparing niet via Pijler 2 gehaald zou worden, dan gekeken zou worden naar andere maatregelen.

Met het bereiken van het EU-akkoord met betrekking tot Pijler 2, het uitwerken van het wetsvoorstel, alsmede het gebruik van meer recente data, kon een definitieve budgettaire inschatting worden gemaakt. Deze inschatting is in de Voorjaarsnota opgenomen. Het wetsvoorstel inclusief de begrote 466 mln is, inclusief certificering door het CPB, eind mei aan de Tweede Kamer aangeboden. In de ramingstoelichting die bij het wetsvoorstel is meegestuurd, is toegelicht waar de raming op is gebaseerd. Bij de aankomende augustusbesluitvorming dient invulling gevonden te worden voor de resterende dekkingsopgave.

Vraag 39

Krijgt de Belastingdienst extra capaciteit beschikbaar als gevolg van de voorgestelde bezuinigingen? Hoe verhoudt de keuze van het kabinet zich om bij de voorjaarsbesluitvorming slechts te bezuinigingen zich tot de lage ICT-capaciteit bij de Belastingdienst?

Antwoord op vraag 39

Er zijn bij de voorjaarsbesluitvorming geen voorgestelde bezuinigingen die het apparaatsbudget van de Belastingdienst raken. Op dit moment is er daarom geen relatie tussen bezuinigingen op het budget van het Ministerie van Financiën en de beschikbare ICT-capaciteit van de Belastingdienst. Integendeel, de formatieve ICT-capaciteit bij de Belastingdienst is de afgelopen jaren toegenomen en zal de komende jaren nog verder worden opgeschaald. Overigens doet de Belastingdienst dat tegen de achtergrond van een moeilijke arbeidsmarkt voor ICT’ers.

Vraag 40

Heeft de Belastingdienst momenteel voldoende capaciteit om eventuele extra belastingmaatregelen door te voeren? Zo ja, waar ligt deze ruimte?

Antwoord op vraag 40

Om te komen tot een moderne organisatie met een wendbaar ICT-landschap heeft de Belastingdienst het meerjarenportfolio opgesteld met daarin ruimte voor het moderniseren van het ICT-landschap. Met behulp van het meerjarenportfolio wordt inzichtelijk welke dilemma’s mogelijk ontstaan bij nieuwe of veranderende ambities. De stip op de horizon is een goed functionerende ICT zodat de organisatie weer wendbaar wordt en de continuïteit van processen geborgd is.

Om dit te bereiken is het van groot belang dat de Belastingdienst de planning van het Meerjarenportfolio (MJP) blijft volgen. In de brief over de ICT van de Belastingdienst van 20 februari 20237 is aangegeven dat de ICT-capaciteit in het MJP de komende jaren volledig is ingepland. Hierin is capaciteit gepland voor belastingmaatregelen waartoe al besloten is en het moderniseren van ICT systemen met achterstallig onderhoud. Dat betekent dat er deze kabinetsperiode in beginsel geen ruimte meer is voor grote beleidswijzigingen zonder aanpassing van de planning.

Of de Belastingdienst eventuele extra belastingmaatregelen kan doorvoeren hangt sterk af van zowel de keten waarop de belastingmaatregelen betrekking hebben als de vormgeving van de maatregel. In de ICT-brief heb ik u meegenomen over het beeld per keten. Tegelijk blijven maatschappelijke opgaven vragen om beleidsmatige oplossingen.

Wanneer zich nieuwe beleidswensen voordoen geldt dat de inpasbaarheid steeds op de volgende wijze wordt bekeken: 1) inpassen van maatregelen waar dit mogelijk is zonder herprioritering, 2) de vormgeving van maatregelen aanpassen om deze inpasbaar te maken (bijv. als parameter), 3) waar dit niet kan ontstaat een (her)planningsvraagstuk. Het uitgangspunt daarbij is dat binnen het Meerjarenportfolio IV dit gebeurt door herplanning van ander beleid, zodat het bijvoorbeeld niet de noodzakelijke modernisering van de IV vertraagt.

Tot slot wordt getracht de IV-capaciteit de komende jaren nog te vergroten.

Vraag 41

Welke subsidies voor het klimaat (elektriciteit, industrie & circulaire economie, landbouw en gebouwde omgeving, mobiliteit en sectoroverstijgend) die van kracht waren, zijn vervallen in de Voorjaarsnota 2023? Welke van deze subsidies zijn omgezet naar normerende en/of beprijzende maatregelen?

Antwoord op vraag 41

De aanvullende maatregelen (subsidies, normering en beprijzing) zijn toegelicht in de (bijlagen bij de) Kamerbrief Voorjaarsbesluitvorming Klimaat. Er zijn geen subsidiemaatregelen actief stopgezet als onderdeel van het additionele pakket aan klimaatmaatregelen dat bij de Voorjaarsnota door het kabinet is gepresenteerd of omgezet naar normerende of beprijzende maatregelen.

Vraag 42

Welke subsidies voor het klimaat (elektriciteit, industrie & circulaire economie, landbouw en gebouwde omgeving, mobiliteit en sectoroverstijgend) zijn nieuw in de Voorjaarsnota 2023? Welke van deze subsidies waren voorheen normerende en/of beprijzende maatregelen?

Antwoord op vraag 42

In het ontwerp-meerjarenprogramma 2024 van het Klimaatfonds is per subsidiemaatregel een omschrijving gegeven waaruit blijkt of het een intensivering of continuering betreft van een bestaande subsidieregeling of een nieuwe subsidieregeling.

Intensivering of continuering van bestaande subsidieregeling betreft in ieder geval: VEKI, TSE industrie studies, DEI+CE, EG-regeling, nationaal isolatieprogramma, Warmtefonds, ISDE, SDE++. Veel maatregelen zijn toegekend onder voorwaarde van nadere uitwerking. Dit geldt in ieder geval voor de reserveringen. Voor deze maatregelen moet uit de nadere uitwerking blijken of het wordt opgenomen in een bestaande regeling of er een nieuwe regeling voor wordt uitgewerkt.

Er zijn geen normerende of beprijzende maatregelen vervangen door subsidiemaatregelen in het additionele pakket aan klimaatmaatregelen dat het kabinet bij de Voorjaarsnota heeft gepresenteerd.

Vraag 43

Is er al een generatietoets op het Transitiefonds gedaan? Zo nee, wanneer gaat deze komen?

Antwoord op vraag 43

Nee, deze is niet voorzien. De generatietoets is in ontwikkeling en kan worden ingezet om de maatschappelijke effecten van voorstellen voor wetgeving te beoordelen. De toets leent zich niet voor toepassing op het Transitiefonds als geheel. Toepassing kan nuttig zijn bij de beoordeling en keuze van maatregelen voor de integrale aanpak van de opgaven in het landelijk gebied. Provincies zijn gevraagd een sociaal economische analyse op te nemen in hun gebiedsprogramma’s waarmee men de effecten van een programma langs de thema’s van brede welvaart inzichtelijk te maken. De Tweede Kamer is daarover geïnformeerd bij de behandeling van het wetsvoorstel voor de instelling van het Transitiefonds.8

Vraag 44

Kan het kabinet een overzicht geven van alle fossiele subsidies? Hoe is elke subsidie opgezet qua constructie? Zitten er bijvoorbeeld Europese afspraken tussen waar we aan gebonden zijn?

Antwoord op vraag 44

Het kabinet zal in de Miljoenennota (Kamerstuk 36 200) het overzicht actualiseren van de fiscale en niet-fiscale regelingen ten behoeve van fossiele energie. In de Miljoenennota zal het kabinet eveneens voorstellen doen of, en zo ja in welk tijdspad de resterende fiscale vrijstellingen voor fossiel kunnen worden afgebouwd. Een impactanalyse per maatregel is onderdeel van deze inventarisatie, om ook het handelingsperspectief van de Nederlandse overheid en bedrijven beter in kaart te brengen en een inschatting te maken van de bredere klimaat- en economische effecten. Deze impactonderzoeken worden momenteel uitgewerkt en zullen in de zomer gereed zijn. Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Centraal Planbureau (CPB) zijn momenteel op eigen initiatief eveneens bezig in kaart te brengen welke regeling zij zouden aanmerken als fossiele subsidie. Indien deze publicatie tijdig gereed is, zal het kabinet de uitkomsten benutten voor de inventarisatie in de Miljoenennota. Daarnaast zal het kabinet de Kamer naar aanleiding van de eerder aangenomen motie Romke De Jong en Van Raan informeren over mogelijkheden om te komen tot herziening van de Akte van Mannheim, luchtvaartverdragen en andere verdragen die belastingheffing op internationaal transport bemoeilijken.

Vraag 45

Hoeveel levert het afschaffen van het lage btw-tarief in de culturele en creatieve sector de staatskas op aan extra btw-inkomsten?

Antwoord op vraag 45

Het verhogen van het btw-tarief in de culturele en creatieve sector van 9% naar 21% per 1-1-2024 zou de belastingopbrengsten verhogen met 1025 miljoen per jaar.

Vraag 46

Wat is het economische effect en het effect op de staatskas als de vraag naar cultuur afneemt door een afnemende vraag door het afschaffen van het lage btw-tarief?

Antwoord op vraag 46

Zoals staat vermeld in de Voorjaarsnota wordt voorafgaand aan Prinsjesdag bezien welke vervolgstappen het kabinet neemt naar aanleiding van de evaluatie van het verlaagde btw-tarief dat recent is gepubliceerd. Daarbij zal een analyse gedaan worden, ook voor de culturele en creatieve sector, naar de impact van afschaffing van het verlaagde tarief op specifieke groepen, een generieke versobering en ook wordt gekeken naar alternatieve beleidsinstrumenten aan de uitgavenkant van de begroting. Dit laatste met het oog op het mogelijk vergroten van de doeltreffendheid en doelmatigheid van overheidsbeleid. Hierbij zullen de door uw Kamer gestelde vragen over prijs- en vraageffecten en de gevolgen voor de sector, ZZP’ers en consumenten zo veel mogelijk worden meegenomen.

Vraag 47

Wat is het effect van het afschaffen van het lage-btw tarief op de persoonlijke en zelfstandige inkomsten van ZZP’ers in de culturele en creatieve sector?

Antwoord op vraag 47

Zie antwoord op vraag 46.

Vraag 48

Wat betekent het afschaffen van het lage btw-tarief voor het prijspeil van het culturele en creatieve aanbod? In andere woorden: verwacht u dat de volledige btw-verhoging wordt verrekend met de consument?

Antwoord op vraag 48

Zie antwoord op vraag 46.

Vraag 49

Wat zal de prijsstijging – door afschaffing van het lage-btw tarief – doen met de toegankelijkheid van cultuur voor lage- en middeninkomens?

Antwoord op vraag 49

Zie antwoord op vraag 46.

Vraag 50

Wat betekent het afschaffen van het lage btw-tarief voor de culturele en creatieve sector voor de koopkracht van lage- en middeninkomens?

Antwoord op vraag 50

Zie antwoord op vraag 46.

Vraag 51

Wat is het effect van het afschaffen van het lage btw-tarief op de vraag naar ZZP’ers in de culturele en creatieve sector door organisaties die geen recht hebben op aftrek van de btw? In andere woorden: met hoeveel % zal het aantal opdrachten voor ZZP’ers in de culturele en creatieve sector daardoor afnemen?

Antwoord op vraag 51

Zie antwoord op vraag 46.

Vraag 52

In hoeverre verwacht u dat de teruglopende inkomsten – door het invoeren van een hoger btw-tarief – door culturele en creatieve instellingen en bedrijven wordt afgewenteld op het drukken van de tarieven van ZZP’ers in deze sector, gezien hun marktmacht?

Antwoord op vraag 52

Zie antwoord op vraag 46.

Vraag 53

Hoe verhoudt de overweging om het lage btw-tarief af te schaffen of te versoberen zich met de aanbevelingen van het SER-advies «Passie gewaardeerd»?

Antwoord op vraag 53

De SER en de Raad voor Cultuur (de raden) adviseren in het genoemd onderzoek uit 2017 dat lage btw-tarieven en vrijstellingen van culturele diensten van cruciaal belang zijn voor de toegankelijkheid van cultuur en het samenkomen van vraag en aanbod. In het advies van de raden is echter niet gekeken naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van het verlaagde btw-tarief of naar eventuele beleidsalternatieven zoals genoemd in het evaluatierapport. Zoals vermeld bij vraag 46 t/m 52 komt het kabinet voorafgaand aan Prinsjesdag met een reactie op de uitgevoerde evaluatie van het verlaagde btw-tarief.

Vraag 54

Klopt het dat, gelet op het feit dat in het wetsvoorstel Vereenvoudiging Huurtoeslag de eigen bijdrage al met vier euro per maand wordt verhoogd en de subsidiëring van de servicekosten wordt afgeschaft en dat in de nota naar aanleiding van het verslag van het wetsvoorstel wordt genoemd dat circa 838.000 huishoudens bij ingang van de wet in 2024 bijna 14 euro per maand minder huurtoeslag ontvangen, met het terugdraaien van de verlaging van de eigen bijdrage deze huishoudens nog minder huurtoeslag ontvangen?

Antwoord op vraag 54

Een verhoging van de eigen bijdrage van de huurtoeslag met vier euro en de afschaffing van de subsidiëring van servicekosten zijn onderdeel van het wetsvoorstel Vereenvoudiging huurtoeslag. Hierdoor zullen inderdaad circa 838.000 huishoudens gemiddeld 14 euro minder huurtoeslag ontvangen.

Vanaf 1 januari 2023 is de eigen bijdrage van de huurtoeslag in het kader van koopkrachtreparatie bij miljoenennota vorig jaar structureel verlaagd met 16,94 per maand. Veel andere koopkrachtmaatregelen waren incidenteel. Indien wordt besloten om deze verlaging van de eigen bijdrage vanaf 2025 tot 2029 stapsgewijs voor een deel af te bouwen, wordt deze koopkrachtmaatregel ook – deels – incidenteel. Huishoudens zullen in dat geval minder huurtoeslag ontvangen. Dit zal wel stapsgewijs gaan, tot een bedrag van naar verwachting maximaal 6,90 per maand. Hiermee wordt dus niet de hele koopkrachtmaatregel teniet gedaan, waardoor het saldo ten opzichte van voor deze koopdrachtmaatregel positief is. Indien de kosten van de wetsvoorstellen Regie op de Volkshuisvesting en Betaalbare Huur lager uitvallen zal dit bedrag ook lager zijn. Besluitvorming over de dekking van de wetsvoorstellen en de exacte hoogte van de verhoging van de eigen bijdrage zal uiterlijk bij indiening van deze wetsvoorstellen plaatsvinden. Hierbij zal dan ook inzichtelijk worden gemaakt wat de gevolgen hiervan zijn voor huurtoeslagontvangers.

Vraag 55

Hoe zijn, gelet op het feit dat het kabinet schrijft dat de uitvoerig van de wet regie volkshuisvesting en wet betaalbare huren wordt bekostigd vanuit de huurtoeslagmiddelen, deze uitvoeringskosten exact opgebouwd?

Antwoord op vraag 55

Met het wetsvoorstel versterking regie volkshuisvesting worden taken en verantwoordelijkheden van de decentrale overheden gewijzigd. Zoals te doen gebruikelijk is daarom een onderzoek gestart op grond van artikel 2 Financiële-verhoudingswet. Dit onderzoek wordt nu uitgevoerd. Met dit onderzoek worden de uitvoeringskosten voor de decentrale overheden in beeld gebracht. De exacte uitkomsten van dit onderzoek worden verwerkt in de memorie van toelichting. Een afvaardiging van de decentrale overheden, als ook de ministeries, zijn betrokken bij dit onderzoek.

Het wetsvoorstel betaalbare huur leidt tot uitvoeringskosten voor gemeenten en voor de Huurcommissie. Gemeenten worden verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de maximale huurprijzen. Om de kosten van deze handhaving door gemeenten in beeld te brengen is een onderzoek op grond van artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet uitgevoerd door Sira Consulting. Deze kosten bestaan uit voorbereidende beleidsmatige werkzaamheden, het ontvangen van meldingen over te hoge huurprijzen, het onderzoeken van meldingen en de uiteindelijke handhavingskosten. De verwachte financiële gevolgen voor de Huurcommissie zijn opgenomen en toegelicht in haar uitvoeringstoets bij het wetsvoorstel. De uitvoeringskosten komen voor een groot deel voort uit een verwachte stijging van de zaaklast van de Huurcommissie. Ook verwacht de Huurcommissie extra kosten als een gevolg nodige investeringen het secundaire proces (zoals investeringen in het ambtelijk apparaat, ICT en communicatie, waaronder het klantcontactcentrum van de Huurcommissie). De uitkomsten van het artikel 2 onderzoek en de uitvoeringstoets van de Huurcommissie worden verwerkt in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel.

Vraag 56

Wat is de rationale achter het bekostigen van de uitvoering van wetgeving in het domein wonen met alleen huurtoeslagmiddelen?

Antwoord op vraag 56

De wetsvoorstellen Regie op de Volkshuisvesting en Betaalbare Huur zijn wetsvoorstellen van de Minister voor VRO en liggen op het terrein van BZK. Conform begrotingsregels moet de dekking voor de kosten van de uitvoering van deze wetten op de begroting van BZK worden gevonden. De huurtoeslag is budgettair het grootste onderdeel van deze begroting.

De onderzoeken naar de eventuele kosten die voortvloeien uit de wetsvoorstellen zijn nog niet afgerond. Wel zullen de kosten voor de uitvoering naar verwachting structureel zijn.

Vanaf 1 januari 2023 is de (maandelijkse) eigen bijdrage van de huurtoeslag met 16,94 euro verlaagd voor de koopkrachtreparatie die bij miljoenennota vorig jaar is ingezet. Overige koopkrachtmaatregelen waren destijds voor een groot deel incidenteel. Deze koopkrachtmaatregel kan hiermee stapsgewijs gedeeltelijk weer worden afgebouwd. Besluitvorming over dekking van de wetsvoorstellen en de hoogte van de verhoging van de eigen bijdrage zal uiterlijk bij indiening van de wetsvoorstellen plaatsvinden.

Vraag 57

Kan een overzicht worden gegeven van de opbrengsten/budgettaire derving die vallen onder het verlaagde btw-tarief en dan uitgesplist per categorie/productgroep, liefst in tabelvorm van de afgelopen jaren?

Antwoord op vraag 57

Tabel 1 geeft een overzicht over de budgettaire derving van het verlaagde btw-tarief per categorie. Deze tabel is tevens gepubliceerd in bijlage 9 van de miljoenennota 2023.

BTW laag Voedingsmiddelen en water 6.668 6.641 7.071 7.659 7.914
BTW laag Geneesmiddelen en hulpmiddelen 1.329 1.493 1.585 1.634 1.683
BTW laag Culturele goederen en diensten 867 708 725 963 993
BTW laag Arbeidsintensieve diensten 863 828 894 931 970
BTW laag Personenvervoer 604 394 383 555 575
BTW laag logiesverstrekking 855 559 710 855 915
BTW laag Sierteelt 226 247 276 283 290
BTW laag Overig 165 68 79 165 175

Tabel 2 geeft een overzicht van de btw-opbrengsten van producten en diensten die onder het verlaagde btw-tarief vallen per categorie.

BTW laag Voedingsmiddelen en water 5.001 4.981 5.303 5.744 5.936
BTW laag Geneesmiddelen en hulpmiddelen 997 1.120 1.189 1.225 1.263
BTW laag Culturele goederen en diensten 650 531 544 722 745
BTW laag Arbeidsintensieve diensten 647 621 670 698 728
BTW laag Personenvervoer 453 295 287 416 431
BTW laag logiesverstrekking 642 419 533 642 686
BTW laag Sierteelt 170 185 207 212 217
BTW laag Overig 124 51 59 124 131

Vraag 58

Wat zou het budgettaire effect per jaar zijn van een stapsgewijze afbouw in 6, 8, 10 of 12 stappen van de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) voor alle ouders in plaats van het huidige plan waarin de geboortedatum van kinderen van belang is voor het recht op deze korting?

Antwoord op vraag 58

De budgettaire effecten van een stapsgewijze afbouw in zes, acht en dertien gelijke stappen staan in onderstaande tabel. Dit zijn de effecten per jaar, in miljoenen en in prijsniveau 2025.

Deze effecten zijn ten opzichte van het huidige basispad waarin de IACK geleidelijk wordt afgebouwd voor nieuwe gevallen. Structureel is de opbrengst dan ook 0, omdat in beide situaties de IACK volledig is afgeschaft. Incidenteel is er wel een opbrengst doordat het verlagen van de IACK voor alle ouders sneller tot een opbrengst leidt dan het geleidelijk afbouwen van de IACK voor nieuwe gevallen. Op basis van deze gegevens leidt afbouwen in twaalf stappen tot een opbrengst van ongeveer 900 miljoen cumulatief. Bij tien stappen is de opbrengst ongeveer 1,8 miljard cumulatief.

2024 0 0 0
2025 143 86 28
2026 266 150 34
2027 403 207 38
2028 570 282 44
2029 810 470 57
2030 1.132 511 89
2031 1.006 738 112
2032 859 859 114
2033 707 707 111
2034 538 538 91
2035 338 338 40
2036 111 111 – 38
2037 0 0 0
Struc 0 0 0
cumulatief 6.883 4.998 720

Voor het overzicht staat de cumulatieve opbrengst van de verschillende varianten nog een keer samengevat in onderstaande tabel.

Cumulatieve opbrengsten

(in miljarden)

6,9 5,0 1,8 0,9 0,7

Vraag 59

Kan een overzicht worden gegeven van de bedragen die Nederland per jaar heeft uitgegeven aan ontwikkelingssamenwerking en hoeveel daarvan naar eerstejaars asielopvang is gegaan in de periode van 2012 tot heden?

Antwoord op vraag 59

De volgende tabel toont de totale ODA-uitgaven en de uitgaven ten laste van het ODA-budget aan de eerstejaars opvang van asielzoekers uit ontwikkelingslanden. De derde kolom laat de verhouding hiertussen zien. Voor 1992 werden uitgaven voor eerstejaarsopvang niet uit het ODA-budget betaald. Over het jaar 1995 zijn er geen cijfers aangetroffen. De totale indicatieve asieluitgaven geven de uitgaven aan migratie/vreemdelingenzaken weer, inclusief de opvang van Oekraïense vluchtelingen (vanaf 2022). Voor de periode 1980–1987 zijn geen vergelijkbare gegevens beschikbaar. Alle bedragen van voor 2001 zijn omgerekend van gulden naar euro.

1980 1.547
1981 1.750
1982 1.821
1983 1.618
1984 1.910
1985 1.810
1986 2.017
1987 2.019
1988 2.113 112
1989 2.139 144
1990 2.259 201
1991 2.323 266
1992 2.342 87 3,7% 350
1993 2.295 143 6,2% 478
1994 2.244 62 2,8% 697
1995 2.571 Geen gegevens beschikbaar Geen gegevens beschikbaar 769
1996 2.660 54 2,0% 648
1997 2.758 65 2,4% 606
1998 2.914 65 2,2% 850
1999 3.126 122 3,9% 1.109
2000 3.299 176 5,3% 1.194
2001 3.914 173 4,4% 1.209
2002 3.828 88 2,3% 1.361
2003 3.816 154 4,0% 1.413
2004 3.948 95 2,4% 1.170
2005 4.231 76 1,8% 1.100
2006 4.692 89 1,9% 973
2007 4.844 92 1,9% 1.060
2008 5.049 174 3,4% 1.065
2009 4.728 243 5,1% 1.100
2010 4.877 257 5,3% 1.055
2011 4.686 346 7,4% 903
2012 4.375 264 6,0% 740
2013 4.225 281 6,6% 751
2014 4.316 705 16,3% 1.137
2015 5.245 1.195 22,8% 1.763
2016 4.657 392 8,4% 1.687
2017 4.492 741 16,5% 1.526
2018 4.833 487 10,1% 1.336
2019 4.741 441 9,3% 1.277
2020 4.751 493 10,4% 1.456
2021 4.497 345 7,7% 1.443
2022 6.214 899 14,5% 3.329
2023 6.434 1.186 18,4% 6.665
2024 6.513 1.338 20,5% 7.452
2025 7.084 1.734 24,5% 4.480
2026 7.394 1.740 23,5% 4.502
2027 7.646 645 8,4% 2.094
1 Deze kolom betreft ter indicatie van de totale asieluitgaven de uitgaven aan migratie/vreemdelingenzaken. De cijfers van voor 2003 betreffen de voorlopige standen uit Miljoenennota’s van het desbetreffende jaar, niet de uiteindelijke realisaties, en alleen de bedragen voor opvang en IND. Voor de jaren 2003–2022 zijn de cijfers afkomstig uit jaarverslagen en vanaf 2023 uit de Begroting 2023 Justitie en Veiligheid en Voorjaarsnota 2023. We vermelden dit omdat hieruit volgt dat de vergelijkbaarheid van de bedragen per jaar enige beperkingen kent.

Vraag 60

Kan een overzicht worden gegeven van de bedragen die Nederland de komende jaren verwacht uit te geven aan ontwikkelingssamenwerking en hoeveel daarvan naar verwachting naar eerstejaars asielopvang zal gaan?

Antwoord op vraag 60

Het Ministerie van Justitie en Veiligheid is verantwoordelijk voor de opvang van asielzoekers. Er wordt geen registratie bijgehouden van de totale kosten van eerstejaarsopvang van asielzoekers. Alleen de uitgaven worden geregistreerd die gemaakt worden voor eerstejaarsopvang van asielzoekers uit ontwikkelingslanden die op de lijst staan van het Development Assistance Committee (DAC) van de OESO. Deze uitgaven worden gedaan vanuit het ODA-budget.

In onderstaande tabel worden de totale uitgaven van het Ministerie van Veiligheid en Justitie voor opvang via het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA) en NIDOS weergegeven. Dit gaat dus om asielzoekers uit DAC-landen en niet DAC-landen, en om opvang tijdens en na het eerste jaar. Dit bedrag is exclusief enkele andere uitgaven die worden gemaakt in verband met de opvang van asielzoekers, zoals onderwijs, rechtsbijstand, Vluchtelingen Werk Nederland en tolken. De bedragen voor opvang van asielzoekers zijn exclusief die voor de opvang van vluchtelingen uit Oekraïne.

In de tweede regel wordt vervolgens het totaalbedrag van de aan ODA toegerekende eerstejaarsopvang van asielzoekers uit DAC-landen gegeven:

Totale uitgaven opvang via COA en NIDOS 2.789 3.163 3.635
Waarvan eerstejaars opvang asielzoekers uit DAC-landen, gefinancierd uit ODA-budget 1.186 1.338 1.734

Het totale ODA-budget is hieronder weergegeven, uitgesplitst naar eerstejaarsopvang en overige ODA-uitgaven:

Totaal ODA-budget 6.434 6.513 7.084
Waarvan eerstejaarsopvang asiel 1.186 1.338 1.734
Waarvan overige ODA-uitgaven 5.218 5.144 5.320

Zoals toegezegd in het commissiedebat over humanitaire hulp van 11 mei 2023 zal de Minister voor BHOS de invulling per (sub)begrotingsartikel en de gevolgen hiervan in de stukken voor Prinsjesdag inzichtelijk maken.

Vraag 61

Kan per begrotingsartikel van de BHOS-begroting worden uitgesplitst wat voor invloed de inhoud van de Voorjaarsnota daarop heeft?

Antwoord op vraag 61

Een deel van de asieltegenvaller wordt opgevangen door de ruimte binnen het bufferartikel (artikel 5.4) van de BHOS-begroting. De resterende benodigde dekking is bij Voorjaarsnota naar rato van de omvang van de begrotingsartikelen technisch verdeeld over de beleidsartikelen van de BHOS-begroting. Een en ander zal nader ingevuld worden binnen het ODA-budget en waar nodig zullen herschikkingen plaatsvinden, waarbij op voorhand geen categorieën uitgesloten worden. Uiteraard speelt doelmatigheid een belangrijke rol bij de afweging. Zoals toegezegd in het commissiedebat over humanitaire hulp van 11 mei 2023 zal de Minister voor BHOS de invulling per (sub)begrotingsartikel en de gevolgen hiervan in de stukken voor Prinsjesdag inzichtelijk maken.

Vraag 62

Moeten er als gevolg van de inhoud van de Voorjaarsnota programma’s die vallen binnen de BHOS-begroting worden gestopt? Zo ja, welke en onder welk beleidsartikel vallen deze?

Antwoord op vraag 62

Zie antwoord op vraag 61

Vraag 63

Klopt het dat met de middelen die het kabinet in deze Voorjaarsnota beschikbaar stelt voor gemeenten, de financiële teruggang door de afschaffing van de normeringssystematiek niet dempt?

Antwoord op vraag 63

Het klopt dat de fondsen vanaf 2026 lager zijn dan wanneer deze waren geïndexeerd op basis van de huidige normeringssystematiek «trap-op-trap-af». In het coalitieakkoord heeft het kabinet aangekondigd een nieuwe financieringssystematiek voor medeoverheden voor de periode na 2025 uit te werken. Dit met als doel een stabiele(re) financiering en meer autonomie voor medeoverheden. De normeringssystematiek «trap-op-trap-of» kent een (te) hoge mate van instabiliteit en een beperkte koppeling met de uitgavenontwikkeling bij gemeenten en provincies. Wel blijft van belang dat er een goede balans is tussen opgaven, taken en middelen. Als aanvulling op de nieuwe systematiek komt de 1,1 miljard die reeds bij Miljoenennota 2023 beschikbaar is gesteld in 2026 voor medeoverheden, vanaf 2027 structureel beschikbaar. Daarnaast worden de fondsen vanaf 2027 geïndexeerd op basis van de ontwikkeling van het bruto binnenlands product.

In het coalitieakkoord is opgenomen dat bij het uitwerken van een nieuwe financieringssystematiek, de mogelijkheid voor een groter eigen belastinggebied wordt betrokken. De komende periode wordt het overleg met de koepels (als vertegenwoordigers van de medeoverheden) voortgezet om verder vorm te geven aan dit voornemen van het kabinet. Het kabinet is ervan overtuigd dat gemeenten en provincies hiermee een stabiele, solide en duurzame financiële basis wordt geboden.

Vraag 64

Kunt u in een meerjarig overzicht aangeven wat de omvang van het Gemeente- en Provinciefonds (2024–2028) geweest zou zijn bij het voortzetten van de «trap-op-trap-af»-systematiek en hoe die zich verhoudt tot de omvang van de fondsen volgens de Voorjaarsnota? Welke afzonderlijke maatregelen hebben geleid tot het verschil tussen de situatie zoals die zou zijn geweest bij voortzetting van de oude systematiek en de nieuwe systematiek?

Antwoord op vraag 64

Tot en met 2025 wordt de trap-op-trap-af systematiek gehanteerd voor het Gemeente- en Provinciefonds. Tot en met 2025 is de volumecomponent van het accres voor het Gemeentefonds, in samenspraak met gemeenten, vastgezet. Voor het Provinciefonds blijft de trap-op-trap-af wel gelden voor 2025.

Vanaf 2026 is het accres sinds het coalitieakkoord niet meer gekoppeld aan de rijksuitgaven via de trap-op-trap-af-systematiek. In de Voorjaarsnota is opgenomen dat het accres met ingang van 2027 wordt gekoppeld aan de bbp-ontwikkeling. Als aanvulling op de nieuwe systematiek komt de 1,1 miljard die reeds bij Miljoenennota 2023 beschikbaar is gesteld in 2026 voor medeoverheden, vanaf 2027 structureel beschikbaar.

Per saldo zou het Gemeentefonds op basis van de huidig geraamde groei van rijksuitgaven circa 1,9 miljard euro hoger zijn in 2026 en circa 2,7 miljard euro in 2027 t.o.v. de Voorjaarsnota als de koppeling met de rijksuitgaven in deze jaren voorgezet zou worden. Voor het Provinciefonds betreft dit per saldo circa 336 miljoen euro in 2026 en 408 miljoen euro in 2027 t.o.v. de Voorjaarsnota. Deze inschatting is op basis van de huidig geraamde Rijksuitgaven.De ervaring uit het verleden is dat realisatie vaak lager uitvalt.

Cumulatief accres Voorjaarsnota 2.946 5.673 8.214 7.391 8.440
Cumulatief accres o.b.v trap op trap af 2.946 5.673 8.214 10.323 12.315
0 0 0 – 2.932 – 3.875
Structureel miljard 1.000 1.000
Schatting bbp-indexatie Voorjaarsnota 150
Verschil 0 0 0 – 1.932 – 2.725
Cumulatief accres Voorjaarsnota 278 566 759 497 577
Cumulatief accres o.b.v trap op trap af 278 566 759 933 1.100
0 0 0 – 436 – 523
Structureel 100 miljoen 100 100
Schatting bbp-indexatie Voorjaarsnota 15
Verschil 0 0 0 – 336 – 408

Vraag 65

Heeft u bestuurlijk overlegd met de medeoverheden over de in de Voorjaarsnota geschetste nieuwe normering van de fondsen vanaf 2027 op basis van een gemiddelde bbp-groei? Zo ja, kunt u aangeven hoe deze normeringssystematiek vanaf 2027 wordt beoordeeld door de koepels?

Antwoord op vraag 65

De fondsbeheerders hebben regelmatig bestuurlijk overleg met de koepels die de medeoverheden vertegenwoordigen (VNG, IPO) over de financiële verhoudingen en meer specifiek de normeringssystematiek. Tijdens deze bestuurlijke overleggen is in aanloop naar de voorjaarsnotabesluitvorming gesproken over een eventuele indexering op basis van de ontwikkeling van het bruto binnenlands product.

Het is aan de koepels om te verwoorden hoe zij de nieuwe normeringssystematiek beoordelen.

Vraag 66

Welk uitvoeringsplan en tijdspad geldt voor de verruiming van het lokale belastinggebied? Hoe wordt daarbij omgegaan met de mogelijkheid om dit te realiseren met een gelijkblijvende lastendruk voor inwoners en bedrijven (advies Rinnooy Kan)?

Antwoord op vraag 66

In het coalitieakkoord is opgenomen dat bij het uitwerken van een nieuwe financieringssystematiek, de mogelijkheid voor een groter eigen belastinggebied wordt betrokken. De komende periode wordt het overleg met de koepels (als vertegenwoordigers van de medeoverheden) voortgezet om verder vorm te geven aan dit voornemen van het kabinet, waarbij ook aandacht zal zijn voor effecten op de lastenontwikkeling. Het tijdpad en de wijze waarop invoering kan plaatsvinden vormen onderdeel van de gesprekken. Op gemeentelijk niveau wordt in samenspraak met de VNG bekeken welke mogelijkheden er zijn qua modernisering en uitbreiding van het belastinggebied, waarbij op basis van de uitkomsten een eventueel wetgevingstraject in gang wordt gezet.

Bij het provinciaal belastinggebied wordt in 2030 een systeem van Betalen Naar Gebruik (BNG) ingevoerd. De opcenten op de motorrijtuigenbelasting (mrb) in huidige vorm (belasting op autobezit) komt dan te vervallen, waardoor in 2030 de noodzaak voor een alternatief belastinggebied (opcenten op betalen naar gebruik of een geheel nieuwe belastingmiddel) ontstaat. Er wordt in samenspraak met het IPO bezien welk alternatief belastinggebied wenselijk is ter vervanging van het huidige.

Vraag 67

Is er afstemming geweest en overeenstemming bereikt met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) over de hoogte van het accres van het gemeentefonds en hoe die zich verhoudt tot de uitvoerbaarheid van de afgesloten akkoorden?

Antwoord op vraag 67

De fondsbeheerders hebben regelmatig bestuurlijk overleg met de koepels die de medeoverheden vertegenwoordigen (VNG, IPO) over de financiële verhoudingen en meer specifiek de normeringssystematiek. Tijdens deze bestuurlijke overleggen is in aanloop naar de voorjaarsnotabesluitvorming gesproken over een eventuele indexering op basis van het bbp. Het is aan de koepels om te verwoorden hoe zij de nieuwe normeringssystematiek beoordelen. De balans tussen taken, middelen en uitvoeringscapaciteit, waaronder die van gesloten akkoorden is daarbij een blijvend onderwerp van gesprek.

Vraag 68

Kunt u, gelet op het feit dat het kabinet de oploop van de opschalingskorting voor gemeenten tot 975 miljoen euro vanaf 2026 handhaaft, aangeven hoe gemeenten invulling kunnen geven aan deze (niet taakgebonden) korting tegen de achtergrond van de maatschappelijke opgaven?

Antwoord op vraag 68

In het coalitieakkoord is opgenomen dat de oploop van de opschalingskorting deze kabinetsperiode wordt geschrapt (tot en met 2025). Daarnaast zijn er deze kabinetsperiode aanvullende middelen beschikbaar voor urgente maatschappelijke opgaven zoals klimaatbeleid en jeugdzorg. Vanaf 2027 wordt er structureel 1,1 miljard toegevoegd en worden de fondsen voor gemeenten en provincies geïndexeerd op basis van het bbp. De financiële ruimte van gemeenten en provincies voor de uitgavenontwikkeling wordt structureel middels deze koppeling vormgegeven.

Vraag 69

Kunt u aangeven op welke wijze de start met gordelroosvaccinatie in 2024 is gebudgetteerd indachtig het verzoek van de Kamer (Kamerstuk 25 295, nr. 83)?

Antwoord op vraag 69

In de Voorjaarsnota en bijbehorende eerste suppletoire begroting van VWS 2023 is er geen budget beschikbaar gesteld voor het programmatisch aanbieden van gordelroosvaccinatie. Er is op dit moment binnen artikel 1 van de begroting van VWS, waar deze uitgaven onder vallen, geen ruimte voor deze uitgaven.

Vraag 70

Indien dit hier of elders is gebudgetteerd, kunt u aangeven op welke wijze en welk moment de vaccinatie van start gaat? Indien dit niet is gebudgetteerd, op grond van welke overweging is dit gedaan en welke budgettaire overwegingen liggen daaraan ten grondslag?

Antwoord op vraag 70

Het programmatisch aanbieden van gordelroosvaccinatie vergt een omvangrijke extra investering. Afhankelijk van de doelgroep die gevaccineerd wordt door middel van een inhaalcampagne zijn deze kosten naar schatting jaarlijks 80 tot 200 miljoen euro in de eerste vijf jaren en daarna structureel 40 miljoen euro. In de Voorjaarsnota en bijbehorende eerste suppletoire begroting van VWS is er geen financiële dekking voorzien voor het programmatisch aanbieden van gordelroosvaccinatie. Er is op dit moment binnen artikel 1 van de begroting van VWS geen ruimte voor dit (nieuwe) beleid.

Vraag 71

Waarom is er geen heldere overzichtelijke inhoudsopgave bij de Voorjaarsnota?

Antwoord op vraag 71

Conform de opzet van de Voorjaarsnota 2022 is gekozen om ook dit jaar de inhoudsopgave in de inleiding te verwerken (zie leeswijzer op p 3–4).

Vraag 72

Kunt u per koopkrachtmaatregel een inschatting geven van een sleuteltabel in effect op armoede, kinderarmoede en collectieve lasten/uitgaven in 2024 van de volgende maatregelen: verhogen zorgtoeslag (per 100 euro/jaar), verhogen huurtoeslag (per 100 euro/jaar), verhogen kindgebonden budget (per 100 euro/jaar), verlagen box 1-basistarief (per 0,1 %punt), continueren van het prijsplafond, kinderbijslag (per 100 euro/jaar), gekoppelde verhoging van het wettelijk minimumloon (WML) (per %punt), verhogen belastingvermindering energiebelasting (per 100 euro/jaar) en het verlagen btw op groente en fruit naar nul %?

Antwoord op vraag 72

Een inschatting van het effect op armoede kan in de rekenmethode voor de armoedecijfers alleen worden gemaakt bij maatregelen die effect hebben op het inkomen van huishoudens. De armoederaming van het CPB kijkt net als de koopkrachtraming naar de ontwikkeling van besteedbare inkomens, waarbij de armoederaming aangeeft of mensen in een bepaald jaar boven of onder de armoedegrens zitten. Het besteedbaar inkomen wordt daarbij vergeleken met een bedrag dat nodig is voor noodzakelijke uitgaven (de armoedegrens). De armoedegrens wordt jaarlijks geïndexeerd op basis van de inflatie en het vijfjaarsgemiddelde van de reële groei van uitgaven aan basisbestedingen9. Het kabinet kan daarom geen goede inschatting maken van het effect op de armoedecijfers van de belastingvermindering energiebelasting en verlaging van de btw op groente en fruit.

Voor de reductie van kinderarmoede is de verhoging van de bedragen vanaf kind 2 in het kindgebonden budget met 100 euro relatief het meest effectief (–1,6% bij ca. 100 miljoen euro). Bij armoede in personen is de verhoging van de huurtoeslag met 100 euro relatief het meest effectief.

De effectiviteit van maatregelen is niet lineair, de effectiviteit van maatregelen kan wijzigen bij andere budgettaire effecten. In deze berekening is niet gekeken naar werkgelegenheidseffecten, een breder overzicht van de effectiviteit voor (kinder)armoedereductie en werkgelegenheidseffecten is te vinden in Kansrijk armoedebeleid (2020)10 en Goderis en Vlekke (2023)11.

Verhogen zorgtoeslag met € 100 – 1,2% – 1,6% 500
Verhogen huurtoeslag met € 100 – 1,0% – 1,2% 150
Verhogen bedrag kind 1 kindgebonden budget met € 100 – 1,0% – 0,4% 100
Verhogen bedragen vanaf kind 2 kindgebonden budget met € 100 – 1,6% – 0,6% 100
Verhogen ALO1-kop kindgebonden budget met € 100 – 0,5% – 0,2% 50
Verlagen TES met 0,1%-punt – 0,4% – 0,4% 450
Verhogen basisbedrag kinderbijslag (12–17 jaar) met € 100 – 2,7% – 1,1% 300
Gekoppelde verhoging van het WML met 1% – 1,0% – 1,4% 600

1 Alleenstaande ouderkop

Bron: Berekeningen SZW t.o.v. basispad 2024. Budgettair effect afgerond op 50 miljoen euro.

Vraag 73

Wat is de financiële omvang van de impact van de energieprijzen op de OV-sector?

Antwoord op vraag 73

Het Ministerie van IenW heeft op basis van bedrijfsvertrouwelijke gegevens een inschatting kunnen maken van de financiële omvang. Er is hierbij geen sprake van een volledig overzicht, omdat alleen concessies waar mogelijk sprake was van een ongedekt tekort hebben meegewerkt aan de verkenning. Voor deze concessies is vastgesteld dat het effect op het OV-aanbod beperkt is. Deze aanname geldt logischerwijs ook voor concessies die geen gegevens hebben aangeleverd over een tekort naar aanleiding van de gestegen energieprijzen. Omdat er geen volledig overzicht is en vanwege de bedrijfsvertrouwelijkheid van de informatie zijn er geen exacte cijfers openbaar van de financiële impact van de energieprijzen op de OV-sector.

Gezien deze uitkomst en het knellende financiële kader is geconcludeerd dat een energiecompensatie (boven op de transitievergoeding) niet haalbaar is. De Kamer is op 21 april hier per brief over geïnformeerd.12

Vraag 74

Waarom worden de vervoerbedrijven niet gecompenseerd voor de stijging van de energieprijzen, terwijl alle andere sectoren die veel energie gebruiken wel een compensatie ontvangen?

Antwoord op vraag 74

Het Ministerie van IenW heeft op basis van bedrijfsvertrouwelijke gegevens een inschatting kunnen maken van de financiële omvang. Er is hierbij geen sprake van een volledig overzicht, omdat alleen concessies waar mogelijk sprake was van een ongedekt tekort hebben meegewerkt aan de verkenning. Voor deze concessies is vastgesteld dat het effect op het OV-aanbod beperkt is. Deze aanname geldt logischerwijs ook voor concessies die geen gegevens hebben aangeleverd over een tekort naar aanleiding van de gestegen energieprijzen. Omdat er geen volledig overzicht is en vanwege de bedrijfsvertrouwelijkheid van de informatie zijn er geen exacte cijfers openbaar van de financiële impact van de energieprijzen op de OV-sector.

Gezien deze uitkomst en het knellende financiële kader is geconcludeerd dat een energiecompensatie (boven op de transitievergoeding) niet haalbaar is. De Kamer is op 21 april hier per brief over geïnformeerd.13

Vraag 75

Kunt u aangeven wat de verwachte tarief-ontwikkeling in het regionaal openbaar vervoer (OV) in 2024 zal zijn na de tarief stijgingen van 2023?

Antwoord op vraag 75

De tarieven voor het vervoersbewijzen in het regionaal openbaar vervoer worden jaarlijks geïndexeerd aan de hand van de Landelijke Tariefindex (LTI). De LTI wordt berekend op basis van verschillende factoren, zoals de inflatie, de landelijke ontwikkeling van de lonen en de ontwikkeling van de brandstofprijzen. Voor 2024 wordt door de regionale OV-sector een verhoging van 11,3% voorzien. Het is aan de verantwoordelijke decentrale overheden om te bepalen of zij de geadviseerde indexatie overnemen bij het bepalen van de tarieven van vervoersbewijzen voor 2024.

Vraag 76

Kunt u aangeven waarom er in het Klimaatfonds wel extra middelen zijn vrijgemaakt voor elektrische auto’s maar niet voor openbaar vervoer, terwijl openbaar vervoer (samen met fiets) wel genoemd wordt als vorm van schone mobiliteit en gezien de neergang waar het openbaar vervoer voor staat nu er geen geld beschikbaar wordt gesteld voor urgente OV-vraagstukken?

Antwoord op vraag 76

Maatregelen in het Openbaar Vervoer (OV) zijn uiteraard van belang, maar nu niet in dit pakket opgenomen. Uiteraard geldt dat het OV bijdraagt aan het realiseren van klimaatdoelstellingen. In dit pakket zijn wel maatregelen opgenomen die OV gebruik indirect stimuleren. Zo worden werkgevers geprikkeld om zowel voor zakelijk rijden als woonwerk-verkeer het gebruiken van Elektrisch Vervoer, OV, of de fiets te stimuleren. Via het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport en het Mobiliteitsfonds wordt wel direct geld vrij gemaakt voor investeringen in infrastructuur voor het openbaar vervoer. Zo is afgelopen jaar besloten tot investeringen door IenW in het OV, voor het ontsluiten van nieuwe woningen. Op dit moment werkt het kabinet aan de realisatie van de plannen.

Vraag 77

Hoeveel gaat een verhoging van verkeersboetes de Staat naar verwachting opleveren?

Antwoord op vraag 77

De beleidsmatige verhoging van de boetetarieven met 10% levert een opwaartse bijstelling van de ontvangstenraming van boetes en transacties op van structureel circa 65 miljoen euro. De bijstelling is weergegeven in de onderstaande tabel. De beleidsmatige verhoging van de boete-ontvangsten maken deel uit van de rijksbrede dekkingsopgave, die is opgenomen in de Verticale Toelichting JenV op p. 73 en tekstueel is toegelicht op pagina 75.

Ophoging boetetarieven 10% – 48,3 – 50,5 – 60,2 – 63,2 – 65,0

Vraag 78

Worden er ook gelden beschikbaar gehouden voor klimaatadaptatie die nodig is om het liggende spoor in Nederland waar nodig te onderhouden?

Antwoord op vraag 78

Onderhoud van het spoor specifiek is geen onderdeel van het pakket aan additionele klimaatmaatregelen dat het kabinet bij de Voorjaarsnota heeft gepresenteerd. Het pakket aan additionele klimaatmaatregelen is gericht op emissiereductie en niet op klimaatadaptatie. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat werkt in den brede aan klimaatadaptatie. Hierover wordt uw Kamer op de hoogte gehouden.

Met betrekking tot onderhoud spoor, heeft het kabinet in het coalitieakkoord structureel meer budget voor instandhouding beschikbaar gemaakt. Volgend jaar zal, net zoals dit jaar is gebeurd voor de netwerken die RWS beheert, een nieuw basiskwaliteitsniveau voor het hoofdspoornetwerk worden vastgesteld vanaf 2026. De Kamer wordt volgend jaar over het nieuwe basiskwaliteitsniveau geïnformeerd, inclusief de financiële consequenties.

Vraag 79

Kunt u een compleet overzicht geven van alle tegenvallers boven één miljard euro? Kunt u tevens een overzicht geven van hoe en tot welk jaar deze zijn gedekt?

Antwoord op vraag 79

Hieronder vindt u een overzicht van de tegenvallers boven de één miljard euro bij de uitgaven.

Dit zijn de tegenvallers bij asiel en rente. In de reeks van asiel is de ODA-bijdrage conform gebruikelijke systematiek gedekt. De tegenvaller op de rente is groter dan de dekkingsopgave. In tabel 8 van de Voorjaarsnota wordt toegelicht hoe dit volgt uit de begrotingsregels.

De dekking is gevonden in de optelsom van 70 maatregelen. Zie voor een uitgebreide toelichting de beantwoording van vraag 9.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat bij het energiepakket ook sprake is van een tegenvaller bij de ontvangsten van de gasbaten. Het totaaloverzicht van de dekkingsopgave energiepakket is opgenomen in het antwoord op vraag 184, 252 en 324.

Justitie en Veiligheid
Asiel 1.677 2.056 2.555 2.454
w.v. asiel excl. ODA-bijdrage 1.119 1.349 1.452 1.351
w.v. ODA-bijdrage 559 706 1.103 1.103
Financiën
Rente 1.446 2.885 3.285 4.459 5.928 7.388
w.v. onderdeel van de dekkingsopgave 1.446 2.885 2.538 2.538 2.538 2.538
w.v. geen onderdeel van de dekkingsopgave 747 1.921 3.390 4.850

Vraag 80

Kunt u een overzicht geven van alle bezuinigingen inclusief de bijbehorende bedragen?

Antwoord op vraag 80

De tabel bij vraag 9 bevat een overzicht van alle bezuinigingen voor de rijksbrede dekkingsopgave. Onder de tabel wordt elke maatregel toegelicht.

Vraag 81

Op welke wijze is het bedrag van 11,5 miljard euro voor wat betreft de overschrijding totale uitgavenplafond gedekt (graag per onderdeel uitsplitsen)?

Antwoord op vraag 81

Onderstaande tabel laat zien hoe de overschrijding van 11,5 miljard in 2023 gedekt is.

Ten eerste was er bij Miljoenennota 2023 reeds een overschrijding, deze was gedekt vanuit onderschrijdingen in het lastenkader. Deze reeks wordt dus in mindering gebracht op de reeks bij Voorjaarsnota. Daarnaast is 5,5 miljard euro bij het energiepakket gedekt vanuit het niet door laten gaan van de verlaging van de energiebelasting, dus aan de lastenkant. Ook dit moet in mindering worden gebracht op de overschrijding.

De resterende 4,3 miljard euro wordt uit de latere jaren van de kabinetsperiode gedekt.

Overschrijding bij Voorjaarsnota 11,5 – 0,9 – 0,8
af: overschrijding reeds bij Miljoenennota 1,6 0,7 2,1
af: dekking inkomstenkant (energiebelasting) 5,5
Totaal na besluitvorming 4,3 – 1,6 – 2,9

Vraag 82

Hoeveel geeft het kabinet in totaal uit aan klimaat t/m 2027?

Antwoord op vraag 82

In de EZK-begroting 2023 is op p. 154–157 een overzicht opgenomen van de klimaatuitgaven van de bij het Klimaatakkoord betrokken departementen. In de periode 2023–2027 is er volgens dit overzicht in totaal 33,2 miljard euro aan klimaatbudgetten beschikbaar. Bij Voorjaarsnota 2023 is van het voor de SDE, SDE+ en SDE++ beschikbare budget 5 miljard euro afgehaald ter dekking van de rijksbrede problematiek (waaronder de uitgaven voor het prijsplafond). Bij de Voorjaarsnota 2023 is besloten om een additioneel bedrag van € 2,5 mld. van de SDE-middelen in te zetten voor klimaatmaatregelen (dit wordt budgettair verwerking in de Miljoenennota 2024).

In bovenstaande is het klimaatpakket dat is gepresenteerd in de VJN 2023 niet meegenomen. Dat pakket moet nog budgettair verwerkt worden. Het klimaatpakket van dit voorjaar betreft een totaalbedrag van circa 28 miljard euro voor de periode 2023 t/m 2030.

Totaaloverzicht ontwerpbegroting EZK 2023 (tabel 48) 33,2
SDE Energiepakket (Voorjaarsnota) – 5
SDE Klimaatfonds (Voorjaarsnota) – 2,5
Subtotaal 25,7
Klimaatpakket voorjaar 28 (2023 t/m 2030)
Totaal 53,7

Op dit moment is er geen actueel integraal overzicht van klimaatuitgaven van alle departementale begrotingen. Dit totaaloverzicht wordt opnieuw gepresenteerd in de EZK-begroting 2024.

Vraag 83

Kunt u een overzicht van alle lastenverzwaringen t/m 2027 en dit uitsplitsen in burgers en bedrijven?

Antwoord op vraag 83

Dit voorjaar heeft geen definitieve lastenbesluitvorming plaatsgevonden. Onderstaande tabel geeft de lastenontwikkeling weer van beleid van het huidige kabinet en voorgaande kabinetten, uitgesplitst naar burgers, bedrijven en buitenland. De lastentabel uit paragraaf 5.1 Inkomstenkader besluitvorming is hier niet in opgenomen want is nog niet definitief. De lastentabel uit paragraaf 5.2 Inkomstenkader budgettaire verwerking najaar 2022 is wel in onderstaande tabel opgenomen.

De individuele maatregelen zijn terug te vinden in de Voorjaarsnota en voorgaande budgettaire nota’s. De beleidsmatige lastenontwikkeling (BLO) wordt na definitieve lastenbesluitvorming in augustus geactualiseerd en opgenomen in de Miljoenennota 2024.

In grote lijnen komt onderstaande BLO overeen met die uit de Miljoenennota 2023 (MN23). De belangrijkste verschillen treden op in 2022 en 2023. Na de MN23 is besloten tot invoering van een solidariteitsbijdrage die betrekking heeft op 2022 (+3,3 miljard) en het invoeren van het prijsplafond (uitgavenkant), waardoor de voorgenomen verlaging van de energiebelasting in 2023 teruggedraaid werd (+5,3 miljard).

BLO totaal 3,2 7,2 11,6 14,9 16,6 17,0
w.v. burgers – 2,8 – 0,5 1,9 4,2 5,6 6,1
w.v. bedrijven 6,0 7,5 9,5 10,5 10,8 10,7
w.v. buitenland 0,0 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2

Vraag 84

Kunt u aangeven op welke wijze het eigen risico vanaf 2024 wordt verhoogd?

Antwoord op vraag 84

Het kabinet heeft het eigen risico bevroren tot en met 2025. Dit betekent dat het eigen risico 385 euro blijft in 2024 en in 2025. Vanaf 2026 geldt de reguliere systematiek dat het eigen risico jaarlijks wordt geïndexeerd.

Vraag 85

Kunt u een totaaloverzicht geven van hoeveel geld er al is besteed uit het Mobiliteits-, Defensiematerieelbegrotings-, Delta-, Klimaat- en Transitiefonds (graag per fonds uitsplitsen)? Kunt u tevens per fonds aangeven hoeveel er nog te besteden valt?

Antwoord op 85

Een begrotingsfonds is een onderdeel van de Rijksbegroting voor afzonderlijk beheer van bepaalde ontvangsten en uitgaven voor een bepaald doel. Hiervoor kan een totaalbedrag worden vastgesteld, zoals in het geval van het Klimaatfonds en Transitiefonds is gedaan. Onderstaande tabel geeft een overzicht van het oorspronkelijk beschikbaar gestelde geld, wat er reeds besteed is, en het resterende beschikbare bedrag.

Klimaatfonds 35 4 30 1 Zie ook het antwoord op vraag 194.
Transitiefonds (t/m 2035) 25 3,2 0 21,8

Het Mobiliteitsfonds (MF), Defensiematerieelbegrotingsfonds (DMF) en Deltafonds (DF) worden, net zoals reguliere beleidsbegrotingen, jaarlijks geëxtrapoleerd en zijn oneindig. Daardoor hebben deze fondsen geen totaal of resterend beschikbaar budget. De begrote uitgaven van het MF, DMF en DF zijn voor de jaren 2023–2028 als volgt:

Mobiliteitsfonds 8,7 17,8 9,7 9,5 9,0 9,5
Defensiematerieelfonds 6,2 10,7 10,6 10,5 10,3 9,9
Deltafonds 2,0 1,7 1,8 2,0 1,8 1,7

Vraag 86

Wat is de som van alle tegenvallers bij elkaar? Kunt u de grootste tegenvallers noemen met de bijbehorende bedragen? Kunt u hetzelfde doen voor de meevallers?

Antwoord op vraag 86

Hieronder vindt u een overzicht van de mee-en tegenvallers op de generale dossiers en bij de departementen die onderdeel zijn van het rijksbrede beeld. In het antwoord op vraag 79 wordt toegelicht dat de tegenvaller op de rente groter is dan de dekkingsopgave. In onderstaande tabel wordt zichtbaar welk deel van de rente onderdeel is van de dekkingsopgave.

Generale dossiers 1.173 134 581 1.831 2.274 1.035
Rente 1.446 2.885 2.538 2.538 2.538 2.538
Rente studiefinanciering – 8 – 142 – 256 – 248 – 247 – 246
Vrijval reservering TenneT – 2.422 – 1.458 – 1.270
Dividenden – 50 243 107 156 190 185
Boeten en transacties 151 199 202 80 32 10
Afpakken – 29 – 29 – 29
EU-afdrachten – 398 – 721 – 86 – 35 – 108 – 50
Herstel en Veerkrachtplan 23 126 – 362 – 529
HGIS – 35 – 67 – 103 – 103 – 103 – 103
Accres 43 32 – 3
Economische Zaken en Klimaat 403 243 26 – 178 – 168 – 25
Tegenvaller raming schade en herstel Groningen 403 243 26 – 178 – 168 – 25
Financiën 299 418 406 147
Toeslagen 299 418 406 147
Justitie en Veiligheid 1.119 1.349 1.452 1.351
Tegenvaller asiel 1.119 1.349 1.452 1.351
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 102 – 100 – 165 – 260 – 328 – 441
Per saldo meevallers 102 – 100 – 165 – 260 – 328 – 441
Sociale Zaken en Werkgelegenheid – 477 – 292 – 336 – 340 – 384 – 396
Per saldo meevallers – 477 – 292 – 336 – 340 – 384 – 396
Volksgezondheid, Welzijn en Sport 153 410 243 – 7 0 – 55
Per saldo beeld (mee- en tegenvallers) 153 410 243 – 7 0 – 55
Saldo generale dossiers 1.173 134 581 1.831 2.274 1.035
Saldo mee- en tegenvallers 1.589 2.028 1.627 714 – 880 – 917

Vraag 87

Wat is de meest actuele reeks behorend bij het doorzetten van de afschaffing van de IACK in 2025?

Antwoord op vraag 87

Onderstaande tabel geeft de jaarlijkse opbrengst van de afschaffing van de IACK zoals deze is opgenomen in het Belastingplan 2023.

2025 62
2026 171
2027 288
2028 409
2029 523
2030 640
2031 766
2032 913
2033 1.065
2034 1.234
2035 1.434
2036 1.661
2037 1.772
tructureel 1.772

Vraag 88

Waarom zijn de bedragen behorend bij het afschaffen van STAP anders in tabel 9 dan in tabel 50?

Antwoord op vraag 88

Subsidieregelingen op de SZW-begroting vallen onder het plafond Rijksbegroting. Een deel van de maatregel op scholingssubsidie STAP is per abuis op het plafond Sociale Zekerheid geboekt.

Daardoor is de afschaffing van de scholingssubsidie STAP deels zichtbaar in tabel 9 plafondtoets Sociale Zekerheid (zie hieronder de verwerking in de Voorjaarsnota). Bij Miljoenennota wordt dit hersteld. De totale reeks komt dan terug onder plafond Rijksbegroting.

Verwerking van afschaffen Scholingssubsidie STAP in Voorjaarsnota ’23

Plafond Rijksbegroting Tabel 8 (onderdeel van) regel 48 0,0 – 305,6 – 305,4 – 320,3 – 258,2 – 78,7
Plafond Sociale Zekerheid (foutief) Tabel 9 regel 20 0,0 – 24,4 – 24,6 – 24,7 – 21,3 – 138,3
Totaal Tabel 50 0,0 – 330,0 – 330,0 – 345,0 – 279,5 – 217,0

Vraag 89

Welk deel van de loon- en prijsbijstelling op SZW-terrein is uitgekeerd?

Antwoord op vraag 89

Bij de Voorjaarsnota is alle loon- en prijsbijstelling conform de reguliere systematiek aan SZW uitgekeerd. In 2023 gaat dit om 271 miljoen euro aan loon- en prijsbijstelling op de begroting van SZW. Dit bedrag is exclusief de LPO die SZW ontvangt over middelen die gereserveerd zijn op de Aanvullende Post.

Loon en prijsbijstelling begroting SZW1 271 288 295 287 267 253
1 Exclusief LPO uitgekeerd over reeks op de aanvullende post.

Vraag 90

Is er een envelop met geld uitgetrokken voor de koopkrachtbesluitvorming in augustus?

Antwoord op vraag 90

Vanwege de integrale afweging die in augustus wordt gemaakt, kan er niet worden vooruitgelopen op de specifieke budgettaire invulling van de besluitvorming. Er is op dit moment geen specifieke envelop uitgetrokken.

Vraag 91

Hoeveel kost het doortrekken van de maatregel met betrekking tot het verhogen van de zorgtoeslag die vorig jaar is genomen?

Antwoord op vraag 91

Het verhogen van de zorgtoeslag met een gelijk bedrag als in 2023 (circa 400 euro per jaar) kost 2,1 miljard euro extra uitgaven aan zorgtoeslag.

Vraag 92

Kunt u een actualisatie geven van wat het doortrekken van het incidentele koopkrachtpakket dat vorig jaar is genomen betekent?

Antwoord op vraag 92

In 2023 heeft het kabinet een aantal incidentele maatregelen genomen om huishoudens gericht te ondersteunen. Onderstaande maatregelen lopen af (of worden afgebouwd) per 2024:

– Het prijsplafond voor energie inclusief het prijsplafond voor Caribisch Nederland;

– De gemeentelijke energietoeslag (van 1.300 euro);

– De eenmalige verhoging van de zorgtoeslag met 412 euro;

– Het verhogen beurs van de beurs voor uitwonende studenten;

– De intensivering van het isolatieprogramma;

– Het verlagen brandstofaccijns;

– Een deel van de verhoging van het kindgebonden budget wordt teruggedraaid tussen 2024 en 2028.

De kosten om deze maatregelen in 2024 te verlengen (per maatregel) zijn opgenomen in de onderstaande tabel. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de kosten van het prijsplafond en de tijdelijke tegemoetkoming voor blokaansluitingen volledig afhankelijk zijn van de energieprijzen en het verbruik. Dit hangt af van de specifieke marktomstandigheden die zich in 2024 zouden voordoen. Het kabinet heeft hiervoor geen scenario’s doorgerekend. Onderstaande inschatting van de kosten is er vanuit gaande dat de marktomstandigheden vergelijkbaar zijn met die uit 2023.

Prijsplafond met prijzen en verbruiksgrenzen van 2023 inclusief prijsplafond voor Caribisch Nederland 4 miljard
Tijdelijke tegemoetkoming blokaansluitingen 862 miljoen
Energietoeslag van 1.300 euro 1,4 miljard
Verhoging zorgtoeslag met 412 euro 2,1 miljard
Verhogen beurs uitwonende studenten met ongeveer 165 euro per maand 0,5 miljard1
Intensivering Nationaal Isolatieprogramma 02
Verlagen brandstofaccijns zodat de tarieven gelijk blijven aan de tarieven in de twee helft van 2023 1,2 miljard
Uitstellen afbouw verhoging kindgebonden budget tot 2025 0,2 miljard3

1 De basisbeurs wordt in veel gevallen verstrekt als een prestatiebeurs en pas bij het behalen van het diploma omgezet naar een gift. Hierdoor valt het grootste deel van de uitgaven in latere jaren. Van de 500 miljoen valt naar verwachting ongeveer 12 miljoen in begrotingsjaar 2024.

2 Voor de intensivering van het Nationaal Isolatieprogramma is in het incidentele koopkrachtpakket reeds 150 miljoen gereserveerd in 2024.

3 Hierbij is aangenomen dat de afbouwstap per 2024 met één jaar wordt uitgesteld. In dit geval treedt per 2025 zowel de reeds geplande afbouwstap als de op dit moment geplande afbouwstap per 2024 op.

In de beantwoording van vraag 72 vindt u een doorrekening van de effectiviteit van verschillende maatregelen voor de reductie van (kinder)armoede.

Vraag 93

Hoe hoog is de Aof-premie dit jaar en volgend jaar? Wat is de verlaging van de Aof-premie volgend jaar als gevolg van de inzet van de LIV-middelen? Hoe veel additioneel arbeidsaanbod levert dit op?

Antwoord op vraag 93

De Aof-premie heeft sinds 2022 twee tarieven, een tarief voor kleine bedrijven (tot 25 maal de gemiddelde loonsom van een werknemer) en een tarief voor grotere bedrijven. In 2023 is het tarief voor kleine bedrijven 5,82% en voor grotere bedrijven 7,11%.

Het tarief voor 2024 is nog niet bekend. Dat zal worden vastgesteld na het afronden van de augustusbesluitvorming en het vaststellen van de Whk-premie door UWV voor 2024. Er is al wel tot een aantal veranderingen in de Aof-premie besloten, waaronder de inzet van de LIV middelen (amendement Maatoug bij het Belastingplan 2023) en de compensatie van de Zvw-premie (Voorjaarsnota 2023).

Het MKB-pakket van vorig jaar, aangevuld met de LIV-middelen vanuit het amendement Maatoug, zorgen in 2023 voor een verlaging van de Aof-premie voor kleine bedrijven met 35 miljoen euro, en in 2024 voor een verlaging van 185 miljoen euro. Door deze maatregelen zal de Aof-premie voor kleine bedrijven volgend jaar dus verlaagd worden zodat er ten opzichte van dit jaar 150 miljoen euro aan lastenverlichting wordt gegeven. Daarbij moet worden opgemerkt dat bij invoering van de lagere premie voor kleinere bedrijven het tarief tijdelijk extra verlaagd is in 2022 en 2023. Die tijdelijke verlaging vervalt in 2024, waardoor het tarief voor kleine bedrijven per saldo iets zal stijgen. Daarnaast zijn er dus nog de voorgenomen wijzigingen uit de Voorjaarsnota en volgt definitieve besluitvorming in augustus rondom de compensatie Zvw-premie.

Voor een verandering van alleen de Aof-premie voor kleine bedrijven heeft het CPB geen arbeidsmarkteffecten doorgerekend. In de publicatie kansrijk arbeidsmarktbeleid berekent het CPB dat een verlaging van de werkgeverslasten van 1,5 miljard euro op de langere termijn (via hogere lonen) zorgt voor een toename van de werkgelegenheid van 0,1 procent. Bij de aanname dat dit effect gelijk is voor grote en kleine bedrijven, dan zou een verlaging van de Aof-premie voor kleine bedrijven met 150 miljoen euro zorgen voor een werkgelegenheidsgroei van 0,01%.

Vraag 94

Wat is de evidentie van InvestNL? Is er bewijs dat de doelstelling van InvestNL doeltreffend en doelmatig behaald wordt?

Antwoord op vraag 94

In de tussenevaluatie van InvestNL is aangegeven dat de doeltreffendheid en doelmatigheid van de financieringstaak nog niet goed te onderzoeken is. Hierover vindt in 2026 een evaluatie plaats.

Vraag 95

Welke gevolgen heeft de Voorjaarsnota voor de circulaire economie? Wordt het budget voor de circulaire economie groter, kleiner of blijft het gelijk?

Antwoord op vraag 95

Het budget voor de circulaire economie wordt groter. Van het Klimaatfonds is 777,9 miljoen euro bij de Voorjaarsnotabesluitvorming toegekend aan, of geoormerkt voor circulaire maatregelen die bijdragen aan de klimaatopgave.

Vraag 96

Wat is het totaal aantal «meevallers»?

Antwoord op vraag 96

In de tabel bij vraag 86 wordt een overzicht gegeven van de mee- en tegenvallers op de generale dossiers en bij de departementen die onderdeel zijn van het rijksbrede beeld.

Vraag 97

Kunt u een overzicht geven van de totale bedragen van «onderuitputting» bij elk afzonderlijk ministerie met de voornaamste reden van de onderuitputting.

Antwoord op vraag 97

Zie antwoord op vraag 26.

Vraag 98

Hoe hoog is de staatsschuld van alle OESO-landen? Kunt u dit per land weergeven?

Antwoord op vraag 98

In de onderstaande tabel zijn de overheidsschulden als percentage van het bbp van de OESO-landen weergegeven. Deze tabel is gepubliceerd op de OESO website, en bevat de meest recente cijfers beschikbaar uit de periode 2018–2022. De cijfers van de OESO kunnen verschillen van de cijfers die landen individueel publiceren, vanwege verschillende definities van staatsschuld. Zo hanteert Nederland de definitie van het Stabiliteits- en Groeipact: de EMU-schuld. Bij het Financieel Jaarverslag van het Rijk 2022 kwam de Nederlandse EMU-schuld uit op 51% van het bbp.

Australia 70.4
Austria 101.1
Belgium 103.8
Canada 112.8
Chile 41.3
Colombia 82.9
Czech Republic 48.4
Denmark 37.4
Estonia 24.3
Finland 82.3
France 137.7
Germany 77.4
Greece 191.5
Hungary 88.6
Ireland 65.3
Israel 83.2
Italy 172.5
Japan 256.0
Korea 57.6
Latvia 57.2
Lithuania 50.9
Luxembourg 31.0
Mexico 54.5
Netherlands 66.4
New Zealand 52.8
Norway 42.2
OECD – Average 90.4
Poland 58.7
Portugal 116.6
Slovak Republic 64.2
Slovenia 89.9
Spain 142.7
Sweden 58.7
Switzerland 38.5
Türkiye 43.6
United Kingdom 103.6
United States 144.4
Bron: OECD (2023), General government debt (indicator). doi: 10.1787/a0528cc2-en (Accessed on 22 May 2023)

Vraag 99

Hoe hoog is de private schuldenberg van alle OESO-landen? Kunt u dit per land weergeven?

Antwoord op vraag 99

In de onderstaande tabel zijn de private schulden als percentage van het besteedbare inkomen van de OESO-landen weergegeven (voor zover beschikbaar). De OESO definieert private schuld als alle verplichtingen van huishoudens (inclusief non-profit organisaties) die betalingen van rente of hoofdsom aan de crediteuren op een vaste datum in de toekomst vereisen. De schuld wordt berekend als de som van de volgende categorieën: leningen (voornamelijk hypotheken en consumptief krediet) en andere crediteuren. Deze tabel is gepubliceerd op de OESO website en bevat de meest recente data uit de periode 2018–2022.

Australia 211.44
Austria 94.35
Belgium 119.76
Canada 186.90
Chile 70.43
Colombia 51.71
Czech Republic 77.31
Denmark 215.12
Estonia 79.37
Finland 154.93
France 124.33
Germany 101.51
Greece 92.69
Hungary 45.08
Ireland 111.41
Italy 90.76
Japan 121.58
Korea 206.48
Latvia 37.20
Lithuania 45.44
Luxembourg 193.19
Mexico 25.62
Netherlands 222.07
New Zealand 122.28
Norway 246.42
OECD-average 122.05
Poland 59.08
Portugal 123.05
Slovak Republic 87.04
Slovenia 51.99
Spain 101.14
Sweden 203.15
Switzerland 227.41
United Kingdom 148.41
United States 101.19
Bron: OECD (2023), Household debt (indicator). doi: 10.1787/f03b6469-en (Accessed on 22 May 2023)

Vraag 100

Kunt u weergeven hoe de Nederlandse publieke en private schuldenberg zich verhouden tot die in andere OESO-landen?

Antwoord op vraag 100

In grafiek 1 zijn de publieke schulden van de OESO-landen weergegeven. De grafiek laat zien dat de Nederlandse staatsschuld onder het OESO-gemiddelde ligt. In het Financieel Jaarverslag van het Rijk 2022 kwam de staatsschuld uit op 51% van het bbp, wat betekent dat de Nederlandse staatsschuld relatief lager is dan in deze grafiek is weergegeven.

In grafiek 2 zijn de private schulden van de OESO-landen weergegeven. De grafiek laat zien dat de private schulden in Nederland hoog zijn, vergeleken met de andere OESO-landen. Alleen in Zwitserland en Noorwegen zijn de private schulden als percentage van het besteedbare inkomen hoger. Het is echter belangrijk om te benoemen dat tegenover deze hypothecaire schulden ook bezit in de vorm van onroerend goed staat. Daarnaast hebben Nederlandse huishoudens ook een aanzienlijk pensioenvermogen. De risico’s van deze hoge private schulden zijn daarmee op zichzelf relatief beperkt. Daar staat tegenover dat de Nederlandse economie vanwege deze lange illiquide balansen relatief cyclisch is; de correlatie tussen huizenvermogen en consumptie is hoog, wat de Nederlandse economie gevoelig maakt voor ontwikkelingen op financiële markten.

Vraag 101

Kunt u weergeven hoe de Nederlandse staatsschuld zich heeft ontwikkeld?

Antwoord op vraag 101

Zie hieronder een grafiek met de ontwikkeling van de EMU-schuld sinds 1999.

Vraag 102

Kunt u weergeven hoe de private schuldenberg van Nederlandse huishoudens en bedrijven zich heeft ontwikkeld?

Antwoord op vraag 102

De schulden van niet-financiële vennootschappen zijn tussen 1999 en eind 2022 gestegen van 1.607 miljard naar 4.048 miljard. Het afgelopen jaar was er sprake van een daling.

De schulden van huishoudens zijn tussen 1999 en eind 2022 gestegen van 372 miljard naar 940 miljard.

Vraag 103

Wat is uw definitie van bezuinigen?

Antwoord op vraag 103

In de begrotingsregels is geen definitie van bezuinigen opgenomen. In het algemeen wordt bezien dat bij bezuinigingen het geraamde budget verlaagd wordt ten opzichte van de begrotingsstand in de voorgaande begrotingswet. Hierdoor is minder budget beschikbaar voor een bepaald beleidsdoel dan eerder begroot. Daarnaast kan een verlaging van het budget ook het gevolg zijn van een lager beroep op een regeling of bekostiging. Zo daalt het budget van de studiefinanciering bijvoorbeeld als het aantal studenten daalt. Een dergelijke verlaging van het budget wordt niet gezien als bezuiniging. De begrotingsregels schrijven voor dat tegenover hogere uitgaven op de begroting de uitgaven elders verlaagd dienen te worden of dat de niet-belastingontvangsten verhoogd worden. Het beheersen van de uitgaven op de begroting is één van de drie basisprincipes van het begrotingsbeleid

Vraag 104

Hoeveel wordt er bezuinigd in de Voorjaarsnota en waarop?

Antwoord op vraag 104

De tabel bij vraag 9 bevat een overzicht van alle bezuinigingen voor de rijksbrede dekkingsopgave. Onder de tabel wordt elke maatregel toegelicht.

Vraag 105

Hoeveel wordt er geïnvesteerd in de Voorjaarsnota en waarin?

Antwoord op vraag 105

Sinds de start van Rutte IV is er een deelplafond Investeringen, bestemd voor alle uitgaven en ontvangsten die samenhangen met investeringen. De ontwikkeling van het investeringsplafond is hieronder in de tabel weergeven:

Reguliere Uitgaven VJN 2023 (in mln.) 19.933 29.017 30.792 35.939 36.550 37.681

Voor meer informatie over de algemene ontwikkeling en een overzicht van de uitgaven van dit plafond is te vinden bij Plafondtoets Investeringen in paragraaf 4.1.4 van de Voorjaarsnota (blz. 27 t/m 34). Voor specifiekere informatie over overheidsinvesteringen en de wijzigingen daarin in de Voorjaarsnota kunnen de verticale toelichtingen van de beleidsbegrotingen van BZK, Defensie, EZK, IenW, LNV, OCW en fondsen Mobiliteitsfonds, Defensiematerieelfonds, Nationaal Groeifonds GF en Deltafonds geraadpleegd worden. De Eerste Suppletoire begrotingen van deze beleidsdepartementen bevatten verdere toelichting op detailniveau.

Vraag 106

Kunt u in een overzicht tonen welke ministeries bijdragen aan de dekkingsopgave, om welke maatregelen het gaat en wat het budgettaire belang is? Kan daarin ook worden getoond welke ministeries niet bijdragen?

Antwoord op vraag 106

De tabel bij vraag 9 bevat een overzicht van alle bezuinigingen voor de rijksbrede dekkingsopgave per ministerie. Het Ministerie van Defensie en Algemene Zaken zijn uitgezonderd van de rijksbrede dekkingsopgave. Defensie is uitgezonderd in verband met de oorlog in Oekraïne. Algemene Zaken is uitgezonderd omdat de begroting geen beleidsmatige budgetten bevat.

Vraag 107

Waar wordt op bezuinigd of zijn het vooral onderbestedingen/onderuitputtingen die gebruikt worden om de dekkingsopgave te realiseren?

Antwoord op vraag 107

De tabel bij vraag 9 bevat een overzicht van alle bezuinigingen voor de rijksbrede dekkingsopgave per ministerie. Onder de tabel worden alle maatregelen toegelicht. Bij sommige maatregelen is sprake van (structurele) onderuitputting. Het merendeel van de maatregelen zijn bezuinigingen.

Vraag 108

Op welke wijze is er met de Voorjaarsnota gehoor gegeven aan het schrappen van maatregelen die in interdepartementale beleidsonderzoeken als ondoelmatig of ondoeltreffend zijn bestempeld?

Antwoord op vraag 108

Elk IBO wordt in de regel vergezeld van een kabinetsreactie aan de Tweede Kamer gestuurd, waarbij het kabinet aangeeft wat het met de uitkomsten doet.

Zoals elk jaar wordt bij de Voorjaarsnota verder bekeken welke maatregelen gecontinueerd, omgebogen of ingevoerd moeten worden. Hierbij wordt altijd ook gekeken naar de uitkomsten van interdepartementale beleidsonderzoeken (IBO’s).

Om uw Kamer over de doorwerking van IBO’s te informeren is in bijlage 16 van het Jaarverslag van het Rijk 2022 ten slotte het meest recente overzicht opgenomen van het vervolg dat is gegeven aan IBO’s die zijn gepubliceerd sinds 2021.

Vraag 109

Hoe verhoudt de ontwikkeling van belastinginkomsten uit arbeid zich tot de ontwikkeling van belastinginkomsten uit kapitaal? Vindt hier een gelijkmatige stijging of daling plaats? Wat is hiervan de oorzaak?

Antwoord op vraag 109

Onderstaand figuur toont de ontwikkeling van de belastingmix, uitgesplitst naar arbeid, kapitaal en consumptie, over de periode 2009–2021.14 Het aandeel consumptie is ongeveer stabiel gebleven. Het aandeel arbeid is gedaald van 55% naar 49%. Het aandeel kapitaal is gestegen van 13% naar 21%. Deze ontwikkeling kent verschillende verklarende factoren, deels economisch en deels beleidsmatig. Het is niet mogelijk deze precies te kwantificeren. Een paar belangrijke ontwikkelingen zijn:

• 2009 was een zeer slecht winstjaar voor bedrijven, terwijl 2021 juist relatief gunstig was. Dit betekent dat in 2009 ook weinig VPB werd betaald, en 2021 juist veel. Dit leidt tot een hoger aandeel kapitaal.

• De hypotheekrente is gedurende de periode stevig gedaald. Daarnaast is het maximale aftrekpercentage stapsgewijs beperkt. Dit betekent dat het belang van de hypotheekrenteaftrek is geslonken. Dit leidt tot een hoger aandeel kapitaal.

• De belasting op arbeid is voor de meeste mensen gedaald, bijvoorbeeld door verhoging van de arbeidskorting en de algemene heffingskorting.

Vraag 110

Kunt u een overzicht geven van alle verhogingen van de uitgavenplafonds die hoger zijn dan de loon-prijsbijstelling?

Antwoord op vraag 110

In de Voorjaarsnota zijn vanaf pagina 16 de plafondtoetsen van de verschillende deelplafonds (rijksbegroting, sociale zekerheid, zorg en investeringen) te zien. Hieruit kan worden opgemaakt dat de plafondcorrecties voor Groningen hoger zijn dan de loon- en prijsontwikkeling onder Plafond Rijksbegroting in 2023. Andere bijstellingen van plafonds die hoger zijn dan de loon- en prijsontwikkelingen betreffen overboekingen naar andere plafonds.

Vraag 111

Houdt u vast aan de economische groeiraming in de Voorjaarsnota of is er reden om deze te wijzigen gelet op andere (lagere) ramingen?

Antwoord op vraag 111

Voor de doorwerking van de economische groeiraming op de overheidsfinanciën baseert het kabinet zich op de relevante variabelen uit de meest recente macro-economische raming van het CPB: het Centraal Economisch Plan (CEP) 2023. Dat het kabinet zich hiervoor op de ramingen van het CPB dient te baseren is tevens vastgelegd in artikel 2.2.c en artikel 2.10 van de Wet houdbare overheidsfinanciën.

Vraag 112

Houdt u vast aan de inflatieraming in de Voorjaarsnota of is er reden om deze te wijzigen gelet op andere ramingen?

Antwoord op vraag 112

Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar vraag 111.

Vraag 113

Welk bedrag moet de herinvoering van het abonnementstarief precies aan bezuiniging opleveren, aangezien op pagina 132 55 miljoen euro, op pagina 134 zowel 100 miljoen euro als 110 miljoen euro en op pagina 144 30 miljoen euro wordt genoemd?

Waarom staat er een post van 30 miljoen euro structureel opgenomen in tabel 10 voor de herinvoering van het abonnementstarief WMO, terwijl in de toelichting staat dat deze 100 mln. euro oplevert?

Kan een integraal meerjarig budgettair overzicht, voorzien van toelichting, worden gegeven van de diverse uitgavenverhogingen, respectievelijk uitgavenverlagingen in verband met de herinvoering van de inkomensafhankelijke eigen bijdrage WMO?

Antwoord op vraag 113

Per saldo levert de maatregel voor het Rijk een aanvullende besparing op van 100 miljoen euro.

Dit bedrag betreft:

– De uitname uit het Gemeentefonds van (structureel) 130 miljoen euro die in de tabel op blz. 149 van de Voorjaarsnota is opgenomen vanaf 2026, in verband met de herinvoering van de inkomensafhankelijke eigen bijdrage Wmo.

– Minus een bedrag van (structureel) 30 miljoen euro vanaf 2026 dat door VWS is gereserveerd voor kosten in verband met de uitvoering van de Wmo (zie de tabel op blz. 144 van de Voorjaarsnota).

Verder is in het Integraal Zorgakkoord afgesproken dat met ingang van 2025 structureel 110 miljoen euro aan het Gemeentefonds zal worden toegevoegd voor het verminderen van de druk op Wmo-voorzieningen die is ontstaan als gevolg van de aanzuigende werking van het abonnementstarief Wmo. Dit is zichtbaar in de tabel op blz. 149 van de Voorjaarsnota.

In de Voorjaarsnota zijn onder de noemer «herinvoeren inkomensafhankelijke eigen bijdrage Wmo» ook twee reeksen opgenomen die dienen ter dekking van de bovengenoemde 110 miljoen Deze twee structurele reeksen van elk 55 miljoen euro hebben betrekking op dekking die hiervoor is gevonden binnen het Uitgavenplafond Zorg (blz. 144) en binnen het niet-premiegefinancierde deel van de VWS-begroting (blz. 132).

De uitname uit het Gemeentefonds van (structureel) 130 miljoen euro vanaf 2026 betreft overigens een uitname aanvullend op de uitname van (structureel) 95 miljoen die reeds was ingeboekt in verband met de invoering van de passende eigen bijdrage huishoudelijke hulp. Deze uitname van 95 miljoen zal niet meer plaatsvinden in 2025 (omdat het wetsvoorstel voor de passende eigen bijdrage huishoudelijke hulp wordt ingetrokken), maar zal met ingang van 2026 alsnog plaatsvinden.

Bovenstaande heeft betrekking op het voornemen om zo veel mogelijk aan te sluiten bij de inkomensafhankelijke eigen bijdrage zoals vòòr 2019 van toepassing was in de Wmo, met oog voor inkomenseffecten en het beroep dat wordt gedaan op de Wmo. Momenteel wordt dit voornemen nader uitgewerkt. De Kamer zal daarover op een later moment worden geïnformeerd.

Vraag 114

Kunt u aangeven hoe de financiering van de GGD’en zich sinds 2010 per jaar heeft ontwikkeld?

Antwoord op vraag 114

De Wet publieke gezondheid (Wpg) legt een verantwoordelijkheid voor preventie op aan gemeenten. In de Wpg is ook vastgelegd dat gemeenten op regionaal niveau gezamenlijk een gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD) instellen. Hiermee is de rol van de GGD wettelijk geborgd via gemeenten. De financiering loopt via het Gemeentefonds en daarmee ligt het opdrachtgeverschap van de GGD’en voor deze taken ook primair bij de gemeenten.

Met het beleggen van wettelijke taken bij gemeenten zijn hiervoor middelen aan het Gemeentefonds toegevoegd. Dit gebeurt volgens een vast verdeelmodel dat erop gericht is dat gemeenten een gelijkwaardig voorzieningenniveau kunnen realiseren. Deze middelen zijn vrij besteedbaar en dus niet geoormerkt. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) informeert u ieder jaar over de aanpassing van het verdeelmodel. De gemeente kan regionale omstandigheden meewegen bij de opdrachtverlening en financiering van de GGD.

Naast de financiering van gemeenten ontvangen individuele GGD’en ook gelden via andere kanalen, zoals ZonMW, kennisinstellingen of uit private middelen. In een rapport van AndersonElffersFelix «GGD in beeld15» dat in 2017 in opdracht van het Ministerie van VWS is uitgevoerd is nagegaan welke taken de GGD’en uitvoeren en welke capaciteit hiervoor beschikbaar is. Uit dit rapport bleek dat destijds landelijk circa 50% van de financiering van GGD’en uit vaste gemeentelijke bijdragen kwam. De gemeentelijke bijdrage is vaak op basis van een bedrag per inwoner. De overige middelen die GGD’en ontvangen zijn afkomstig van contractafspraken, (Rijks)subsidies en de markt.

Op 15 september jl. is het Integraal Zorgakkoord (IZA) ondertekend door een groot aantal partijen. In het IZA zijn ook afspraken gemaakt over preventie, waaronder de versterking van de kennisfunctie van de GGD. De afspraken over het versterken van de kennisfunctie van de GGD vormen onderdeel van het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA) dat in februari jl. is gesloten tussen VWS, de VNG, ZN en de GGD-GOHR. Partijen erkennen hierin ook de belangrijke rol van de GGD bij gezondheidsbevordering. Het Ministerie van VWS voorziet voor de periode van 2023–2025 een financiële impuls van 2,5 miljoen euro per jaar om de kennis- en adviesrol van de GGD’en te versterken. Naast de inzet op preventie, wordt in het kader van pandemische paraatheid de infectieziektenbestrijding (IZB) bij de GGD’en versterkt. In 2023 en 2024 is in totaal 75 miljoen euro beschikbaar voor het versterken van de IZB en pandemische paraatheid bij de GGD’en. Vanaf 2025 wordt hier structureel op voortgebouwd.

Vraag 115

Kunt u aangeven hoeveel er sinds 2010 bezuinigd is op de GGD’en, zowel in totaal als uitgesplitst per jaar?

Antwoord op vraag 115

In de Wpg is vastgelegd dat gemeenten op regionaal niveau gezamenlijk een gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD) instellen. Hiermee is de rol van de GGD wettelijk geborgd via gemeenten. Gemeenten ontvangen middelen via het gemeentefonds. Dit gebeurt volgens een vast verdeelmodel dat erop gericht is dat gemeenten een gelijkwaardig voorzieningenniveau kunnen realiseren. Deze middelen zijn vrij besteedbaar. De middelen die zij aan GGD’en besteden zijn ook niet geoormerkt. Om die reden is het ons niet bekend of er op GGD’en is bezuinigd de afgelopen jaren.

Vraag 116

Hoe komt het dat het kabinet en de Nederlandse Vereniging van Banken van mening verschillen over nut en noodzaak van de aanpassing van de minimumkapitaalregel die volgens het kabinet nodig zou zijn omdat deze onevenwichtig uitpakt bij de banken?

Antwoord op vraag 116

De minimumkapitaalregel heeft tot doel om voor banken en verzekeraars het fiscale voordeel van de financiering met vreemd vermogen te beperken. De maatregel beperkt in de huidige opzet de aftrek van renten ter zake van geldleningen, ongeacht of deze binnen concern of bij derden zijn aangegaan. Zoals bij invoering van de maatregel is onderkend worden hierdoor ook de verschuldigde renten op concernleningen in het kader van interne treasury-activiteiten in aftrek beperkt. Interne treasury-activiteiten hebben tot doel om de liquide middelen binnen concern op een zo efficiënt mogelijke wijze in te zetten, waardoor vanuit de groep bezien de behoefte om met vreemd vermogen te financieren wordt beperkt. De NVB en het kabinet verschillen in beginsel dan niet van mening over de wenselijkheid van de voorgenomen aanpassing waarbij een uitzondering wordt opgenomen voor de rentelasten op concernleningen. Echter de NVB heeft andere opvattingen over de hoogte van de budgettaire derving die uitgaat van de voorgenomen aanpassing, alsmede de noodzaak van dekking van de maatregel. Het kabinet gaat voor de budgettaire derving van het opnemen van een uitzondering voor de rentelasten op concernleningen uit van een geraamd bedrag van 60 miljoen en heeft als uitgangspunt dat dit wordt gedekt binnen de maatregel zelf – de minimumkapitaalregel dus – door verlaging van het percentage aan vreemd vermogen waarboven de renten ter zake van geldleningen niet aftrekbaar zijn van 91% naar 90,6%.

Vraag 117

Is de lastenverzwaring als gevolg van de aanpassing van de minimumkapitaalregel proportioneel voor kleinere banken, aangezien de budgettaire dekking van 60 miljoen euro wordt opgebracht door de gehele sector, inclusief kleinere en buitenlandse banken, terwijl de voorgestelde aanpassing van de minimumkapitaalregel ten goede komt aan Nederlandse banken met veel internationale activiteiten?

Antwoord op vraag 117

De voorgestelde aanpassing leidt ertoe dat de rentelasten op concernleningen voortaan onder voorwaarden worden uitgesloten van de toepassing van de minimumkapitaalregel. Van deze aanpassing kunnen alle belastingplichtigen gebruik maken die onder het toepassingsbereik van de maatregel vallen. Naar de mening van het kabinet is dan ook sprake van een proportionele lastenverzwaring.

Vraag 118

Waarom wordt gesproken over budgettaire derving, als de recente stijging van de dollarrente van nul % naar vijf % en de Eurorente van negatief naar vier % op zichzelf al leiden tot zeker een verdubbeling van de budgettaire opbrengst van de minimumkapitaalregel?

Antwoord op vraag 118

Een stijging van de rente betekent inderdaad dat het effect van de minimumkapitaalregel groter wordt waardoor meer vennootschapsbelasting betaald moet worden. Belastinginkomsten kunnen vanwege conjuncturele ontwikkelingen automatisch toenemen maar ook afnemen. In de begrotingsregels van het kabinet is afgesproken dat het kabinet dergelijke extra inkomsten dan niet uitgeeft.16 De extra inkomsten worden gebruikt om buffers op te bouwen voor minder goede tijden, bijvoorbeeld wanneer de inkomsten tegenvallen. Het aanpassen van de minimumkapitaalregel door het opnemen van een uitzondering voor de rentelasten op concernleningen, is een beleidsmatige wijziging waarvan in de begrotingsregels is aangegeven dat deze gecompenseerd dient te worden met een lastenverzwaring van gelijke grootte. Daarom is in de voorjaarsnota ook een verlaging opgenomen van het percentage aan vreemd vermogen waarboven de renten ter zake van geldleningen niet aftrekbaar zijn van 91% naar 90,6%.

Vraag 119

Hoe past het voorstel om de eigen inkomensafhankelijke bijdrage in de WMO weer in te voeren, bij het voornemen van het kabinet om de stapeling juist tegen te gaan (brief van Minister Kuipers van 23 december 2022)?

Antwoord op vraag 119

De herinvoering van de inkomensafhankelijke eigen bijdrage Wmo 2015 draagt op zichzelf niet bij aan een verlaging van de stapeling van eigen bijdragen, maar deze maatregel stelt gemeenten wel beter in staat om een evenwichtig Wmo-voorzieningenaanbod te onderhouden voor hun ingezetenen. De impact van de maatregel op de stapeling van eigen bijdragen wordt wel beperkt doordat de Wmo 2015 de anticumulatie regelt met de bijdrage zoals neergelegd in de Wet langdurige zorg (Wlz) en de laagste inkomens geen effect van de maatregel zullen ondervinden.

Vraag 120

Welke extra regeldruk gaat het inkomensafhankelijk abonnementstarief geven voor mantelzorgers, zorgvrager en gemeenten en CAK?

Antwoord op vraag 120

Bij de herinvoering van de inkomensafhankelijke eigen bijdrage in de Wmo is het uitgangspunt dat zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de vormgeving zoals die voorheen was met oog voor inkomenseffecten en (effecten op) het beroep dat wordt gedaan op de Wmo. Voorheen liep de eigen bijdrage lineair op met het inkomen.

Het abonnementstarief was transparant voor betrokken en eenvoudig in de uitvoering. De herinvoering van een inkomensafhankelijke eigen bijdrage zal gepaard gaan met meer uitvoeringslasten, waarbij onnodige regeldruk voor betrokkenen zo goed mogelijk voorkomen zal worden.

In het kader van het wetsvoorstel dat wordt voorbereid, zullen ook uitvoeringstoetsen worden uitgevoerd door het CAK en de VNG waarbij de effecten op de regeldruk en het beroep op het zogenaamde «doenvermogen» van de burger in beeld worden gebracht.

Vraag 121

Klopt het dat als het kabinet stuurt op het langer thuis wonen van ouderen, dat een inkomensafhankelijk tarief nog meer regelwerk en financiële onzekerheid gaat opleveren voor de naasten, de mantelzorgers?

Antwoord op vraag 121

Een inkomensafhankelijke eigen bijdrage is onvermijdelijk complexer dan het huidige abonnementstarief. Inzet is echter om bij het ontwerp de complexiteit zo veel mogelijk te beperken en de burger en diens naasten hierbij zo veel mogelijk te ontlasten, onder andere door te zorgen voor een duidelijke communicatie en een goede bereikbaarheid van het CAK en gemeenten voor burgers. Daarnaast hebben burgers op grond van artikel 2.2.4 van de Wmo 2015 recht op onafhankelijke cliëntondersteuning. Deze is in ieder geval op verzoek aanwezig bij het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 (het zogenoemde «keukentafelgesprek»), waarbij ook wordt onderzocht en besproken welke bijdragen in de kosten gelden. Dat was in de oude situatie ook al mogelijk.

Vraag 122

Wat wordt er bedoeld met de zin «Een deel van de Coalitieakkoordmiddelen voor arbeidsmarkt, armoede en schulden is overgeheveld naar de begroting van SZW, en wordt structureel ingezet voor de Rijksbrede dekkingsopgave.»? Betekent dit dat het budget voor de hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur structureel wordt verlaagd?

Antwoord op vraag 122

De aanname in vraag 122 klopt. Beginnend vanaf 2025 is een reeks uit de envelop «arbeidsmarkt, armoede en schulden» overgeboekt naar de begroting van SZW. Deze reeks is vervolgens ingezet voor de rijksbrede dekkingsopgave. Het gaat om de onderstaande bedragen.

Inzet envelop arbeidsmarkt, armoede en schulden voor rijksbrede dekkingsopgave 63 60 64 67 70

Hierdoor is er structureel minder budget voor de hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur. Dit jaar en volgend jaar is er nog budget vrijgemaakt voor de voortzetting van de inzet van de Regionale Mobiliteitsteams. Vanaf 2025 komt er incidenteel een aflopend budget voor de hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur. Tussen 2025 en 2028 is dit incidentele budget even hoog als de inzet in de tabel hierboven. Na 2028 loopt dit incidentele budget lineair af tot 0 in 2034. Dit incidentele budget wordt bekostigd uit de incidentele vrijval van middelen bij de uitgestelde stelselherziening in de kinderopvang. Met dit incidentele budget kan de overgang naar een nieuwe arbeidsmarktinfrastructuur worden vormgegeven. De precieze plannen worden nog uitgewerkt.

Er is daarnaast reeds structureel budget vrijgemaakt voor de hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur, namelijk 6,8 miljoen euro structureel voor de verbetering van informatie-uitwisseling en informatie benodigd voor «matchen op skills». Daarnaast is het mogelijk om nog een deel van de resterende middelen uit de envelop aan te wenden voor de arbeidsmarktinfrastructuur. Dit wordt momenteel nog uitgewerkt.

De ingezette middelen kwamen niet uit het deel voor armoede en schulden uit de envelop «arbeidsmarkt, armoede en schulden», maar uit het deel bestemd voor de arbeidsmarkt.

Vraag 123

Welk financieel effect wordt verwacht van de inkomensafhankelijke bijdrage WMO op de middeninkomens en komen lasten niet onevenredig bij middeninkomens te liggen?

Antwoord op vraag 123

De financiële effecten van de maatregel voor burgers zijn afhankelijk van de nadere uitwerking van de maatregel. Uitgangspunt daarbij is dat in redelijkheid rekening zal worden gehouden met de financiële draagkracht van burgers.

Vraag 124

Hoeveel kost het om de energiebelasting op gas in de eerste schijf voor huishoudens op nul te zetten?

Antwoord op vraag 124

Door aanpassing van de schijfgrenzen van de energiebelasting in het Belastingplan 2023 bevindt het gasgebruik van huishoudens zich in 2024 in zowel de eerste schijf (0–1.200 m3) als de tweede schijf (1.200–170.000 m3) van de energiebelasting. De totale omvang van deze twee schijven is in de tabel hieronder weergegeven en bedraagt in 2024 in totaal 6,4 miljard. Hiervan wordt naar schatting 77% betaald door huishoudens.

Eerste schijf 0–1.200 m3 4.254 85%
Tweede schijf 1.200–170.000 m3 2.170 60%
Totaal 6.424 77%

De energiebelasting kan alleen generiek verlaagd worden voor alle gebruikers binnen een schijf. Het is niet mogelijk om hierin onderscheid te maken tussen huishoudens en bedrijven.

Het geheel schrappen van de energiebelasting op gas is niet mogelijk vanwege de minimumtarieven die in de Europese Energiebelastingrichtlijn zijn opgenomen. Voor aardgas gaat het om een minimumtarief van 0,95 ct/m3.

Vraag 125

Hoeveel kost het om de btw op gas te verlagen naar negen %? Hoeveel kost het om het af te schaffen?

Antwoord op vraag 125

Het algemene btw-tarief dat van toepassing is op elektriciteit en (aard)gas (incl. de levering- en transportkosten en de energiebelasting) bedraagt 21%. Zodoende geldt dat tarief ook voor de belastingvermindering energiebelasting. Indien de btw op elektriciteit en (aard)gas wordt verlaagd naar 9% is de btw-opbrengst in 2024 3,2 miljard lager. Hierbij is uitgegaan van een consumentenprijs van 65 cent per m3 gas en 24 cent per kWh elektriciteit.17 Het verlagen van het btw-tarief naar 0% is niet toegestaan op grond van de Btw-richtlijn 2006, maar zou in 2024 5.7 miljard kosten.

Gas 3.377 1.447
Elektriciteit 3.164 1.356
Belastingvermindering – 828 – 355
Totaal 5.714 2.449

Vraag 126

Als de verwachting van de VNG klopt dat als gevolg van het inkomensafhankelijke tarief in de WMO er geen tot beperkt effect op de in- en uitstroom van cliënten is en het dempend effect op de zorgvraag dus zal tegenvallen, wat is dan de reden om dit besluit door te voeren en wie heeft hier het voordeel van?

Antwoord op vraag 126

De VNG was kritisch op het huidige abonnementstarief en – in minder mate – op de vormgeving van een passende eigen bijdrage voor huishoudelijke hulp waarvan de invoering per 1 januari 2025 was voorzien. Echter, het kabinet heeft besloten het abonnementstarief af te schaffen en het wetsvoorstel voor een passende eigen bijdrage voor huishoudelijke hulp niet in te dienen. In plaats daarvan zal een nieuw wetsvoorstel worden opgesteld met een inkomensafhankelijke eigen bijdrage die zo veel mogelijk overeenkomt met de eigen bijdrage zoals die eerder gold en dus voor alle vormen van ondersteuning geldt. De beoogde datum van inwerkingtreding van dat wetsvoorstel is 1 januari 2026.

Het is de verwachting dat door de herinvoering van de inkomensafhankelijke eigen bijdrage Wmo de aanzuigende werking van het abonnementstarief (grotendeels) teniet zal worden gedaan en zodoende de meerkosten van het abonnementstarief (grotendeels) komen te vervallen. Daarnaast zal de eigen bijdrage helpen om de financiële houdbaarheid van de Wmo 2015 te verbeteren.

Vraag 127

Hoeveel kost het om de energiebelasting op stroom in de eerste schijf voor huishoudens op nul te zetten?

Antwoord op vraag 127

Door aanpassing van de schijfgrenzen van de energiebelasting in het Belastingplan 2023 bevindt het elektriciteitsgebruik van huishoudens zich in 2024 in zowel de eerste schijf (0–2.900 kWh) als de tweede schijf (2.900–10.000 kWh) van de energiebelasting. De totale omvang van deze twee schijven is in de tabel hieronder weergegeven en bedraagt in 2024 in totaal 2,6 miljard. Hiervan wordt naar schatting 77% betaald door huishoudens.

Eerste schijf 0–2.900 kWh 1.850 87%
Tweede schijf 2.900–10.000 kWh 783 51%
Totaal 2.633 77%

De energiebelasting kan alleen generiek verlaagd worden voor alle gebruikers binnen een schijf. Het is niet mogelijk om hierin onderscheid te maken tussen huishoudens en bedrijven. Het geheel schrappen van de energiebelasting op elektriciteit is niet mogelijk vanwege de minimumtarieven die in de Europese Energiebelastingrichtlijn zijn opgenomen. Voor elektriciteit gaat het om een minimumtarief van 0,10 ct/kWh.

Vraag 128

Hoe is er op de OCW-begroting gekomen bij een bezuiniging van 111 miljoen euro op basisvaardigheden, terwijl er een overtekening is op de subsidieregeling? Waar wordt precies op bezuinigd?

Antwoord op vraag 128

Onderdeel van het Masterplan Basisvaardigheden is de investering in de basis voor leesvaardigheid (de infrastructuur) die begint met het op peil brengen van de leescollectie op de scholen. Doel is een sterkere verbinding tot stand brengen tussen scholen en bibliotheken om leesvaardigheid en leesplezier te bevorderen. Een deel van het budget voor basisvaardigheden en infrastructuur (onderdeel van het masterplan basisvaardigheden) is ingezet bij de Voorjaarsnota voor dekkingsopgaven. Dit is een incidentele reeks die optelt tot 130 miljoen euro cumulatief. Deze 130 miljoen euro is onderverdeeld in 111,5 miljoen ter dekking van de rijksbrede dekkingsopgave en 18,2 miljoen euro die wordt ingezet voor intensiveringen op de OCW-begroting. Dit gaat niet om het budget voor de subsidieregelingen, maar het gaat hier om het budget voor het versterken van de omgeving rond de school op het terrein van leesbevordering en bevat primair middelen voor versterking van de bibliotheek op school. Er is dus nog steeds structureel circa 460 miljoen euro per jaar beschikbaar voor de subsidieregeling. Voor het verbeteren van de basisvaardigheid lezen wordt eerst gewerkt aan een gerichtere aanpak, waardoor het geld en de ondersteuning terecht komt bij de leerlingen die dit het hardste nodig hebben. Per saldo wordt er nog steeds geïnvesteerd in de basisvaardigheid lezen, namelijk in de eerste jaren circa 25 miljoen euro per jaar.

Vraag 129

Hoeveel kost het om de btw op stroom te verlagen naar negen %? Hoeveel kost het om het af te schaffen?

Antwoord op vraag 129

Zie antwoord op vraag 125.

Vraag 130

Wat is de reden dat er bezuinigd wordt op basisvaardigheden terwijl er nog circa 500 miljoen euro met betrekking tot kansengelijkheid is die nog niet worden besteed?

Antwoord op vraag 130

De dekkingsopgave wordt onder andere ingevuld met een korting op het budget van de infrastructuur basisvaardigheden van 130 miljoen euro cumulatief. Deze 130 miljoen euro is onderverdeeld in 111,5 euro miljoen ter dekking van de rijksbrede dekkingsopgave en 18,2 miljoen euro die wordt ingezet voor intensiveringen op de OCW begroting. Per saldo wordt er echter nog steeds geïnvesteerd in dit onderwerp en heeft dit geen effect op de subsidieregeling basisvaardigheden. Hiervoor is nog steeds structureel circa 460 miljoen euro per jaar voor beschikbaar (zie ook het antwoord op vraag 128). De resterende budgetten op de aanvullende post voor kansengelijkheid (32 miljoen euro in 2023 oplopend tot circa 465 miljoen euro structureel) worden bij Voorjaarsnota overgeheveld van de aanvullende post naar de OCW-begroting; onder andere ten behoeve van het programma School en omgeving en het programma jonge kind. Deze middelen hebben dus al wel een voorziene bestemming voor maatregelen die vanaf dit jaar in uitvoering worden gebracht.

Vraag 131

Hoeveel kost het om de brandstofaccijns verlaging die in 2022 is ingevoerd, in 2023 aan te houden? Hoeveel kost dit om structureel te doen? Hoeveel kost het om de brandstofaccijns blijvend te verlagen?

Antwoord op vraag 131

Het kost ongeveer 570 miljoen om het tarief ook van juli t/m december 2023 te verlagen naar het tarief dat geldt vanaf 1 april 2022 t/m juni 2023. Het kost structureel ongeveer 2,3 miljard om het tarief vanaf 2024 structureel te verlagen naar het tarief dat geldt vanaf 1 april 2022 t/m juni 2023. Hierbij is het uitgangspunt dat de wettelijke jaarlijkse indexatie van de accijnstarieven voor minerale oliën vanaf 2025 weer wordt gehanteerd; de accijnzen zullen dus per 1 januari 2025 weer jaarlijks stijgen. Als de jaarlijkse indexatie ook wordt afgeschaft, is de structurele derving groter; de extra kosten hiervan bedragen structureel ongeveer 900 miljoen

Vraag 132

Hoeveel kost het om de btw op voedingsmiddelen af te schaffen per jaar? Staat het lidstaten nog steeds vrij om dit te doen?

Antwoord op vraag 132

Het afschaffen van de btw op voedingsmiddelen en water per 2024 zou leiden tot een budgettaire derving van 6,1 miljard per jaar.

Op grond van de Btw-richtlijn 2006 staat het lidstaten vrij om géén btw te heffen op «Levensmiddelen». Onder de reikwijdte van die richtlijnbepaling staat het lidstaten dus vrij om de btw op voedingsmiddelen en water af te schaffen.

Vraag 133

Waar wordt structureel 10,2 miljoen euro voor de programmatische aanpak onderwijshuisvestiging vandaan gehaald?

Antwoord op vraag 133

De middelen voor de programmatische aanpak onderwijshuisvesting worden deels gedekt uit de incidentele extensivering in 2023 en 2024 op residentieel onderwijs (5,3 miljoen in 2023 en 2,4 miljoen in 2024). Voor het overige deel zijn de middelen afkomstig uit de extensivering van de resultaatafhankelijke bekostiging van vroegtijdig schoolverlaters aan vo-instellingen.

Vraag 134

Hoeveel kost het om de huren te verlagen van corporatiewoningen met een E-, F- of G-energielabel met 10%? En met 20%? En met 50%?

Antwoord op vraag 134

De huren verlagen van corporatiewoningen met een E, F of G energielabel kost de corporaties circa 141,9 tot 709,7 miljoen Dit komt overeen met circa 1% tot 4,9% van de totale huursom van de corporaties. Dit betekent een verlies aan investeringscapaciteit van ongeveer 3,5 miljard tot 17,7 miljard.

Miljoen Euro
E 502 122.100 736,2 73,6 147,2 368,1
F 486 60.600 353,3 35,3 70,7 176,6
G 435 63.200 330,0 33,0 66,0 165,0
totaal 245.900 1.419,5 141,9 283,9 709,7
Aandeel huursom
TOTAAL 549 2.179.900 14.361 1,0% 2,0% 4,9%
Bron: dVi2021, bezitstabel

Een huurkorting voor EFG-labels zal nadelige gevolgen hebben op de investeringscapaciteit en daarmee onder meer op de nieuwbouwproductie en de verduurzaming. Indien de wens is om de investeringscapaciteit van woningcorporaties op peil te houden moet er compensatie voor de gederfde huurinkomsten worden geboden. Om dit mogelijk te maken, is gekeken naar verschillende vormen van een (fiscale) subsidie, maar deze raken de kasstromen van corporaties op een andere manier dan lastenverlichting waardoor hun investeringscapaciteit niet volledig op peil wordt gehouden. De komende periode wordt verder bezien in hoeverre deze maatregel nog uitvoerbaar zou kunnen zijn. Ik verwijs hiervoor naar de brief van 28 april 2023 (Kamerstuk 36 200, nr. 182) inzake de verkenning instrumenten voor gerichte compensatie huishoudens die kwetsbaar zijn voor hoge energieprijzen na 2023.

Vraag 135

Welke artikelen op de OCW-begroting hebben allemaal een (jaarlijkse) LPO? Wat is de omvang van deze LPO? In hoeverre is dit een verplichte LPO?

Antwoord op vraag 135

De gehele OCW-begroting wordt jaarlijks verhoogd met loon- en prijsbijstelling. Dit jaar is daarnaast sprake van een extra prijsbijstelling ter compensatie van hogere prijsontwikkelingen in 2022 dan bij Voorjaarsnota 2022 verwerkt in de begroting. In totaal, extra prijsbijstelling 2022 en reguliere loon- en prijsbijstelling 2023, gaat het in 2023 om 2,76 miljard euro. In de onderstaande tabel afkomstig uit de 1e Suppletoire Begroting van OCW (Kamerstuk 36 350 VIII, nr. 2, blz. 4) is de loon- en prijsbijstelling per artikel uiteengezet.

1 Primair onderwijs 818.174 823.170 823.696 822.498 824.871 828.114
Reguliere lpo 803.559 808.313 808.825 807.674 809.987 813.173
Extra prijs 14.615 14.857 14.871 14.824 14.884 14.941
Waarvan additionele bijdrage dekkingsopgave – 21.116 – 37.722 – 55.927 – 55.956 – 40.859 – 40.303
3 Voortgezet onderwijs 604.370 626.089 624.596 621.865 617.883 613.453
Reguliere lpo 590.282 609.988 608.490 605.791 601.921 597.598
Extra prijs 14.088 16.101 16.106 16.074 15.962 15.855
Waarvan additionele bijdrage dekkingsopgave – 37.434 – 44.796 – 62.414 – 61.767 – 46.643 – 46.247
4 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie 326.937 317.066 314.762 314.137 311.580 311.352
Reguliere lpo 313.726 304.251 302.039 301.441 298.987 298.767
Extra prijs 13.211 12.815 12.723 12.696 12.593 12.585
6 Hoger beroepsonderwijs 253.841 253.718 253.857 250.697 245.018 240.912
Reguliere lpo 244.341 244.222 244.356 241.314 235.847 231.894
Extra prijs 9.500 9.496 9.501 9.383 9.171 9.018
Waarvan additionele bijdrage dekkingsopgave 0 – 1.225 – 5.784 – 5.784 – 5.784 0
7 Wetenschappelijk onderwijs 402.612 407.417 411.236 416.340 417.327 419.538
Reguliere lpo 382.534 387.089 390.709 395.548 396.482 398.578
Extra prijs 20.078 20.328 20.527 20.792 20.845 20.960
Waarvan additionele bijdrage dekkingsopgave 0 – 775 – 3.216 – 3.216 – 3.216 0
8 Internationaal beleid 1.181 1.192 1.168 1.167 1.167 1.167
Reguliere lpo 1.072 1.082 1.061 1.060 1.060 1.060
Extra prijs 109 110 107 107 107 107
9 Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid 12.773 13.299 13.218 13.333 14.046 13.961
Reguliere lpo 12.773 13.299 13.218 13.333 14.046 13.961
Extra prijs 0 0 0 0 0 0
Waarvan additionele bijdrage dekkingsopgave – 12.228 – 506 – 489 – 484 – 484 – 484
11 Studiefinanciering 70.993 175.089 327.124 220.011 239.727 267.190
Reguliere lpo 65.117 138.427 289.656 181.758 201.601 228.379
Extra prijs 5.876 36.661 37.468 38.253 38.125 38.811
Waarvan additionele bijdrage dekkingsopgave – 5.322 – 36.097 – 36.917 – 37.714 – 37.707 – 38.411
12 Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten 5.679 5.727 5.708 5.738 5.822 5.875
Reguliere lpo 2.279 2.299 2.293 2.309 2.342 2.362
Extra prijs 3.400 3.428 3.415 3.428 3.481 3.513
13 Lesgelden 940 952 953 1.014 1.009 1.013
Reguliere lpo 891 903 903 961 956 961
Extra prijs 49 49 50 53 52 53
14 Cultuur 77.942 79.321 81.887 79.367 79.234 79.069
Reguliere lpo 72.334 73.579 76.036 73.676 73.559 73.413
Extra prijs 5.608 5.742 5.851 5.691 5.675 5.656
15 Media 76.732 77.382 78.263 78.493 78.885 79.253
Reguliere lpo 31.074 31.403 31.614 31.588 31.730 31.860
Extra prijs 45.658 45.979 46.649 46.905 47.155 47.393
16 Onderzoek en wetenschapsbeleid 95.450 95.080 94.977 94.781 94.796 94.805
Reguliere lpo 89.019 88.708 88.616 88.428 88.443 88.451
Extra prijs 6.431 6.372 6.361 6.353 6.353 6.354
25 Emancipatie 1.327 1.302 1.352 1.288 1.288 1.154
Reguliere lpo 1.271 1.247 1.294 1.232 1.232 1.109
Extra prijs 56 55 58 55 55 45
91 Nog onverdeeld 0 0 0 0 0 0
95 Apparaat Kerndepartement 21.294 21.698 22.540 22.122 21.903 22.015
Reguliere lpo 20.141 20.465 21.031 20.664 20.470 20.582
Extra prijs 1.153 1.232 1.509 1.458 1.433 1.433
Totaal1 2.770.245 2.898.501 3.055.338 2.942.850 2.954.556 2.978.871
1 Het totaal bedrag in deze tabel wijkt af ten opzichte van het bedrag in tabel 1 als gevolg van een toegepaste kasschuif en per abuis niet loon en prijsgevoelig gecodeerde budgetten. Het verschil is uit de eindejaarsmarge gecompenseerd.

Er bestaan juridische verplichtingen op basis van de onderwijsconvenanten om de loonbijstelling op de bekostiging van alle onderwijssectoren uit te keren indien deze aan de OCW-begroting is toegevoegd. Daarnaast zijn op basis van wetgeving de prijsbijstelling op het primair onderwijs, de loon- en prijsbijstelling op de mediabegroting, de loon- en prijsbijstelling op de Wet Studiefinanciering en de Wet Tegemoetkoming Onderwijsbijdrage en Schoolkosten juridisch verplicht. Tot slot zijn er een aantal kleinere budgetten waar ook juridische verplichtingen gelden voor de loon- en prijsbijstelling. Alle juridisch verplichte loon- en prijsbijstelling wordt volledig uitgekeerd.

Vraag 136

Hoeveel kost het om het minimumloon vanaf 1 januari 2024 te verhogen naar 15 euro per uur wanneer alle koppelingen met de uitkeringen volledig zouden blijven bestaan?

Antwoord op vraag 136

Om het wettelijk minimumloon te verhogen naar 15 euro per 1 januari 2024 moet – volgens huidige inzichten – het wettelijk minimumloon per die datum bijzonder verhoogd worden met ca. 14,4%. Dit is dus aanvullend op de reguliere halfjaarlijkse indexatie en de eerdere bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon met 8,05% per 1 januari 2023. Een dergelijke minimumloonsverhoging – met doorwerking op alle aan het wettelijk minimumloon gekoppelde uitkeringen en regelingen – kost structureel circa € 9,3 miljard per jaar. Dit betreft een grove inschatting van de budgettaire gevolgen.

Een dergelijke verhoging van het wettelijk minimumloon brengt ook hogere kosten voor werkgevers met zich mee, zowel via hogere lonen als via hogere premies. Ook leiden minimumloonverhogingen volgens het CPB tot een negatief effect op de structurele werkgelegenheid en neemt dit effect meer dan evenredig toe bij grotere verhogingen.

Vraag 137

Hoeveel kost het de corporatiesector wanneer de huren dit jaar worden bevroren (geen huurverhoging per 1 juli 2023)? Hoeveel zou het de vrije sector kosten?

Antwoord op vraag 137

Het is op dit moment niet meer mogelijk om de huurverhoging per 1 juli a.s. niet door te laten gaan; de huurverhogingen zijn uiterlijk 1 mei jl. aangekondigd. In de corporatiesector zijn ongeveer 2,1 miljoen sociale huurwoningen. Vanwege een maximale huurprijsstijging van de Cao-loonontwikkeling –0,5% zal de huurverhoging per 1 juli 2023 gemiddeld 2,6% bedragen. Indien deze verhoging niet plaats had kunnen vinden, zou de corporatiesector structureel op jaarbasis 358 miljoen huurontvangsten mislopen. Het kabinet interpreteert de vrije sector in dit kader als de particuliere verhuurders van sociale huurwoningen. Het gaat hierbij om 482.000 woningen bij een maximale verhoging van 3,1%. Het bevriezen van de huren zou hebben geresulteerd in jaarlijks ongeveer 100 miljoen minder huurinkomsten voor particuliere verhuurders in het komende jaar.

Vraag 138

Heeft het mbo en het ho ook een (jaarlijkse) LPO? Zo ja, wat is de omvang hiervan?

Antwoord op vraag 138

Alle loon- en prijsgevoelige budgetten op de OCW-begroting worden jaarlijks geïndexeerd met loon- en prijsbijstelling (lpo). Dit gebeurt met indices die op basis van het Centraal Economisch Plan (CEP) van het CPB worden vastgesteld. Dit gaat voor de lpo 2023 in het mbo om een reguliere lpo van ruim 313 miljoen in 2023 en circa 299 miljoen structureel. In het hoger onderwijs gaat het voor de lpo 2023 om bijna 627 miljoen in 2023 en circa 630 miljoen structureel.

Vraag 139

Hoeveel kost het de corporatiesector wanneer de huren volgend jaar vanaf 1 januari 2024 worden bevroren? Hoeveel zou het de vrije sector kosten?

Antwoord op vraag 139

Het kabinet gaat hierbij uit van het jaarlijkse moment om huren aan te passen, te weten 1 juli. Met hoeveel de huur aangepast zou kunnen worden per 1 juni 2024 wordt rond de komende jaarwisseling bekend. Het is op dit moment nog niet met zekerheid te stellen met welk percentage dat zal zijn omdat de hoogte van de gemiddelde loonontwikkeling in 2023 nog niet bekend is. Derhalve kan ook nog niet bepaald worden wat het de sector kost. In vraag 137 is een beeld gegeven van de omvang van het bedrag voor 2023.

Vraag 140

Hoeveel kost het de corporatiesector wanneer de huurverlaging voor sociale huur voor de laagste inkomens (per 1 juli 2023) wordt ingevoerd voor alle sociale huurders?

Antwoord op vraag 140

De huurverlaging voor de 600.000 huishoudens met de laagste inkomens leidt naar verwachting tot een structurele daling van de huursom van 426 miljoen op jaarbasis. Indien alle overige huishoudens ook een huurverlaging zouden ontvangen tot eenzelfde hoogte van de huur als de huidige verlaging (575,03 euro per 1 juli 2023), dan zou deze verlaging voor alle corporaties jaarlijks zo’n 1,49 miljard aan huuropbrengsten kosten.

Vraag 141

Hoeveel levert het op wanneer de tweede schijf van de vennootschapsbelasting (vpb) wordt verhoogd naar 36,93%? En naar 30%?

Antwoord op vraag 141

Het verhogen van de tweede schijf naar 30% geeft opbrengst van 4,5 miljard. Een verhoging naar 36,93% levert een budgettaire opbrengst van 11,9 miljard

Vraag 142

Hoeveel levert het op als de vermogensbelasting wordt verhoogd naar 35%? En naar 36,93%?

Antwoord op vraag 142

Nederland kent geen vermogensbelasting: verschillende type inkomsten worden in verschillende boxen belast. Inkomsten uit vermogen worden belast in box 3. Het belastingtarief voor box 3 bedraagt 33% in 2024 en 34% vanaf 2025. Een verhoging van het belastingtarief naar 35% levert in 2024 287 miljoen euro op en in 2025 144 miljoen euro. Een verhoging van het belastingtarief naar 36,93% levert in 2024 565 miljoen euro op en vanaf 2025 277 miljoen euro.

Vraag 143

Wat is de reden dat er wel bezuinigd wordt op lpo po, vo en ho en niet op lpo mbo?

Antwoord op vraag 143

Als gevolg van de rijksbrede dekkingsopgave moet op alle beleidsterreinen een bijdrage geleverd worden om tot een sluitende Rijksbegroting te komen. Per sector is gezien de specifieke omstandigheden een andere afweging gemaakt over de te nemen maatregelen voor deze bijdrage.

Vraag 144

Hoeveel kost het om de lasten op arbeid te verlagen met één %punt? Hoeveel kost het om dit percentage te verlagen naar 35%?

Antwoord op vraag 144

Gezien de vraagstelling is aangenomen dat hiermee gedoeld wordt op het verlagen van het tarief in de eerste schijf van de inkomstenbelasting. Met het verlagen van het tarief eerste schijf worden niet alleen de lasten op arbeid verlaagd, maar daalt de belastingdruk voor alle inkomens die in box 1 vallen, dus ook de uitkeringen.

Het verlagen van het tarief eerste schijf met één %punt kost in 2024 4,4 miljard euro. Het verlagen van het tarief eerste schijf met 1,92 %punt naar 35% kost in 2024 8,4 miljard euro.

Vraag 145

Hoe gaat de reisvergoeding pro/vavo ingevuld worden?

Antwoord op vraag 145

De intensivering voor de reisvergoeding in het praktijkonderwijs en het vavo wordt op andere manieren ingevuld.

De bekostiging voor de vavo-instellingen wordt vanaf het studiejaar 2023/2024 structureel verhoogd. Vavo-instellingen keren daarna zelf de reisvergoedingen aan de leerlingen/studenten uit. Omdat de vavo-instellingen deels bekostigd worden via het voortgezet onderwijs, zijn hiervoor middelen toegevoegd bij zowel de bekostiging op artikel 4, VAVO-instellingen voor 6,5 miljoen structureel, als bij bekostiging op artikel 3, VO-instellingen voor 5,3 miljoen structureel.

In het praktijkonderwijs is de reiskostenvergoeding bedoeld voor leerlingen die vanuit hun praktijkschool een mbo-1 opleiding volgen. Omdat deze route nog niet wettelijk is vastgelegd, komen de middelen voor het praktijkonderwijs pas in 2026 beschikbaar, bij de bekostiging van VO-instellingen voor een bedrag van 1,0 miljoen.

Vraag 146

Kunt u aangeven welke toeslagen en regelingen niet geïndexeerd worden ondanks de toegenomen kosten?

Antwoord op vraag 146

Voor de beantwoording van de vraag is geïnterpreteerd dat de vraagstelling ziet op toeslagen en directe regelingen voor burgers aan de uitgavenkant van de begroting. Met de voorliggende Voorjaarsnota is niet besloten tot het niet indexeren van toeslagen en directe regelingen voor burgers. Dit betekent dat toeslagen en directe regelingen voor burgers conform wet- en regelgeving worden geïndexeerd.

Inkomensoverdrachten op de SZW-begroting (toeslagen en uitkeringen) worden geïndexeerd op basis van onderliggende wet- en regelgeving. Indexering van budgetten op de SZW-begroting verloopt via de loon- en prijsbijstelling die aan de SZW-begroting wordt toegevoegd. SZW beziet per budget welk deel van de loon- en prijsbijstelling passend is.

De hoogte van de zorgtoeslag wordt mede bepaald door de hoogte van de nominale premie en het gemiddelde eigen risico. Hogere zorguitgaven, die leiden tot hogere premies, werken door in de hoogte van de zorgtoeslag. Bij de raming van de zorgtuitgaven wordt rekening gehouden met de inflatie en loonstijgingen.

Het toetsingsinkomen en huurtoeslaggrenzen zijn bepalend voor de hoogte van de huurtoeslag. Deze worden beide op 1 januari geïndexeerd op basis van reguliere regelgeving. Het toetsingsinkomen wordt geïndexeerd met inflatie en de huurtoeslaggrenzen met de huurprijsontwikkeling. Op de BZK-begroting worden de huurtoeslaguitgaven bijgesteld middels een jaarlijkse raming. Uit deze raming volgde een bijstelling door een samenloop van omstandigheden zoals o.a. de inkomensontwikkeling en instroom in de huurtoeslag. Deze ramingsbijstelling betekent niet dat de huurtoeslag niet wordt geïndexeerd.

De hoogte van de maximumuurprijs van de kinderopvangtoeslag wordt jaarlijks aangepast aan een combinatie van de loonontwikkeling van bedrijven (80%) en de inflatie (20%). De bedragen van het toetsingsinkomen voor de kinderopvangtoeslag, dat bepaalt welk percentage van de kosten wordt vergoed, worden jaarlijks aangepast aan de geraamde contractloonontwikkeling.

Vraag 147

Hoeveel kost het om al het openbaar vervoer in Nederland gratis te maken? Hoeveel kost het om het stad- en streekvervoer gratis te maken? Hoeveel kost het om het treinvervoer gratis te maken?

Antwoord op vraag 147

Het geven van een precieze indicatie van de kosten van gratis openbaar vervoer is lastig omdat er veel aannames gedaan moeten worden gedaan over opbrengstenderving, groei van de reizigerskilometers, maar ook over het effect op het OV-aanbod. Naar schatting is de opbrengstenderving als gevolg van het volledig gratis maken van al het openbaar vervoer in Nederland meer dan 4 miljard euro per jaar. Daar komen de kosten van eventuele extra treinen, metro’s, bussen, trams en personeel die nodig zijn om de verwachte extra reizigers te vervoeren nog bij. Als alleen treinkaartjes gratis zouden worden, betreft de verwachte opbrengstenderving meer dan 2 miljard euro.

Vraag 148

Hoe verhoudt het voornemen in de Voorjaarsnota dat de NPO meer inkomsten uit reclame kan halen zich ten opzichte van het coalitieakkoord waarin staat «We zetten de maatregelen uit de visiebrief over de toekomst van het mediabestel waaronder het stapsgewijs halveren van reclame op de lineaire kanalen van de publieke omroep»?

Antwoord op vraag 148

In de visiebrief over de toekomst van het mediabestel is afgesproken dat de beschikbare zendtijd voor reclame op de lineaire kanalen van de landelijke publieke omroep wordt gehalveerd, van maximaal 10% van de zendtijd in 2021 tot maximaal 5% in 2026. In deze staat ook dat het kabinet niet wil dat het verkleinen van de afhankelijkheid van de financiering van de publieke omroep van reclame ten koste gaat van de programmering. Daarom stond tegenover de maatregelen om de reclame op de publieke omroep te verminderen ook een verhoging van de Rijksmediabijdrage van structureel 40 miljoen euro. Nu de Rijksmediabijdrage als gevolg van de rijksbrede dekkingsopgave vanaf 2025 structureel naar beneden wordt bijgesteld kiest het kabinet er daarom voor om de voorgenomen maatregelen om reclame op de lineaire kanalen van de publieke omroep te verminderen niet volledig uit te voeren, zodat met de opbrengst daarvan de verlaging van de Rijksmediabijdrage kan worden opgevangen. Op welk percentage de maximale hoeveelheid moet worden vastgesteld is afhankelijk van de raming over de meerjarig verwachte Ster-inkomsten die de Ster gaat afgeven. De afdracht van Ster-inkomsten aan de NPO is deze concessieperiode vastgesteld op 129 miljoen per jaar, de verwachte totale opbrengsten van de Ster zijn voor 2023 geraamd op 174,5 miljoen In de huidige concessieperiode is de afdracht van Ster-inkomsten aan de NPO jaarlijks 129 miljoen De structurele verlaging van de Rijksmediabijdrage is 13 miljoen euro. Om de verlaging op te vangen zal de afdracht van Ster-inkomsten aan de NPO daarom structureel minimaal 142 miljoen euro moeten zijn.

Vraag 149

Hoeveel kost het om het eigen risico af te schaffen vanaf 1 juli 2023? Hoeveel kost het om dit te doen vanaf 1 januari 2024? Kunt u aangeven welk deel van deze kosten voortkomt uit het verwachte remgeldeffect en welk deel uit de gemiste inkomsten uit het eigen risico?

Antwoord op vraag 149

Het afschaffen van het eigen risico is een ingrijpende maatregel die bovendien een wetswijziging vergt. Dit proces neemt gemiddeld zo’n twee jaar in beslag. Het afschaffen vanaf 1 juli 2023 is daarmee juridisch en uitvoeringstechnisch niet haalbaar.

Als het eigen risico wordt afgeschaft leidt dit tot lagere opbrengsten van het eigen risico; naar huidige inschatting loopt dit effect op van 3,4 miljard euro in 2024 naar 3,7 miljard euro in 2027. Dit betekent dat de nominale premie zal moeten stijgen om te compenseren voor de lagere eigen risico opbrengsten. Daarnaast heeft het CPB in Zorgkeuzes in Kaart (2020) berekend dat het afschaffen van het eigen risico leidt tot 2,1 miljard euro hogere zorguitgaven door het vervallen van het remgeldeffect van het eigen risico. Het eigen risico afschaffen zou daarmee in totaal ongeveer 6 miljard euro kosten.

Vraag 150

Hoeveel reclame-inkomsten heeft de NPO nu? Hoeveel inkomsten moet de NPO uit reclame inkomsten genereren om de verlaging op te vangen?

Antwoord op vraag 150

Zie antwoord op vraag 148 en 569.

Vraag 151

Kunt u in een overzicht aangeven welke maatregelen er in 2024 aflopen die zijn genomen door het kabinet om de koopkracht van mensen te herstellen door de energiecrisis? Kunt u aangeven in een schema hoeveel het zou kosten om deze maatregelen door te laten lopen in 2024? Kunt u dit per maatregel specificeren?

Antwoord op vraag 151

Zie antwoord op vraag 92.

Vraag 152

Wat is de reden dat de aflopende subsidies tweede lerarenopleiding nu al wordt omgebogen? Hoeveel mensen maken er nu gebruik van deze regeling? Waarom worden deze middelen niet gebruikt om deze te besteden conform de motie met Kamerstuk 36 200 VIII, nr. 99?

Antwoord op vraag 152

De subsidieregeling heeft een looptijd tot en met 2025. Tot en met 2025 blijven middelen beschikbaar voor de regeling. In totaal is in de laatste ronde aan 108 personen subsidie verleend. Het jaar daaraan voorafgaand was dit aan 123 personen. Met het beschikbare budget voor de regeling is ruimte voor ca. 400 personen. Ondanks verschillende maatregelen is het animo voor deze subsidieregeling gering en zijn de uitvoeringslasten relatief hoog. Daarom kiest het kabinet er voor om het beschikbare budget voor deze regeling na afloop van de regeling (vanaf 2026) in te zetten voor de rijksbrede opgave. Het stopzetten van deze subsidieregeling levert 2,6 miljoen per jaar op vanaf 2026.

De motie van het lid Van der Molen (Kamerstuk 36 200 VIII, nr. 99) vraagt om de bundeling van regelingen die gericht zijn op leraar worden, terwijl de subsidieregeling zich richt op personen die al een opleiding in het onderwijsdomein hebben afgerond en een tweede opleiding in dat domein willen volgen. Deze doelgroep is breder dan alleen personen die leraar willen worden. Daarom is deze niet ingezet voor de uitvoering van de motie Van der Molen.

Vraag 153

Kunt u een overzicht geven van alle maatregelen uit het coalitieakkoord waarvoor het budget wordt verlaagd, bijvoorbeeld door inzet van begrote middelen of door het niet-indexeren van middelen?

Antwoord op vraag 153

De tabel bij vraag 9 bevat een overzicht van alle bezuinigingen voor de rijksbrede dekkingsopgave per ministerie. In de kolom CA van deze tabel is aangegeven als de maatregel budget uit het coalitieakkoord is. In de kolom LPO is aangegeven als de maatregel betrekking heeft op het inzetten van loon-en prijsindexatie. Onder de tabel worden alle maatregel toegelicht.

Vragen 154

Hoeveel spoedeisende hulpposten waren er in 2010? Hoeveel waren er in 2022? Wat is de verwachting voor de jaren 2023–2030?

Antwoorden 154

De gegevens over aantallen spoedeisende hulpposten (SEH’s) en ziekenhuizen met een afdeling acute verloskunde zijn vóór 2015 niet jaarlijks uitgevraagd.

Aantallen SEH’s

In 2011 waren er 99 ziekenhuislocaties met een SEH-afdeling. In 2022 waren er 83 ziekenhuislocaties met een SEH-afdeling.

SEH-capaciteit

Over het aantal behandelkamers in/omstreeks 2010 zijn geen gegevens voorhanden. Capaciteit wordt uitgevraagd door middel van het aantal behandelkamers en niet specifiek het aantal bedden. Het aantal behandelkamers bij de SEH’s was in 2018 1.304 en 1.330 behandelkamers in 2022.

Aantallen afdelingen acute verloskunde

Over het aantal afdelingen acute verloskunde in/omstreeks 2010 zijn geen gegevens voorhanden.

In 2015 was het aantal ziekenhuislocaties met 24/7-uurs bereikbaarheid van acute verloskunde 84 en in 2022 waren er 74 locaties.

Verwachtingen 2023–2030

Op basis van een trendanalyse van het RIVM, waarin de zorgvraag wordt afgezet tegenover de demografische groei, wordt een toename van zorgvraag op de spoedeisende hulp verwacht van 12% in 2030. Wat dit cijfermatig doet met het aantal behandelkamers is niet beschreven. Voor de acute verloskunde is een dergelijke trendanalyse niet beschikbaar.

Vragen 155

Hoe groot was de SEH-capaciteit (aantal bedden) in 2010? Hoe groot in 2022? Wat is de verwachting voor de jaren 2023–2030?

Antwoorden op vraag 155

Zie antwoord op vraag 154.

Vragen 156

Hoeveel acute verloskunde-afdelingen waren er in 2010? Hoeveel waren er in 2022? Wat is de verwachting voor de jaren 2023–2030?

Antwoorden op vraag 156

Zie antwoord op vraag 154.

Vraag 157

Hoe kan het dat het CPB de economische groei voor 2023 hoger raamt dan DNB, het IMF, de Europese Commissie, de OESO en ABN Amro en wat heeft het voor effecten voor de begroting als de economische inderdaad met één % groeit, in plaats van 1,6%?

Antwoord op vraag 157

Het CPB licht de onderbouwing van de raming van de economische groei (een bbp-groei van 1,6% in 2023) toe in het CEP (CEP-raming 2023, CPB). De huidige economische ontwikkelingen zijn nog altijd onzeker te noemen en verschillen tussen instituten in de groeiraming zijn van alle tijden. Een oorzaak van het verschil met de raming van DNB in december (0,8% groei in 2023) is bijvoorbeeld de raming van de particuliere consumptie, die zij pessimistischer inschatten dan het CPB. Mogelijk ligt de hogere inflatieraming hieraan ten grondslag. De Europese Commissie heeft haar raming recent opwaarts herzien naar 1,8% groei in 2023 (Economic forecast for Netherlands, European Commission). De realisatie van het eerste kwartaal van 2023 was nog geen onderdeel van bovengenoemde ramingen. De volgende raming van het CPB waar het kabinet naar zal kijken, is de Macro Economische Verkenning.

Wanneer de economische groei 0,6%-punt lager uitvalt, zal dit ceteris paribus leiden tot een verslechtering van het begrotingstekort en de overheidsschuld. De Europese Commissie schat de begrotingselasticiteit van Nederland op 0,605. Dit betekent dat een verslechtering van de economische groei met 1% leidt tot een verslechtering van het overheidssaldo met 0,605%-punt bbp. Een verslechtering van 0,6% zoals aangegeven in de vraag, leidt tot een verslechtering van het overheidssaldo met 0,363%-punt bbp.

Vraag 158

Hoeveel huisartsenpraktijken waren er in 2010? Hoeveel waren er in 2022? Wat is de verwachting voor de jaren 2023–2030?

Antwoord op vraag 158

In 2012 waren er 4895 huisartsenpraktijken, in 2022 waren dit er 4874. In dezelfde periode nam het aandeel groepspraktijken sterk toe (van 19% naar 39%) en het aandeel solopraktijken sterk af (van 44% naar 18%). Er zijn geen prognoses voor de periode 2023–2030.

Vraag 159

Hoeveel intensive-care afdelingen waren er in 2010? Hoeveel waren er in 2022? Wat is de verwachting voor de jaren 2023–2030?

Antwoord op vraag 159

Op basis van informatie van de kwaliteitsregistratie van Stichting NICE (Nationale Intensive Care Evaluatie) waren er in 2010 83 afdelingen intensive care en in 2021 79 afdelingen intensive care. Over 2022 zijn vooralsnog geen data beschikbaar. VWS stelt voor het aantal afdelingen intensive care geen prognoses op. Er is derhalve geen verwachting voor de jaren 2023–2030 beschikbaar.

Vraag 160

Hoe groot is inmiddels het risico op een loon-prijsspiraal?

Antwoord op vraag 160

Om werknemers voldoende te compenseren voor de kosten van inflatie, is het belangrijk dat de lonen stijgen. Nadat de lonen in 2022 zijn achtergebleven bij de stijging van de prijzen (3,1% tegenover een inflatie van 10%), zien we de loongroei de laatste maanden toenemen. In recent afgesloten cao’s is de loongroei toegenomen tot circa 7,5% op jaarbasis. Het CPB verwacht dan ook dat de loongroei met 5% hoger zal zijn dan de inflatie van 3%. Hiermee wordt slechts een deel van de gemiste loongroei ingehaald, zoals ook de daling van de arbeidsinkomensquote (AIQ) in 2022 (en geraamd voor 2023) laat zien. Of deze inhaalgroei van lonen leidt tot verdere inflatie hangt af van de reactie van werkgevers.

Bron:

Vermijden loon-prijsspiraal vergt aandacht van overheid, centrale banken en sociale partners (dnb.nl)

Vraag 161

Hoeveel ziekenhuizen – ongeacht de grootte van het ziekenhuis – waren er in 2010? Hoeveel waren er in 2022? Wat is de verwachting voor de jaren 2023–2030?

Antwoord op vraag 161

In november 2009 telde Nederland:

• Opsomming: ziekenhuisorganisaties inclusief 8 universitaire medische centra

• Opsomming: 139 ziekenhuislocaties (academische, algemene en kinderziekenhuizen)

• Opsomming: 60 buitenpoliklinieken

In 2023 telt Nederland:

• Opsomming: 69 ziekenhuisorganisaties inclusief 8 universitaire medische centra

• Opsomming: 113 ziekenhuislocaties (academische, algemene en kinderziekenhuizen)

• Opsomming: 147 buitenpoliklinieken

Deze cijfers zijn afkomstig van het RIVM. VWS stelt voor het aantal ziekenhuizen geen prognoses op. Er is derhalve geen verwachting voor de jaren 2023–2030 beschikbaar.

Vraag 162

Hoeveel winst hebben de zorgverzekeraars gemaakt sinds 2010? Hoe groot is hun solvabiliteitsreserve op dit moment? Hoe hebben de reserves van de zorgverzekeraars zich ontwikkeld sinds 2010?

Antwoord op vraag 162

In de tabel hieronder vindt u de resultaten van zorgverzekeraars sinds 2010.

2010 125
2011 381
2012 937
2013 1.229
2014 976
2015 375
2016 – 309
2017 – 566
2018 265
2019 290
2020 137
2021 – 395
Bron: Voor 2010–2013 DNB en 2014–2021 jaarcijfers verzekeraars.

De jaren 2011 t/m 2013 zijn gebaseerd op de verslagstaten van De Nederlandsche Bank (DNB) waarin een landelijk overzicht van het resultaat technische rekening zorgverzekeraars voor de basisverzekering werd gepubliceerd. Deze resultaten werden gepresenteerd op basis van Solvency I-cijfers en kunnen daardoor niet worden aangevuld met de cijfers na 2015. Vanaf 2016 is Solvency II ingegaan en worden de resultaatcijfers gebaseerd op de jaarcijfers die zorgverzekeraars openbaar publiceren in de zogeheten transparantieoverzichten. Sinds 2014 presenteren zorgverzekeraars zelf wel al cijfers op basis van Solvency II voor de basisverzekering op hun website. De jaren 2014–2021 betreft het resultaat op de basisverzekering inclusief beleggingsopbrengsten en na inzet van het resultaat voor lagere premies in het komende jaar.

Voor 2021 (het jaar waarvoor de meest recente cijfers volledig beschikbaar zijn) vindt u hieronder de aanwezige en vereiste solvabiliteit basisverzekering en de solvabiliteitsratio’s voor de jaren 2014 t/m 2021. Gegevens over de solvabiliteit zijn net als de hierboven genoemde resultaten niet beschikbaar voor oudere jaren aangezien Solvency II pas per 1 januari 2016 van kracht is. Sinds 2014 presenteren zorgverzekeraars zelf wel al cijfers op basis van Solvency II voor de basisverzekering op hun website. De aanwezige reserves basisverzekering van zorgverzekeraars tezamen bedragen ultimo 2021 bijna 9,8 miljard euro. Hiervan is bijna 6,9 miljard euro wettelijk vereist. De solvabiliteitsratio bedraagt gemiddeld 142%. De cijfers over het jaar 2022 worden uiterlijk 1 juli 2023 gepubliceerd.

ASR 151% 146% 144% 138% 140% 144% 140% 138% 206 149
CZ 163% 169% 173% 149% 157% 154% 160% 160% 2.344 1.468
DSW 154% 157% 141% 147% 134% 130% 144% 145% 409 282
Eno 114% 108% 160% 159% 166% 155% 144% 146% 87 59
Menzis 129% 124% 123% 129% 138% 145% 142% 132% 1.181 898
ONVZ 157% 166% 142% 121% 132% 124% 155% 142% 207 146
VGZ 137% 155% 149% 141% 142% 143% 136% 136% 2.376 1.752
Z&Z 172% 188% 157% 151% 165% 168% 171% 158% 345 219
ZK 162% 174% 167% 137% 141% 146% 149% 138% 2.625 1.901
Macro 151% 160% 155% 140% 145% 146% 148% 142% 9.778 6.874
Bron: transparantieoverzichten van de jaarcijfers basisverzekering, zoals door individuele zorgverzekeraars gepresenteerd op de website. Zilveren Kruis betreft een optelling door VWS van de solvabiliteitcijfers van de risicodragers van Zilveren Kruis. VGZ betreft een inschatting op basis van de solvabiliteit basis- plus aanvullende verzekering van VGZ, naar rato van de schade basis- en aanvullende verzekering VGZ.

Vraag 163

Hoeveel arbeidsmigranten zijn er vanaf 2010 naar Nederland gekomen, gelieve uitgesplitst tussen migranten van binnen en buiten de Europese Unie? Kunt u ook het aantal nareizigers hierin meenemen?

Antwoord op vraag 163

In totaal kwamen in de periode 2010 tot en met 201918 circa 432.000 arbeidsmigranten naar Nederland. Hiervan zijn circa 310.515 arbeidsmigranten afkomstig uit de Europese Unie en Europese Vrijhandelsassociatie (EU/EFTA) landen en circa 121.485 arbeidsmigranten uit de niet-EU/EFTA landen.

In totaal zijn in de periode 2010 tot en met 2022 in Nederland 261.34519 eerste asielaanvragen geregistreerd.

Het aantal nareizigers over dezelfde periode is niet weer te geven, omdat aparte registratie van nareizigers pas startte in maart 2014. Voor die datum werden nareizigers onder eerste asielaanvragen geregistreerd. Het aantal nareizigers vanaf 2015 tot en met 202220 is in totaal circa 75.70021.

Vraag 164

In hoeverre bestaat er, gelet op het feit dat in de Voorjaarsnota een bedrag ingeboekt staat met betrekking tot de verkoop van het Duitse deel van TenneT, zekerheid dat de opbrengst in 2023 wordt behaald?

Antwoord op vraag 164

Er bestaat geen zekerheid dat de opbrengst van de verkoop van TenneT Duitsland in 2023 wordt gerealiseerd. In alle gevallen acht het kabinet het belangrijk dat Tennet voldoende gefinancierd is, conform de minimale kredietrating in de nota deelnemingenbeleid, om haar publieke taken te kunnen uitvoeren.

Vraag 165

Hoeveel asielzoekers zijn er vanaf 2010 naar Nederland gekomen? Kunt u ook het aantal nareizigers hierin meenemen?

Antwoord op vraag 165

Zie antwoord op vraag 163.

Vraag 166

Hoeveel asielzoekers zijn er sinds 2010 afgewezen? Hoeveel daarvan zijn er uitgezet?

Antwoord op vraag 166

In de periode 2010 tot en met 2022 zijn in totaal circa 85.750 eerste aanvragen van asielzoekers afgewezen22. In dezelfde periode zijn in totaal circa 103.995 derdelanders14 uitgezet. Dit zijn niet alleen afgewezen asielzoekers maar ook mensen van wie de vergunning is ingetrokken of niet meer geldig is en vreemdelingen die nooit een verblijfsvergunning hebben aangevraagd.

Vraag 167

Wat is op dit moment de stand van zaken van het proces tot verkoop van het Duitse deel van TenneT?

Antwoord op vraag 167

De onderhandelingen lopen en de eerste ambtelijke gesprekken hebben plaatsgevonden. Zoals met de kamer is afgesproken, zal de kamer een update ontvangen wanneer een volledig niet bindend bod (non-binding-offer) is ontvangen van KfW.

Vraag 168

Hoeveel voedselbanken waren er in 2022? En in 2010?

Antwoord op vraag 168

In 2021 waren er 172 voedselbanken aangesloten bij Voedselbanken Nederland. In 2010 waren dat er 121. Daarnaast zijn er in Nederland diverse andere initiatieven die niet aangesloten zijn bij Voedselbanken Nederland maar ook voedselhulp bieden.

Vraag 169

Zien de ingeboekte bedragen van verkoop van het Duitse deel van TenneT op een minimale of maximale vrijval van het bedrag dat wordt gerealiseerd met verkoop?

Antwoord op vraag 169

De bedragen die zijn vrijgevallen waren reserveringen voor kapitaalstortingen voor TenneT Nederland. De vrijval is niet gebaseerd op minimale of maximale verkoopprijzen.

Vraag 170

Hoeveel winst is in 2022 gemaakt in de extramurale zorg, uitgesplitst per sector?

Antwoord op vraag 170

In 2021 (het laatste jaar waarover cijfers beschikbaar zijn) bedroeg het gewogen gemiddelde resultaat van de thuiszorg 1,6% (Bron: CBS: Financiële kengetallen zorginstellingen 2021, december 2022). In deze analyse van CBS is thuiszorg gedefinieerd als VVT-organisaties waarbij het zwaartepunt van de Wlz-declaraties lag op extramurale ouderenzorg. De veronderstelling hierbij is dat deze zorginstellingen ook extramurale ouderenzorg vanuit de Zvw (wijkverpleging) en ondersteuning vanuit Wmo leveren.

Vraag 171

Wordt in de begroting 2024 ook rekening gehouden met de mogelijkheid dat de onderhandelingen tot verkoop van het Duitse deel van TenneT niet slagen?

Antwoord op vraag 171

De mogelijkheid is er maar op dit moment gaan we in de begroting niet uit van dat scenario. In alle gevallen acht het kabinet het belangrijk dat Tennet voldoende gefinancierd is, conform de minimale kredietrating in de nota deelnemingenbeleid, om haar publieke taken te kunnen uitvoeren.

Vraag 172

Welk deel van het lage-inkomensvoordeel (LIV) komt terecht bij het mkb en hoeveel bij grotere bedrijven?

Antwoord op vraag 172

In de onderstaande tabel is de verdeling van het LIV weergegeven voor het jaar 2021, uitbetaald in 2022. Dit zijn de meest recente gegevens. Als grens voor kleine werkgevers wordt 50 fte aangehouden, voor middelgrote werkgevers 250 fte, en grote werkgevers hebben een omvang daarboven. De indeling is een inschatting. Het aantal verloonde uren per week per werkgever die LIV ontving is gedeeld door 37,3 uur (de gemiddelde normale arbeidsduur in Nederland) om zo op het totaal aantal FTE per werkgever te komen.

Klein 88.801 € 157.188.094
Midden 7.156 € 63.811.710
Groot 2.389 € 140.291.925
Totaal 98.346 € 361.291.279

Vraag 173

Hoeveel subsidie ontvangen de tien meest vervuilende bedrijven van Nederland vanaf 2010 tot en met 2022? Kan dit per bedrijf worden uitgesplitst?

Antwoord op vraag 173

Air Liquide € 292.888.8671
SHELL € 155.330.6101
SABIC € 12.711.916
Tata € 9.077.953
DOW € 5.402.350
Yara € 4.082.219
OCI € 2.064.162
BP € 618.897
Nouryon € 483.547
Zeeland Refinery N.V. € 17.401
Eindtotaal subsidie naar top 10 € 482.677.923
Subsidie naar privaat totaal € 2.055.452.719
1 Voornamelijk via IPCEI-Waterstof.

Bovenstaande bedragen zijn de top 10 bedrijven uit de industrie, en de subsidie die daaraan is toegekend in de periode 2012 tot en met 2022 uit de (uitgaven)subsidieregelingen DEI(+), MOOI, TSE, HER(+), VEKI, PPS-toeslag, IPCEI waterstof (exclusief SDE en de fiscale subsidie EIA). Dit zijn nationale subsidies die gericht zijn op innovatie.

Het overzicht bevat de 10 bedrijven die vallen onder de categorie «industrie». Enkele energiebedrijven zitten ook in de top 10 maar zijn dus er buiten gelaten.

Vraag 174

Hoeveel subsidie is er in 2022 in totaal verstrekt aan bedrijven om te verduurzamen?

Antwoord op vraag 174

Subsidie naar privaat totaal € 42.121.565 € 24.843.259 € 56.961.135 € 83.696.697 € 80.778.186 € 78.789.146
Subsidie naar privaat top10 € 0 € 119.556 € 70.817 € 181.634 € 2.995.389 € 4.130.778
Subsidie naar privaat exclusief top10 € 42.121.565 € 24.723.703 € 56.890.318 € 83.515.063 € 77.782.797 € 74.658.368
2018 2019 2020 2021 2022 Eindtotaal
Subsidie naar privaat totaal € 110.272.621 € 146.928.720 € 186.044.714 € 259.555.703 € 985.460.974 € 2.055.452.719
Subsidie naar privaat top10 € 1.208.525 € 2.876.121 € 15.994.961 € 11.116.595 € 443.983.548 € 482.677.924
Subsidie naar privaat exclusief top10 € 109.064.096 € 144.052.599 € 170.049.753 € 248.439.108 € 541.477.426 € 1.572.774.796

In bovenstaande tabel zijn de energiebedrijven wel meegenomen (en niet weggelaten zoals in het antwoord op vraag 173).

Bovenstaande bedragen zijn toegekend in de periode 2012 tot en met 2022 vanuit de regelingen DEI(+), MOOI, TSE, HER(+), VEKI, PPS-toeslag, IPCEI waterstof), en is exclusief de regelingen SDE en EIA.

Vraag 175

Als dekking wordt veel onderuitputting ingezet, is dat in alle gevallen structurele onderuitputting die niet later nog voor de met het budget beoogde doelstellingen moet worden ingezet?

Antwoord op vraag 175

Het kabinet heeft onderuitputting betrokken bij de begrotingsbesprekingen. Concreet heeft het kabinet conform de motie van het lid Heinen c.s.23 kritisch gekeken naar de ruimte binnen ramingen en besproken waar structurele onderuitputting kan worden ingezet als dekking. Dit gaat zowel om specifieke dekkingsvraagstukken binnen departementale begrotingen als om een bijdrage aan de rijksbrede dekkingsopgave. Structurele onderuitputting die is ingezet voor de rijksbrede dekkingsopgave is opgenomen in het antwoord op vraag 25. Onderuitputting wordt ingezet daar waar uit de realisatiecijfers van voorgaande jaren blijkt dat geld niet werd besteed. Om die reden is het budget verlaagd bij een gelijkblijvende doelstelling van beleid. De inzet van specifieke dekking wordt per departement toegelicht in de eerste suppletoire begroting.

Vraag 176

Hoe hoog waren de winsten van de vijf grootste energiebedrijven in 2022 zoals ze in het jaarverslag staan? Kan dit worden uitgesplitst naar zowel de bruto- als nettowinsten?

Antwoord op vraag 176

De ACM heeft onderzoek gedaan naar de redelijkheid van energietarieven van de grootste 6 energieleveranciers. Daarbij heeft de ACM ook inzicht gekregen in de resultaten (winsten) die behaald zijn uit de levering van energie. De in jaarverslagen gerapporteerde winst bevat ook andere activiteiten dan enkel levering van energie. De ACM beschikt niet altijd over deze gegevens en kan deze, of de gegevens over het resultaat uit levering van energie, niet openbaar maken omdat dit bedrijfsvertrouwelijke informatie is. Op het moment dat de energieleveranciers hun jaarverslag over 2022 deponeren, zijn de resultaten van deze bedrijven openbaar en inzichtelijk.

Vraag 177

Kunt u een overzicht geven van hoeveel geld de vijf grootste energiebedrijven tot nu toe dit jaar hebben ontvangen?

Antwoord op vraag 177

Voor elektra en gas is er cumulatief 2.950.706.831,81 euro aan voorschotten uitbetaald aan de vijf grootste energieleveranciers. Een uitsplitsing van het voorschot per energieleverancier kan niet worden verstrekt, omdat hier bedrijfsgevoelige informatie uit af te leiden is.

Vraag 178

Hoe kan het dat het CEP forse onderschrijdingen van de uitgavenplafonds liet zien, terwijl de Voorjaarsnota nu forse overschrijdingen laat zien?

Antwoord op vraag 178

Voor het maken van de plafondtoetsen gaat Financien uit van de plafondrelevante mutaties ten opzichte van de Miljoenennota. Het CPB heeft bij CEP een eigen plafondtoetsing gemaakt, waarbij ze mutaties ten opzichte van Voorjaarsnota 2022 tot en met het moment van publicatie van de CEP meenemen. De momenten van de twee plafondtoetsen sluiten dus niet op elkaar aan. Ook zit de Voorjaarsbesluitvorming niet in de plafondtoetsen van het CPB, maar bepaalde macro-economische doorwerkingen op uitgaven wel. Daarnaast neemt CPB op enkele punten andere aannames dan het kabinet, zoals ook beschreven bij de plafondtoets in CEP. Zoals beschreven in het CEP maakt CPB een andere inschatting van de kosten van het Norg-akkoord, hebben ze een eigen raming voor de WW en bijstand en een andere inschatting van de kosten van de NOW. Ook geeft het CPB aan dat ze meerjarig onderuitputting verwachten ten opzichte van de ramingen van Financiën.

Vraag 179

Hoeveel subsidie is er in 2022 uitgegeven aan huishoudens om te verduurzamen en wat was het gemiddelde inkomen van deze huishoudens per subsidie?

Antwoord op vraag 179

In 2022 zijn er verschillende subsidieregelingen beschikbaar gesteld voor huishoudens om te verduurzamen. Via de Investeringssubsidie Duurzame Energie (ISDE) kunnen huishoudens verduurzamingsmaatregelen in de eigen woning treffen, zoals isolatie of een warmtepomp. Er is in 2022 € 250 mln euro uit gegeven aan de ISDE. Via de Subsidieregeling Coöperatieve Energieopwekking (SCE) kunnen huishoudens deelnemen aan duurzame energieprojecten bij hen in de buurt, bijvoorbeeld zonnepalen op dak. Voor de SCE was in 2022 150 mln euro opengesteld. Tevens kunnen huishoudens gebruik maken van de Salderingsregeling. Het gemiddeld inkomen van huishoudens per subsidie wordt niet bijgehouden.

In het ontwerp-MJP 2024 wordt ingegaan op de neerslag van de toegekende en gereserveerde middelen. Daaruit komt steeds naar voren dat huishoudens op verschillende manieren direct en indirect profiteren van de middelen uit het perceel gebouwde omgeving maar ook uit de overige percelen. Voorbeelden hiervan zijn de verduurzaming van de mobiliteit en de energievoorziening.

Vraag 180

Wat betekent het meelopen van het mobiliteitsfonds in de dekkingsopgave concreet voor MIRT-projecten?

Antwoord vragen 180

Zoals opgenomen in de Voorjaarsnota 2023 (blz. 155) vindt er een herprioriteringsopgave plaats binnen het Mobiliteitsfonds. Hierover is de Kamer ook al eerder geïnformeerd24. Daar komt de rijksbrede opgave die in de Voorjaarsnota is aangekondigd bij. Na het bestuurlijke overleg leefomgeving medio juni wordt u door de Minister van IenW per brief geïnformeerd over de projecten die door de volledige herprioritering geraakt worden. De concrete invulling van de herprioriteringsopgave en de budgettaire verwerking vindt plaats in de ontwerpbegroting 2024.

Vraag 181

Hoe verhouden de talrijke kasschuiven zich tot transparantie en begrotingsregels?

Antwoord op vraag 181

Conform de begrotingsregels is het mogelijk om het kasritme van de begroting aan te passen. Kasschuiven vinden plaats als bijvoorbeeld blijkt dat budget niet in het juiste ritme staat door vertraging dan wel versnelling van projecten. In de verticale toelichtingen worden kasschuiven toegelicht. Op deze manier krijgt de Kamer inzicht in de kasschuiven waartoe door het kabinet besloten is bij de Voorjaarsnota. Autorisatie van de voorgestelde kasschuiven vindt plaats in de suppletoire begrotingswetten die aan uw Kamer worden voorgelegd.

Vraag 182

Kan het kabinet de mutaties in het gemeentefonds de komende jaren nader toelichten, dat wil zeggen, wat komt erbij, wat gaat eraf, en waarom?

Antwoord op vraag 182

Een overzicht van de mutaties op het gemeentefonds staat in Tabel 60 van de Voorjaarsnota, bij de Verticale Toelichting op pagina 149 en verder. De mutaties die niet van toelichting zijn voorzien, vallen onder de verzamelpost «Overige overboekingen met andere begrotingen». Ook in de bijbehorende eerste suppletoire begroting van het gemeentefonds worden de mutaties toegelicht.

Vraag 183

Waarom zijn geen extra middelen voor asiel uitgetrokken voor na de kabinetsperiode, als de verwachting is dat de asielstromen zich komende jaren nog zullen voortzetten?

Antwoord op vraag 183

Het kabinet heeft de verwachte budgettaire effecten die volgen uit de ramingen van de Meerjaren Productie Prognose (MPP) voor vier jaar verwerkt. De budgetten van organisaties in de asielketen stijgen hierdoor meerjarig, omdat de verwachting is dat ze grotere aantallen asielzoekers moeten opvangen en meer asielaanvragen moeten behandelen. Het kabinet heeft er hierbij ook rekening mee gehouden dat de mate van onzekerheid fors toeneemt naarmate de prognose verder in de tijd ligt. Het kabinet volgt de ontwikkelingen in ramingen en realisaties nauwgezet in voorbereiding op volgende budgettaire besluitvormingsmomenten. Daarnaast werkt het kabinet aan maatregelen om meer grip te krijgen op migratie.

Vraag 184

Kan het kabinet in een tabel een overzicht geven van het totaalplaatje van kosten en bronnen van dekking van het energiepakket, over relevante jaren?

Antwoord op vraag 184

De uitgaven aan het energiepakket en de dekking hiervan is in de tabel hieronder opgenomen.

Tussenvariant Prijsplafond 1 nov tot 1 jan 3.124 3.124
Tijdelijk Prijsplafond 370 3.630 4.000
Blokaansluitingen 861 861
Tijdelijk Prijsplafond CN 13 3 16
TEK 500 – 150 350
Uitvoeringskosten TEK 1 24 20 45
Uitvoeringskosten prijsplafond 0 3 4
Uitvoeringskosten Inframarginale heffing 3 8 8 8 8 34
Gasbaten (mutatie sinds MN) 6.330 1.625 – 1.274 – 780 – 395 – 115 5.390
Energiebelasting – 5.400 – 5.400
Inframarginale heffing – 146 – 146
Solidariteitsheffing – 3.234 – 3.234
SDE Meevaller – 1.294 – 3.055 – 695 – 5.044
Totaal Energiepakket 261 4.524 – 1.550 – 1.961 – 772 – 387 – 115 0

Vraag 185

Kan het kabinet in een tabel een overzicht geven van de maatregelen voor Groningen, de dekking hiervan en de budgettaire verwerking per jaar?

Antwoord op vraag 185

Generaal incidenteel

(EMU-saldo)

Schade en versterken 3.000 VJN p. 12
Sociaal domein 500 VJN p. 12
Economisch perspectief 500 VJN p. 12
Totaal 4.000

Generaal meerjarig

(generaal gedekt)

Verduurzaming 1.500 VJN p. 11
Economisch perspectief 3.000 VJN p. 11
Mentaal en sociaal 3.000 VJN p. 11
Totaal 7.500
Ramingsbijstelling schade en versterken 2023 1.556 VJN p. 115, tabel 42 en 43

Dekking departementen

(specifiek gedekt)

Verduurzaming (BZK) 150 Aanvullende Post
N33 (I&W) 145 Volgt bij Miljoenennota
Nedersaksenlijn (I&W) 85 Volgt bij Miljoenennota
Lifelines 15 Begroting VWS
Campussen (OCW) 50 Volgt bij Miljoenennota
Strategische bedrijvigheid 115 1e Suppletoire begroting EZK
Regiodeals 50 1e Suppletoire begroting BZK
Inpassingskosten waterstof (EZK) 100 Volgt bij Miljoenennota
Totaal nieuw beleid 13.766
Staand beleid (EZK) 8.073
Reeds toegekend elders op EZK begroting 516
Totaal staan beleid 8.588
Eindtotaal (2023–2055) 22.354

Bij de kabinetsreactie op het onderzoeksrapport van de parlementaire enquêtecommissie op de aardgaswinning Groningen is een financiële tabel meegestuurd die op basis van een raming is samengesteld (Kamerstuk 35 561, nr. 17). In de tabel hierboven vindt u de tabel uitgesplitst naar staand en nieuw beleid, incl. waar mogelijk de verwijzingen naar de Voorjaarsnota.

Het staande beleid voor Groningen á ca. 8,1 miljard euro, bestaat voor het overgrote deel uit de posten voor schade en versterken. Hieronder vindt u de tabel die is opgenomen in de bijlage bij de Voorjaarsnota, het totaal voor schade en versterken voor de jaren 2023 t/m 2029 bedraagt ca. 7,7 miljard euro. Dit is exclusief de middelen die beschikbaar gesteld worden n.a.v. de kabinetsreactie inzake PEGA. De overige 400 miljoen euro betreft de overige posten op de Groningen begroting, hierbij kunt u denken aan bijdragen aan verschillende uitvoeringsorganisaties, knelpuntenbudgetten en compensatie aan gemeenten en provincie. Dit telt op tot de 8,1 miljard staand beleid uit bovenstaande tabel. De ramingsbijstelling schade en versterken 2023 uit bovenstaande tabel van ca. 1,5 miljard euro, bestaat uit de mutatie op de posten schade en versterken ten opzichte van de Voorjaarsnota 2022 á ca. 1,1 miljard euro en de eindejaarsmarge over 2022 van ca. 400 miljoen euro.

De dekking van de generale incidentele middelen voor nieuw beleid komen ten laste van het EMU-saldo, de generatielange betrokkenheid wordt gedekt als onderdeel van de rijksbrede dekkingsopgave en de dekking via de departement vindt plaats via herprioritering van bestaande middelen. De budgettaire verwerking van het nieuwe beleid zal plaatsvinden in de begroting van 2024 of indien nodig in 2023 door middel van een ISB, dan zal ook het kasritme per jaar bepaald worden.

Totale raming schade 674 579 578 442 336 130 96 2.834
Waarvan excl. btw 657 563 562 431 328 124 92 2.757
Waarvan btw 17 16 16 10 7 6 4 77
Totale raming versterking 1.051 888 828 718 602 742 4.828
Waarvan excl. btw 914 772 720 625 524 645 4.200
Waarvan btw 137 116 108 93 78 97 629
Juridische bijstand novelle 5 5 5 5 5 5 5 34
Waarvan excl. btw 4 4 4 4 4 4 4 28
Waarvan btw 1 1 1 1 1 1 1 6
Totale raming (1+4+7) 1.730 1.472 1.410 1.164 942 877 101 7.697
Totale raming excl. btw (2+5+8) 1.575 1.339 1.285 1.060 857 773 96 6.985
Totale btw (3+6+9) 155 133 125 104 86 104 5 712

Vraag 186

Wordt naast Rijksmiddelen ook een bijdrage voorzien van aardoliemaatschappijen aan het voldoen van de ereschuld aan de Groningers? In hoeverre heeft de NAM nog een achterstand in het voldoen van facturen voor de kosten van schade en versterking en wat zijn de gevolgen als de achterstand niet wordt voldaan?

Antwoord op vraag 186

In de Kamerbrief van 13 december 2022 is uw Kamer geïnformeerd over de onderhandelingen met Shell en ExxonMobil. Een mogelijke bijdrage van de oliebedrijven aan het inlossen van een ereschuld wordt in deze gesprekken betrokken.

De Kamer is per brief van 29 juni 2022 (Kamerstuk 33 529, nr. 947) geïnformeerd over de stand van de verschillende geschillen met NAM. NAM heeft alle facturen en heffingen over schadeherstel betaald, en van de meest recente facturen versterken 60%. NAM is diverse procedures gestart om de in rekening gebrachte kosten te betwisten. De openstaande vordering op NAM heeft een omvang van 401,3 miljoen euro. Hierover loopt momenteel een arbitrageprocedure. Als uit deze procedure blijkt dat de openstaande vordering niet (geheel) voldaan hoeft te worden door NAM dan levert dat een financiële tegenvaller op voor de Staat. Deze tegenvaller zal geen gevolgen hebben voor schadeherstel of versterking.

Vraag 187

Hoe komt het dat de raming van belastingen en premies in de Voorjaarsnota 14,5 miljard euro hoger is dan in de Miljoenennota voorzien?

Antwoord op vraag 187

De raming van belastingen en premies is bijgesteld in de Voorjaarsnota op basis van (1) de feitelijke kasontvangsten die sinds de Miljoenennota zijn gerealiseerd, (2) wijzigingen in beleid die zijn doorgevoerd, en (3) de effecten van de economische ontwikkelingen zoals geraamd door CPB. Onderstaande tabel laat de bijdrages van deze componenten aan de totale bijstelling zien. Paragraaf 5.3 van de Voorjaarsnota bevat een uitgebreidere toelichting, waarbij onder meer de bijdrage van specifieke belastingsoorten inzichtelijk wordt gemaakt.

Mutatie 13,6
– waarvan doorwerking 2022 1,8
– waarvan economisch beeld 2023 6,4
– waarvan beleid 5,5
Stand Voorjaarsnota 2023 380,0

Vraag 188

In hoeverre wordt verwacht dat belastinginkomsten achterblijven als gevolg van de huidige verwachtingen van niet-terugbetalen van coronaschulden door ondernemers en het groeiende aantal faillissementen en hoeveel extra sociale zekerheid uitgaven worden als gevolg hiervan verwacht?

Antwoord op vraag 188

Per 1 april 2023 bedroeg de resterende belastingschuld op grond van de bijzondere regeling voor uitstel van betaling in verband met het coronavirus ca. 16,7 miljard euro. Het Ministerie van Financiën corrigeert de verwachte ontvangsten in de Voorjaarsnota op EMU-basis voor betalingen op deze schuld en houdt er hierbij rekening mee dat een deel van de schuld niet afbetaald wordt, bijvoorbeeld als gevolg van faillissement. De verwachte hoeveelheid «afstel» in de Voorjaarsnota is ingeschat op ongeveer 2,5 miljard euro. Dit is echter met onzekerheid omgeven. Het nog te ontvangen bedrag kan daarom nog lager of juist hoger uitvallen dan momenteel geraamd. Dit verschil leidt tot een mutatie (verbetering of verslechtering) van de EMU-schuld.

Er is geen inschatting beschikbaar van de mate waarin specifiek ondernemers met belastingschuld een extra beroep (gaan) doen op sociale zekerheid. Dit zal per ondernemer verschillen. De sociale zekerheidsuitgaven worden geraamd op basis van onder andere economische vooruitzichten en realisaties. Als in deze gegevens een verwachte economische afkoeling zichtbaar is, werkt dat door op de verwachte uitgaven aan de sociale zekerheid.

Vraag 189

Stijgt het niveau van armoede en armoede onder kinderen nog verder dan alleen als gevolg van het terugdraaien van de maatregelen in verband met de energiecrisis en inflatie ten opzichte van de pre-crisissituatie en zo ja, hoe komt dat?

Antwoord op vraag 189

Als gevolg van de energiecrisis en de inflatie heeft het kabinet voor 2023 een groot pakket aan maatregelen getroffen. Door het vervallen van verschillende tijdelijke maatregelen aan het einde van het jaar, raamt het CPB in het Centraal Economisch Plan 2023 (CEP) voor 2024 een stijging van de armoede naar 5,8% t.o.v. 4,7% in 2023. Het niveau van armoede onder kinderen zal in 2024 naar verwachting weer liggen op het niveau in 2021.

Om te voorkomen dat huishoudens als gevolg van de afloop van deze maatregelen in financiële problemen komen, heeft het kabinet afgelopen maanden geïnventariseerd welke maatregelen getroffen kunnen worden om hen gericht te ondersteunen. De uitkomsten hiervan zijn gedeeld in een Kamerbrief25 op 28 april. Hierin wordt ook de oorzaak van de stijging van het aantal huishoudens dat niet of moeilijk rond kan komen beschreven. Deels wordt dit veroorzaakt door de hoge energieprijzen, maar het is ook onderdeel van een breder vraagstuk rondom bestaanszekerheid.

Met deze analyse en op basis van het bijgewerkte koopkrachtbeeld zal in aanloop naar Prinsjesdag besluitvorming over koopkrachtmaatregelen voor 2024 plaatsvinden. Het kabinet houdt de armoedecijfers hierbij in het oog.

Vraag 190

Hoe wordt besloten hoe en wanneer ten aanzien van de middelen voor Groningen op de Aanvullende Post, waarom is gekozen voor een periode van 30 jaar en op welke manier worden deze middelen beschikbaar gesteld aan de Groningers?

Antwoord op vraag 190

Op dit moment werkt het Ministerie van EZK de aangekondigde maatregelen uit. Wanneer de plannen goed zijn uitgewerkt zullen de uitgaven middels een (suppletoire) begroting aan het parlement worden voorgelegd. Het streven is om de voor 2023 benodigde middelen via een ISB bij Miljoenennota aan de Kamer te sturen, de middelen voor 2024 in de Miljoenennota zelf. Door te kiezen voor een periode van 30 jaar geeft het kabinet invulling aan een generatie lang extra aandacht voor het aardbevingsgebied. De middelen zullen op de meest pragmatische manier beschikbaar worden gesteld. Dit kan via subsidies gebeuren, maar ook via bijdragen aan mede-overheden.

Vraag 191

Wat is de reden dan de reeks van in totaal vier miljard euro voor Groningen wel ten laste van de EMU-schuld gaat en de langjarige reeks van 7,5 miljard euro niet?

Antwoord op vraag 191

Het kabinet heeft als onderdeel van de kabinetsreactie op het rapport «Groningers boven gas» van de Parlementaire enquête aardgaswinning Groningen aanvullend een incidenteel bedrag van 4 miljard euro voor de periode tot en met 2028 gereserveerd. Daarnaast wordt vanaf 2025 een bedrag van 250 miljoen euro per jaar voor generatielange betrokkenheid gedurende dertig jaar gereserveerd. Het incidentele bedrag van 4 miljard wordt, gezien het belang van het dossier, eenmalig ten laste gebracht van de overheidsschuld. Het bedrag van 7,5 miljard euro (250 miljoen euro per jaar voor een generatielange betrokkenheid gedurende een periode van dertig jaar), wordt wel structureel ingepast is binnen de huidige begroting.

Vraag 192

In hoeverre neemt het kabinet de aanbeveling van de parlementaire enquête over dat Staat en oliemaatschappijen vooraan gezamenlijk een actueel en transparant overzicht schetsen van alle nog te verwachten kosten en daarvoor gereserveerde middelen?

Antwoord op vraag 192

In bijlage 3, Groningen, van de VJN zijn de meerjarige kosten tot en met 2029 voor schade- en versterken inzichtelijk gemaakt. Binnen de EZK-begroting is op artikel 5 een raming opgenomen van de verwachte uitgaven voor schade en versterken tot en met 2028/2029, in lijn met andere uitgaven op de Rijksbegroting die 5 jaar vooruit worden geraamd. Ook na deze jaren worden overigens uitgaven verwacht. Het kabinet kijkt jaarlijks hoe de bijlage van de VJN en MN kunnen worden verbeterd zodat het beter aansluit bij de wens van de Kamer en meer inzicht geeft in wat voor Groningen beschikbaar is. Eveneens zijn verwachte overige uitgaven voor Groningen op artikel 5 van de EZK-begroting te vinden, met uitzondering van enkele programma’s die worden uitgevoerd door andere departementen (zoals het Erfgoedprogramma dat door OCW wordt uitgevoerd) en de middelen die recentelijk zijn gereserveerd op de Aanvullende Post. Uiteindelijk zijn niet de ramingen, maar de daadwerkelijk gemaakte kosten leidend voor wat bij NAM in rekening wordt gebracht.

Vraag 193

Klopt het dat het kabinet voornemens is het grootste deel van het Klimaatfonds dit jaar al vast te leggen in verplichtingen?

Antwoord op vraag 193

Nee. In totaal wordt er 28,0 miljard euro bestemd voor specifieke klimaatdoeleinden. Dit is opgenomen in het klimaatpakket bij de Voorjaarsnota. Hiervan wordt slechts voor een beperkt deel dit jaar al daadwerkelijke verplichtingen aangegaan. Dit betreft in ieder geval de maatregelen uit het Meerjarenprogramma Klimaat 2024 die dit jaar naar de departementale begrotingen worden overgeboekt. Voor overboeking zal budgettaire autorisatie aan de Kamer worden gevraagd. Een groot deel van de besluitvorming is nog afhankelijk van nadere uitwerking of is een reservering voor het Meerjarenprogramma 2025. Hiervoor worden dit jaar nog geen verplichtingen aangegaan.

De behandeling van de instellingswet van het Klimaatfonds is op dit moment nog niet afgerond. Indien beide Kamers vóór het zomerreces 2023 nog niet hebben ingestemd met de instellingswet, kan er geen officiële begroting worden ingediend bij Prinsjesdag 2024. Overhevelingen vanuit het Klimaatfonds vinden dan nog plaats vanaf de Aanvullende post van het Ministerie van Financiën. De Kamer dient in te stemmen met het overboeken van middelen naar departementale begrotingen via het goedkeuren van begrotingswetten.

Vraag 194

Hoeveel ruimte resteert nog in het Klimaatfonds en welk deel daarvan is reeds geoormerkt voor specifieke projecten?

Antwoord op vraag 194

In het Klimaatfonds resteert nog 31,1 miljard euro, waarvan 0,9 miljard euro vorig jaar is gereserveerd, 24,6 miljard euro dit voorjaar is geoormerkt en 4,6 miljard beschikbaar is voor kernenergie. Daarmee is nog ca. 1,1 miljard euro niet geoormerkt. De tabellen hieronder laat de mutaties van verschillende begrotingsmomenten zien.

1. Start Coalitieakkoord 35.000
2. Voorjaarsnota 2022 – 2.594
Dekking voor generale beeld – 880
Wind op zee – 1.185
Uitvoeringskosten – 529
3. Miljoenennota 2023 – 549
Nationaal Isolatieprogramma – 63
Kernenergie – 20
Subsidieregeling warmtenetten – 200
IPCEI Waterstof golf 4 – 199
ISDE – 100
NIKI en VEKI – 50
Loon- en prijsontwikkeling (tranche 2022) 83
4. Incidentele suppletoire begroting 2022 – 1.385
IPCEI Waterstof golf 2 en 3 – 1.385
5. Najaarsnota 2022 – 243
Energiebesparende maatregelen – 160
Programma Opwek Energie op Rijksvastgoed (OER) – 83
6. Voorjaarsnota 2023 906
Nationaal Isolatieprogramma – 100
Slimme laadinfra – 13
Dekking taakstelling – 807
Klimaatraad – 35
Burgerforum – 6
Loon- en prijsontwikkeling (tranche 2023) 1.867
7. Totaal resterend inclusief reserveringen (= som 1 t/m 6) 31.136
A. Totaal resterend inclusief reserveringen 31.136
B. Reserveringen op basis van besluitvorming 2022 – 879
Wind op zee – 500
NIKI en VEKI – 340
Slimme laadinfra – 39
C. Klimaatpakket voorjaar 2023 – 24.603
Waarvan intensiveringen – 27.991
Toekenningen Meerjarenprogramma 2024 – 12.890
Reserveringen Meerjarenprogramma 2025 – 12.520
Ontzorgingsprogramma MKB – 50
Aanschafsubsidies particulier tweedehands EV – 528
Hogere openstellingsronde SDE++ 2024 en 2025 – 2.003
Dekking SDE-middelen 2.510
Dekking BZK-begroting 350
Dekking lasten mobiliteit 528
D. Reservering kernenergie – 4.585
Totaal resterend exclusief reserveringen (= som A t/m D) 1.068

Vraag 195

Kunt u een berekening geven van de totale, meerjarige omvang van de SDE-meevaller en hoe u deze in gaat zetten?

Antwoord op vraag 195

De omvang van de meevaller in de SDE uitgaven door de hogere energieprijzen wordt voor deze kabinetsperiode (tot en met 2025) geraamd op € 9 miljard Hiervan is € 5 miljard ingezet voor de resterende dekkingsopgave van het in september 2022 gepresenteerde koopkrachtpakket naar aanleiding van de energiecrisis. Daarnaast wordt, zoals aangekondigd in mijn brief van 26 april over het aanvullende klimaatpakket (Kamerstuk 32 813 nr. 1230), € 2,5 miljard ingezet ter dekking van het aanvullende klimaatpakket. De resterende € 1,5 miljard wordt ingezet ter dekking van de tegemoetkoming voor aanbestedende diensten en speciale sectorbedrijven van de meerkosten voor opzeggen van hun energiecontracten van SEFE Energy Ltd (Kamerstukken 36 045 en 29 023, nr. 161), doorgeschoven kosten uit 2022 voor de betaling aan de Denemarken voor de statistische overdracht (Kamerstukken 32 813 en 31 239, nr. 614), Lening aan de SIF group NL (Kamerstuk 36 304, nr. 3), nadeelcompensatie voor de productiebeperking van de kolencentrales, de kapitaalversterking voor Stedin (Kamerstukken 32 813 en 31 239, nr. 1147), hogere uitvoeringskosten van RVO voor de SDE en een verlenging van het SCAN programma voor aardwarmte.

Vraag 196

Wat is op dit moment het rente-groeiverschil en hoe ontwikkelt dat rente-groeiverschil zich naar verwachting in de komende periode?

Antwoord op vraag 196

De onderstaande tabel toont de raming van de rente en de volumegroei van het bruto binnenlands product (bbp). Deze cijfers zijn afkomstig uit het Centraal Economisch Plan (CEP) van het Centraal Planbureau (CPB) uit maart 2023. In de CEP-raming is de verwachte rente op tienjaars staatsobligaties 2,3% in 2023 en de nominale bbp-groei 7,9%. In de jaren daarna blijft de verwachte rente ongeveer gelijk. De groei- en inflatieverwachtingen dalen waarmee het rente-groeiverschil kleiner wordt. Dit is op basis van de huidige ramingen CPB-ramingen; het rente-groeiverschil is erg afhankelijk van zowel economische ontwikkelingen als de ontwikkelingen van de marktrente.

Lange rente Nederland 2,3% 2,3% 2,2% 2,3% 2,3% 2,3%
Nominale BBP-groei 7,9% 4,4% 4,0% 3,8% 3,6% 3,6%

Vraag 197

Wat zijn de gevolgen van de huidige renteontwikkelingen voor de stabiliteit van de staatsschuld en wat betekent dat volgens het kabinet voor de overheidsfinanciën?

Antwoord op vraag 197

De oplopende rentelasten verslechteren ceteris paribus het jaarlijks EMU-saldo en verhogen de overheidsschuld. Vanwege het belang van de overheidsfinanciën heeft het kabinet ertoe besloten om voor de verschillende tegenvallers op de begroting elders dekking te vinden. Zie het antwoord op vraag 11 voor tegenvaller op de rente zoals deze in de Voorjaarsnota verwerkt is en welk deel daarvan meeloopt in de dekkingsopgave. In lijn met de toezegging naar aanleiding van het recente RvS advies zal het kabinet in de MN een schuldhoudbaarheidsanalyse opnemen.

Vraag 198

Wat zijn de gevolgen van de loon- en prijsbijstelling van het Klimaatfonds en het Nationaal Groeifonds, voor het bereiken van de beoogde doelen van deze fondsen?

Antwoord op vraag 198

Als tegemoetkoming voor additionele uitgaven ten gevolge van loon- en prijsstijgingen wordt het budget van het Klimaatfonds en Nationaal Groeifonds jaarlijks opgehoogd met middelen uit de loon- en prijsbijstelling (LPB). Wegens de rijksbrede dekkingsopgave is er besloten om een deel van de LPB van de fondsen in te zetten Dit maakt dat er in reële termen minder middelen beschikbaar zijn voor investeringen die bijdragen aan de doelstellingen van het Klimaatfonds en het Nationaal Groeifonds. Ten aanzien van het NGF hoeft deze vermindering niet te betekenen dat de doelstellingen in het geding komen. De resterende middelen worden geïnvesteerd in projecten die zorgen voor economische groei voor de lange termijn. Wat het Klimaatfonds betreft is de impact daarvan op het bereiken van de broeikasgasreductiedoelstellingen op voorhand niet in te schatten, temeer omdat de impact van subsidiemaatregelen niet los kan worden gezien van normerings- en beprijzingsmaatregelen. Uiteraard blijft het kabinet gecommitteerd aan het behalen van de wettelijk vastgestelde doelen.

Vraag 199

Wat is op dit moment de status van gevolgen van krapte op de arbeidsmarkt op de uitgavenraming van de investeringsfondsen?

Antwoord op vraag 199

De krapte op de arbeidsmarkt heeft in zijn algemeenheid ook effect op de uitgavenramingen van de verschillende investeringsfondsen. Onder omstandigheden kan dit ertoe leiden dat projecten vertraging oplopen. In sommige gevallen waren voor de bestaande fondsen kasschuiven benodigd om de middelen naar latere jaren te schuiven. Deze kasschuiven zijn opgenomen en toegelicht in de Voorjaarsnota en eerste suppletoire begrotingswetten van de respectievelijke begrotingsfondsen. Bij het opstellen van het kasritme van toekomstige uitgaven van de fondsen wordt zo goed als mogelijk rekening gehouden met verschillende factoren die het tempo van uitvoering beïnvloeden. Hierbij speelt ook de arbeidsmarkt een rol. Die arbeidsmarkt wordt beïnvloed door een breed scala aan factoren, waar de onderlinge verdringing tussen de fondsen een beperkt aandeel in heeft.

Vraag 200

Hoe houdt deze Voorjaarsnota rekening met de stijgende loonkosten in de zorgsector vanwege de hoge inflatie?

Antwoord op vraag 200

De uitgavenkaders voor de Zvw en de Wlz worden conform reguliere systematiek geïndexeerd voor de loon- en prijsontwikkeling. Elk jaar wordt in september, bij de Macro Economische Verkenning (MEV), de loon- en prijsontwikkeling voor het aankomende jaar vastgesteld op basis van ramingen van het Centraal Planbureau. Dit betreft een inschatting voor het aankomende jaar en een structurele correctie op verandering in de indexatie van het lopende jaar. Een te hoge of lage inschatting van de indexatie wordt in het jaar daarop zo structureel bijgesteld op basis van de feitelijke ontwikkeling. Voor 2022–2023 is dit ook eerder gebeurd door de NZA.

Voor een concurrerende salarisontwikkeling wordt jaarlijks de overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (ova) beschikbaar gesteld. Deze is gekoppeld aan de ontwikkelingen in de markt. Hogere contractlonen in de markt als gevolg van de inflatie leiden daarmee ook tot meer loonruimte in de zorg. Voor 2023 bedraagt de ova circa 3 miljard euro en bij de huidige inzichten 4 miljard euro voor 2024. Het is aan sociale partners om met deze extra middelen cao’s af te sluiten en ze hebben daarbij de ruimte de middelen te richten op waar de knelpunten het grootste zijn. De afgelopen periode is een aantal cao’s afgesloten met substantiële loonstijgingen, zowel binnen de cao ziekenhuizen als de cao umc’s gaan medewerkers er dit jaar in totaal 10% op vooruit. Daarnaast worden binnen een aantal branches – zoals de VVT – gesprekken gevoerd over het openbreken van de bestaande cao om additionele loonstijgingen af te spreken.

Vraag 201

Hoe is, daar uit de beslisnota’s bij de Voorjaarsnota blijkt dat het onderhandelingsmandaat van de Staatssecretaris 3,5 miljard euro bedroeg, terwijl Groningen om 30 miljard euro en Drenthe om 4,5 miljard euro vroeg, dit mandaat tot stand gekomen en wat waren de overwegingen om in te zetten om 3,5 miljard euro?

Antwoord op vraag 201

Het is sinds het belastingplan 2022 (Kamerstuk 35 927) (najaar 2021) een gebruik dat het Ministerie van Financiën zogenoemde voorafgaande beslisnota’s als het gaat om besluitvormende brieven en/of nota’s aan uw Kamer, openbaar maakt. Deze ambtelijk opgestelde beslisnota’s bevatten tussenstanden, deelbesluiten, en ambtelijke varianten en adviezen. In de passage waar uw vraag naar verwijst staat bijvoorbeeld expliciet dat het kabinet toen al werkte aan verdergaande voorstellen dan de genoemde 3,5 miljard.

Daarmee kunnen de openbaar gemaakte stukken niet gezien worden als standpunten van het kabinet waarover ik politieke verantwoording kan afleggen. Dat geldt niet alleen voor deze specifieke passage maar ook voor alle andere tussenstanden, deelbesluiten en ambtelijke varianten en adviezen in de openbaar gemaakte stukken.

Ik leg graag verantwoording af over de daadwerkelijke uitkomsten van de besluitvorming die ik u middels de VJN heb aangeboden. Op deze manier blijft de ambtelijke advisering zoveel mogelijk vrij van het politieke debat en vindt het politieke debat plaats over hetgeen politiek wordt voorgelegd. In andere antwoorden op schriftelijke vragen van uw Kamer bij deze VJN en over de PEGA-enquête wordt uitgebreid ingegaan op het pakket aan maatregelen voor Groningen en Drenthe waar het kabinet daadwerkelijk toe besloten heeft.

Vraag 202

Verwacht het kabinet, gelet op het feit dat in de Voorjaarsnota niets terug te vinden over een bijdrage van de oliemaatschappijen aan de «ereschuld» aan Groningen, nog een bijdrage van de oliemaatschappijen? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vraag 202

Zie het antwoord op vraag 186

Vraag 203

In hoeverre heeft de NAM op dit moment nog een achterstand in het voldoen van de facturen van het Ministerie van EZK voor de kosten van schade en versterking? Hoe dekt het Ministerie van EZK deze niet betaalde rekening nu op haar begroting?

Antwoord op vraag 203

Zie het antwoord op vraag 186

Vraag 204

Hoe worden de maatregelen uit hoofde van de parlementaire enquête (zoals een mildere, makkelijker en menselijkere schadeafhandeling) meegenomen in deze raming?

Antwoord op vraag 204

De maatregelen die zijn aangekondigd in de kabinetsreactie zijn niet meegenomen in de ramingsbijstelling in de Voorjaarsnota. Op dit moment werkt het Ministerie van EZK de aangekondigde maatregelen uit. Wanneer de plannen goed zijn uitgewerkt zullen de uitgaven middels een (suppletoire) begroting aan het parlement worden voorgelegd. Het streven is om de voor 2023 benodigde middelen via een ISB bij MN aan de Kamer te sturen, de middelen voor 2024 in de MN zelf. Afhankelijk van de timing van de verdere uitwerking van de maatregelen, zullen middelen overgeheveld worden naar de departementale begrotingen. Uitgaven die in 2023 worden gedaan, zullen bij het eerstvolgende begrotingsmoment naar de EZK-begroting worden overgeheveld. Indien nodig zal met een incidentele suppletoire begroting worden gewerkt.

Vraag 205

In hoeverre neemt het kabinet de aanbeveling van de parlementaire enquête over dat Staat en oliemaatschappijen voortaan gezamenlijk een actueel en transparant overzicht schetsen van alle nog te verachten kosten en daarvoor gereserveerde middelen?

Antwoord op vraag 205

Zie het antwoord op vraag 192

Vraag 206

Kan inzichtelijk gemaakt worden welk deel van de opbrengsten uit de Groningse gaswinning, inclusief het Norg-akkoord, tot op heden door NAM en EBN zijn benut voor het treffen van voorzieningen?

Antwoord op vraag 206

Opbrengsten uit de gaswinning worden door NAM en EBN geconsolideerd met inkomsten uit kleine velden, waardoor de bijdrage van het Groningenveld en het Norg-akkoord niet apart in beeld is te brengen. Zowel NAM als EBN rapporteren over de stand van de voorziening voor aardbevingen in hun jaarverslag. Op 31 december 2022 bedroeg de voorziening bij EBN voor aardbevingen € 1.637 miljoen Het jaarverslag van NAM over 2022 is nog niet vastgesteld, daarom is de laatst bekende stand voor de voorziening 31 december 2021. Op dat moment bedroeg de voorziening € 2.932 miljoen Hoe deze voorzieningen zich de afgelopen jaren hebben ontwikkeld is in onderstaande tabel inzichtelijk gemaakt.

NAM 900 1.402 2.024 2.114 2.932 Nog niet bekend
EBN 560 893 1.303 1.409 1.954 1.637
Bedragen in miljoenen euro

Vraag 207

Kunt u een overzicht geven van welk deel van de opbrengsten uit de Groningse gaswinning is uitgekeerd als dividend aan de Staat?

Antwoord op vraag 207

Gasbaten bestaan uit ontvangsten mijnbouwwet, dividend GasTerra en dividend EBN en hierbij wordt geen onderscheid gemaakt naar de productielocatie. Dit kan namelijk naast het Groningenveld ook productie uit de kleine velden zijn. Voor 2022 was de totale opbrengsten uit voorgenoemde posten € 1.617.767, zie ook vraag 291.

Vraag 208

Kunt u een apart overzicht geven van welk deel van de opbrengsten uit de Groningse gaswinning is uitgekeerd als dividend aan Shell?

Antwoord op vraag 208

Het is niet mogelijk om een apart overzicht te geven van het dividend dat NAM heeft uitgekeerd aan Shell op basis van de opbrengsten uit de Groningse gaswinning. In 2018 is in het Akkoord op Hoofdlijnen overigens afgesproken dat NAM geen dividend uitkeert aan de aandeelhouders, zodat NAM over middelen beschikt om de kosten voor schade en versterken te voldoen. Zie ook het antwoord op vraag 206.

Vraag 209

Kunt u een apart overzicht geven van welk deel van de opbrengsten uit de Groningse gaswinning is uitgekeerd als dividend aan ExxonMobil?

Antwoord op vraag 209

Het is niet mogelijk om een apart overzicht te geven van het dividend dat NAM heeft uitgekeerd aan ExxonMobil op basis van de opbrengsten uit de Groningse gaswinning. In het Akkoord op Hoofdlijnen is afgesproken dat NAM geen dividend uitkeert aan de aandeelhouders, zodat NAM over middelen beschikt om de kosten voor schade en versterken te voldoen. Zie ook het antwoord op vraag 206.

Vraag 210

Kunt u reageren op het nieuwsbericht van het CBS van 4 mei jl.: «Kwart groei Nederlandse economie stroomt naar buitenland»? Welk aandeel heeft het Norg-akkoord hierin? Worden inkomsten die terecht zouden moeten komen bij Groningse slachtoffers hierdoor misgelopen?

Antwoord op vraag 210

De vergoeding voor het Norg akkoord is betaald aan NAM, voor rekening van de Maatschap. 40% van deze vergoeding is bij EBN geland (100% beleidsdeelneming). De overige 60% is bij NAM geland, die over deze ontvangsten winstaandeel en vpb (en over de vergoeding in 2022 solidariteitsheffing) heeft afgedragen. Zie ook het antwoord op vraag 292.

Het resterende deel kwam, zoals CBS aangeeft in het desbetreffende nieuwsbericht, ten goede aan het bruto exploitatieoverschot van de buitenlandse multinationals. De vergoeding voor het Norg akkoord heeft op die manier inderdaad geleid tot een grotere uitstroom van de groei van de economie naar het buitenland.

De betaling van deze vergoeding heeft geen gevolgen voor uitgaven die de Staat doet voor Groningen.

Vraag 211

Hoeveel geld wordt er vrijgemaakt voor Long Covid-patiënten en waar wordt dit geld aan besteed?

Antwoord op vraag 211

Er is voor de regeling voor zorgmedewerkers met langdurige post-COVID klachten in totaal 35 miljoen euro beschikbaar. Vanuit deze regeling kunnen zorgmedewerkers met langdurige klachten onder een aantal voorwaarden financieel worden ondersteund. Daarnaast is er de komende jaren totaal circa 30 miljoen euro aan directe overheidsmiddelen beschikbaar voor onderzoek naar post-COVID. Het betreft middelen voor onderzoek en een expertisenetwerk.

Vraag 212

Welke financiële middelen zijn dit jaar vrijgemaakt voor de belofte voor het structureel borgen van gender- en sekseverschillen bij ZonMW?

Antwoord op vraag 212

Het Ministerie van VWS heeft besloten de zogeheten Taakopdracht Gender en Gezondheid te verlengen en hiervoor financiële middelen beschikbaar te stellen. De afgelopen periode zijn belangrijke stappen gezet, maar het is nodig de verankering van sekse en gender in gezondheidsonderzoek en -programmering breder te laten beklijven. De ondersteuning die thans met de taakopdracht wordt geboden, is daarvoor van groot belang. In de vervolgopdracht blijven kennisontwikkeling via andere ZonMw-programma’s, verankering van sekse en gender in processen en procedures, alsmede vergroten van methodologische kennis belangrijk. In komende drie jaar zal daarbij meer nadruk komen te liggen op een bredere blik naar buiten en het zichtbaar maken van het proces en de opbrengsten van de taakopdracht, om daarmee ook andere partijen meer mee te nemen in de ontwikkelingen op deze thematiek. Hiervoor is 0,35 miljoen euro per jaar in de periode medio 2023–medio 2026 beschikbaar.

Vraag 213

Welke financiële middelen zijn voorzien voor onderzoek naar kennishiaten voor vrouwspecifieke klachten?

Antwoord op vraag 213

Zoals aangekondigd in een brief van de Ministers van VWS en SZW van 26 april 2023 (Kamerstuk 36 200 XV, nr. 91) wordt op dit moment door de Nederlandse Vereniging Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) en andere partners gewerkt aan de ontwikkeling van een onderzoeksagenda, implementatieagenda en een maatschappelijke agenda voor vrouwspecifieke aandoeningen, inclusief een prioritering van acties daarin. In afwachting daarvan is het nog niet duidelijk hoeveel middelen hiervoor nodig en beschikbaar zijn.

Vraag 214

Hoeveel winst verwacht u te behalen met de aan- en verkoop van Landbouwgrond via de Grondbank?

Antwoord op vraag 214

De Nationale Grondbank heeft geen winstoogmerk. De aan- en verkopen door de Nationale Grondbank worden gedaan ten behoeve van de transitie in het landelijk gebied, om de doelen voor natuur, water en klimaat te realiseren en de transitie van de landbouw te ondersteunen. Mijn verwachting is dat, na aankoop, het merendeel van de verkopen zal worden gedaan onder voorwaarde van beperkingen aan het gebruik op de betreffende locatie (bijvoorbeeld verhoogd waterpeil). Dergelijke beperkingen werken door in de grondwaarde en de verkoopprijs, die dan lager zal zijn dan de aankoopprijs. Het negatieve verschil tussen aan- en verkoopprijs, ook wel afwaardering genoemd, wordt gedekt uit het Transitiefonds.

Vraag 215

Hoeveel mensen werken op het Directoraat-Generaal-Stikstof?

Antwoord op vraag 215

75 fte.

Vraag 216

Is bij de maatregelen ten aanzien van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit ook nog overwogen of een duidelijkere splitsing tussen ondernemings- en beleggingsvermogen kan worden gemaakt?

Antwoord op vraag 216

In de kabinetsreactie op de evaluatie van de BOR is aangekondigd dat het kabinet vervolgonderzoek gaat doen. Een van de onderzoeksvragen die daarbij wordt gesteld is de volgende: Hoe kan een beter onderscheid worden gemaakt tussen ondernemings- en beleggingsvermogen voor de BOR en DSR (naast het wettelijk aanmerken van aan derden verhuurd vastgoed als beleggingsvermogen in de BOR en de DSR)?

Het kabinet heeft de tussentijdse conclusies van het vervolgonderzoek meegenomen in de besluitvorming. Dit heeft ertoe geleid dat voorgesteld zal worden om de 5% doelmatigheidsmarge in de BOR en DSR af te schaffen en keuzevermogen alleen te laten kwalificeren voor de BOR en DSR voor zover goederen voor de onderneming worden aangewend. Uiterlijk eind eerste helft 2023 zal het kabinet de Kamer nader informeren over de uitkomsten van het vervolgonderzoek.

Vraag 217

Kunt u aangeven wat er is gebeurd met de 125 miljoen euro Leven Lang Leren-gelden uit het regeerakkoord?

Antwoord op vraag 217

Het kabinet was voornemens om de viermaal 125 miljoen Leven Lang Leren-gelden uit het regeerakkoord als compartiment binnen de STAP-regeling in te zetten voor de doelgroep praktisch geschoolden. Bij de afschaffing van STAP zijn ook deze middelen ingezet voor de rijksbrede dekkingsopgave, met uitzondering van de middelen over 2023. Na een eerdere kasschuif resteert in 2023 nog 62 miljoen euro vanuit deze gelden.

Vraag 218

Voert het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) effectstudies uit, bijvoorbeeld met het oog op weglek, bij nieuw voorgenomen klimaatmaatregelen?

Antwoord op vraag 218

Het PBL rekent het effect van het totale klimaatbeleid integraal door in de jaarlijkse Klimaat- en energieverkenning. Daarbij wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met interactie-effecten, onder ander via het gebruik van bandbreedtes rond de raming. Het PBL doet doorgaans geen impactanalyses voor individuele klimaatmaatregelen. In het verleden is dit bij grote beleidswijzigingen (zoals het invoeren van de nationale CO2-heffing voor de industrie) wel gedaan, onder andere op verzoek van het kabinet en leden van uw Kamer. Het Planbureau is onafhankelijk en gaat er zelf over of het op dergelijke verzoeken ingaat. Bij de voorstellen voor het Klimaatfonds heeft het PBL een beoordeling gedaan van de beleidsfiches en de daarin genoemde effecten.

Vraag 219

Hoeveel geld is er gereserveerd voor het real time meten van ammoniakuitstoot in de landbouw?

Antwoord op vraag 219

In het Nationaal Kennisprogramma Stikstof (NKS) is € 11 miljoen gereserveerd voor pilots met het real-time meten van stalemissies. Dit budget is voor de jaren 2023 en 2024. Het doel van deze pilots is beschreven in de Kamerbrief toekomst bevorderen innovatie van emissiearme stalsystemen van 25 november jl. (Kamerstukken 29 383 en 28 973, nr. 386)

Vraag 220

Kunt u aangeven waar de middelen uit Regeerakkoord voor de envelop «arbeidsmarkt, armoede en schulden» naar toe zijn gegaan?

Antwoord op vraag 220

Voor de Voorjaarsnota zijn bestedingsvoorstellen uitgewerkt om een deel van de middelen uit de envelop arbeidsmarkt, armoede en schulden over te hevelen van de Aanvullende Post naar de SZW-begroting. Tabel 1 geeft een uitsplitsing van de overhevelingen van de envelop arbeidsmarkt, armoede en schulden uit de Voorjaarsnota 2023. Vorig jaar zijn er ook al middelen uit de envelop arbeidsmarkt, armoede en schulden overgeheveld.

Er zijn onder andere middelen uit de envelop vrijgemaakt om een tijdelijk vervolg te geven aan de regionale mobiliteitsteams. Ook zijn voor 2023 en 2024 middelen vrijgemaakt voor het verder reguleren van flexibele contractvormen en het tegengaan van schijnzelfstandigheid. Daarnaast worden structureel middelen vrijgemaakt om de WIA-hardheid loonloze tijdvakken aan te pakken. Verder wordt een deel van de envelop besteed aan het duurzaam aan het werk helpen van bijstandsgerechtigden in kwetsbare wijken, aan de verbetering van de arbeidsparticipatie van statushouders en aan laaggeletterdheid (zie Tabel 1 reeks Re-integratie). Met de middelen voor het Participatiewet in balans wordt beoogd om verschillende hardheden in de Participatiewet weg te nemen of te verzachten. Een deel van de envelop is ingezet ten behoeve van de rijksbrede dekkingsopgave. Dit betekent dat het budget voor de hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur structureel wordt verlaagd.

Voor de resterende middelen op de Aanvullende Post voor de envelop arbeidsmarkt, armoede en schulden worden nog bestedingsvoorstellen uitgewerkt door het Ministerie van SZW.

Armoede en schulden 0 1 0 0 0 0
Participatiewet in balans 0 24 50 50 51 51
Re-integratie 5 66 31 10 10 14
Arbeidsmarktinfrastructuur 0 81 5 5 0 0
Zzp en contracten 5 9 0 0 0 0
WIA hardheden / Sociaal Medisch Beoordelen 0 50 50 50 51 51
Bijdrage rijksbrede dekkingsopgave 0 0 63 60 64 67
Totaal 10 231 199 176 176 183

Vraag 221

Kunt u toelichten welke keuze het kabinet gemaakt heeft ten aanzien van het inzetten van de lagere Zvw-uitgaven en de daarmee samenhangende lastenbesluitvorming? Kunt u in dit antwoord specifiek de link tot de SBR aangeven?

Antwoord op vraag 221

In de 16e Studiegroep Begrotingsruimte is het kabinet Rutte IV geadviseerd om voortaan bij een neerwaartse bijstelling (meevaller) in de Zvw-uitgaven expliciet een keuze te maken deze in te zetten voor andere uitgaven en/of lastenverlichting. Het kabinet heeft deze aanbeveling overgenomen in de begrotingsregels. In de Voorjaarsnota heeft het kabinet gekozen om de uitgavenproblematiek, zoals asiel en de rentetegenvaller, te dekken met maatregelen aan de uitgavenkant. Het gevolg hiervan is dat de zorgpremies ook dalen. Om te zorgen voor een lastenneutraal beeld vindt aan de inkomstenkant een compenserende lastenverzwaring plaats via het tarief eerste schijf in box 1 en de Aof-premie

Vraag 222

Als de provincies aangeven meer budget nodig te hebben dan beschikbaar is binnen het Transitiefonds Landbouw, worden de doelen dan bijgesteld of worden er aanvullende middelen gezocht?

Antwoord op vraag 222

In dat geval worden doelen niet bijgesteld, wel kan het leiden tot inzet van een andere instrumentenmix. Naast financiering uit het Transitiefonds zijn er meerdere financieringsbronnen om de noodzakelijk investeringen te dekken, waaronder de middelen uit de structurele aanpak en het GLB, alsmede de mogelijkheden vanuit lokale en regionale financieringsbronnen. Om de provinciale programma’s te realiseren is het goed denkbaar dat andere middelen beschikbaar zijn. Dit temeer daar een provinciaal programma ook maatregelen voor andere doelen kan bevatten en daar dan de geëigende overheidsmiddelen voor ingezet kunnen worden. Het kabinet ziet het belang om in de werking van het fonds afstemming te zoeken met uitgaven van middelen uit andere rijksbudgetten.

Vraag 223

Hoe wordt er voor gezorgd dat de middelen uit het Transitiefonds Landbouw ook daadwerkelijk op het boerenerf belanden?

Antwoord op vraag 223

De middelen uit het transitiefonds zijn onder meer bedoeld voor de verduurzaming van de landbouw, met het oog op het integraal bereiken van opgaven voor klimaat, natuur, stikstof en water in het landelijk gebied.

De maatregelen die uit het fonds gefinancierd worden moeten bijdragen aan één of meerdere doelen. Voor maatregelen die het meest doelmatig worden geacht wordt budget beschikbaar gesteld. Als het doelmatig is om agrarische ondernemers te betalen voor maatregelen die zij nemen dan zal er budget op het boerenerf belanden, maar dat is geen beleidsdoel op zich. Waar de middelen bestemd zijn voor agrarische ondernemers, is het een onderdeel van de toets op uitvoerbaarheid en doeltreffendheid om te beoordelen dat de te financieren maatregelen ook werkelijk leiden tot de uitbetaling aan die ondernemers.

Vraag 224

Kunt u in een tabel aangeven wat het budgettaire beslag was van de scholingsaftrek toen deze werd afgeschaft, het budgettaire beslag van het STAP-budget en hoeveel de rijksoverheid na afschaffen van het STAP-budget uitgeeft aan beleid rond leven lang leren?

Antwoord op vraag 224

Het budgettaire beslag van de scholingsaftrek was op het moment van afschaffing 217 miljoen euro. Het budgettaire beslag van het STAP-budget was structureel 217 miljoen euro (inclusief uitvoeringskosten). Gedurende vier jaar werd het budget voor STAP jaarlijks verhoogd met € 125 miljoen.

In de Kamerbrief Beleidslijnen Leven Lang Ontwikkelen (Kamerstuk 30 012, nr. 147) vindt u een overzicht van alle maatregelen van het kabinet op het terrein van leven lang ontwikkelen en het budgettaire beslag per maatregel (waarbij de STAP-middelen vanzelfsprekend niet meer actueel zijn).

Vraag 225

Kunt u de nu ingeschatte rentekosten meerjarig in een tabel weergeven en daarbij onderscheid maken tussen de nominale en de reële rente?

Antwoord op vraag 225

De onderstaande tabel toont de geschatte nominale rentelasten op de nationale schuld (begrotingshoofdstuk IX-A). De reële rente is niet uit te drukken in een bedrag in euro en is hier daarom niet opgenomen.

Totale rentelasten nationale schuld 6,5 7,2 7,8 9,1 10,7 11,7

Vraag 226

Wat is de economische onderbouwing om de nominale rente te dekken?

Antwoord op vraag 226

Zie het antwoord op vraag 27.

Vraag 227

Kunt u in een tabel per begroting aangeven wat het effect is van de bezuiniging uit het regeerakkoord op de LPO-tranche 2022, en de LPO-ombuigingen uit de Voorjaarsnota? Wat was de LPO geweest als deze keuzes niet waren gemaakt sinds het regeerakkoord?

Antwoord op vraag 227

Bij Voorjaarsnota 2023 is de gehele loon- en prijsbijstelling volgens het reguliere proces overgeboekt naar de departementale begrotingen. Dit betreft tranche 2023 voor de loon- en prijsbijstelling om de begrotingen in prijspeil 2023 te brengen. Aanvullend daarop is er conform de aankondiging in de Najaarsnota 2022 (Kamerstuk 36 120) een extra compensatie uitgekeerd voor de extra prijsontwikkeling die zich heeft voorgedaan in 2022 na het uitkeren van tranche 2022 bij Voorjaarsnota 2022.

De doorverdeling van de loon- en prijsbijstelling naar begrotingsartikelen gebeurt naar eigen invulling op de departementale begrotingen en is verwerkt in de eerste suppletoire begrotingen. Een aantal departementen heeft ervoor gekozen een gedeelte van de uitgekeerde LPO te gebruiken als invulling van de rijksbrede dekkingsopgave.

Volledigheidshalve merken we op dat bij Voorjaarsnota 2022 (Kamerstuk 36 250) een deel van de LPO over coalitieakkoordmiddelen is ingezet als dekking. Voor een uitsplitsing hiervan verwijzen wij naar de Voorjaarsnota 2022 en de beantwoording van de schriftelijke kamervragen over de Voorjaarsnota 2022.

Vraag 228

Kan de uitkomst van de sociaal economische impactanalyses van de provinciale gebiedsplannen leiden tot een aanpassing van de verdeling van de middelen?

Antwoord op vraag 228

Antwoord: zie antwoord vraag 229.

Vraag 229

Kan de uitkomst van de sociaal economische impactanalyses van de provinciale gebiedsplannen leiden tot een aanpassing van de verdeling van de doelen?

Antwoord op vraag 229

Provincies zijn gevraagd een sociaal economische impactanalyse op te nemen in hun provinciale gebiedsplannen. Deze is bedoeld om langs de thema’s van de brede welvaart inzichtelijk te maken wat de effecten zijn van een programma. De uitkomsten leiden niet tot een aanpassing in de regionale verdeling van de doelen, of de verdeling van de budgetten. Doordat provincies deze analyses kunnen gebruikten om een maatregelenpakket te optimaliseren of om te bepalen waar er een behoefte is voor flankerend beleid, kan dit er wel toe leiden dat er andere keuzes gemaakt worden. Hierdoor kan dit indirect wel invloed hebben op de verdeling van budget uit het fonds.

Vraag 230

Hoeveel middelen worden er ingezet ten behoeve van mestvergisting om groen gas te produceren?

Antwoord op vraag 230

Monomest- en co-vergisting worden op dit moment primair gestimuleerd via de SDE++. De SDE++ werkt, onder voorbehoud van staatssteungoedkeuring, vanaf 2023 met zogenaamde hekjes waardoor voor groepen energieproductietechnieken budget gereserveerd wordt (Kamerstuk 31 239, nr. 374). Samen met andere technieken voor de productie van groen gas, waterstof en biobrandstoffen, valt mestvergisting binnen het hekje moleculen. Voor deze technieken gezamenlijk wordt een budget gereserveerd van € 750 miljoen. Het totale openstellingsbudget voor 2023 is € 8 miljard.

Het kabinet is verder van plan per 2025 een bijmengverplichting groen gas in te voeren. Dit instrument zal de business case voor monomestvergisting verbeteren en een omslag betekenen in hoe de onrendabele top van mestvergisting afgedekt wordt. Met de komst van de bijmengverplichting zal de onrendabele top hoofdzakelijk afgedekt worden via de energierekening van eindgebruikers en in afnemende mate door de inzet van Rijksmiddelen. De definitieve regeling wordt op dit moment uitgewerkt. De Minister voor Klimaat en Energie zal uw Kamer hier voor de zomer verder over informeren.

Vraag 231

Welk deel van het budget van het Transitiefonds Landbouw zal naar verwachting belanden bij adviseurs?

Antwoord op vraag 231

Voor 2023 is totaal 37,5 miljoen beschikbaar voor een systeem van meerjarige onafhankelijke sociaal economische begeleiding en advisering van landbouwers. Dit budget wordt ingezet voor individuele begeleiding en advies van landbouwers om te komen tot een onderbouwd besluit over de toekomst van het bedrijf in relatie tot de verduurzamingsopgave. Door goede begeleiding en advisering kan de boer beter voorbereid en geïnformeerd bedrijfsaanpassingen doen die aansluiten op persoonlijke behoeften en tevens passend zijn in het gebiedsplan. In samenspraak met de provincies en landbouworganisaties wordt een regeling gemaakt voor de organisatie van deze begeleiding en advisering. Alle landbouwers kunnen binnen de eigen regio ondersteuning aanvragen voor onafhankelijke begeleiding of advies. Vooruitlopend op de begeleiding en advies via de regionale knooppunten kunnen ca. 3000 piekbelasters een voucher voor advies aanvragen bij RVO in de Subsidieregeling agrarische bedrijfsadvisering en educatie (Sabe). Voor 2024 is voor individuele begeleiding en advies 26,5 miljoen beschikbaar. De omvang van de bijdrage na 2024 is momenteel nog niet bekend.

Vraag 232

Kunt u nader definiëren wat u verstaat onder aan derden verhuurd vastgoed, dat als beleggingsvermogen zal worden aangemerkt onder de BOR en DSR?

Antwoord op vraag 232

De Tweede Kamer wordt eind juni 2023 nader geïnformeerd over de exacte uitkomsten van het vervolgonderzoek naar verbeteringen in de BOR en DSR. In de brief wordt ook de maatregel met betrekking tot aan derden verhuurde (of anderszins ter beschikking gestelde) onroerende zaken uitgebreider toegelicht.

Vraag 233

In hoeverre is bij het standaard aanmerken van verhuurd vastgoed als beleggingsvermogen rekening gehouden met ondernemingen die de ontwikkeling, bouw, exploitatie en onderhoud van vastgoed als kernactiviteit hebben, zoals vakantie- en pretparken, franchisenemers en duurzame woningbouwontwikkelaars? Kunnen deze mogelijk nog wel onder de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten vallen?

Antwoord op vraag 233

Tot het wettelijk aanmerken van aan derden verhuurde onroerende zaken als beleggingsvermogen in de BOR en de DSR heeft het kabinet in de Miljoenennota 2023 (MN23) besloten in het kader van de aanpak van opmerkelijke constructies en negatief geëvalueerde fiscale regelingen. Door het voorstel worden de BOR en DSR eenvoudiger en zal sprake zijn van minder juridische procedures. Ook voorkomt het dat de reikwijdte van de BOR en DSR onbedoeld toeneemt. Dat betekent dat de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten niet langer van toepassing kunnen zijn op aan derden verhuurde onroerende zaken. Waar het bij de situaties zoals beschreven in deze vraag gaat om aan derden verhuurde onroerende zaken, kwalificeren deze bij inwerkingtreding van deze maatregel dan ook niet meer voor de BOR.

Vraag 234

Hoe en waarom is het kabinet gekomen tot de verhoging van de grens van de goingconcernwaarde naar 1,5 miljoen euro, en de verlaging van het vrijstellingspercentage naar 70%?

Antwoord op vraag 234

Een belangrijke uitkomst van de evaluatie van de BOR en DSR is dat de BOR weliswaar doeltreffend is, maar niet doelmatig. In de kabinetsreactie op de evaluatie is vermeld dat het kabinet belang hecht aan de BOR en de knelpunten wil adresseren. Om de doelmatigheid van de BOR te verbeteren, stelt het kabinet voor om het percentage van de zogenoemde vrijstelling going concern voor bedrijfsoverdrachten vanaf 1,5 miljoen te verlagen.

Dat betekent dat de 100% vrijstelling voor een ondernemingsvermogen van 1,2 miljoen (stand 2023) zal worden verhoogd naar 1,5 miljoen (2025), waardoor kleinere bedrijfsoverdrachten tot een hogere waarde going concern worden vrijgesteld van schenk- en erfbelasting.

Vraag 235

Waarom kiest het kabinet voor bezuiniging via versobering van de BOR, terwijl het coalitieakkoord uitging van een budgetneutrale aanpassing?

Antwoord op vraag 235

DHet kabinet heeft afgesproken dat wanneer een fiscale regeling negatief is geëvalueerd, het uitgangspunt is om de regeling af te schaffen of aan te passen. De BOR is deels negatief geëvalueerd (wel doeltreffend, niet doelmatig). Om aan de afspraken te voldoen is er daarom voor gekozen de doelmatigheid van de BOR te verbeteren door de vrijstellingspercentages going concern aan te passen. Om de doelmatigheid van de BOR verbeteren, heeft het kabinet ervoor gekozen het vrijstellingspercentage going concern voor bedrijfsoverdrachten vanaf 1,5 miljoen te verlagen. Dat betekent tevens dat de 100% vrijstelling voor een ondernemingsvermogen van 1,2 miljoen (stand 2023) zal gelden voor een ondernemingsvermogen van 1,5 miljoen (2025), waardoor kleinere bedrijfsoverdrachten tot een hogere waarde going concern worden vrijgesteld van schenk- en erfbelasting.

Vraag 236

Zijn er naast de dubbel-BOR en rollatorinvesteringen nog andere constructies waardoor oneigenlijk gebruik plaatsvindt in de BOR? Zo ja, welke? Waarom worden die constructies van oneigenlijk gebruik niet onderzocht, maar alleen de twee genoemde constructies? Hoe worden deze constructies onderzocht?

Antwoord op vraag 236

De BOR is gevoelig voor misbruik en oneigenlijk gebruik. De combinatie van de BOR en DSR leidt tot een substantieel belastingvoordeel dat is bedoeld om reële bedrijfsopvolgingssituaties te ondersteunen. De onduidelijkheden bij de toepassing van de huidige wetgeving van de BOR en DSR in combinatie met de hoogte van de vrijstelling maken de BOR misbruikgevoelig. Zo kunnen er situaties ontstaan waarbij beleggingsvermogen onterecht kwalificeert voor de BOR, terwijl enkel ondernemingsvermogen hoort te kwalificeren.

Het kabinet wenst een beter onderscheid te kunnen maken tussen ondernemings- en beleggingsvermogen in de BOR. In dat kader worden de constructies die worden aangeduid als «dubbel-BOR» en «rollatorinvesteringen» aangepakt. Indien andere constructies zich evident voordoen, zal eveneens bekeken worden hoe deze bestreden kunnen worden.

Vraag 237

Ben u voornemens belanghebbende familiebedrijven en andere veldpartijen te raadplegen bij het uitwerken van de voorgenomen versoepeling van de bezits- en voortzettingseis?

Antwoord op vraag 237

Voor de evaluatie van de fiscale bedrijfsopvolgingsregelingen, met name de BOR en DSR, heeft het CPB gesprekken gevoerd met de wetenschap, belastingadviessector en belanghebbenden (familiebedrijven).[1] In het kader van het vervolgonderzoek naar de aanpak van de knelpunten in de BOR en DSR heeft op ambtelijk niveau een bespreking plaatsgevonden met VNO-NCW/MKB-Nederland, Familiebedrijven Nederland en LTO over de in de kabinetsreactie concreet geformuleerde vragen voor het vervolgonderzoek. Daarbij bleek dat het bedrijfsleven hecht aan de bestaande regelingen en dat bedrijfsopvolging in fasen mogelijk moet blijven. Een volgende bespreking met dezelfde organisaties wordt gepland.

Vraag 238

Klopt het dat minimaal 40% van de Natura 2000-gebieden onder de kritische depositiewaarde moet zijn in 2025 en minimaal 74% in 2030? Wat is de laatste prognose voor 2025 en 2030? Gaat het kabinet dit doel halen op basis van het huidige beleid?

Antwoord op vraag 238

Het wetsvoorstel dat in voorbereiding is, voorziet in een omgevingswaarde van 40% in 2025 en 74% in 2030. Dat laatste is de verankering van de versnelling van de omgevingswaarde van 2035 naar 2030, zoals dat in het coalitieakkoord staat.

De huidige prognose van de ontwikkeling van de stikstofdepositie geven aan dat het doelbereik 39% is voor 2025 en 43% voor 2030. Deze prognoses zijn gebaseerd op het beleid dat was vastgestelde op 1 mei 2020. Uiterlijk dit najaar worden nieuwe prognoses gepubliceerd, op basis van de door het PBL gepubliceerde Klimaat- en energieverkenning 202226.

Vraag 239

Klopt het dat dit kabinet 50% minder grondstoffen wil gebruiken in 2030? Wat is de laatste prognose voor 2030? Gaat het kabinet dit doel halen op basis van het huidige beleid?

Antwoord op vraag 239

Nederland werkt toe naar een volledig circulaire economie in 2050. Als een van de doelen is vermindering van grondstoffengebruik in het Nationaal Programma Circulaire Economie 2023–2030 opgenomen (Kamerstuk 32 852, nr. 225). We sturen aan op reductie van de grondstoffenvoetafdruk, zowel vanuit productie- als consumptieperspectief. Hiervoor gaan we in 2023 op basis van scenario’s onderzoeken welk tussentijds ambitieus reductiedoel voor de grondstoffenvoetafdruk is te stellen voor 2030 met een doorkijk naar 2050, en welke reductie van de brede milieu-impact daarmee gepaard gaat. Aangezien er momenteel onvoldoende zicht is op de mogelijke effecten en de haalbaarheid van een tussentijdse doelstelling, is dit traject noodzakelijk. In 2024 zal hierover uitsluitsel komen. We kijken in hoeverre we aansluiting kunnen zoeken bij de voorgestelde reductiepercentages voor de grondstoffenvoetafdruk binnen de EU-taxonomie van 50% in 2030 en 75% in 2050. In deze scenariostudies worden medeoverheden en andere partners betrokken.

Vraag 240

Klopt het dat al het water in 2027 moet voldoen aan de waterkwaliteitseisen (Kaderrichtlijn Water)? Wat is de laatste prognose voor 2027? Gaat het kabinet dit doel halen op basis van het huidige beleid?

Antwoord op vraag 240

De doelstelling van de Kaderrichtlijn Water (hierna: KRW) is het bereiken en beschermen van een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlaktewater, en een goede chemische en kwantitatieve toestand van het grondwater. Dit wordt bepaald door vele parameters. Per waterlichaam is voor elke parameter een toetsbare, kwantitatieve norm bepaald, die verschilt per type water. Uiterlijk in 2027 moet aan al deze doelen zijn voldaan, tenzij een beroep op uitzonderingsgronden kan worden gedaan. In de Kamerbrief die de Minister van IenW op 11 april 202327 naar uw Kamer heeft gezonden over de KRW is het volgende aangegeven:

Als alle afgesproken maatregelen tijdig worden uitgevoerd, als de transitie in het landelijk gebied en de overige aanvullende maatregelen tijdig gerealiseerd worden, en als we in staat zijn afwijkingen te motiveren binnen de ruimte die de KRW biedt, kan Nederland naar verwachting in 2027 aan de KRW voldoen. Maar dit is een complexe opgave met ook in de uitvoering nog stevige hobbels. Daarom starten Rijk en regio gezamenlijk een extra KRW-Impulsprogramma om met een versterkte inzet op het uitvoeren van de benodigde verbeteracties voor de waterkwaliteit te voldoen aan de eisen van de KRW, en daarmee ook de maximale inzet te leveren voor onze Europese wettelijke verplichtingen in 2027.

Vraag 241

Welke maatregelen vallen onder de «maatregelen buiten het IZA»?

Antwoord op vraag 241

De taakstelling wordt ingevuld met maatregel(en) buiten de scope/sectoren van het Integraal Zorgakkoord. Deze maatregelen, met een beslag van 145 miljoen euro structureel, moeten nog nader worden ingevuld. Deze taakstelling is van belang voor dekking van de openstaande opgaven op de VWS-begroting en van andere rijksbrede problematiek.

Vraag 242

Klopt het dat dit kabinet het aantal mensen in armoede in 2030 wil halveren ten opzichte van 2015? Wat is de laatste prognose voor 2030? Gaat het kabinet dit doel halen op basis van het huidige beleid?

Antwoord op vraag 242

Ja, dat klopt.

Het Centraal Planbureau (CPB) heeft voor 2021 tot en met 2024 ramingen per jaar en voor de middellange termijn een raming voor 2026 en 2031. Van 2022 op 2023 blijft de armoederaming gelijk op 4,7%. In 2024 raamt het CPB bij ongewijzigd beleid een stijging van het aandeel mensen in armoede naar 5,8% en komt voor 2026 op 6,0% en voor 2031 op 6,4%. De raming van 2025 tot 2031 is een technische raming met alleen doorlopend beleid onder de aanname dat het de economie zich in 2031 naar een evenwichtssituatie zal bewegen. De raming is met veel onzekerheid omgeven, maar laat toch zien dat de doelstelling nog niet behaald wordt.

Het kabinet heeft hier oog voor, daarom wordt sinds vorig jaar beter inzichtelijk gemaakt wat het gevolg van inkomensbeleid op de armoedecijfers is. Het koopkrachtpakket dat per 1 januari in werking is getreden, voorkomt een verdere stijging van het aantal mensen in armoede dit jaar. Het kabinet heeft bijvoorbeeld het minimumloon (en gekoppelde uitkeringen) met ruim 10% verhoogd. Tijdelijke maatregelen zijn de energietoeslag en de verhoogde zorgtoeslag en kindgebonden budget. Door het vervallen van veel tijdelijke maatregelen aan het einde van dit jaar, raamt het CPB voor volgend jaar een stijging van de armoede. In augustus beslist het kabinet over de koopkrachtmaatregelen voor volgend jaar.

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen twee keer per jaar rapporteert over de voortgang van de Aanpak Geldzorgen, armoede en schulden. In deze rapportages zal een brede set van kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren worden opgenomen om de voortgang inzichtelijk te maken. Op basis van deze cijfers zal het kabinet steeds bezien in hoeverre het kabinet op koers ligt om de doelstellingen te realiseren en of aanvullende maatregelen nodig zijn. Het streven is de eerste rapportage begin juni aan uw Kamer aan te bieden.

Vraag 243

Klopt het dat dit kabinet het aantal kinderen in armoede wil halveren in 2025 ten opzichte van 2015? Wat is de laatste prognose voor 2025? Gaat het kabinet dit doel halen op basis van het huidige beleid?

Antwoord op vraag 243

Ja, dat klopt.

Het CPB heeft voor het aantal kinderen in armoede ramingen per jaar. Van 2022 op 2023 daalt het aantal kinderen in armoede van 6,8% naar 6,1%. Volgens de CEP-raming stijgt dit naar 7,1% in 2024 bij ongewijzigd beleid. Voor 2025 is alleen een technische middellangetermijnraming beschikbaar (zie ook vraag 242, 2025 is onderdeel van de economische verkenning 2025–2031). Volgens deze raming komt het aantal kinderen in armoede in 2025 uit op 7,8% bij ongewijzigd beleid. Over het inkomensbeleid van 2024 en 2025 moet nog worden besloten.

Het koopkrachtpakket van het kabinet dat per 1 januari in werking is getreden, draagt bij aan de verlaging van het aantal kinderen in armoede dit jaar. Om gezinnen met kinderen te ondersteunen is bijvoorbeeld het kindgebonden budget fors verhoogd. Door het vervallen van veel tijdelijke maatregelen aan het einde van dit jaar, raamt het CPB voor volgend jaar een stijging van de kinderarmoede. Het kabinet heeft houdt de armoedecijfers in het oog en zal in augustus de mogelijkheden bezien om deze groep te ondersteunen.

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen rapporteert twee keer per jaar rapporteert over de voortgang van de Aanpak Geldzorgen, armoede en schulden. In deze rapportages zal een brede set van kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren worden opgenomen om de voortgang inzichtelijk te maken. Op basis van deze cijfers zal het kabinet steeds bezien in hoeverre het kabinet op koers ligt om de doelstellingen te realiseren en of aanvullende maatregelen nodig zijn. Het streven is de eerste rapportage eind mei aan uw Kamer aan te bieden.

Vraag 244

Klopt het dat dit kabinet het aantal mensen met problematische schulden wil halveren in 2030? Wat is de laatste prognose voor 2030? Gaat het kabinet dit doel halen op basis van het huidige beleid?

Antwoord op vraag 244

Ja, dat klopt.

Er is momenteel geen prognose voor het aantal mensen met problematische schulden. Het CBS publiceert deze cijfers achteraf. Op 1 januari 2015 was het aandeel huishoudens met een geregistreerde problematische schuld 8,6%. Op 1 oktober 2021 was dit aandeel 7,6%. Dit is momenteel het meest recente cijfer. In 2030 moet dit getal gedaald zijn naar 3,8%. Op basis van cijfers van het CBS en/of het SCP zal het kabinet steeds bezien in hoeverre het op koers ligt om de doelstellingen te realiseren.

We werken hard aan een pakket maatregelen om het aantal huishoudens met problematische schulden te halveren. De Aanpak geldzorgen, armoede en schulden geeft een overzicht van alle maatregelen. Over de voortgang van deze aanpak wordt uw Kamer volgens de planning begin juni geïnformeerd.

Vraag 245

Klopt het dat dit kabinet wil dat er in 2030 geen daklozen zijn (Lissabonverklaring)? Wat is de laatste prognose voor 2030? Gaat het kabinet dit doel halen op basis van het huidige beleid?

Antwoord op vraag 245

In december 2022 is het Nationaal Actieplan Dakloosheid: Eerst een Thuis gelanceerd door de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen en de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (Kamerstukken 29 325 en 32 847, nr. 139). In dit plan staat als ambitie beschreven: in 2030 heeft iedereen een thuis. Daarmee sluiten we aan bij de Verklaring van Lissabon om dakloosheid in 2030 te beëindigen. In het plan staat beschreven hoe we die ambitie willen behalen.

Volgens de schatting van het CBS waren er op 1 januari 2021 32.000 dakloze mensen in Nederland. Als onderdeel van het Nationaal Actieplan wordt gewerkt aan een beter monitoringsinstrument om het aantal dakloze mensen in beeld te krijgen en daarmee gerichter te kunnen sturen op de ambitie om dakloosheid vanaf 2030 structureel te beëindigen. Op dit moment is geen concrete prognose te geven. De eerste periode wordt gewerkt aan het beter en preciezer in beeld brengen van de aantallen dakloze mensen, op basis waarvan de voortgang van het terugdringen van dakloosheid richting 2030 gevolgd kan worden. De mate waarin de doelstelling bereikt kan worden hangt mede samen met het beschikbaar komen van geschikt aanbod van betaalbare woonplekken. De Staatssecretaris van VWS informeert uw Kamer periodiek over de stand van zaken ten aanzien van het Nationaal Actieplan Dakloosheid.

Vraag 246

Klopt het dat dit kabinet een 30% afname wil in 2040 van de gezondheidsachterstanden van mensen met een lage SES ten opzichte van mensen met een hoge SES? Wat is de laatste prognose voor 2040? Gaat het kabinet dit doel halen op basis van het huidige beleid?

Antwoord op vraag 246

Het gaat hier om richtinggevende missies voor het topsectoren- en innovatiebeleid (MTIB) die ambitieus zijn geformuleerd om partijen uit te dagen tot betekenisvolle innovaties voor het verminderen van gezondheidsachterstanden. In het MTIB werken overheid, bedrijfsleven en kennisinstellingen samen aan innovatie voor economische en maatschappelijke impact. Gezondheid & Zorg is een van de zes Kennis- en Innovatieagenda’s met een van de ambitieuze centrale missies dat gezondheidsverschillen tussen de laagste en hoogste sociaal economische groepen in 2040 met 30% zijn afgenomen. Er is geen prognose opgesteld voor 2040 in het kader van het MITB.

Vraag 247

Klopt het dat dit kabinet het aantal verkeersslachtoffers wil halveren in 2030? Wat is de laatste prognose voor 2030? Gaat het kabinet dit doel halen op basis van het huidige beleid?

Antwoord op vraag 247

Uw Kamer is op 8 mei geïnformeerd over de halvering van het aantal verkeersslachtoffers in 203028. Ten behoeve van een motie van het lid Geurts (CDA) (Kamerstuk 29 398, nr. 946) waarmee de regering wordt opgeroepen om een tussendoelstelling te hanteren om in 2030 een halvering van het aantal verkeersslachtoffers te bewerkstelligen, is Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) gevraagd om in beeld te brengen hoe het aantal ernstig verkeersgewonden en -doden zich ontwikkelt tot aan 2030. Ook is gevraagd of een set extra maatregelen bovenop het bestaande beleid kan bijdragen aan het behalen van de tussendoelstelling. De tussendoelstelling heeft betrekking op de (Europese) visie van nul verkeersslachtoffers in 2050. SWOV concludeert dat de tussendoelstelling om het totaal aantal ernstig verkeersgewonden tussen 2019 en 2030 te halveren waarschijnlijk te ambitieus is.

Zonder extra maatregelen neemt het aantal ernstig verkeersgewonden toe vanwege de bevolkingsgroei, de meer gereden kilometers en onder andere meer ouderen op de fiets. Met extra maatregelen is de trend in ernstig verkeersgewonden te keren, maar een halvering is niet realistisch. Ten aanzien van het aantal verkeersdoden kan een halvering in 2030 misschien mogelijk zijn indien een combinatie van extra maatregelen wordt genomen.

Het kabinet blijft inzetten op een flinke vermindering van het aantal ernstig verkeersgewonden. Verkeersveiligheid blijft een speerpunt van beleid, waar het kabinet samen met alle partners van het strategisch plan verkeersveiligheid hard aan werkt. Bijvoorbeeld via de investeringsimpuls verkeersveiligheid van 500 miljoen euro en de 200 miljoen euro extra voor Rijks-N-wegen.

Voor de uitvoering van de motie van het lid Geurts wordt de komende periode samen met andere overheden en maatschappelijke partners gekeken hoe een extra stap gezet kan worden. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat stuurt een planning voor dit traject aan uw Kamer voor het commissiedebat verkeersveiligheid van 31 mei 2023.

Vraag 248

Klopt het dat dit kabinet één miljoen extra huizen gebouwd wil hebben voor 2030, waaronder 250.000 sociale huurwoningen? Wat is de laatste prognose voor 2030? Gaat het kabinet dit doel halen op basis van het huidige beleid?

Antwoord op vraag 248

De doelstelling van het woningbouwbeleid is om in de periode 2022 tot en met 2030 (dus voor 2031) 900.000 nieuwe woningen te realiseren, waaronder 250.000 sociale huurwoningen door corporaties. Dit via een oplopende realisatie te beginnen in 2022 met 80.000 woningen.

De laatste prognose van ABF Research, de PRIMOS prognose, dateert van juni 2022. ABF raamde destijds voor de periode 2022 tot en met 2030 een realisatie van 823.000 woningen. Inmiddels zijn er in 2022 90.127 woningen gerealiseerd.

Sinds de genoemde ABF prognose is de in de Nationale Woon- en Bouwagenda en het programma Woningbouw aangekondigde grotere regierol van het Rijk op de volkshuisvesting geconcretiseerd en zijn er nationale prestatieafspraken met woningbouwcorporaties, bestuurlijke afspraken met provincies en regionale woondeals met gemeenten. Ook is er (financiële) ondersteuning ingezet via onder andere de investeringsbeslissingen op grootschalige woningbouwlocaties, de woningbouwimpuls, het versnellen van processen en procedures en capaciteit. Tegelijkertijd zijn inmiddels de economische omstandigheden voor de woningbouw verslechterd. In de kamerbrief «doorbouwen in veranderende omstandigheden» van 22 mei 2023 wordt hier uitgebreid op ingegaan inclusief de vraag hoe hier mee omgegaan moet worden en welke extra maatregelen hierbij worden ingezet. De maatschappelijk opgave 900.000 woningen te realiseren blijft ondanks de verslechterde omstandigheden namelijk onverminderd actueel en vraagt daarom maximale inzet van alle betrokken partijen.

Een nieuwe PRIMOS prognose van ABF verschijnt naar verwachting nog in juni van dit jaar. Deze bevat zowel een nieuwe woningbouwprognose als ook een nieuwe prognose van de ontwikkeling van het aantal huishoudens in Nederland en daarmee van de woningbehoefte.

Vraag 249

In hoeverre is bij de gekozen maatregelen rondom de BOR afstemming gezocht met familiebedrijven?

Antwoord op vraag 249

Voor de evaluatie van de fiscale bedrijfsopvolgingsregelingen, met name de BOR en DSR, heeft het CPB gesprekken gevoerd met de wetenschap, belastingadviessector en belanghebbenden (familiebedrijven).29 In het kader van het vervolgonderzoek naar de aanpak van de knelpunten in de BOR en DSR heeft op ambtelijk niveau een bespreking plaatsgevonden met VNO-NCW/MKB-Nederland, Familiebedrijven Nederland en LTO over de in de kabinetsreactie concreet geformuleerde vragen voor het vervolgonderzoek. Daarbij bleek dat het bedrijfsleven hecht aan de bestaande regelingen en dat bedrijfsopvolging in fasen mogelijk moet blijven. Een volgende bespreking met dezelfde organisaties wordt gepland.

Vraag 250

Klopt het dat dit kabinet 60% CO2 wil reduceren in 2030? Wat is de laatste prognose voor 2030? Gaat het kabinet dit doel halen op basis van het huidige beleid?

Antwoord op vraag 250

In het Coalitieakkoord is afgesproken dat het klimaatdoel voor 2030 in de Klimaatwet aangescherpt wordt tot tenminste 55% CO2-reductie. Het kabinet committeert zich hard aan dit doel en zal indien nodig extra stappen zetten om dit te realiseren. Om dit doel ook zeker te halen, heeft het kabinet afgesproken om zich in het beleid te richten op een hogere opgave, wat neerkomt op circa 60% in 2030. Met het additionele pakket aan klimaatmaatregelen zoals gepresenteerd bij de Voorjaarsnota geeft het kabinet hieraan invulling. Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) raamt in de Klimaat- en Energieverkenning 2022 dat Nederland tussen 1990 en 2030 39 tot 50% emissiereductie realiseert bij vastgesteld en voorgenomen beleid, en 41 tot 52% emissiereductie inclusief een gedeelte geagendeerd beleid. Met het klimaatpakket met een omvang van 22 Megaton CO2-reductie dat bij de Voorjaarsnota is gepresenteerd doet het kabinet een voorstel voor aanvullende maatregelen die naar verwachting voldoende zijn om het klimaatdoel voor 2030 te halen. Het Planbureau voor de Leefomgeving zal in de komende Klimaat- en Energieverkenningen (KEV) het exacte gezamenlijke doelbereik van de maatregelen in dit pakket in kaart brengen.

Vraag 251

Is er bij de verdeling van budgetten rekening gehouden met het effect dat de toename van armoede heeft op volksgezondheid?

Antwoord op vraag 251

In de voorjaarsnota zijn er niet specifiek extra middelen aan volksgezondheidbeleid toegevoegd voor de effecten van armoede. Het kabinet vindt het belangrijk om de gezondheidsverschillen vanwege sociaaleconomische status terug te dringen en te voorkomen. Hiertoe is ook aan de SER gevraagd met praktische adviezen te komen. Vanuit de manier waarop beleid wordt bekostigd wordt op dit moment wel bezien waar middelen het meest doeltreffend en doelmatig ingezet kan worden om sociale gezondheidsverschillen te verkleinen. Hierbij kan gedacht worden aan het gebruik van een specifieke verdeelsleutel op basis van sociale economische status in de recent gepubliceerde brede specifieke uitkering van het Gezond Actief Leven Akkoord.

Vraag 252

Kunt u een overzicht maken – bij voorkeur in een tabel – van het totaalplaatje van het energiepakket, aan de ene kant de berekening van de totale voor 2023 veronderstelde kosten; aan de andere kant welke bronnen van dekking hier nu precies tegenover worden gesteld?

Antwoord op vraag 252

Zie antwoord op vraag 184.

Vraag 253

Klopt het dat dit kabinet de uitstoot van de luchtvaart in 2030 wil terugbrengen naar het niveau van 2005? Wat is de laatste prognose voor 2030? Gaat het kabinet dit doel halen op basis van het huidige beleid?

Antwoord op vraag 253

Het klopt dat het kabinet de uitstoot van de luchtvaart in 2030 wil terugbrengen naar het niveau van 2005. In de Luchtvaartnota staan de volgende klimaatdoelen voor de internationale luchtvaart vertrekkend vanuit Nederland:

– 2030: CO2-uitstoot minimaal gedaald tot het niveau van 2005;

– 2050: CO2-uitstoot minimaal gehalveerd ten opzichte van 2005;

– 2070: CO2-uitstoot is nul.

Deze CO2-doelen zijn gesteld op basis van in-sector maatregelen, dus CO2-compensatie buiten de sector is niet mogelijk.

De luchtvaartsector zet belangrijke stappen, onder andere op het gebied van duurzame brandstoffen en innovatie. Samen met de huidige beleidsontwikkelingen (waaronder de Europese bijmengverplichting uit ReFuelEU Aviation) is de verwachting dat de doelstelling voor 2030 wordt gehaald.

Het kabinet werkt aan de invoering en vormgeving van een CO2-plafond voor de luchtvaart. Met de brief van 17 maart jl. is de Kamer hierover geïnformeerd30. Een CO2-plafond borgt de klimaatdoelen voor de luchtvaart door een duidelijke en handhaafbare grens te stellen aan de toegestane CO2-uitstoot, zodat een garantie ontstaat voor het halen van de klimaatdoelen uit de Luchtvaartnota. Daarmee wordt de CO2-uitstoot van de luchtvaart in absolute zin juridisch verankerd. De huidige inschatting is dat het CO2-plafond op zijn vroegst in 2025 in werking zal treden. Bij tijdige inwerkingtreding wordt het klimaatdoel in 2030 geborgd.

Vraag 254

Welke doelstelling heeft het kabinet voor de CO2-reductie in 2035, 2040 en 2045? Wat is de laatste prognose voor deze jaren? Gaat het kabinet haar eigen doelen halen op basis van het huidige beleid?

Antwoord op vraag 254

In het Coalitieakkoord is afgesproken dat het ook na 2030 is nodig is om ambitieus door te gaan met CO2-reductie. Het kabinet zet in op een reductie van 70% in 2035 en 80% in 2040. Het pakket met additionele klimaatmaatregelen zoals gepresenteerd bij de Voorjaarsnota richt zich op het halen van het klimaatdoel voor 2030. Daarnaast en daarna spant het kabinet zich in om het doel van klimaatneutraliteit in 2050 te halen. Hiervoor is beleid in ontwikkeling. Jaarlijks zal het Planbureau voor de Leefomgeving in de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) aangeven wat het gezamenlijke doelbereik is van alle klimaatmaatregelen. Op dit moment geeft de KEV zelf nog geen reductiepercentages voor de periodes na 2030. Voor de jaren 2030–2040 geeft de KEV wel een indicatief beeld van de verwachte ontwikkelingen in de broeikasgasemissies, alleen gebaseerd op de voortzetting van het concrete vastgestelde en voorgenomen beleid per 1 mei 2022. Daarin is dus niet het geagendeerde beleid meegenomen of nieuw Nederlands beleid zoals het klimaatpakket behorende bij de Voorjaarsnota, of nieuwe Europese plannen. In de online tabellenbijlage van de KEV 2022 zijn wel indicatieve energie- en emissiecijfers voor de jaren 2035 en 2040 opgenomen, maar deze doorkijk heeft zoals gezegd een indicatief karakter.

Vraag 255

Kunt u in een tabel overzichtelijk aangeven (i) wat de «rijksbrede dekkingsopgave» is en uit welke uitgaven deze bestaat (welke uitgaven het kabinet graag gedekt wil) en (ii) hoe deze vervolgens per departement gedekt wordt: met andere woorden een overzicht van de bezuinigingen die worden gebruikt om de rijksbrede dekkingsopgave in te vullen (inclusief welke begrotingsartikelen precies op bezuinigd wordt)?

Antwoord op vraag 255

Onderstaande tabel geeft aan hoe de rijksbrede dekkingsopgave per ministerie is ingevuld. De tabel laat zien hoeveel meevallers en maatregelen zijn ingezet. De maatregelen bestaan uit bezuinigingen en verhogingen van niet-belastingontvangsten. De tabel bij vraag 9 bevat een uitsplitsing van de maatregelen per begrotingsartikel. Tabel 2 bij vraag 0 geeft een meerjarige samenvatting van de dekkingsopgave.

SZW – 486 – 748 – 2.225 – 1.554 – 1.297 – 996
Meevallers – 477 – 292 – 336 – 340 – 384 – 396
Maatregelen – 9 – 456 – 1.889 – 1.215 – 913 – 600
OCW – 173 – 258 – 521 – 629 – 667 – 595
Meevallers 102 – 100 – 165 – 260 – 328 – 441
Maatregelen – 275 – 158 – 356 – 369 – 339 – 154
VWS 17 274 107 – 448 – 491 – 546
Maatregelen – 136 – 136 – 136 – 441 – 491 – 491
Per saldo beeld 153 410 243 – 7 0 – 55
EZK (incl. NGF en KF) – 43 – 108 – 181 – 287 – 348 – 256
Maatregelen – 43 – 108 – 181 – 287 – 348 – 256
IenW (incl. MF en DF) – 137 – 184 – 181 – 180 – 181 – 191
Maatregelen – 137 – 184 – 181 – 180 – 181 – 191
JenV – 118 – 172 – 170 – 166 – 179 – 190
Maatregelen – 118 – 172 – 170 – 166 – 179 – 190
BZK (incl. KR, BES) – 232 – 437 – 280 – 205 – 162 – 133
Maatregelen – 232 – 437 – 280 – 205 – 162 – 133
Financiën – 28 – 105 – 103 – 111 – 110 – 110
Maatregelen 0 0 0 – 10 – 10 – 10
Belasting- en invorderingsrente (BIR) – 28 – 105 – 103 – 101 – 100 – 100
LNV (incl. DGF en TF) – 2 – 18 – 19 – 55 – 71 – 75
Maatregelen – 2 – 18 – 19 – 55 – 71 – 75
HGIS (incl. BuZa en BHOS) – 17 – 23 – 21 – 10 – 11 – 11
Maatregelen – 17 – 23 – 21 – 10 – 11 – 11
Totaal – 1.220 – 1.779 – 3.594 – 3.645 – 3.515 – 3.102

Vraag 256

Klopt het dat dit kabinet volledige emissievrije nieuwverkoop van auto's wil in 2030? Wat is de laatste prognose voor 2030? Gaat het kabinet dit doel halen op basis van het huidige beleid?

Antwoord op vraag 256

Het kabinet zet, als onderdeel van het additionele klimaatmaatregelenpakket zoals gepresenteerd bij de Voorjaarsnota, niet met expliciete maatregelen in op volledig emissievrije nieuwverkopen in 2030. Dat neemt niet weg dat de benodigde emissiereductie in de mobiliteitssector fors is, en de sector ook al reeds, met inbegrip van de nieuw gepresenteerde maatregelen, een forse bijdrage levert aan de Nederlandse klimaatdoelen. In Europees verband is afgesproken dat nieuwe auto’s vanaf 2035 emissievrij moeten zijn en vanaf 2030 schoner moeten zijn. Uit de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) 2022 van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) blijkt dat Nederland afkoerst op circa 60% emissieloze nieuwverkopen in 2030. In die analyse is het in de Voorjaarsnota gepresenteerde klimaatpakket nog niet meegenomen. PBL zal in de KEV 2023 het aandeel emissieloze nieuwverkopen in 2030 opnieuw analyseren. Hieruit zal blijken wat het effect van dit maatregelenpakket is.

Vraag 257

Klopt het dat dit kabinet 30% minder methaan wil in 2030 dan in 2020 (Global Methane Pledge)? Wat is de laatste prognose voor 2030? Gaat het kabinet dit doel halen op basis van het huidige beleid?

Antwoord op vraag 257

Het klopt dat het kabinet 30% minder methaan wil uitstoten in 2030 ten opzicht van 2020. Nederland heeft op 2 november 2021 tijdens de 26ste VN-klimaatconferentie (COP26) samen met 120 andere landen namelijk de Global Methane Pledge mee ondertekend. In de Nationale Methaanstrategie van november 2022 is aangegeven hoe het kabinet de Nederlandse methaanuitstoot in 2030 met 30% ten opzichte van 2020 wil gaan verminderen ten opzichte van 2020. Voor de landbouw, moet deze opgave onder andere worden gehaald met verdere uitvoering van het Klimaatakkoord, de structurele aanpak stikstof en de gecombineerde aanpak in het NPLG. Het NPLG dient in de veehouderij en akkerbouw 5 Mton broeikasgasreductie in 2030 te realiseren. Daarnaast is opgenomen dat het NPLG ten minste 3,82 Mton methaan moeten gaan opleveren in de veehouderij en akkerbouw. Dit wordt komende tijd verder uitgewerkt. Op dit moment is er nog geen nieuwe prognose te melden ten opzichte van de Nationale Methaanstrategie. Met de aanstaande Klimaat en Energie Verkenning 2023 zullen we een nieuwe prognose presenteren.

Vraag 258

Klopt het dat dit kabinet 2,5 miljoen woningen wil isoleren voor 2030? Wat is de laatste prognose voor 2030? Gaat het kabinet dit doel halen op basis van het huidige beleid?

Antwoord op vraag 258

Het Nationaal Isolatieprogramma (NIP) heeft inderdaad als doelstelling om woningeigenaren en verhuurders te stimuleren en helpen om 2,5 miljoen woningen te isoleren, in de periode tot en met 2030. De afgelopen tijd is een breed pakket aan maatregelen geïntroduceerd ter stimulering van isolerende maatregelen. Voor de verschillende sporen binnen het NIP wordt het behalen van de doelstellingen gemonitord. De huidige prognose is nog steeds dat we de beoogde aantallen gaan halen. Over de feitelijke realisatie zal in de voortgangsrapportage van 2024 van het Programma Versnelling Verduurzaming Gebouwde Omgeving door de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening voor het eerst worden gerapporteerd.

Vraag 259

Kunt u een overzicht geven – bij voorkeur in een tabel – van of en hoe het klimaatpakket en de kabinetsreactie op de parlementaire enquête Groningen verwerkt zijn in de Voorjaarsnota en de suppletoire begrotingen?

Antwoord op vraag 259

Parallel met de besluitvorming over deze Voorjaarsnota heeft besluitvorming over aanvullende klimaatmaatregelen plaatsgevonden. In totaal wordt er 28,0 miljard euro vrijgemaakt voor klimaatuitgaven. Dit wordt gedekt door 24,6 miljard euro uit het Klimaatfonds te onttrekken waarvoor in het coalitieakkoord al een reservering is getroffen op de Aanvullende Post van het Ministerie van Financiën. Daarnaast wordt 2,5 miljard euro gedekt uit de SDE-meevaller, 350 miljoen euro via de BZK-begroting (coalitieakkoordreeks Energieprestatie-eisen nieuwbouw industrie) en 528 miljoen euro via de opbrengsten van het mobiliteitspakket.

Omdat het pakket specifiek is gedekt verhoogt het de totaaluitgaven niet t.o.v. het beeld uit de VJN. Zoals gebruikelijk bij investeringen zullen mogelijk later nog wel kasverschuivingen plaatsvinden.

Voor de verwerking van de kabinetsreactie op de parlementaire enquête Groningen verwijs ik u naar de tabel bij het antwoord op vraag 185.

Vraag 260

Hoeveel levert het op om een tweede schijf vermogensbelasting in box 3 in te voeren vanaf 20.000 euro van 49,5 procent?

Antwoord op vraag 260

De opbrengsten van een tweeschijvenstelsel binnen box 3, waarbij er een belasting van 49,5% wordt geheven vanaf 20.000 euro boven het huidige heffingsvrijvermogen van 57.000 euro, worden geraamd op 1,1 miljard euro vanaf 2024. Hierbij is uitgegaan van en een tarief in de eerste schijf van 33% procent in 2024 en 34% in 2025.

Vraag 261

Hoeveel levert het op een tweeschijvenstelsel in te voeren in box 3 waarbij over de eerste schijf tot 20.000 euro 36,93 procent belasting wordt betaald én over alles daarboven 49,5 procent?

Antwoord op vraag 261

De opbrengsten van een tweeschijvenstelsel binnen box 3, waarbij er een belasting van 36,93% wordt geheven vanaf de 20.000 euro boven het huidige heffingsvrijvermogen en een belasting van 49,5% boven de 20.000 euro, worden geraamd op 1,4 miljard euro in 2024 en 1,3 miljard euro vanaf 2025. Hierbij is uitgegaan van het huidige heffingsvrijvermogen van 57.000 euro.

Vraag 262

Kunt u een overzicht geven van alle (overige) doelstellingen die dit kabinet heeft, inclusief de meest recente prognose per doelstelling en een inschatting of deze doelstelling gehaald gaat worden?

Antwoord op vraag 262

• Onlangs heeft het lid Klaver c.s. ook vragen gesteld aan de Minister-President over de voortgang van de kabinetsdoelstellingen voor 2030 (d.d. 24 januari 2023)31. Deze vraag ziet o.a. op de 55% CO2-reductie, de halvering van de stikstofuitstoot, minder grondstoffenverbruik, schoon water, minder mensen en in het bijzonder kinderen in armoede, 1 miljoen extra huizen, halvering van het aantal verkeersslachtoffers en 3% van het bbp dat aan R&D uitgaven zou moeten worden besteed.

• In zijn beantwoording heeft de Minister-President de Kamer laten weten dat het aantonen en bijhouden van de genoemde kabinetsdoelstellingen op basis van de meest actuele prognoses een aangelegenheid is van de voor deze onderwerpen eerstverantwoordelijke bewindspersonen.

• Voor de beantwoording van deze vraag verwijst het kabinet dus naar de verantwoordelijke bewindspersonen.

• Deze bewindspersonen kunnen in hun verschillende contacten met de Kamers, waaronder brieven, begrotingen en voortgangsrapportages, uw Kamer hierover het beste informeren.

Vraag 263

Hoeveel levert het op om een miljonairsbelasting in te voeren van één % boven een vermogen van één miljoen euro? En twee % boven een vermogen van twee miljoen euro?

Antwoord op vraag 263

Aangenomen wordt dat bedoeld wordt een brede vermogensbelasting voor het gehele vermogen in boxen 1, 2 en 3 boven een miljoen euro in te voeren. Een vermogensbelasting over alleen het vermogen in box 3 zou naar alle waarschijnlijkheid tot grote verschuivingen van vermogen naar box 2 leiden. Een variant van een brede vermogensbelasting is onderzocht en doorgerekend voor het IBO Vermogensverdeling.32 Bij een tarief van één % en een vrijstelling van 1 miljoen euro per persoon is de opbrengst berekend op 3,6 miljard euro. Bij hogere tarieven zal de opbrengst naar rato hoger liggen. Naarmate het tarief hoger ligt zal de opbrengst negatief beïnvloed worden door weglekeffecten naar het buitenland. Er zijn op dit moment geen doorgerekende varianten met andere vrijstellingen beschikbaar.

Vraag 264

Hoeveel levert het op om een miljonairsbelasting in te voeren van 10% boven een vermogen van één miljoen euro? En 20% boven een vermogen van twee miljoen euro?

Antwoord op vraag 264

Zie antwoord op vraag 263.

Vraag 265

Hoeveel levert het op wanneer – naast het verhogen van de tweede schijf van de vennootschapsbelasting (vpb) naar 36,93% – een extra tariefschijf in de vpb wordt toegevoegd die winsten van 750.000 euro of meer belast met 49,5%? Met 50%? En 60%? En 70%? En 80%? En 90%? En 100%? Hoeveel levert zo’n extra tariefschijf op zónder dat de tweede schijf van de vpb naar 36,93% gaat, maar blijft op het huidige percentage van 25,8%?

Antwoord 265

Zoals in vraag 141 aangegeven is, levert een verhoging van de huidige tweede schijf naar 36,93 een budgettaire opbrengst op van 11,9 miljard euro.

De gevraagde inschatting van het budgettaire effect van het toevoegen van een additionele derde schijf met een hoog percentage is niet goed te geven vanwege de grote effecten op het vestigingsklimaat. In de volgende tabel staan de budgettaire cijfers weergegeven wanneer alleen rekening wordt gehouden met reguliere gedrags- en economische effecten voor beperkte tariefsaanpassingen. Dit zal echter zeer waarschijnlijk een overschatting zijn van de opbrengsten. Met dergelijke grote tariefsaanpassingen zal Nederland immers internationaal zeer uit de pas gaan lopen en kan een verplaatsing van winst naar het buitenland verwacht worden. Daarnaast wordt de prikkel om bedrijven op te splitsen en zo vaker gebruik te maken van het lage tarief versterkt. Ook heeft dit een negatief effect op het investeringsklimaat. Doordat de voorgestelde tariefsaanpassingen zeer groot zijn, zullen de gedragseffecten waarschijnlijk aanmerkelijk groter zijn dan de reguliere gedragseffecten. Dit zal leiden tot een aanmerkelijk lagere opbrengst.

750.000 0 2 8 13 19 25 31 36
1.000.000 0 2 7 13 18 24 29 35
5.000.000 0 1 5 10 14 18 22 26
1 In de tabel is alleen rekening gehouden met gedrags- en economische effecten voor beperkte tariefsaanpassingen. Vanwege additionele gedragseffecten zal het daadwerkelijke budgettaire effect waarschijnlijk lager uitvallen.

Vraag 266

Hoeveel levert het op wanneer – naast het verhogen van de tweede schijf van de vpb naar 36,93% – een extra tariefschijf in de vpb wordt toegevoegd die winsten van één miljoen euro of meer belast met 49,5%? Met 50%? 70%? En 80%? En 90%? En 100%? Hoeveel levert zo’n extra tariefschijf op zónder dat de tweede schijf van de vpb naar 36,93% gaat, maar blijft op het huidige percentage van 25,8%?

Antwoord op vraag 266

Zie antwoord op vraag 265.

Vraag 267

Hoeveel levert het op wanneer – naast het verhogen van de tweede schijf van de vpb naar 36,93% – een extra tariefschijf in de vpb wordt toegevoegd die winsten van vijf miljoen euro of meer belast met 49,5%? Met 50%? 70%? En 80%? En 90%? En 100%? Hoeveel levert zo’n extra tariefschijf op zónder dat de tweede schijf van de vpb naar 36,93% gaat, maar blijft op het huidige percentage van 25,8%?

Antwoord op vraag 267

Zie antwoord op vraag 265.

Vraag 268

Klopt het dat, gelet op het feit dat het accres voor medeoverheden wordt bepaald met de «trap-op- trap-af»-systematiek, het regeerakkoord stelt dat deze normeringssystematiek vanaf 2026 stopt, dit voor decentrale overheden financiële gevolgen heeft en vanaf 2026 wordt dan ook wel gesproken van een financieel ravijn, met de middelen die het kabinet in deze Voorjaarsnota beschikbaar stelt voor gemeenten, dit ravijn niet wordt gedempt? Kunt u in een meerjarig overzicht aangeven wat de omvang van het Gemeente- en Provinciefonds (2024–2028) geweest zou zijn bij het voortzetten van de «trap-op-trap-af»-systematiek en hoe die zich verhoudt tot de omvang van de fondsen volgens de Voorjaarsnota? Welke afzonderlijke maatregelen hebben geleid tot het verschil tussen de situatie zoals die zou zijn geweest bij voortzetting van de oude systematiek en de nieuwe systematiek?

Antwoord op vraag 268

Zie het antwoord op vraag 64.

Vraag 269

Heeft u, gelet op het feit dat volgens de omgangsvormen van Interbestuurlijke Verhoudingen overheden elkaar betrekken bij beleidsvoornemens die een andere overheidslaag raken en u in de Voorjaarsnota een nieuwe normering schetst van de fondsen vanaf 2027 op basis van een gemiddelde bbp-groei, bestuurlijk met de medeoverheden over deze beleidswijziging overlegd? Zo ja, kunt u aangeven hoe deze normeringssystematiek vanaf 2027 wordt beoordeeld door de koepels?

Antwoord op vraag 269

Zie het antwoord op vraag 65.

Vraag 270

Welk uitvoeringsplan en tijdspad geldt, gelet op het feit dat de concretisering van het voornemen om het lokale belastinggebied te verruimen een belangrijke ontwikkeling is om de niet- taakgebonden kortingen op Gemeente- en Provinciefonds op te kunnen vangen, voor de verruiming van het lokale belastinggebied? Hoe wordt daarbij omgegaan met de mogelijkheid om dit te realiseren met een gelijkblijvende lastendruk voor inwoners en bedrijven (advies Rinnooy Kan)?

Antwoord op vraag 270

Zie het antwoord op vraag 66.

Vraag 271

Is er, gelet op het feit dat het kabinet de afgelopen periode diverse akkoorden heeft afgesloten met gemeenten over onder andere de hervormingsagenda jeugd, deze akkoorden zijn afgesloten onder de voorwaarde van structurele financiering en voldoende middelen na 2025 en dat de VNG heeft aangeven in gesprek te willen met het kabinet, waarbij ook de afgesloten akkoorden aan de orde komen, afstemming geweest en overeenstemming bereikt met de VNG over de hoogte van het accres van het gemeentefonds en hoe die zich verhoudt tot de uitvoerbaarheid van de afgesloten akkoorden?

Antwoord op vraag 271

Zie het antwoord op vraag 67.

Vraag 272

Kunt u, gelet op het feit dat het kabinet de oploop van de opschalingskorting voor gemeenten tot 975 miljoen euro vanaf 2026 handhaaft, aangeven hoe gemeenten invulling kunnen geven aan deze (niet taakgebonden) korting tegen de achtergrond van de maatschappelijke opgaven?

Antwoord op vraag 272

Zie het antwoord op vraag 68.

Vraag 273

Kunt u aangeven wat de consequenties zijn van afschaffen IACK zonder gratis kinderopvang? Kunt u kwantificeren wat het effect gaat zijn voor de koopkracht van huishoudens met kinderen?

Antwoord op vraag 273

De afgelopen periode is intensief gewerkt aan de uitwerking van het nieuwe stelsel. De herziening van het financieringsstelsel is ingrijpend voor zowel de kinderopvangsector als de ouders, als de uitvoering aan de kant van de overheid. Een abrupte stijging van de vraag in een sector die momenteel kampt met personeelstekorten en schaarste aan plekken kent, acht het kabinet onverantwoord. Dit vanwege de grote risico’s voor de toegankelijkheid, betaalbaarheid en het brede aanbod en de kwaliteit van de kinderopvang. Het is essentieel dat kinderopvang toegankelijk blijft en we de hoge kwaliteit van de kinderopvang die we hebben, behouden. Daarbij hebben de uitvoerders aangegeven dat invoering per 2025 onuitvoerbaar is. Zeker gezien de lessen vanuit de kinderopvangtoeslagaffaire is een zorgvuldige en graduele invoering van het nieuwe stelsel voor zowel ouders, sector als uitvoerders cruciaal.

Vanaf 2025 zal geleidelijk en op een zorgvuldige manier, in twee stevige stappen worden toegegroeid naar het nieuwe financieringsstelsel via naar waarschijnlijkheid onder andere een aanpassing van de vergoedingspercentages in het huidige stelsel33. Voor dit ingroeipad is in totaal 1,6 miljard beschikbaar gesteld. Momenteel worden er verschillende opties voor een concrete invulling van dit ingroeipad in kaart gebracht. Hierbij houden we rekening met de ontwikkeling van de vraag, schaarste in de sector en de uitvoerbaarheid binnen het huidige stelsel. Daarbij wordt ook gekeken naar de inkomenseffecten voor ouders gedurende de tijdelijke periode van ingroei in de jaren 2025 en 2026. Als duidelijk is hoe het ingroeipad eruit gaat zien kunnen ook de koopkrachteffecten in die jaren berekend worden. In 2027 wordt dan alsnog het nieuwe financieringsstelsel voor kinderopvang ingevoerd met een inkomensonafhankelijke vergoeding van 96%. Daarmee komt een einde aan de tijdelijke periode van ingroei.

Het uitstel van de invoering van het nieuwe financieringsstelsel voor kinderopvang heeft geen directe gevolgen voor de afschaffing van de Inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK). Deze wordt zoals in het Belastingplan 2023 (Kamerstuk 36 202) is geregeld vanaf 2025 uitgefaseerd. Daarbij geldt er conform de begrotingsregels ook een scheiding tussen inkomsten en uitgaven. Middels een simulatie kan inzicht gegeven worden in het financieel nadeel van de ouders die geen recht meer hebben op IACK. Dit wordt hieronder nader toegelicht.

Bij de uitfasering behouden werkende ouders die op dit moment recht hebben op IACK recht op IACK zolang het jongste kind jonger dan 12 is. Dat geldt ook voor toekomstige ouders met kinderen die geboren zijn op of voor 31 december 2024. Voor deze twee groepen ouders (zogenaamde bestaande gevallen) heeft de afschaffing van de IACK geen gevolgen, en dus ook geen inkomenseffecten.

Toekomstige werkende ouders van kinderen die geboren worden op of na 1 januari 2025 (zogenaamde nieuwe gevallen) hebben nu geen recht op IACK, en krijgen in de toekomst ook geen recht op IACK. Dit effect komt niet tot uitdrukking in reguliere koopkrachtberekeningen. Berekeningen over inkomenseffecten van toekomstig beleid zijn altijd statisch: dat betekent dat veranderingen in de persoonlijke situatie, zoals de geboorte van een kind of het ouder worden van kinderen, niet worden meegenomen. Daarom is er «technisch gezien» geen sprake is van een inkomenseffect door het afschaffen van de IACK.

Hoewel er technisch gezien geen sprake is van een inkomenseffect, kan wel het financieel nadeel van nieuwe cohorten ouders die geen recht op IACK meer hebben ten opzichte van ouders die hier nog wel recht op hebben in beeld worden gebracht. Om dit inzichtelijk te maken is in de beantwoording van kamervragen van Maatoug en Kathmann van 21 december 2022 (Aanhangsel Handelingen II 2022/23, nr. 1606) een simulatie gemaakt van de hypothetische situatie waarin alle werkende ouders die nu IACK ontvangen, in 2023 abrupt het recht op IACK verliezen. Huishoudens die nu geen IACK ontvangen zijn niet meegenomen de analyse. Hieronder wordt die simulatie kort samengevat.

De simulatie heeft betrekking op 2023, omdat voor 2025 nog geen inkomensbeeld beschikbaar is dat kan worden gebruikt voor de analyse. Tabellen 1 en 2 tonen de uitkomsten van de simulatie. De tabellen tonen voor vier inkomensklassen het mediane inkomenseffect van het volledige verlies van recht op IACK. De uitkomsten zijn uitgedrukt in zowel euro’s als %en, en zijn afzonderlijk weergegeven voor alleenstaande ouders en samenwonende ouders.

Het afschaffen van de IACK leidt tot een negatief inkomenseffect. Binnen elke inkomensklasse is sprake van aanzienlijke spreiding in de uitkomsten van de simulatie, vooral bij samenwonende ouders. Deze spreiding is niet zichtbaar in de tabel. Dat komt doordat de indeling naar huishoudinkomen nog niet zegt welk deel van het inkomen door de minstverdienende partner wordt verdiend en daarmee over verzilveringsproblematiek. Ook bij de hoogste inkomenscategorie kan het voorkomen dat de minstverdiener weinig IACK kan verzilveren, omdat de minstverdienende partner slechts een klein deel van het huishoudinkomen verdient. In zo’n geval is het effect van afschaffing ook relatief beperkt.

Lager dan modaal 87.300 – 1.100 – 3,3%
1–2x modaal 36.200 – 2.700 – 5,7%
2–3x modaal 8.100 – 2.700 – 4,0%
Meer dan 3x modaal 3.300 – 2.700 – 3,1%
Alle alleenstaande ouders 134.900 – 2.500 – 4,6%
* Getallen zijn afgerond op honderden euro’s
Lager dan modaal 4.100 – 200 – 0,4%
1–2x modaal 249.500 – 800 – 1,4%
2–3x modaal 250.800 – 2.600 – 3,3%
Meer dan 3x modaal 199.200 – 2.700 – 2,5%
Alle samenwonende ouders 703.500 – 2.400 – 2,5%
* Getallen zijn afgerond op honderden euro’s

Bovenstaande tabellen betreffen alleen afschaffen IACK.

Vraag 274

Kunt u aangeven wat de precieze budgettaire gevolgen zijn voor Ontwikkelingssamenwerking de komende jaren, gezien een groot deel van de eerstejaarsopvang van asielzoekers gedekt wordt uit ODA-middelen?

Antwoord op vraag 274

Zie antwoord op vraag 61.

Vraag 275

Worden alle middelen voor het scholingsbudget in de WW doorgetrokken? Zo nee, welke niet, welk deel niet en waarom?

Antwoord op vraag 275

Vanaf dit jaar is er een structurele regeling voor het scholingsbudget in de WW. Er is jaarlijks 13,1 miljoen euro beschikbaar voor het UWV om scholingstrajecten in te kopen voor mensen in de WW. Dit is hetzelfde bedrag als dat er in 2022 beschikbaar was. Zie ook de Eerste suppletoire begroting 2022 van SZW en de begroting 2023 van SZW.

Vraag 276

Kunt u in een tabel aangeven (i) op welke departementen wordt gekort op de loon- en prijsbijstellingen, (ii) het bedrag waar het om gaat en (iii) wat de implicaties daarvan zullen zijn voor het departement?

Antwoord op vraag 276

Zie antwoord op vraag 18.

Vraag 277

Wat zijn de effecten van de doelmatigheidsgrens kinderopvangtoeslag (KOT) op de terugvorderingen? Wat zouden de effecten en kosten zijn als de doelmatigheidsgrens wordt verhoogd naar 500 euro, 800 euro en 1.000 euro?

Antwoord op vraag 277

Bij definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag worden de bruto-opvangkosten (tot aan de maximum uurprijs) op basis van de jaaropgaven van kinderopvangorganisaties vergeleken met de opgaven van burgers. Met de doelmatigheidsgrens wordt een beperkte afwijking in de opvanglasten, beneden een bepaald drempelbedrag en in het voordeel van de burger, niet naar beneden aangepast. Hierdoor ontstaan voor deze burgers op basis van deze grondslag geen terugvorderingen. Terugvorderingen op basis van andere grondslagen, zoals het inkomen, kunnen in deze situaties nog altijd ontstaan. Hierdoor vallen bepaalde terugvorderingen lager uit en ontstaan minder (kleine) terugvorderingen. Indien de doelmatigheidsgrens verder verhoogd wordt, waarmee het aantal toeslagbeschikkingen dat op basis van een te hoog aantal afgenomen opvanguren wordt vastgesteld zal stijgen, is de verwachting dat het aantal terugvorderingen structureel minder hoog komen te liggen. Dit zal de rechtmatigheid van Toeslagen mogelijk negatief kunnen beïnvloeden. De effecten van een verdere verhoging van de doelmatigheidsgrens zijn niet doorberekend.

Vraag 278

Is in de Voorjaarsnota ook extra geld uitgetrokken voor Groningen voor het jaar 2023? Zo ja, hoeveel en waar is dat te vinden? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vraag 278

Momenteel staan alle middelen die volgen uit de kabinetsreactie PEGA op de Aanvullende Post. Op dit moment werkt het Ministerie van EZK de aangekondigde maatregelen uit. Wanneer de plannen goed zijn uitgewerkt zullen de uitgaven middels een (suppletoire) begroting aan het parlement worden voorgelegd. Het streven is om de voor 2023 benodigde middelen via een ISB bij MN aan de Kamer te sturen, de middelen voor 2024 in de MN zelf.

Voor schade en versterking geldt wel dat er middels een ramingsbijstelling vanaf 2023 extra geld is gereserveerd, voor 2023 gaat het om 277 miljoen euro.

Vraag 279

Zijn er in deze Voorjaarsnota bezuinigingen of ombuigingen voorzien op het anti- discriminatiebeleid?

Antwoord op vraag 279

Nee, deze Voorjaarsnota bezuinigt het kabinet niet op het anti-discriminatiebeleid.

Vraag 280

Waarom stijgt het aantal arme huishoudens met een uitkering als primaire inkomensbron van 125.000 in 2022, naar 145.000 in 2023 en naar 285.000 in 2024?

Antwoord op vraag 280

Het kabinet heeft in 2022 en 2023 een aantal maatregelen genomen om het effect van de stijgende prijzen op de kwetsbaarste huishoudens te dempen. Deels waren dit structurele maatregelen zoals het verhogen van het minimumloon met ruim 10% en de gekoppelde uitkeringen en de verhoging van de huurtoeslag, maar deels waren deze maatregelen ook incidenteel zoals de energietoeslag en de verhoging van de zorgtoeslag.

Door onder andere deze maatregelen is het aantal arme huishoudens met een uitkering gedaald van ca. 250.000 in 2021 naar 125.000 in 2022. De toename in 2024 is vooral toe te schrijven aan het vervallen van de tijdelijke maatregelen. Het kabinet heeft hier oog voor en zal in augustus de mogelijkheden bezien om deze groep te ondersteunen.

Vraag 281

Kunt u een overzicht geven waarin duidelijk wordt waar de bedragen die genoemd zijn in de (bijlage bij) de kabinetsreactie op het rapport van de parlementaire enquête voor zowel staand beleid als voor nieuw beleid zijn terug te vinden in de Voorjaarsnota 2023 en/of elders in de rijksbegroting?

Antwoord op vraag 281

Zie de tabel in het antwoord op vraag 185.

Vraag 282

Hoe wordt besloten hoe de extra middelen voor Groningen op de aanvullende post worden verdeeld? Worden hiervan ook middelen overgeheveld naar het Gemeente- of Provinciefonds of anderszins rechtstreeks beschikbaar gesteld aan decentrale overheden in Groningen?

Antwoord op vraag 282

Momenteel wordt verkend op welke manier de middelen beschikbaar worden gesteld aan decentrale overheden. Dit kan via specifieke uitkeringen gebeuren. Zoals aangegeven in de kabinetsreactie zal het kabinet rekening houden met de wens van gemeenten om middelen waar mogelijk beschikbaar te stellen via het gemeentefonds.

Vraag 283

Klopt het de kosten voor de asielopvang stijgen van 5,2 miljard euro naar 13,9 miljard euro in de loop van vier jaar? Welke veronderstellingen ten aanzien van de instroom en het aantal benodigde opvangplekken liggen hieraan ten grondslag? Hoe verhouden deze veronderstellingen zich tot de scenario’s die het COA bekend heeft gemaakt?

Antwoord op vraag 283

Uit de Voorjaarsnota volgt een tegenvaller op de asieluitgaven op de begroting van Justitie en Veiligheid. Dit is de reeks in tabel 32 van de Voorjaarsnota. Omdat een deel van de kosten voor de eerstejaarsasielopvang wordt gefinancierd uit Official Development Assistance (ODA) budget is er ook een tegenvaller op de begroting van BHOS. Deze reeks staat in tabel 77 van de Voorjaarsnota. Deze tegenvallers tellen op tot circa 8,7 miljard cumulatief in de periode 2023 tot en met 2026.

Asieltegenvaller JenV VJN 2023 1.132,8 1.349,3 1.350,7 1.350,7
Asieltegenvaller BHOS VJN 2023 558,6 706,5 1.103,1 1.103,1
Totaal 1.691,4 2.055,8 2.453,8 2.453,8

In de Miljoenennota 2023 volgt uit de horizontale toelichting bij de uitgaven van Justitie en Veiligheid (Bijlagen Miljoenennota, p. 168) dat voor migratie in 2023 tot en met 2026 de budgetten in onderstaande tabel geraamd waren. Om de vergelijkbaarheid met de totale tegenvaller uit de Voorjaarsnota te bevorderen is in onderstaande tabel ook de ODA-bijdrage vanuit de begroting van BHOS weergegeven op de stand Miljoenennota 2023. Deze budgetten tellen op tot circa 8 miljard cumulatief in de periode 2023 tot en met 2026.

Budget Migratie JenV MJN 2023 1.369,0 1.369,0 1.380,0 1.395,0
ODA bijdrage asiel BHOS MJN 2023 627,6 632,1 631,3 636,7
Totaal 1.996,6 2.001,1 2.011,3 2.031,7

De budgettaire bijstellingen in de Voorjaarsnota zijn in 2023 tot en met 2025 op basis van de instroom- en bezettingsinformatie die volgt uit het scenario medio van de Meerjaren Productie Prognose (MPP). In 2026 wordt uitgegaan van de budgettaire stand in het jaar 2025. Hieronder is de asielinstroom en gemiddelde bezetting bij het COA weergegeven die uit de MPP volgt voor 2023 tot en met 202534.

Totale asielinstroom 66.910 63.240 66.240
Gemiddelde bezetting COA 61.455 84.320 111.665

Het bericht van het COA dat de opgave voor asielopvang slechts licht stijgt in 2023 is ten opzichte van de eerdere raming van het COA uit november 2022. Toen raamde het COA een opgave van 75.500 plekken eind 2023, terwijl de opgave die voor het COA volgt uit de laatste MPP 77.100 plekken op 1 januari 2024 is. De opgave van 77.100 voor het COA volgt uit de «COA prognosebezetting», die door het COA wordt opgesteld na afronding van de MPP. De benodigde capaciteit is niet hetzelfde als het aantal asielzoekers (de bezetting) dat wordt opgevangen. De benodigde capaciteit bij het COA ligt bijvoorbeeld hoger dan de verwachte bezetting vanwege de samenstelling van de groep bewoners op een kamer (waardoor soms een bed leeg blijft) en regulier onderhoud aan locaties.

Vraag 284

Wat is de reden dat de reeks van in totaal vier miljard euro wel ten laste van de EMU-schuld gaat (en de plafonds gecorrigeerd worden) en de langjarig reeks van 7,5 miljard euro niet? Hoe is de afweging gemaakt over de dekking en financiering van het totale Groningenpakket?

Antwoord op vraag 284

Zie het antwoord op vraag 191

Vraag 285

Hoe is het mandaat van 3,5 miljard euro voor «de kabinetsreactie PEAG» tot stand gekomen die in de beslisnota bij de Voorjaarsnota wordt genoemd? Hoe verhoudt dit mandaat zich tot het nu ingeboekte pakket, respectievelijk tot de destijds door Groningen en Drenthe gevraagde 34,5 miljard euro?

Antwoord op vraag 285

Zie het antwoord op vraag 201

Vraag 286

Hoe verhoudt de stijging van 5,2 miljard euro naar 13,9 miljard euro zich met de circa vijf miljard euro voor de periode 2023–2026 op bladzijde 73?

Antwoord op vraag 286

Zie antwoord op vraag 283

Vraag 287

In hoeverre zou het niet betalen van rekeningen in de toekomst, of het verliezen van arbitragezaken daarover, tot een gat in de EZK-begroting leiden en een noodzaak tot extra bezuinigingen op de rijksbegroting?

Antwoord op vraag 287

Deze uitgaven vallen onder het uitgavenplafond. Dat betekent dat hogere uitgaven of lagere ontvangsten leiden tot minder uitgavenruimte elders. De invulling hiervan zal te zijner tijd moeten worden bezien.

Vraag 288

Wat zijn naar de huidige inschatting de extra kosten voor versterking en schadeafhandeling die voortvloeien uit de aangekondigde beleidswijzigingen voor schade en versterking in de kabinetsreactie op het rapport van de parlementaire enquête? Hoe worden die gefinancierd?

Antwoord op vraag 288

Het kabinet zal alles doen wat nodig is om de schade in het gaswinningsgebied te herstellen en ervoor te zorgen dat iedereen een veilige woning krijgt. Het kabinet heeft een raming gemaakt van de verwachte extra uitgaven als gevolg van de aanvullende maatregelen voor schade en versterken die in de kabinetsreactie zijn aangekondigd. Deze raming van de extra uitgaven heeft een omvang van € 3 miljard. Het kabinet gaat ervan uit dat dit bedrag toereikend is om aan deze kosten te voldoen. De raming betreft echter geen plafond. Het Kabinet doet wat nodig is, ook als dat uiteindelijk onverwacht toch meer blijkt te kosten. Deze € 3 miljard gaat ten laste van het EMU-saldo.

Vraag 289

Is het kabinet voornemens om op een later moment alsnog de basisbeurs te verhogen om studenten in tijden van gestegen energiekosten bij te staan? Wordt hier nader over besloten tijdens de augustusbesluitvorming omtrent het koopkrachtpakket voor het jaar 2024?

Antwoord op vraag 289

Als onderdeel van het koopkrachtpakket bij Prinsjesdag 2022 heeft het kabinet 500 miljoen uitgetrokken om de basisbeurs in het studiejaar 23/24 te verhogen met 164,30 euro voor alle uitwonende studenten en scholieren met recht op prestatiebeurs. Tijdens de behandeling van de begroting van het Ministerie van OCW in november 2022 heeft het lid Van Meenen een motie ingediend met de strekking dat de basisbeurs ook in de studiejaren 24/25 en 25/26 verhoogd diende te worden (Kamerstuk 36 200, nr. 86). Als dekking werd het budget aangehaald dat resteert van het afschaffen van de halvering van het collegegeld. In de voorjaarsbesluitvorming is besloten deze middelen in te zetten voor de rijksbrede dekkingsopgave.

Dit voorjaar heeft het kabinet mogelijkheden geïnventariseerd om kwetsbare huishoudens ook in 2024 tegemoet te komen als dat nodig is. Daarbij moeten eventuele maatregelen gericht zijn, omdat generieke steunmaatregelen voor energiekosten niet houdbaar zijn en ook huishoudens of bedrijven helpen die dat niet nodig hebben. Het kabinet heeft op dit moment dus geen voornemen om de basisbeurs te verhogen in de studiejaren 24/25 en 25/26. In augustus zal het kabinet bij de koopkrachtbesluitvorming definitief besluiten of en zo ja welke maatregelen ingezet worden.

Vraag 290

Wat is de reden dat in het extrapolatiejaar 2029 wel uitgaven voor schade worden geraamd maar niet voor versterking? Gaat het kabinet ervan uit dat na 2028 de versterkingsoperatie is afgerond en er daarna geen geld meer nodig zal zijn voor versterking?

Antwoord op vraag 290

Het kabinet gaat er inderdaad vanuit dat de versterkingsoperatie in 2028 wordt afgerond, zoals ook gemeld is in de kabinetsreactie op PEGA. De schadeafhandeling loopt wel door.

Vraag 291

Kunnen de mutaties in 2023 en 2024 die vallen onder de verzamelnaam «plafondcorrectie Groningen» afzonderlijk worden uitgesplitst en nader worden toegelicht?

Antwoord op vraag 291

De onderstaande tabel toont de uitsplitsing van deze reeks. Zoals in de Voorjaarsnota is aangegeven bevat de post de bijstellingen van de kosten voor het Norg-akkoord, de bijstelling van de ontvangsten van Energie Beheer Nederland (EBN) als gevolg de solidariteitsbijdrage. Ook bevat deze post vertraagde ontvangsten Mijnbouwwet die in 2022 gerealiseerd hadden moeten worden, maar net over de jaargrens in 2023 zijn ontvangen.

Bijstelling uitgaven en ontvangsten Norg-akkoord – 1.327 344 – 10 0 0 0
Bijstelling dividend EBN als gevolg van de solidariteitsheffing 381 0 0 0 0 0
Bijstelling ontvangsten mijnbouwwet als gevolg van vertraagde ontvangst 2022 – 1.713 0 0 0 0 0
Totale plafondcorrectie Groningen – 2.659 344 – 10 0 0 0

Vraag 292

Kunt u een overzicht geven met de meest actuele cijfers van alle inkomsten uit de Groningse gaswinning voor de jaren 2022 en 2023 uitgesplitst naar feitelijke winning en inkomsten uit hoofde van het Norg-akkoord?

Antwoord op vraag 292

Gasbaten bestaan uit de ontvangsten op basis van de mijnbouwwet, dividend GasTerra en dividend EBN en hierbij wordt geen onderscheid gemaakt naar de productielocatie. Dit is naast het Groningenveld ook productie uit de kleine velden.

In 2022 is € 9.335 miljoen aan Norg-vergoeding betaald, dit betrof gasjaren 2020–2021 en 2021–2022. Van de betaalde vergoeding voor 2020 en 2021 komt 70% terug naar de Staat door het aandeel van EBN, winstaandeel en vpb. Voor 2022 ligt dat percentage door de solidariteitsbijdrage met 86% hoger. In 2023 zal naar verwachting € 1.277 mln aan Norg vergoeding betaald worden, waarvan dan ongeveer 70% terug zal vloeien naar de Staat.

Vraag 293

Welke inkomsten worden in deze Voorjaarsnota nog geraamd voor 2024 en latere jaren uit hoofde van Groningse gaswinning (de waakvlam), respectievelijk uit hoofde van het Norg-akkoord?

Antwoord op vraag 293

In de Voorjaarsnota wordt uitgegaan van sluiting van het Groningenveld in 2023. Daarom worden geen ontvangsten geraamd vanaf 2024 uit hoofde van Groningse gaswinning. Wel zullen EBN en NAM over gasjaar 2023–2024 Norg vergoeding ontvangen voor 1,3 bcm. De geraamde uitgaven hiervoor bedragen in 2028 € 968 mln incl. btw, en € 800 mln excl. btw. Ongeveer 70% hiervan vloeit terug naar de Staat. 40% loopt via EBN en het overige deel komt bij de Staat binnen via afdrachten van NAM (VPB en winstaandeel).

Vraag 294

Kunnen de effecten in kaart worden gebracht van de herinvoering van de inkomensafhankelijke bijdrage voor hulpbehoevenden, die gemeentelijke WMO-zorg krijgen, in het bijzonder voor hulpbehoevenden met een laag inkomen?

Antwoord op vraag 294

De financiële effecten van de maatregel voor burgers zijn afhankelijk van de nadere uitwerking van de maatregel. Uitgangspunt daarbij is wel dat in redelijkheid rekening zal worden gehouden met de financiële draagkracht van burgers.

In het kader van het wetsvoorstel dat wordt voorbereid, zullen ook de effecten op de regeldruk en het beroep op het zogenaamde «doenvermogen» van de burger in beeld worden gebracht. Bij de uitwerking van de maatregel zal het vermijden van onnodige regeldruk een van de ontwerpcriteria zijn. Daarnaast zal rekening worden gehouden met wat redelijkerwijs wel en niet kan worden verwacht van het doenvermogen van de betreffende burgers.

Vraag 295

Welke middelen staan nog op aanvullende post per departement en waarom zijn de middelen nog niet overgeheveld?

Antwoord op vraag 295

In onderstaande tabel is per departementale begroting opgenomen welke middelen op de Aanvullende Post zijn gereserveerd. Middelen die nog op de Aanvullende Post resteren zijn in afwachting van nadere uitwerking.

Koninkrijksrelaties 0 6.796 1.700 1.699 1.699 1.699
Reservering CN augustusbesluitvorming 0 6.796 1.700 1.699 1.699 1.699
HGIS 164.577 0 53.000 0 0 0
Reservering Vredespaleis 0 0 53.000 0 0 0
Reservering Oekraïne 164.577 0 0 0 0 0
Justitie en Veiligheid 235.000 26.000 1.531.234 26.000 216.000 26.000
Reservering opvang Oekraïense ontheemden 0 0 1.213.605 0 0 0
Reservering IND 0 0 101.629 0 0 0
Reservering spreidingswet 235.000 26.000 216.000 26.000 216.000 26.000
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 25.952 567.951 410.471 347.455 123.636 103.058
Compensatie huurbevriezing 0 0 0 40.000 40.000 40.000
Regiodeals 0 128.987 129.579 0 0 0
Reservering extra woningbouw 80 83 83 85 81 103
Reservering huisvesting Algemene Rekenkamer 10.618 10.618 10.619 10.619 10.618 10.618
Reservering POK 0 252 1.754 21.530 5.754 5.754
Reservering zekerheidsfonds 15.183 15.185 15.185 15.184 15.183 15.183
Volkshuisvestingsfonds 45 45 45 45 0 0
Woningbouwimpuls 26 223.885 67.214 100.000 0 5.400
Reservering ingroeipad en huisvesting statushouders 0 188.896 185.992 159.992 52.000 26.000
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 3.731 52.426 60.986 20.318 0 0
Invoering studiebeurs 3.731 52.426 60.986 20.318 0 0
Financiën 9.493 405.008 467.447 251.192 100.755 101.987
Reservering aanloopkosten MRB+ 309 7.598 33.357 33.355 33.854 47.781
Reservering Box 3 3.054 66.169 30.000 28.839 16.800 0
Reservering herstel toeslagen/MSNP 0 276.501 346.380 142.204 0 0
Reservering POK: dienstverlening Belastingdienst 0 17.737 19.307 21.042 21.310 21.312
Uitvoeringskosten Belastingdienst 2.735 23.518 24.009 10.781 13.926 18.029
Voorziening laagdrempelige fiscale rechtshulp 3.395 13.485 14.394 14.971 14.865 14.865
Defensie 0 0 0 8.500.000 0 0
Reservering pensioenen Defensie 0 0 0 8.500.000 0 0
Infrastructuur en Waterstaat 120.931 150.756 198.554 592.879 590.984 590.993
Infra onderhoud mobiliteitsfonds 0 0 0 325.546 325.538 325.543
Lelylijn 22.101 53.497 106.991 267.333 265.446 265.450
Waterveiligheid 98.830 97.259 91.563 0 0 0
Economische Zaken en Klimaat 854.859 2.480.647 3.364.644 5.757.520 6.639.048 8.407.374
Aanvullende middelen klimaatakkoord 4.896 56.981 30.507 31.441 31.854 29.199
Energieprestatie-eisen nieuwbouw industriële gebouwen 0 53.094 53.094 84.944 84.943 84.944
Handhaving energiebesparingsplicht 0 0 0 0 14.865 14.865
Klimaat: warmtetransportnetwerk Zuid-Holland 453.378 0 0 0 0 0
Klimaat: waterstofopslag 0 37.165 0 0 0 0
Klimaatakkoord: Waterstofbackbone Gasunie 0 0 0 0 26.544 74.326
Reservering BAR 8.934 0 0 0 0 0
Reservering digitale veiligheid 170.000 0 0 0 0 0
Reservering Groningen 63.069 66.366 58.591 37.356 11.646 34.909
Stimulering ombouw laagcalorisch naar hoogcalorisch 37.162 42.050 0 0 0 0
Uitvoeringskosten klimaat 2.059 1.997 4.750 30.783 25.199 25.199
Vergroening reisvervoer en personengedrag 0 14.867 30.795 46.720 46.719 46.720
Verplicht percentage recyclaat in bouwmaterialen 75 613 737 1.032 0 0
Klimaatfonds 115.286 1.407.514 2.136.170 4.475.244 5.347.278 7.047.212
Reservering PEGA 0 800.000 1.050.000 1.050.000 1.050.000 1.050.000
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit 125.479 969.091 762.857 3.281.400 3.333.687 3.472.701

Maatregelenpakket aanpak stikstofproblematiek

(incl. Cie Hordijk)

116.279 180.600 85.808 268.744 112.018 108.303
NVWA 0 0 979 1.940 2.657 3.585
Transitiefonds 9.200 788.491 676.070 3.010.716 3.219.012 3.360.813
Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2.500 265.383 474.348 522.582 549.652 537.003
Bescherming arbeidsmigranten (ci. Roemer) 0 5.000 453 399 0 0
Envelop arbeidsmarkt, armoede en schulden 500 109.288 147.061 206.183 206.512 199.041
Kinderopvang werkenden (uitvoeringskosten) 0 26.000 63.534 36.000 33.140 27.962
Loondoorbetaling bij ziekte 2.000 3.000 263.300 280.000 310.000 310.000
Gebaar van erkenning ouderen van Surinaamse herkomst 0 122.095 0 0 0 0
Volksgezondheid, Welzijn en Sport 7.020 398.381 259.275 273.543 193.208 223.526
Duitse oorlogsuitkeringen 300 300 300 300 300 300
Eigen bijdrage huishoudelijke hulp 0 3.200 5.700 8.000 9.000 9.300
Envelop pandemische paraatheid 2.219 13.957 14.217 10.778 10.602 10.602
Opleidingsakkoord 0 50.000 50.000 30.000 0 0
Passende zorg als norm in ZVW 0 0 0 53.434 5.542 7.124
Standaardisatie gegevensuitwisseling 1 328.424 185.438 170.698 167.764 196.200
Valpreventie bij 65-plussers (WMO) 0 0 0 333 0 0
Valpreventie bij 65-plussers (ZVW) 4.500 0 0 0 0 0
Volksziektes 0 2.500 3.620 0 0 0
Decentrale overheden 159.035 129.574 115.680 382.618 313.204 313.204
Jeugd conform advies CVW met aanvullende maatregelen 0 45.174 27.092 380.105 310.691 310.691
Overige dossiers medeoverheden 103.659 72.557 80.679 0 0 0
Reservering Compensatie Zeeland 5.728 2.513 2.513 2.513 2.513 2.513
Schrappen oploop opschalingskorting 2.844 9.330 5.396 0 0 0
Reservering inkomstenderving 46.804 0 0 0 0 0
Diversen 5.636 41.471 43.715 49.774 53.202 62.848
Werk aan Uitvoering 5.636 41.471 43.715 49.774 53.202 62.848

Vraag 296

Op welke wijze zal het voor de ingroei naar het nieuw financieringsstelsel kinderopvang, waarbij voor 2025 en 2026 respectievelijk 400 miljoen euro en 1200 miljoen euro gereserveerd, worden uitgegeven? Is dit geld enkel gereserveerd voor het verhogen van de kinderopvangtoeslag? Wat betekent dit concreet voor vergoeding van kinderopvang in percentages van de totale kosten (ook ten opzichte van het percentage van 96%)? Welke mogelijkheden zijn er om met dit geld de inkomenseffecten van de afschaffing van de IACK per 2025 tegen te gaan: sommige ouders zullen hierdoor immers geen IACK en geen gratis kinderopvang krijgen?

Antwoord op vraag 296

Zie antwoord op vraag 273.

Vraag 297

Ter bestrijding van (kinder)armoede is voor 2023 onder meer besloten tot het verhogen en verbreden van het kindgebonden budget en verhoging van andere toeslagen. Kan het kabinet een opsomming geven van mogelijkheden ter bestrijding van (kinder)armoede voor 2024 en verder en deze opsomming idealiter classificeren op gerichtheid en kosten?

Antwoord op vraag 297

Zoals ook is aangegeven in de Kamerbrieven van 22 februari jl.35 en 28 april jl.36 heeft het kabinet tot nog toe vooral bekeken of er reeds stappen moesten worden gezet om het bestaande koopkrachtinstrumentarium in te kunnen zetten per 2024. Zoals aangegeven was dat niet het geval. Er zal in augustus breed worden gekeken naar de mogelijkheden die aansluiten bij de meest recente koopkracht- en armoedecijfers. Een uitputtende opsomming van de mogelijkheden, met gerichtheid en kosten, is momenteel niet voorhanden. Het kabinet zal putten uit de bestaande gegevens omtrent de doeltreffendheid en doelmatigheid van het instrumentarium voor zover bekend, zoals de publicatie Kansrijk armoedebeleid van het SCP en het CPB. Ook kan het kabinet putten uit het rapport van de Commissie sociaal minimum, dat mogelijk ook aanknopingspunten biedt op deze onderwerpen. Dat rapport wordt eind juni verwacht.

Vraag 298

Welke incidentele maatregelen lopen, gelet op het feit dat een deel van het koopkrachtpakket van augustus 2022 incidenteel was, af in 2024 en de latere jaren? Wat is de meest effectieve manier om dit koopkrachtgat te dempen, waarbij de bestrijding van (kinder)armoede de hoogste prioriteit heeft? Wat zijn alternatieve oplossingen?

Antwoord op vraag 298

Zie antwoord op vraag 92.

Vraag 299

Waarom is gekozen voor het dekken van de nominale rentetegenvaller, en niet de rentetegenvaller in reële termen?

Antwoord op vraag 299

Zie het antwoord op vraag 27.

Vraag 300

Kunt u in een tabel het geraamde EMU-saldo presenteren, bij voorkeur met drie decimalen of meer?

Antwoord op vraag 300

Zie hieronder een tabel met de geraamde EMU-saldo tot en met 2028.

EMU-saldo Voorjaarsnota 2023 – 2,639% – 3,023% – 2,990% – 3,749% – 3,108% – 3,463%

Vraag 301

Is het, stel dat er de politieke wens is om de bijdrage aan de eerstejaarsasielopvang vanuit het ODA-budget te maximeren, per direct uitvoerbaar? Zo niet, op wat voor termijn wel?

Antwoord op vraag 301

Conform de richtlijnen van de OESO worden uitgaven voor eersteljaarsopvang van asielzoekers als ODA aangemerkt en derhalve bekostigd vanuit het ODA-budget. Het maximeren van de bijdrage uit het ODA-budget zou leiden tot een budgettair knelpunt, afhankelijk van de hoogte van het plafond. Het oplossen hiervan kan bij de reguliere begrotingsmomenten, maar zou conform de begrotingsregels van het kabinet ten koste gaan van uitgaven elders op de rijksbegroting. Het kabinet heeft er daarom voor gekozen om niet te maximeren.

Vraag 302

Klopt het dat u voornemens bent het grootste deel van het Klimaatfonds dit jaar al vast te leggen in verplichtingen?

Antwoord op vraag 302

Zie antwoord op vraag 193.

Vraag 303

Hoeveel ruimte resteert nog in het Klimaatfonds en welk deel daarvan is reeds geoormerkt voor specifieke projecten?

Antwoord op vraag 303

Zie het antwoord op vraag 194.

Vraag 304

Klopt het dat de eerstejaarsopvangskosten al sinds 1992 uit het ODA-budget worden gefinancierd? Wat was destijds de reden om hiertoe te besluiten?

Antwoord op vraag 304

In 1988 is door het Development Assistance Committee (DAC) van de Organisation for Economic Co-operation and Development (OECD) besloten dat dat eerstejaars opvang van asielzoekers als ODA mag worden gerapporteerd. In 1992 is dat voor de eerste keer ook daadwerkelijk gedaan door vijf donoren, waaronder Nederland. In de nota Buitenlanduitgaven (een voorloper van de HGIS-nota, Kamerstuk 22 610, nr. 2) is aangegeven dat, ter compensatie van de financiële gevolgen van het asielbeleid, «in de jaren na 1991 OS een bijdrage zal leveren in de kosten van opvang van deze asielzoekers van ten hoogste 420,2 miljoen gulden.» Mede door de grote toestroom van (ex-)Joegoslaven werd in 1992 voor het eerst een OS-bijdrage van 175 miljoen gulden voor de opvang van asielzoekers uit DAC-landen als ODA gerapporteerd.

Vraag 305

Waarom wijkt u af van het feit dat SDE-middelen die overblijven altijd worden gestort in de begrotingsreserve?

Antwoord op vraag 305

Als gevolg van hogere energieprijzen zijn de prognoses van de SDE-uitgaven naar beneden bijgesteld. De subsidieregeling vergoedt namelijk de onrendabele top van projecten, en deze wordt kleiner bij hogere energieprijzen waardoor de subsidie-uitgaven lager zullen zijn.

Naar verwachting liggen de energieprijzen de komende jaren gemiddeld hoger dan waar in eerdere ramingen rekening mee is gehouden.

In september 2022 is naar aanleiding van de energiecrisis een aanvullend koopkrachtpakket vormgegeven. Dit betreft een integraal pakket met uitgavenmaatregelen zoals het prijsplafond voor consumenten, dat deels door inkomstenmaatregelen is gedekt. In september is het pakket niet volledig gedekt. De resterende dekkingsopgave was circa 5 miljard euro. Daarom kiest het kabinet ervoor de vrijvallende middelen in de jaren 2023 tot en met 2025 niet te storten in de begrotingsreserve, maar ook in te zetten ter dekking van het energiepakket.

Daarbij is de begrotingsreserve van voldoende omvang (5 miljard euro) om eventuele schommelingen in de SDE-uitgaven voor de komende jaren mee op te kunnen vangen.

Vraag 306

Kunt u een berekening geven van de totale, meerjarige omvang van de SDE-meevaller en hoe u voorstelt deze in te zetten?

Antwoord op vraag 306

Zie antwoord op vraag 195.

Vraag 307

Wat is op dit moment het rente-groeiverschil en hoe ontwikkelt dat rente-groeiverschil zich de komende periode naar verwachting?

Antwoord op vraag 307

Zie antwoord op vraag 196.

Vraag 308

Wat zijn de gevolgen van de huidige renteontwikkelingen voor de stabiliteit van de staatsschuld en wat betekent dat volgens het kabinet voor de overheidsfinanciën?

Antwoord op vraag 308

Zie antwoord op vraag 197.

Vraag 309

Wat was het gevolg van de bruto nationaal inkomen (bni)-bijstelling door de herrekening van het CBS voor het ODA-budget en de EU-afdrachten (https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2022/38/beter-zicht-op-multinationals-leidt-tot-bijstelling-bni)?

Antwoord op vraag 309

Het CPB heeft de bijstelling van het bni door het CBS meegenomen in het Centraal Economisch Plan (CEP) 2023. Voor de berekening van het ODA-budget wordt gewerkt met het gerapporteerde bni-cijfer in het CEP. Hier is geen onderscheid gemaakt tussen het bni voor en na de CBS-bijstelling. De gerealiseerde ODA-prestatie over 2022 is gerapporteerd in het HGIS-jaarverslag. Uw Kamer is per brief geïnformeerd over het effect van deze bijstelling van het bni door het CBS op de EU-afdrachten.37 Het gevolg voor de EU-afdrachten is dat Nederland in de nacalculatie over 2022 een incidentele meevaller heeft geboekt van 556 miljoen euro. De tabel hieronder geeft het precieze effect van deze nacalculatie van 2022 weer.

België 272 – 199 73
Bulgarije 49 – 28 21
Tsjechië 46 – 98 – 52
Denemarken 192 – 133 59
Duitsland 1.681 – 1.460 221
Estland 32 – 12 19
Ierland 231 – 131 100
Griekenland 34 – 74 – 40
Spanje 92 – 489 – 397
Frankrijk 758 – 987 – 228
Kroatië 58 – 22 35
Italië 788 – 703 85
Cyprus 12 – 9 3
Letland 28 – 13 14
Litouwen 51 – 22 29
Luxemburg 74 – 21 52
Hongarije 72 – 59 13
Malta 16 – 6 11
Nederland – 215 – 341 – 556
Oostenrijk 203 – 161 42
Polen 675 – 237 438
Portugal 17 – 84 – 67
Roemenië 207 – 101 106
Slovenië 18 – 21 – 3
Slowakije 59 – 41 18
Finland 67 – 99 – 32
Zweden 245 – 209 36
Totaal 5.761 – 5.761 0

Vraag 310

Welke middelen van de aanvullende post zijn gebruikt voor de rijksbrede dekkingsopgave?

Antwoord op vraag 310

Alleen een reservering voor en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) is direct vanaf de Aanvullende Post (AP) ingezet voor de rijksbrede dekkingsopgave. De middelen voor OCW waren gereserveerd voor de herinvoering van de basisbeurs. Door een trager ingroeipad dan ingeschat in het coalitieakkoord, is niet de gehele reeks overgeheveld van de AP naar de OCW-begroting. Deze middelen zijn wel als reservering behouden op de AP, mochten de ramingen van de herinvoering van de basisbeurs tegenvallen. Dit is niet het geval, waardoor het gereserveerde bedrag in 2023 (60,4 miljoen euro) vrij kan vallen.

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap – 60.406 0 0 0 0 0
Inzet middelen invoering studiebeurs – 60.406 0 0 0 0 0

Vraag 311

Welke middelen van de extra tranche loon- en prijsbijstelling die is aangekondigd met de Najaarsnota vorig jaar, zijn uitgekeerd en aan wat?

Antwoord op vraag 311

Bij Voorjaarsnota is er aan departementen een regulier deel loon- en prijsbijstelling over 2023 uitgekeerd. Tevens is er een extra deel prijsbijstelling uitgekeerd over 2022. Deze eenmalige extra prijsbijstelling komt voort uit de toezegging uit de Najaarsnota 2022 om de (semi-)collectieve sector structureel extra te compenseren voor de hoge inflatie. Zowel het reguliere deel loon- en prijsbijstelling over 2023 als de extra prijsbijstelling over 2022 zijn dit voorjaar volledig uitgekeerd aan de departementen. De doorverdeling van de loon- en prijsbijstelling naar begrotingsartikelen gebeurt naar eigen invulling op de departementale begrotingen en is verwerkt in de eerste suppletoire begroting. Een aantal departementen heeft ervoor gekozen een gedeelte van de uitgekeerde LPO te gebruiken als invulling van de rijksbrede dekkingsopgave.

Vraag 312

Welke maatregelen zijn genomen tussen het moment waarop de publicatie van de Voorjaarsnota in eerste instantie was voorzien en het moment dat de Voorjaarsnota werd gepubliceerd?

Antwoord op vraag 312

De Voorjaarsnota dient op basis van de Comptabiliteitswet uiterlijk 1 juni aan het parlement te worden verzonden. Dit jaar heeft het kabinet de Voorjaarsnota op 28 april aan uw Kamer aangeboden, zodat er voldoende tijd is voor een zorgvuldige behandeling en de suppletoire begrotingswetten voor het zomerreces te autoriseren. De wijze waarop de besluitvorming tot stand komt en de afwegingen die daarbinnen worden gemaakt is een kabinetsintern proces. Het kabinet heeft de uitkomst van dit proces aan u voorgelegd in de Voorjaarsnota.

Vraag 313

Kunt u een overzicht geven van 1980 tot en met 2028 van de OS-uitgaven, de totale asieluitgaven, de asieluitgaven uit ODA en het percentage van het ODA-budget dat wordt besteed aan asiel?

Antwoord op vraag 313

Zie antwoord op vraag 59.

Vraag 314

Tot welke maatregelen heeft het kabinet besloten aan het eind van de voorjaarsbesluitvorming? Welke maatregelen zijn genomen in de laatste discussierondes en in de ministerraad?

Antwoord op vraag 314

De wijze waarop de besluitvorming tot stand komt en de afwegingen die daarbinnen worden gemaakt is een kabinetsintern proces. Het kabinet heeft de uitkomst van dit proces aan u voorgelegd in de Voorjaarsnota.

Vraag 315

In hoeverre houdt de uitgavenraming van de investeringsfondsen (in oprichting) rekening met het risico van onderlinge verdringing gegeven de krapte op de arbeidsmarkt en andere markten, en daardoor veroorzaakte vertraging/onderuitputting?

Antwoord op vraag 315

Zie antwoord op vraag 199.

Vraag 316

In hoeverre passen a) het invullen van de rijksbrede dekkingsopgave vanuit het mobiliteitsfonds en het Deltafonds, b) de aanwending van het Nationaal Groeifonds voor de tijdelijke verhoging van de werkkostenregeling naar drie % en c) het tolvrij maken van de Westerscheldetunnel binnen de doelstellingen van deze fondsen?

Antwoord op vraag 316

Een belangrijke reden voor het inrichten van een begrotingsfonds is om financiële middelen meerjarig te reserveren voor specifieke doelen. Middelen kunnen alleen vanuit het fonds worden uitgekeerd als zij voldoen aan de doelstellingen van het fonds. Hieraan staat niet in de weg dat het kabinet uiteindelijk kan besluiten middelen aan het fonds te onttrekken, ten behoeve van andre prioriteiten. Op deze manier maken ook de fondsmiddelen onderdeel uit van de integrale besluitvorming. Dit is gebeurd voor het invullen van de rijksbrede dekkingsopgave of in het geval van het Nationaal groeifonds voor de tijdelijke verhoging van de werkkostenregeling (WKR) en het tolvrij maken van de Westerscheldetunnel. In het geval van de WKR en het tolvrij maken van de Westerscheldetunnel is dit gedaan naar aanleiding van een motie.38

Vraag 317

Klopt het dat eerder door middel van een kasschuif een ombuiging op een OS-beleidsprogramma is afgewend? Zou dat, puur technisch gesproken, nu opnieuw kunnen?

Antwoord op vraag 317

Bij de Ontwerpbegroting 2021 is er vanuit latere jaren 464 miljoen naar 2020, 2021 en 2022 geschoven. Dit had mede ten doel om ombuigingen op lopende programma’s als gevolg van een verwachtte daling in het BNI door de COVID-pandemie zoveel mogelijk te voorkomen. Deze schuif is bij voorjaarsnota 2021 teruggedraaid vanwege de verhoging van het ODA-budget door de positieve macro-economische ontwikkeling.

Daarnaast is bij de Voorjaarsnota 2022 in totaal 150 miljoen van 2023 en 2024 naar 2022 geschoven voor de opgang van Oekraïense vluchtelingen. Het aanvragen en toestaan van kasschuiven wordt behandeld bij de besluitvorming in het voorjaar, onder de voorwaarde dat het past binnen het rijksbrede beeld.

Zoals toegezegd in het commissiedebat over humanitaire hulp van 11 mei 2023 zal de Minister voor BHOS de invulling per (sub)begrotingsartikel en de gevolgen hiervan in de stukken voor Prinsjesdag inzichtelijk maken.

Vraag 318

Wat betekent het niet toekennen van de loon- en prijsbijstelling aan het Klimaatfonds en het Nationaal Groeifonds voor het doelbereik van deze fondsen, waaronder de Klimaatambitie?

Antwoord op vraag 318

Zie antwoord op vraag 198.

Vraag 319

In hoeverre heeft het kabinet bij de neerwaartse bijstelling van het verwachte bedrag aan afstel over de resterende belastingschuld rekening gehouden met de faillissementskansen van andere bedrijfsvormen dan NV’s en BV’s, en wat betekent dat voor de raming?

Antwoord op vraag 319

Bij de bijstelling van het verwachte bedrag aan afstel zijn verschillende bronnen van informatie betrokken. Hierbij gaat het om eigen analyses van de pre-coronawinsten van bedrijven met belastingschuld, de analyse van het CPB van faillissementskansen39, feitelijke cijfers over het aantal faillissementen40, en de voortdurende monitoring van de mate waarin ondernemers wel en niet voldoen aan de coronabetalingsregeling van de Belastingdienst. Bij de eerste twee analyses is alleen gekeken naar BV’s en NV’s. Hoewel het merendeel van de ondernemers met coronabelastingschuld IB-ondernemer is, hebben BV’s en NV’s veruit het grootste aandeel in de totale belastingschuld. Deze analyses zijn dus geschikt als basis voor een schatting van het te innen bedrag, maar minder geschikt als basis voor een schatting van het totale aantal ondernemers met betalingsproblemen. De statistiek over faillissementen en de monitoring van betalingsachterstanden betreft wel alle ondernemers met een coronabelastingschuld. Ook faillissementskansen van andere bedrijfsvormen dan BV’s en NV’s zijn dus meegewogen.

Vraag 320

Wat zijn de risico’s voor de begroting bij een lagere aflossing van uitstaande schulden dan momenteel geraamd?

Antwoord op vraag 320

Per 1 april 2023 bedroeg de resterende belastingschuld op grond van de bijzondere regeling voor uitstel van betaling in verband met het coronavirus ca. 16,7 miljard euro. Het Ministerie van Financiën corrigeert de verwachte ontvangsten in de Voorjaarsnota op EMU-basis voor betalingen op deze schuld en houdt er hierbij rekening mee dat een deel van de schuld niet afbetaald wordt, bijvoorbeeld als gevolg van faillissement. De verwachte hoeveelheid «afstel» in de Voorjaarsnota is ingeschat op ongeveer 2,5 miljard euro. Dit is echter met onzekerheid omgeven. Het nog te ontvangen bedrag kan daarom nog lager of juist hoger uitvallen dan momenteel geraamd. Dit verschil leidt tot een mutatie (verbetering of verslechtering) van de EMU-schuld.

Vraag 321

Klopt het dat het EMU-saldo in 2023 in principe ruimte laat voor een kasschuif, waarbij middelen uit de ODA-buffer van ’27 en ’28 naar voren gehaald worden?

Antwoord op vraag 321

Zie antwoord op vraag 317.

Vraag 322

Welk deel van het ODA-budget is in 2023 juridisch verplicht? Is er vanuit dat perspectief wel ruimte om om te buigen op de beleidsartikelen?

Antwoord vraag 322

Het ODA-budget op de BHOS-begroting is in 2023 grotendeels juridisch verplicht, namelijk voor 84%. De mogelijkheden om in 2023 om te buigen zijn daardoor beperkt. Zoals toegezegd in het commissiedebat over humanitaire hulp van 11 mei 2023 zal de Minister voor BHOS de invulling per (sub)begrotingsartikel en de gevolgen hiervan in de stukken voor Prinsjesdag inzichtelijk maken. Zoals ook toegezegd zal zij daarbij zoveel als mogelijk rekening houden met juridische verplichtingen.

Vraag 323

Hoeveel wordt er precies bezuinigd (incidenteel, structureel en cumulatief) de komende jaren? Kunt u dit weergeven in een heldere tabel?

Antwoord op vraag 323

De tabel bij vraag 9 geeft een totaaloverzicht van alle maatregelen voor de rijksbrede dekkingsopgave. In deze tabel wordt zichtbaar welke maatregelen incidenteel en structureel zijn. Cumulatief is tot en met 2028 in totaal voor 14,2 miljard euro aan maatregelen genomen. Het totaal aan maatregelen in 2028 is 2,2 miljard euro. Hiervan is 2,0 miljard euro bezuinigingen op de uitgaven en 200 miljoen euro aan maatregelen die leiden tot hogere niet-belastingontvangsten.

Vraag 324

Kan het kabinet gedetailleerd aangeven op welk bedrag de uiteindelijke kosten van het energieplafond gesteld worden en hoe het bijbehorende dekkingspakket er nu uitziet?

Antwoord op vraag 324

Zie antwoord op vraag 184.

Vraag 325

Hoe gaat het kabinet er in de besluitvorming over het vervolg van de koopkrachtcompensatie rekening mee houden dat gepensioneerden bij uitstek kwetsbaar zijn voor hoge energiekosten?

Antwoord op vraag 325

Bij de afweging in augustus over op welke manier de koopkrachtmaatregelen voor komend jaar worden doorgezet, wordt zo goed mogelijk rekening gehouden met het feit dat het effect van de hogere energieprijzen verschilt tussen huishoudens. De stresstest naar de kosten van levensonderhoud door het CPB wijst uit dat lage inkomens en met name uitkeringsgerechtigden meer risico lopen op betaalbaarheidsproblemen dan andere groepen. Ondanks dat betaalbaarheidsproblemen ook aanwezig zijn onder werkenden, zelfstandigen en gepensioneerden, is de kans hierop voor deze groepen relatief kleiner. Huishoudens met een betaalbaarheidsprobleem hebben niet alleen vaker een laag inkomen, ze zijn ook vaker alleenstaand, huurder en afhankelijk van toeslagen. Zoals aangegeven in de brief aan de Tweede Kamer van 28 april heeft het kabinet gerichte steunmaatregelen onderzocht voor de groep huishoudens voor wie de verduurzamingsslag en de loonstijging in de komende jaren niet voldoende zijn om rond te komen.41

Vraag 326

Hoe gaat het kabinet voorkomen dat senioren die niet het allerlaagste inkomen hebben, maar wel kwetsbaar zijn voor hoge energielasten en stijgende prijzen, achterblijven als koopkrachtcompensatie gerichter (en niet op hen) wordt ingezet?

Antwoord op vraag 326

Het kabinet is zich bewust van het feit dat koopkrachtondersteuning voor een groep huishoudens nodig kan zijn om niet in financiële problemen te komen. We hebben in Nederland te maken met een breed vraagstuk van bestaanszekerheid, en we maken in augustus een integrale afweging hoe we de kwetsbare groepen kunnen ondersteunen. Zoals blijkt uit de stresstest naar de kosten van levensonderhoud door het CPB dat huishoudens met een betaalbaarheidsprobleem niet alleen vaker een laag inkomen hebben, maar ze zijn ook vaker alleenstaand, huurder en afhankelijk van toeslagen. Vanuit een integrale analyse, waarin zowel ouderen als anderen groepen worden meegenomen, zal besluitvorming plaatsvinden over de manier waarop maatregelen kunnen worden ingezet om kwetsbare huishoudens te ondersteunen.

Vraag 327

Hoe gaat het kabinet er in de besluitvorming over het vervolg van de koopkrachtcompensatie rekening mee houden dat gepensioneerden bij uitstek kwetsbaar zijn voor hoge energiekosten?

Antwoord op vraag 327

Zie antwoord op vraag 325.

Vraag 328

Hoe gaat het kabinet voorkomen dat senioren die niet het allerlaagste inkomen hebben, maar wel kwetsbaar zijn voor hoge energielasten en stijgende prijzen, achterblijven als koopkrachtcompensatie gerichter (en niet op hen) wordt ingezet?

Antwoord op vraag 328

Zie antwoord bij vraag 326.

Vraag 329

Bij welke begrotingsfondsen is er een fondsbeheerder namens het Ministerie van Financiën?

Antwoord op vraag 329

Op dit moment kent de Rijksbegroting de onderstaande begrotingsfondsen op grond van artikel 2.11 van de Comptabiliteitswet 2016. Daarbij zijn ook de begrotingsfondsen in oprichting opgenomen. Voor deze fondsen geldt dat de instellingswet in behandeling is bij het parlement.

• Gemeentefonds

• Provinciefonds

• BES-fonds

• Mobiliteitsfonds

• Deltafonds

• Diergezondheidsfonds

• Defensiematerieelbegrotingsfonds

• Nationaal Groeifonds

• Klimaatfonds (in oprichting)

• Transitiefonds Landelijk Gebied en Natuur (in oprichting).

De Minister van Financiën is in beginsel geen medefondsbeheerder bij begrotingsfondsen. Dit is wel het geval voor het Gemeentefonds, het Provinciefonds en het Nationaal Groeifonds.

Vraag 330

Wat zijn de gevolgen van de verdere rentestijging sinds het opstellen van het CEP 2023 voor de begroting?

Antwoord op vraag 330

Twee keer per jaar, in de Voorjaarsnota en de Miljoenennota, worden de gevolgen van de ontwikkeling in de rente doorberekend in de meerjarenbegroting. Dit gebeurt op basis van respectievelijk de CEP en de MEV, beide publicaties van het CPB. Dit betekent dat de gevolgen van de ontwikkeling van de rente sinds CEP 2023 voor de begroting zichtbaar wordt in de Miljoenennota 2024.

Vraag 331

Wat is op dit moment het rente-groeiverschil, en hoe ontwikkelt dat rente-groeiverschil zich de komende periode naar verwachting?

Antwoord op vraag 331

Zie antwoord op vraag 196.

Vraag 332

Wat zijn de gevolgen van de huidige renteontwikkelingen voor de stabiliteit van de staatsschuld en wat betekent dat volgens het kabinet voor de overheidsfinanciën?

Antwoord op vraag 332

Zie antwoord op vraag 197.

Vraag 333

In hoeverre is de prognose van 5,0% stijging van de contractlonen in 2023 nog realistisch? Klopt het dat volgens cijfers van het AWVN alleen al in april de contractlonen met 7,6% zijn gestegen?

Antwoord op vraag 333

Het klopt dat AWVN laat zien dat de contractlonen stijgen met 7,6% in april. Hierin wordt gekeken naar de stijging van contractlonen in nieuw afgesloten contracten op jaarbasis. Deze cijfers zijn dus niet representatief voor de gemiddelde loonstijging. De gemiddelde stijging van de contractlonen wordt bijgehouden door het CBS.

De meest recente CBS cijfers tonen voor de eerste maanden van 2023 inderdaad een stijging van CAO lonen die op of net boven de 5,0% ligt. De ontwikkeling van CAO-lonen in de rest van 2023 is onzeker. De meeste recente CPB raming uit maart verwacht een stijging van 5% voor het jaar 2023.

Vraag 334

Klopt het dat de stijging van de contractlonen steeds verder lijkt te versnellen? Klopt het dat dit onder andere het geval is bij het streekvervoer, de rechtbanken, de ziekenhuizen, de schoonmakers en het FNV-personeel?

Antwoord op vraag 334

Sinds januari 2022 lijkt er sprake te zijn van een snellere stijging van de CAO-lonen dan voorheen. Nadat de lonen in 2022 zijn achtergebleven bij de stijging van de prijzen (3,1% tegenover een inflatie van 10%), zien we de loongroei de laatste maanden toenemen. In recent afgesloten cao’s is de loongroei toegenomen tot circa 7,5% op jaarbasis. Het CPB verwacht dan ook dat de loongroei met 5% hoger zal zijn dan de inflatie van 3%. Hiermee wordt slechts een deel van de gemiste loongroei ingehaald, zoals ook de daling van de arbeidsinkomensquote (AIQ) in 2022 (en geraamd voor 2023) laat zien. Zie ook het antwoord op vraag 333 en vraag 160.

Vraag 335

Klopt het de versnelling van de stijging van de contractlonen heeft geleid tot het dreigement van de president van DNB om via verdere renteverhogingen alle vormen van economische activiteit te smoren? Is het geneesmiddel (hogere rente) hier niet erger dan de kwaal, oftewel staat het middel nog wel in verhouding tot het doel (lagere inflatie)? Hoeveel economische groei kost de hogere rente? Hoeveel economische groei levert lagere inflatie op? Kan het kabinet het risico van beleidsovershooting uitsluiten?

Antwoord op vraag 335

Tot recent werd de inflatie gedreven door de tijdelijke externe schok van stijgende energieprijzen. Gasprijzen liggen inmiddels weer op het niveau van voor de oorlog. De inflatie in de eurozone en in Nederland ligt echter nog steeds ruim boven de doelstelling van de ECB, met resp. 7,0% en 5,9% in april. Onderliggend laat de kerninflatie (geschoond voor voedsel- en energieprijzen) nog geen teken van afkoeling zien. De inflatiedynamiek zit daarmee nu in een nieuwe fase van overwegend binnenlandse prijsdruk. Dit is zichtbaar in toegenomen bedrijfswinsten en meer recentelijk een versnelling van de loongroei. De binnenlandse inflatiedruk is het gevolg van krapte en oververhitting. Er bestaat daarmee een onbalans tussen vraag en aanbod. Zolang deze krapte voortduurt zal de opwaartse druk op de prijzen blijven bestaan. Dit is nadelig voor de economische groei. Onderzoek van het IMF laat zien dat voor geïndustrialiseerde landen een negatief effect optreedt op de groei bij inflatieniveaus boven de 3%. Om het risico op langdurige hoge inflatie te beperken is afkoeling van de economische activiteit daarom noodzakelijk, waarbij de vraag afneemt en in lijn komt met het aanbod.

In de eurozone is de ECB primair verantwoordelijk voor het waarborgen van prijsstabiliteit. In lijn hiermee heeft de ECB een pad van monetaire verkrapping ingezet. Zo heeft de ECB de netto-aankopen van obligaties beëindigd en is de meest relevante beleidsrente, de depositorente, inmiddels verhoogd van minus 0,5% tot 3,25%. Door de financieringskosten in de economie te verhogen tracht de ECB de inflatie te beteugelen via het afremmen van de economische activiteit. Daarbij heeft de ECB aangegeven naar verwachting nog niet klaar te zijn met het verhogen van de rente, gegeven het huidige inflatiebeeld.

Daarnaast is het belangrijk dat begrotingsbeleid de inflatie zo min mogelijk aanjaagt. Tegelijkertijd streeft de overheid meerdere doelen na, zoals het beschermen van de koopkracht van huishoudens, het uitvoeren van de investeringsagenda van het kabinet om structurele uitdagingen (zoals klimaatverandering) te adresseren en het voeren van prudent begrotingsbeleid. Dit alles overwegende heeft het kabinet ervoor gekozen om onder meer de kosten van het energieprijsplafond en de hogere rente-uitgaven te dekken in de begroting. Dit helpt tevens om de inflatoire werking van begrotingsbeleid te beperken.

Tot slot hebben de sociale partners een gedeelde verantwoordelijkheid om opeenvolgende loon- en prijsverhogingen te voorkomen. Hierbij is het essentieel dat het collectieve welvaartverlies van de ruilvoetschok door de energiecrisis eerlijk verdeeld wordt tussen bedrijven en werknemers. Momenteel is de rekening echter voornamelijk terechtgekomen bij werknemers, mede waardoor de overheid ruimhartige steun heeft moeten verlenen aan huishoudens. Het is daarom belangrijk dat de loongroei een inhaalslag maakt, zoals we nu ook in de cijfers zien.

IMF: https://www.elibrary.imf.org/view/journals/001/2000/110/article-A001-en.xml

Vraag 336

Hoe kan het dat het wereldhandelsvolume daalt, terwijl de uitvoer en invoer van Nederland juist stijgen? Hoe kan deze tegenstrijdige ontwikkeling verklaard worden?

Antwoord op vraag 336

Het wereldhandelsvolume voor goederen en diensten is in 2022 gegroeid met 5,5% ten opzichte van 2021, en het CPB voorziet voor dit jaar groei van 2,3%.42 De Voorjaarsnota gaat voor het voor Nederland relevante wereldhandelsvolume, dat is gecorrigeerd voor de belangrijke handelspartners van Nederland, uit van groei van 2,2% dit jaar.43 Als zodanig ontwikkelt het (relevante) wereldhandelsvolume zich ongeveer in lijn met het mondiale bbp, waarvoor dit jaar groei van 2,7% is voorzien. Voorts voorziet het CPB voor Nederland dit jaar groei van de uitvoer van goederen en diensten van 3,7%.

Er is wel sprake van een afname van de groei, ten opzichte van de afgelopen jaren. Dat geldt voor zowel het (relevante) wereldhandelsvolume als de Nederlandse uitvoer. Dat hangt samen met de sterke inhaalgroei van de (relevante) wereldhandel in goederen en diensten in 2021 en 2022, die volgende op de heropening van de economie in navolging op de coronacrisis, toen er sprake was van sterke krimp in de handel. De afnemende groei van het (relevante) wereldhandelsvolume weerspiegelt daarnaast de toegenomen geo-economische spanningen, zoals de Russische oorlog tegen Oekraïne en de daaruit voortvloeiende noodzaak en wenselijkheid om (handels)relaties met Rusland af te bouwen.

Vraag 337

Waarom voorspelt het CPB voor 2023 een inflatie van drie %, terwijl DNB een inflatie van vijf % voorspelt en de OESO acht %? Hoe kunnen deze grote verschillen worden verklaard?

Antwoord op vraag 337

De huidige inflatieontwikkelingen zijn zeer onzeker te noemen. Verschillende aannames ten aanzien van de ontwikkeling van bijvoorbeeld de energieprijzen en/of de kerninflatie kunnen daarom leiden tot sterk uiteenlopende inflatieramingen. In dat kader is het ook relevant om op te merken dat de ramingen waarnaar wordt verwezen op verschillende momenten zijn gepubliceerd. De CPB-raming (Centraal Economisch Plan 2023) is gepubliceerd op 9 maart jl., de DNB-raming (Economische Ontwikkelingen en Vooruitzichten – December 2022) is verschenen op 19 december 2022 en de OESO-raming (OECD Economic Outlook, Volume 2022 Issue 2) dateert van 22 november 2022.

Bron: https://www.cpb.nl/sites/default/files/omnidownload/CPB-Raming-Centraal-Economisch-Plan-CEP-2023.pdf

Vraag 338

Op welke manier werkt de hogere hypotheekrente door in de inflatiecijfers (hicp) van 2022 en 2023?

Antwoord op vraag 338

De hogere hypotheekrente heeft geen invloed op het HICP, omdat huizenprijzen niet worden meegeteld in de consumentenprijsinflatie (hicp). Het HICP bevat enkele kostenposten die specifiek voor huiseigenaren gelden, maar hier valt de hypotheekrente niet onder.

Bron:

Inflatiemonitor Nederland – Een onverwachte en pijnlijke rebound – Rabobank

Vraag 339

Klopt het dat in 2023 de koopkracht daalt met –0,2%? Waarom wijkt dit af van het bij de Miljoenennota voorspelde koopkrachtherstel van 3,8%? Klopt het dat er in 2022 een koopkrachtverlies was van –6,8%?

Antwoord op vraag 339

Het CPB heeft in het Centraal Economisch Plan (CEP) 2023 geraamd dat de mediane koopkracht in 2023 daalt met –0,2%. Bij de MEV 2023 uit september 2022 raamde het CPB voor 2023 een mediane koopkrachtontwikkeling van +3,9%44. Dit wijkt af van de raming van het CEP omdat het CPB bij het CEP in de koopkracht- en armoedecijfers rekent met een alternatieve methode om de inflatie te meten. Het CPB loopt hiermee vooruit op de nieuwe CBS-meetmethode die rekening houdt met zowel nieuwe als bestaande energiecontracten in plaats van alleen met nieuwe contracten zoals het CBS eerder deed. Het CBS geeft in een bericht van 2 maart 2023 meer toelichting op de nieuwe methode (zie «CBS introduceert nieuwe meetmethode energieprijzen»).

De bij de MEV gehanteerde inflatiecijfers van 2022 liepen vooruit op wat huishoudens daadwerkelijk hebben ervaren. Dat komt doordat voor 2022 de inflatiecijfers uitgingen van energieprijzen van nieuwe energiecontracten. In werkelijkheid ervaarden veel huishoudens die tarieven in 2022 (nog) niet, omdat hun contract nog niet was afgelopen of omdat energieleveranciers een lager tarief rekenden aan zittende klanten met een variabel tarief dan aan nieuwe klanten met een variabel tarief. Een deel van de inflatie die het CBS in 2022 rapporteerde zouden huishoudens dus pas in 2023 ervaren, waardoor een deel van het berekende koopkrachtverlies van 2022 zich in 2023 zou manifesteren.

Hierdoor was bij de MEV het koopkrachtbeeld voor 2022 negatiever en het beeld voor 2023 positiever dan in werkelijkheid. Nu het CPB de koopkrachtontwikkeling heeft berekend met de nieuwe meetmethode voor de inflatie, zorgt dit voor een minder negatief koopkrachtbeeld voor 2022 maar ook een minder positief koopkrachtbeeld voor 2023 dan eerder geraamd. De geraamde koopkrachtdaling van –6,8% in 2022 komt bij het CEP 2023 op een veel beperktere koopkrachtdaling van –2,7% uit. Maar tegelijk is ook de geraamde koopkrachtstijging van 3,9% voor 2023 uit de MEV gedaald naar –0,2% op basis van het CEP. Deze verschillen laten zien dat het koopkrachtbeeld voor 2022 in samenhang met 2023 bezien moet worden. Cumulatief bezien ligt de koopkrachtdaling in de periode 2022–2023 twee methodes dicht bij elkaar.

Vraag 340

Welke maatregelen gaat het kabinet nemen om de stijging van het aantal mensen in armoede van 4,7% naar 5,8% te voorkomen? Welke maatregelen gaat het kabinet nemen om de stijging van het aantal kinderen in armoede van 6,1% naar 7,1% te voorkomen?

Antwoord op vraag 340

Voor 2024 wordt door het wegvallen van de tijdelijke maatregelen, zonder aanvullend kabinetsbeleid, een stijging van het armoedecijfer verwacht. In het coalitieakkoord heeft het kabinet de ambitie uitgesproken om het aantal kinderen dat in armoede opgroeit in vier jaar tijd te halveren45. Het kabinet houdt daarom de armoedecijfers scherp in het oog bij de augustusbesluitvorming waar een integrale afweging van maatregelen wordt gemaakt ten behoeve van de koopkracht van Nederlandse huishoudens. Hier kan het kabinet nog niet op vooruit lopen.

Vraag 341

Hoe kan het dat het CPB in maart bij het CEP nog uitkomt op 8,5 miljard euro aan onderschrijdingen, terwijl het kabinet nu bij de Voorjaarsnota op 11,5 miljard euro aan overschrijdingen meldt?

Antwoord op vraag 341

Zie antwoord op vraag 178.

Vraag 342

Kunt u voor de periode 2017–2027 het aantal mensen in armoede in Nederland weergeven? Klopt het dat deze coalitie al jarenlang accepteert dat er ongeveer een miljoen mensen in armoede leven in Nederland?

Antwoord op vraag 342

Het kabinet wil zich niet neerleggen bij het huidige aantal mensen in armoede. Juist daarom is het kabinet met een Aanpak geldzorgen, armoede en schulden gekomen met concrete doelstellingen om het aantal mensen en kinderen in armoede te verminderen.

Er bestaan verschillende definities van armoede. Het CPB berekent de armoedecijfers aan de hand van de niet-veel-maar-toereikend grens van het SCP. Onderstaande tabel geeft het aandeel personen in armoede weer in relatieve en absolute zin. De absolute aantallen van personen in armoede houdt echter geen rekening met de bevolkingsgroei. Daarom is de relatieve stijging van het aandeel personen in armoede in percentages van meerwaarde.

2015 6,3% 1.020.000
2016 5,7% 930.000
2017 5,4% 890.000
2018 5,9% 975.000
2019 6,0% 995.000
2020 5,6% 940.000
2021 5,6% 940.000
2022 4,7% 805.000
2023 4,7% 815.000
2024 5,8% 995.000
Bron: SCP/CPB

Er is een sterke afname te zien van het armoedecijfer in 2022 door de maatregelen die het kabinet heeft genomen om de effecten van de inflatie te dempen. In 2023 voorkomen de koopkrachtmaatregelen dat het aandeel personen in armoede verder stijgt. Voor 2024 wordt door het wegvallen van de tijdelijke maatregelen, zonder aanvullend kabinetsbeleid een stijging van het armoedecijfer verwacht. Het kabinet zet zich in om armoede onder volwassenen en kinderen te verminderen. In het Coalitieakkoord is de ambitie opgenomen dat het aantal kinderen in armoede gehalveerd moet worden. De Minister voor Armoede, Participatiebeleid en Pensioenen heeft dit verder uitgewerkt in de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden. Hierin staan ook ambities opgenomen m.b.t. de halvering van armoede (onder personen) en problematische schulden.

Door het vervallen van veel tijdelijke maatregelen aan het einde van dit jaar, raamt het CPB voor volgend jaar een stijging van de kinderarmoede. Het kabinet houdt de armoedecijfers in het oog en zal in augustus de mogelijkheden bezien om deze groep te ondersteunen.

Vraag 343

Wat is de reden dat volgens het CPB de economische groei met gemiddeld vier % per jaar veel hoger is dan in de periodes ervoor en de periodes erna?

Antwoord vraag 343

Per abuis is het verkeerde percentage opgenomen in de Voorjaarsnota, dit groeipercentage van 4,0% in de Voorjaarsnota wijst op de prijsontwikkeling van het bbp tussen 2022–2026. Dit sluit inderdaad niet aan op de (standaard gerapporteerde) reële groeipercentages van 2023 en 2024. Zie vraag 344.

Vraag 344

Hoe verhouden zich de economische groeipercentages van 2022–2026 van vier % per jaar met de groeipercentages voor 2023 en 2024 van 1,6%, respectievelijk 1,4%? Dit sluit toch niet op elkaar aan?

Antwoord op vraag 344

Per abuis is het verkeerde percentage opgenomen in de Voorjaarsnota, dit groeipercentage van 4,0% in de Voorjaarsnota wijst op de prijsontwikkeling van het bbp tussen 2022–2026. Dit is sluit inderdaad niet aan op de (standaard gerapporteerde) reële groeipercentages van 2023 en 2024. Volgens de CEP-raming van het CPB, groeit de economie tussen 2022–2026 gemiddeld met 1,9% per jaar. Dit groeicijfer gaat over de volumeontwikkeling van het bbp, zoals economische groei gangbaar wordt gemeten en is dus anders dan de gerapporteerde 4,0% prijsontwikkeling van het bbp. Het groeicijfer van 1,9% per jaar in de periode 2022–2026 komt overeen met de groeipercentages van 1,6% voor 2023 en 1,4% voor 2024.

Vraag 345

Hoe zit het scenario met hoge gasprijzen er in de praktijk uit? De afhankelijkheid van Russisch gas is toch inmiddels geheel afgebouwd? Aan welke oorzaken van schaarste kan dan gedacht worden?

Antwoord op vraag 345

Het Centraal Planbureau heeft in de CEP-raming46 een extra scenario uitgewerkt, het «strenge winter»-scenario, waarin de groothandelsprijzen voor gas in 2023 en vooral 2024 aanzienlijk hoger uitvallen dan in de basisraming. In het basisscenario zijn de groothandelsprijzen voor gas in 2024 62 euro per MWh en in het extra scenario 140 euro per MWh. Factoren die de groothandelsprijzen kunnen opdrijven in Europa zijn een koudere winter, tegenvallend aanbod van vloeibaar gas (LNG) en minder gas uit Russische pijpleidingen. In het «strenge winter»-scenario van het CPB daalt de koopkracht in 2024 in doorsnee met 0,8% en komt de economische groei in 2024 1%-punt lager uit dan in het basisscenario.

De gasmarkt is een Europese markt en moet dus ook in Europees verband worden bezien. In de Kamerbrief van 14 april jl. (Kamerstuk 29 023, nr. 417) is toegelicht dat de EU afhankelijkheid van Russisch gas sterk is ingeperkt en de resterende afhankelijkheid zo snel mogelijk verder wordt afgebouwd. In Europees verband geldt wel, dat de weggevallen Russische gasvolumes nog niet geheel zijn vervangen door import uit andere landen. De komende tijd zal daarom nog sprake zijn van krapte op de markt. Voor Nederland geldt, dat er zo goed als geen Russisch gas meer binnenkomt in Nederland via pijpleidingen. Er komt nog wel een zeer beperkte hoeveelheid Russisch vloeibaar gas (LNG) binnen via de Gate-terminal. Deze hoeveelheid is sinds de helft van 2022 heel sterk teruggelopen (tot minder dan 10% van het LNG dat via Gate binnenkomt) en is sindsdien constant gebleven.

Vraag 346

Waarom rekent het CPB met een veel grotere onderuitputting (9,2 miljard euro in 2023) dan het kabinet?

Antwoord op vraag 346

Het kabinet gaat de komende jaren uit van eveneens historisch hoge onderuitputting van ruim 6 miljard euro. Het CPB verwacht in 2023 een onderuitputting van 11,6 miljard euro. Het CPB hanteert een andere definitie van onderuitputting dan dat het kabinet doet en het is daarom lastig met elkaar te vergelijken. Een van de verschillen tussen de onderuitputting van Financiën en het CPB komt door kasschuiven. Het CPB raamt onderuitputting inclusief kasschuiven, Financiën niet. De kasschuiven uit 2023 naar latere jaren komen in de Voorjaarsnota uit op 4,7 miljard euro. Samen met de verwachte onderuitputting voor 2023 van 6,4 miljard euro telt dit op tot een voorlopig totaal van 11,1 miljard euro dat niet in 2023 wordt uitgegeven. In aanloop naar de Miljoenennota worden de vermoedelijke uitkomsten voor 2023 geactualiseerd. Mogelijk leidt dit nog tot een aanvullend aantal kasschuiven van uitgaven uit 2023 naar latere jaren.

Als bijdrage in de dekking is voor de jaren 2024 en 2025 in totaal 2,75 miljard euro aan extra onderuitputting ingeboekt. Deze onderuitputting zal worden ingevuld op basis van realisatie, er is geen uitsplitsing gemaakt waar verwacht wordt dat deze onderuitputting zich zal voor doen. Departementen mogen een deel van de niet gerealiseerde uitgaven van het afgelopen jaar toevoegen aan de begroting van het nieuwe (eindejaarsmarge), hiertegenover wordt verwachtte onderuitputting geboekt (in = uittaakstelling) zodat de toevoeging van extra uitgaven geen effect heeft op de totale uitgaven (saldoneutraal). In 2023 wordt 4,3 miljard toegevoegd middels de eindejaarsmarge. Ook in 2024 en 2025 zal er eindejaarsmarge en daarmee samenhangende in=uittaakstelling worden verwerkt. Indien de Eindejaarsmarge in 2024 en 2025 vergelijkbaar is met 2023 zal de totaal ingeboekte verwachte onderuitputting in lijn zijn met de gerealiseerde onderuitputting van 6 miljard euro in 2022.

Ingeboekte in = uittaakstelling vanwege Eindejaarsmarge 1,4 4,3 0,1 0,1
Aanvullende onderuitputting augustus 2022 2,1 2,1 0,5 0
Totaal ingeboekte onderuitputting 3,5 6,4 0,6 0,1
Aanvullende onderuitputting Voorjaarsnota 2023 1,5 1,25
Toekomstige onderuitputting vanwege Eindejaarsmarge (=PM)1 4,3 4,3
Totaal verwachtte onderuitputting (2022 = realisatie) 6,2 6,4 6,4 5,65
1 Toekomstige eindejaarsmarge is afhankelijk van toekomstige realisatie en daarom nog onzeker.

Vraag 347

In hoeverre heeft de aanpassing van het deelnemingenbeleid betreffende het streven naar meer diversiteit in Raden van Commissarissen en Raden van Bestuur geleid tot concrete resultaten? Tot hoeveel concrete benoemingen van mensen met een migratieachtergrond heeft dit geleid in Raden van Commissarissen en Raden van Bestuur?

Antwoord op vraag 347

De staat zet zich als aandeelhouder al jaren in voor meer vrouwen in de raden van bestuur en raden van commissarissen van de staatsdeelnemingen. Het aandeel vrouwelijke bestuurders bij deelnemingen was eind 2022 33%, bij de beursgenoteerde bedrijven was dit 14,8%. Het aandeel vrouwelijke commissarissen bij deelnemingen was 44%, bij de beursgenoteerde bedrijven was dit 37,6% Alle veertien deelnemingen voldoen aan de door de staat gestelde vereiste van ten minste 33% vrouwen in de raad van commissarissen. Voor de raad van bestuur voldoen zeven van de twaalf deelnemingen aan de vereiste van ten minste 33% vrouwen in de raad van bestuur. De staat zal vanuit zijn rol als aandeelhouder onverminderd aandacht blijven vragen voor meer vrouwelijke bestuurders en commissarissen en zich inzetten voor een evenredige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in de raden van bestuur en raden van commissarissen van de deelnemingen.

Als het gaat om het stellen van streefwaarden en beleidsdoelen en het rapporteren over andere aspecten van diversiteit, zoals een migratieachtergrond, dan kijkt de staat naar de deelneming als geheel en niet specifiek naar de mate van (brede) diversiteit in de raden van bestuur en raden van commissarissen. Registratie is in de praktijk lastig omdat dit alleen is toegestaan op basis van vrijwilligheid en na de uitdrukkelijke toestemming van de betreffende persoon. Het aantal personen in deze raden is ook (te) klein waardoor het (te) eenvoudig om deze gegevens te herleiden naar individuele personen. Daarvoor in de plaats vraagt de staat onder meer aan deelnemingen om zich aan te sluiten bij de Charter Diversiteit en wordt tijdens benoemingsprocessen van bestuurders en commissarissen op gezette momenten met de deelneming besproken op welke wijze de deelneming rekening houdt met (brede) diversiteit.

Vraag 348

Welke uitgaven worden er nog gedaan in 2023–2025 in het kader van coronasteun (tabel 4) en hoe zijn inkomsten door terugbetaling van de leningen verwerkt in het EMU-saldo?

Antwoord op vraag 348

In tabel 94 in bijlage 7 van de Voorjaarsnota is een overzicht opgenomen van de EMU-saldorelevante coronagerelateerde noodmaatregelen voor de jaren 2023–2028. In tabel 95 in deze bijlage zijn de niet EMU-relevante uitgaven en ontvangsten terug te vinden. Terugontvangen middelen van leningen zijn niet EMU-saldo relevant en verbeteren het EMU-saldo dus niet. Deze middelen hebben wel een positief effect op de EMU-schuld. Ditzelfde geldt overigens voor het terugbetalen van belastingschulden die vanwege de coronacrisis zijn ontstaan. Deze worden toegelicht in paragraaf 5.3.

Vraag 349

Kunt u de ontwikkeling van de investeringen (tabel 9, rij D) laten zien in de jaren na 2028 en het geschatte effect op het EMU-saldo na het jaar 2030?

Antwoord op vraag 349

Voor plafond I worden geen ramingen voor de jaren na 2028 bijgehouden. De fondsen hebben een langere looptijd dan 2028; in onderstaande tabel zijn de integrale begrotingen van de fondsen na 2028 weergegeven.

Mobiliteitsfonds 8.753.248 8.145.952 8581.877 7.565.607 7.633.742 7.323.935 7.323.935 7.860.112 8.111.128 7.745.431
Deltafonds 1565.738 1.509.951 1.613.967 1.491.547 1.689.182 1.485.189 1.485.189 1.751.711 1.806.746 1.800.002
Nationaal Groeifonds 1.167.629 955.898 797.201 335.852 8.000 8.000
Defensiematerieelfonds 9.928.666 9.762.755 9.724.300 9.692.793 9.678.603 9.294.736 9.295.062 9.282.911 9.305.635 9.287.771
Klimaatfonds 5.989.846 6.012.146
Transitiefonds 3.427.696 3.427.696 1.127.696 1.127.696 1.127.696 1.127.696 1.139.046 1.148.384

Vraag 350

Wat is de ontwikkeling van het EMU-saldo decentrale overheden in de komende tien jaar?

Antwoord op vraag 350

Onderstaande tabel laat de ontwikkeling van het EMU-saldo van de decentrale overheden zien. In de meerjarenbegrotingen zoals de Voorjaarsnota wordt gerapporteerd over het huidige jaar en de vijf komende jaren. De cijfers na 2028 zijn nog niet volledig en daarom is de ontwikkeling van het saldo na dat jaar niet bekend.

EMU-saldo decentrale overheden (% BBP) – 0,1% – 0,1% – 0,1% – 0,1% – 0,1% – 0,1%

Vraag 351

Waarom wordt nu bij de Voorjaarsnota uitgegaan van 405,6 miljard euro aan uitgaven in 2023, terwijl bij de Miljoenennota nog werd uitgegaan van 395 miljard euro? Hoe kan dit verschil van ruim 10 miljard euro worden verklaard?

Antwoord op vraag 351

De 405,6 miljard euro gaat om de uitgaven onder de plafonds en de uitgaven buiten het plafond en correcties samen. Buiten het plafond is bij deze Voorjaarsnota 1,9 miljard euro toegevoegd voor middelen gerelateerd aan Oekraïne. De uitgaven onder de plafonds zijn toegenomen met 9,9 miljard euro. De ontwikkeling van deze uitgaven onder de uitgavenplafonds wordt toegelicht in de deelplafondtoetsen. Een deel van de stijging zit in plafondcorrecties, zoals de uitkering van loon- en prijsontwikkeling. Daarnaast is het energiepakket verwerkt in de begroting en zijn de hogere rentelasten voortkomend uit de gestegen rentetarieven verwerkt. Omdat deze uitgaven meerjarig gedekt zijn in latere jaren, leidt dit ook tot hogere uitgaven in 2023.

Vraag 352

Klopt het dat de kosten van het energieplafond – naast de al bestaande dekking – grotendeels uit de SDE worden gefinancierd? Hoe verhoudt dit zich tot de klimaatdoelen van het kabinet?

Antwoord op vraag 352

De dekkingsopgave van het energiepakket is recent op basis van het Centraal Economisch Plan 2023 (CEP23) herijkt. In totaliteit, inclusief de benodigde dekking voor 2022 en na de reeds bestaande dekking aan de lastenkant, resteert een dekkingsopgave van incidenteel 5 miljard euro welke volledig aan de uitgavenkant wordt ingevuld door de inzet van SDE-middelen. Het totale energiepakket bedraagt 6,2 miljard.

Dit heeft geen impact op het behalen van de klimaatdoelen van het kabinet, gezien de dekking voortkomt uit een meevaller. Als gevolg van hogere energieprijzen worden de SDE-uitgaven naar beneden bijgesteld. De subsidieregeling vergoedt namelijk de onrendabele top van projecten, en deze wordt kleiner bij hogere energieprijzen waardoor de subsidie-uitgaven lager zullen zijn bij gelijkblijvende doelstellingen.

Vraag 353

Wat valt er onder de «overige uitgavenmutaties op de plafonds» (pagina10) en kunt u daar een uitsplitsing van geven? Wat valt er naast de uitgaven aan Oekraïne onder «niet-plafondrelevante uitgaven»?

Antwoord op vraag 353

De overige uitgavenmutaties op de plafonds geven de netto-uitgaven weer. Deze komen terug in de plafondtoetsen Rijksbegroting, Sociale Zekerheid, Zorg en Investeringen. Naast Oekraïne-uitgaven bevat de post «niet-plafondrelevante uitgaven» de uitgaven en niet- belastingontvangsten op de departementale begrotingen die vanuit de begrotingsregels niet onder het plafond vallen. Dit zijn bijvoorbeeld de kosten en baten als gevolg van de afwikkeling van interventies uit de financiële crisis. Daarnaast vallen ook bijvoorbeeld de zorgtoeslag en de ETS-ontvangsten onder deze post omdat ze op de begroting van VWS en EZK geboekt worden, maar de beheersing plaatsvindt via het inkomstenkader. De onderstaande tabel toont de mutaties in de saldorelevante uitgavenmutaties buiten het plafond sinds de Miljoenennota 2023.

bedragen in miljoen euro en in termen van netto uitgaven 2023 2024 2025 2026 2027
Invoerrechten EU-afdrachten 211 129 133 164 207
Dividend financiële staatsdeelnemingen (afwikkeling financiële crisis) – 197 – 76 – 102 – 121 – 121
Afdracht winst DNB gerelateerd aan de financiële crisis 9 – 
Overige kosten afwikkeling van gevolgen interventies financiële crisis – 81 – 70 – 51 – 46 – 44
Ontvangsten ETS – 150 – 250 – 350 – 250
Zorgtoeslag (netto) 116 87 251 330 1.094
Diergezondheidsfonds 11
Oekraïnemiddelen op begrotingen buiten het uitgavenplafond 2.737 3.373 1.145 8.370 – 186
Overig 25 1 1 1 1

Vraag 354

Kunt u uitleggen waarom de mutatie EMU-saldo ervoor zorgt dat de EMU-schuld stijgt (tabel 6. Pagina 10)?

Antwoord op vraag 354

In het geval van een negatief EMU-saldo is er een begrotingstekort. Dit betekent dat het Rijk zijn uitgaven niet kan financieren met zijn ontvangsten. Voor het tekort dient er geleend te worden. Dit verslechtert de EMU-schuld. Bij een positief EMU-saldo ontvangt het Rijk meer dan dat het uitgeeft. Met dit extra deel kan er schuld worden afgelost. Een positief EMU-saldo verbetert daarom de EMU-schuld.

Tabel 6 geeft de ontwikkeling van de EMU-schuld weer ten opzichte van Miljoenennota 2023. Bij de Voorjaarsnota is de verwachting van het EMU-saldo ten opzichte van Miljoenennota 2023 positief bijgesteld in 2023 en negatief bijgesteld in de daarop volgende jaren. Deze bijstelling heeft een schuldverbeterend (lagere schuld) effect in 2023 en een schuldverslechterend (hogere schuld) effect in latere jaren. Dit is de EMU-saldo mutatie uit tabel 6.

Vraag 355

Wat is op dit moment het rente-groeiverschil, en hoe ontwikkelt dat rente-groeiverschil zich de komende periode naar verwachting?

Antwoord op vraag 355

Zie antwoord op vraag 196.

Vraag 356

Wat zijn de gevolgen van de huidige renteontwikkelingen voor de stabiliteit van de staatsschuld en wat betekent dat volgens het kabinet voor de overheidsfinanciën?

Antwoord op vraag 356

Zie antwoord op vraag 197.

Vraag 357

Kunt u aangeven waarom het accres specifiek voor het Provinciefonds hoger uitvalt (pagina 12)?

Antwoord op vraag 357

In de Startnota heeft het kabinet aangegeven om nader te bezien of het wenselijk is om het accres stabieler te maken. Het kabinet heeft daarom het voorstel aan de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO) gedaan om het volumedeel van het accres voor 2022–2025 vast te zetten op de stand Voorjaarsnota 2022. De VNG heeft met dit voorstel ingestemd en het IPO niet. Ten opzichte van de afgelopen Miljoenennota 2023 is er een stijging in de accresontwikkeling als gevolg van gestegen rijksuitgaven, daarom is het accres voor het Provinciefonds op dit moment hoger geraamd dan in de Miljoenennota 2023 werd geraamd. Mogelijk volgen er tot en met 2025 nog bijstellingen in het accres als gevolg van bijstellingen in de rijksuitgaven.

Vraag 358

Wat betekent de beslissing om «budgettaire gevolgen van verdere prijsontwikkeling gedurende het jaar ten laste of ten gunste van het saldo van 2023» komt voor de staatsschuld? Heeft dit gevolgen voor besluitvorming over de begroting in t+1? Zo ja, hoe?

Antwoord op vraag 358

De dekkingsopgave van het energiepakket was onderhevig aan schommelingen van onder andere de gasprijs. Op basis van het CEP23 is de gasprijs en daarmee de dekkingsopgave voor het energiepakket vastgelegd. Dit geeft rust in het budgettaire proces. Indien in deze situatie de gasprijs stijgt, zullen de toegenomen uitgaven voor, onder andere, het prijsplafond niet gedekt hoeven te worden. Tegelijkertijd komen ook de fluctuaties in de gasbaten in 2023 ten gunste of ten laste van het saldo. Hiermee blijft het saldo-effect bij prijsschommelingen beperkt.

Deze behandeling geldt enkel voor autonome mutaties in de maatregelen voor het energiepakket 2023. Dit heeft daarmee geen gevolgen voor de besluitvorming over de begroting in t+1. Voor eventuele nieuwe maatregelen gelden de reguliere begrotingsregels.

Vraag 359

Kunt u een overzicht geven van alle volumebijstellingen van het accres van het provinciefonds sinds de Startnota?

Antwoord op vraag 359

Tot en met 2025 is het accres van het Provinciefonds gekoppeld aan de totale ontwikkeling van de rijksuitgaven. In de presentatie hiervan wordt geen onderscheid gemaakt in volume- en loon- en prijsontwikkeling. Voor de jaren 2026 en verder is het volumedeel van het accres vastgezet op de stand van de Startnota (Kamerstuk 35 925, nr. 143). In deze jaren is het volume-accres sindsdien dus niet bijgesteld. Met ingang van 2027 wordt het acces gekoppeld aan de bbp-ontwikkeling. Dit leidt tot een wijziging in het volume-accres. Uw Kamer wordt op een volgend begrotingsmoment nader geïnformeerd over de exacte cijfers die hieruit volgen.

Vraag 360

Klopt het dat de verlaging van de eigen bijdrage is bekostigd door de lagere uitgaven aan huurtoeslag? Klopt het dat dit in feite geen verhoging van het budget was, maar dat hiermee de huurtoeslag op peil gehouden werd?

Antwoord op vraag 360

Ter dekking van de verlaging van de eigen bijdrage heeft het kabinet vanaf 2023 het huurtoeslagbudget jaarlijks met 299 miljoen verhoogd. Dit is niet bekostigd door lagere uitgaven aan de huurtoeslag. Er is hiermee sprake van verhoging van het huurtoeslagbudget, bedoeld als koopkrachtondersteuning.

Vraag 361

Is in de Voorjaarsnota ook extra geld uitgetrokken voor Groningen voor het jaar 2023? Zo ja, hoeveel en waar is dat te vinden? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vraag 361

Zie het antwoord op vraag 278

Vraag 362

Waarvoor is de reeks van 250 miljoen euro per jaar op de Aanvullende Post bestemd? Hoe is gekomen tot een looptijd van 30 jaar? Waarom zijn deze middelen niet in 2023 en 2024 beschikbaar? Hoe is de budgettaire dekking van deze reeks?

Antwoord op vraag 362

De reeks van 250 miljoen euro per jaar op de aanvullende post is bedoeld voor een generatielange betrokkenheid op de thema’s verduurzaming, sociaal en economisch perspectief. Deze reeks start in 2025, omdat zoals nu wordt ingeschat voor de komende jaren voldoende middelen beschikbaar zijn uit de lopende begroting, aangevuld met de maatregelen uit de kabinetsreactie. Deze reeks wordt gedekt als onderdeel van de rijksbrede dekkingsopgave.

Vraag 363

Kunt u een overzicht geven waarin duidelijk wordt waar de bedragen die genoemd zijn in de (bijlage bij) de kabinetsreactie op het rapport van de parlementaire enquête voor zowel staand beleid als voor nieuw beleid zijn terug te vinden in de Voorjaarsnota 2023 en/of elders in de rijksbegroting?

Antwoord op vraag 363

Zie het antwoord op vraag 281

Vraag 364

Hoe wordt besloten hoe de extra middelen voor Groningen op de Aanvullende Post worden verdeeld? Worden hiervan ook middelen overgeheveld naar het gemeente- of provinciefonds of anderszins rechtstreeks beschikbaar gesteld aan decentrale overheden in Groningen?

Antwoord op vraag 364

Zie het antwoord op vraag 282

Vraag 365

Wat is de reden dat de reeks van in totaal 4 miljard euro wel ten laste van de EMU-schuld gaat (en de plafonds gecorrigeerd worden) en de langjarig reeks van 7,5 miljard euro niet? Hoe is de afweging gemaakt over de dekking en financiering van het totale Groningenpakket?

Antwoord op vraag 365

Zie antwoord op vraag 191.

Vraag 366

Klopt het dat u voornemens bent het grootste deel van het Klimaatfonds dit jaar al vast te leggen in verplichtingen?

Antwoord op vraag 366

Zie antwoord op vraag 193.

Vraag 367

Hoeveel ruimte resteert nog in het Klimaatfonds en welk deel daarvan is reeds geoormerkt voor specifieke projecten?

Antwoord op vraag 367

Zie het antwoord op vraag 194.

Vraag 368

Kunt u toelichten van welke factoren de «PM-post» voor additionele ontvangsten afhankelijk is als het gaat om aanpassingen in de energiebelasting? Heeft u al inzicht in een realistische bandbreedte hiervoor?

Antwoord op vraag 368

De tariefmaatregelen in de energiebelasting dienen 1,2 Mton CO2-reductie op te leveren. Hierbij is een indicatieve budgettaire reeks opgenomen. Het kabinet voert een analyse uit om vast te stellen welke maatvoering van de maatregel nodig is om de 1,2 Mton reductie te realiseren. De precieze invulling van de tarieven in de energiebelasting zal worden vastgesteld mede op basis van de analyse.

Vraag 369

Kunt u toelichten hoe de inzet van de SDE-middelen voor de dekkingsopgave zich verhouden tot het gegeven dat deze middelen historisch vooral via de ODE (en bijbehorende wet) zijn opgehaald?

Antwoord op vraag 369

In het verleden zijn de SDE middelen inderdaad deels opgebracht door de Opslag Duurzame Energie- en klimaattransitie (ODE). Met ingang van 2023 is het tarief voor de ODE echter op nul gesteld, en wordt de heffing meegenomen in de energiebelasting. Vanaf 2024 verdwijnt de ODE geheel als aparte belastingcategorie. Door de hoge energieprijzen wordt er minder subsidie uitbetaald en blijft er dus ruimte over in de kasmiddelen van de SDE. Daardoor was er voldoende ruimte om het openstellingsbudget van de SDE++ in 2024 en 2025 te verhogen naar € 8 miljard en konden daarnaast andere doeleinden uit de SDE-middelen gedekt worden. In principe vloeien «meevallers» in de SDE uitgaven terug naar de SDE-begrotingsreserve. Dit jaar heeft het kabinet er echter voor gekozen om, gelet op de omvangrijke problematiek op de Rijksbegroting, de meevaller ook in te zetten voor dekking van andere tekorten in het energiedomein, omdat deze tekorten worden veroorzaakt door hogere energieprijzen (net als de SDE-meevaller).

Vraag 370

Kunt u een berekening geven van de totale, meerjarige omvang van de SDE-meevaller en hoe u voorstelt deze in te zetten?

Antwoord op vraag 370

Zie antwoord op vraag 195.

Vraag 371

Kunt u in een figuur of tabel de ontwikkeling tonen van het aandeel/ toerekening van het ODA-asiel budget ten opzichte van het ODA-budget sinds 2000 in de vorm van een percentage?

Antwoord op vraag 371

Zie antwoord op vraag 59.

Vraag 372

Klopt het dat de kosten van het energieplafond – naast de al bestaande dekking – grotendeels uit de SDE worden gefinancierd? Hoe verhoudt dit zich tot de klimaatdoelen van het kabinet?

Antwoord op vraag 372

Zie het antwoord op de vraag 352.

Vraag 373

Hoe verhoudt het klimaatpakket van 28 miljard euro zich tot deze Voorjaarsnota? Zijn deze 122 maatregelen verwerkt in de Voorjaarsnota?

Antwoord op vraag 373

Parallel met de besluitvorming over deze Voorjaarsnota heeft besluitvorming over aanvullende klimaatmaatregelen plaatsgevonden. In totaal wordt er 28,0 miljard euro vrijgemaakt voor klimaatuitgaven. Dit wordt gedekt door 24,6 miljard euro uit het Klimaatfonds te onttrekken waarvoor in het coalitieakkoord al een reservering is getroffen op de Aanvullende Post van het Ministerie van Financiën. Daarnaast wordt 2,5 miljard euro gedekt uit de SDE-meevaller, 350 miljoen euro via de BZK-begroting (coalitieakkoordreeks Energieprestatie-eisen nieuwbouw industrie) en 528 miljoen euro via de opbrengsten van het mobiliteitspakket.

Omdat het pakket specifiek is gedekt verhoogt het de totaaluitgaven niet t.o.v. het beeld uit de VJN. Zoals gebruikelijk bij investeringen zullen mogelijk later nog wel kasverschuivingen plaatsvinden.

Vraag 374

Is de 1,1 miljard euro nog steeds vooruitlopend op de nieuwe financieringssytematiek?

Antwoord op vraag 374

Nee, de incidentele 1,1 miljard euro in 2026 is vooruitlopend op de nieuwe financieringssystematiek beschikbaar gesteld. Vanaf 2027 is dit bedrag structureel beschikbaar voor de nieuwe financieringssystematiek, waarbij de fondsen geïndexeerd worden op basis van de ontwikkeling van het bruto binnenlands product en de mogelijkheden voor een groter eigen belastinggebied worden bezien. zie ook de toelichting in Hoofdstuk 4.6 van de Voorjaarsnota.

Vraag 375

Wat zou het accres voor de jaren 2026–2030 zijn als de huidige systematiek gehanteerd zou worden?

Antwoord op vraag 375

Zie het antwoord op vraag 64.

Vraag 376

Waarom wordt er gesproken over «extra» budget? In de Startnota is het accres toch juist op een lager niveau vastgesteld? Is de 1,1 miljard euro meer dan wat gemeenten en provincies anders aan accres zouden hebben gehad?

Antwoord op vraag 376

Het aanvullende budget van 1 miljard euro voor gemeenten en 0,1 miljard euro voor provincies komt vanaf 2027 structureel beschikbaar. Dit is extra beschikbaar ten opzichte van de Miljoenennota 2023 en de startnota. Zie ook het antwoord op vraag 64.

Vraag 377

Is de passage in het regeerakkoord tot stand gekomen na overleg met gemeenten en provincies? Waren gemeenten en provincies van mening dat de huidige systematiek vervangen moest worden?

Antwoord op vraag 377

In het coalitieakkoord is opgenomen dat er een nieuwe financieringssystematiek wordt uitgewerkt. Met als doel een stabiele(re) financiering en meer autonomie voor medeoverheden. Uit de conclusie van de laatste evaluatie van de normeringssystematiek uit 2020, uitgevoerd door het Rijk, de VNG en het IPO, blijkt dat vanuit bestuurlijk oogpunt de stabiliteit van de accressystematiek als onvoldoende wordt ervaren. Volgens de evaluatie is dit in de afgelopen jaren gebleken uit verschillende brieven van gemeenten en provincies (in hun rol als toezichthouder), Kamervragen en moties. De discussie ging hierbij vooral over de verticale stabiliteit van de systematiek: de veranderingen met betrekking tot hetzelfde begrotingsjaar tussen de diverse ramingsmomenten.

Vraag 378

Zijn gemeenten en provincies ook van mening dat hiermee een «stabiele, solide en duurzame financiële basis» wordt geboden?

Antwoord op vraag 378

Het is aan de koepels om te verwoorden hoe zij de nieuwe normeringssystematiek beoordelen.

Vraag 379

Hoe draagt de opschalingskorting vanaf 2026 bij aan een stabiele, solide en duurzame financiële basis?

Antwoord op vraag 379

Zie het antwoord op vraag 68.

Vraag 380

Kan het kabinet de geschatte onderuitputting in 2024 en 2025 zo gedetailleerd mogelijk uitsplitsen?

Antwoord op vraag 380

Zie antwoord op vraag 346.

Vraag 381

Wat is de reden dat het kabinet uitgaat van een onderuitputting in 2024 en 2025 van 1,5 miljard respectievelijk 1,25 miljard euro, terwijl het CPB in de meest recent CEP uitgaat van een onderuitputting in 2024 van 6,1 miljard euro?

Antwoord op vraag 381

Zie antwoord op vraag 346.

Vraag 382

Wat is de geschatte onderuitputting voor 2023?

Antwoord op vraag 382

Zie antwoord op vraag 346.

Vraag 383

Deelt u de mening dat het eerder opnemen van een deel van het pensioen, dat weliswaar wordt uitgesteld met een half jaar, leidt tot een situatie waarbij gepensioneerden, die door een opname ineens hun pensioenvermogen hebben verkleind, een lagere inkomensafhankelijke bijdrage betalen dan diegene die de grote opname ineens niet hebben gedaan? Is deze ongelijkheid wenselijk? U stimuleert hiermee toch eerdere afbouw van pensioeninkomen?

Antwoord op vraag 383

Of de opname van een deel van het pensioen leidt tot een lagere inkomensafhankelijke bijdrage hangt af van de individuele situatie. Het maximumbijdrage-inkomen in 2023 voor de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet bedraagt op jaarbasis € 66.956. Over het deel van het pensioen dat eerder wordt opgenomen is in beginsel de inkomensafhankelijke bijdrage van 5,43% (2023) verschuldigd (tot een maximumbijdrage-inkomen van € 66.956). Het hangt af van de individuele situatie (de hoogte van het totale inkomen en het moment waarop de eerdere opname plaatsvindt) of over de gehele eerdere opname van het pensioen de inkomensafhankelijke bijdrage is verschuldigd. Het kan inderdaad zo zijn dat door de eerdere opname over een deel van het pensioen geen inkomensafhankelijke bijdrage is verschuldigd. Dit kan zich ook voordoen als wordt gekozen voor een hoog-laag pensioen waarbij gedurende een periode een hoger pensioen wordt uitgekeerd en daarna een lagere pensioen (of andersom). Daartegenover staat dat een eerdere opname van een deel van het pensioen of een hoog-laag pensioen leidt tot een hoger inkomen wat mogelijk weer tot een hogere marginale druk leidt vanwege het progressieve box 1 tarief. Deze systematiek is inherent aan het inkomensafhankelijke karakter van de heffingen. Het alleen niet verschuldigd zijn van de inkomensafhankelijke bijdrage over een deel van het pensioen zal in het algemeen dan ook niet leiden tot (een stimulatie van) een eerdere afbouw van pensioeninkomen.

Vraag 384

Heeft u scenario’s doorgerekend als de inflatie en de rente sterk stijgen of dalen? Zo niet, zou dit dan niet alsnog moeten gebeuren?

Antwoord op vraag 384

Het Centraal Planbureau heeft in de CEP-raming een scenario uitgewerkt waarin een strenge winter eind 2023 tot aanvullende gasinkoop noopt, waardoor de inflatie toeneemt. In dit scenario daalt de koopkracht in 2024 in doorsnee met 0,8%, de bbp-groei in 2024 komt 1%-punt lager uit en het EMU-saldo 2024 verslechtert volgens het CPB met 0,2% bbp.

Bron:

CPB-Raming maart 2023: Centraal Economisch Plan 2023.

Vraag 385

Heeft het kabinet naast de formele regel van de EMU-schuld van 60% een eigen maximum? Zo ja, wat is deze dan?

Antwoord op vraag 385

De correctieve arm van het Stabiliteits- en Groeipact omvat de bepaling dat lidstaten van de Economische en Monetaire Unie een EMU-schuld van 60% of lager aan dienen te houden. Het kabinet hanteert naast deze regel geen andere grenswaarde om de EMU-schuld aan af te meten.

Vraag 386

Welk deel van de rijksbrede dekkingsopgave wordt gedaan door het Ministerie van SZW?

Antwoord op vraag 386

De tabel bij vraag 9 bevat een overzicht van alle bezuinigingen voor de rijksbrede dekkingsopgave. SZW is het eerste departement wat zichtbaar is in deze tabel.

Vraag 387

Hoe wordt de taakstelling op de Zorgverzekeringswet (Zvw) ingevuld? Welke maatregel(en) buiten het Integraal Zorgakkoord (IZA) neemt u hiervoor? Kunt u het budgettair belang van deze maatregelen toelichten?

Antwoord op vraag 387

Zie antwoord op vraag 241.

Vraag 388

Kunt u een onderbouwing geven bij het verloop van de rente in tabel 8 op pagina 16?

Antwoord op vraag 388

In de CEP-raming van het CPB zijn de rentestanden meerjarig opwaarts bijgesteld ten opzichte van de standen die in de Miljoenennota verwerkt zijn. In combinatie met de wijzigingen in het kassaldo leidt dit tot een meerjarige tegenvaller die oploopt tot 7,4 miljard euro in 2028. Volgens de begrotingsregels worden macro-economische uitgavenmutaties na de kabinetsperiode niet betrokken in de besluitvorming. Daarmee is de oploop in de rente na de kabinetsperiode geen onderdeel van de besluitvorming. De structurele dekkingsopgave als gevolg van de opgelopen rente-uitgaven is 2,5 miljard euro. De mutaties op de rente van de vlottende schuld zijn sterk afhankelijk van de rente en het kassaldo op de korte termijn. Deze mutaties worden vanaf 2025 niet betrokken bij de dekkingsopgave. Voor het overzicht is de oploop van de rente gesplitst in een deel dat meeloopt in de dekkingsopgave (regel 23 in tabel 8) en een deel dat niet meeloopt in de dekkingsopgave (regel 17 in tabel 8). Deze twee regels vormen samen de totale oploop van de rentelasten ten opzichte van de Miljoenennota 2023 en zijn in de tabel hieronder samengevat.

Geraamde extra rentelasten bij Voorjaarsnota 2023 1.446 2.885 3.285 4.459 5.928 7.389
Waarvan onderdeel van de dekkingsopgave 1.446 2.885 2.538 2.538 2.538 2.538
Waarvan geen onderdeel van de dekkingsopgave 747 1.921 3.390 4.850

Vraag 389

Kunt u een overzicht geven met de meest actuele cijfers van alle inkomsten uit de Groningse gaswinning voor de jaren 2022 en 2023 uitgesplitst naar feitelijke winning en inkomsten uit hoofde van het Norg-akkoord?.

Antwoord op vraag 389

Zie het antwoord op vraag 292

Vraag 390

Kunt u reageren op het nieuwsbericht van het CBS van 4 mei jl. «Kwart groei Nederlandse economie stroomt naar buitenland»? Welk aandeel heeft het Norg-akkoord hierin?

Antwoord op vraag 390

Zie het antwoord op vraag 210

Vraag 391

Kunt u een overzicht geven met de meest actuele cijfers van alle inkomsten uit de Groningse gaswinning voor de jaren 2022 en 2023 uitgesplitst naar feitelijke winning en inkomsten uit hoofde van het Norg-akkoord?

Antwoord op vraag 391

Zie het antwoord op vraag 292

Vraag 392

Waar is de opbrengst van het vrijvallen van de reservering TenneT precies op gebaseerd?

Antwoord op vraag 392

De bedragen die vrijvallen zijn gereserveerde bedragen voor de kapitaalbehoefte van TenneT Nederland.

Vraag 393

Waarom wordt de vrijval reservering TenneT nu al ingezet, terwijl er nog geen besluit is genomen over de verkoop?

Antwoord op vraag 393

De Duitse Staat heeft formeel te kennen gegeven te willen investeren in TenneT Duitsland. TenneT Holding en de Nederlandse Staat hebben aangeven dat de volledige verkoop van TenneT Duitsland hierbij de voorkeur verdient. Met deze uitgangsposities worden er nu gesprekken gevoerd met de Duitse Staat. Eventuele opbrengsten zouden in eerste instantie bij TenneT Holding terecht komen. In alle gevallen acht het kabinet het belangrijk dat Tennet voldoende gefinancierd is, conform de minimale kredietrating in de nota deelnemingenbeleid, om haar publieke taken te kunnen uitvoeren.

Vraag 394

Waarvoor is de reeks van 250 miljoen euro per jaar op de Aanvullende Post bestemd? Waarom zijn deze middelen niet in 2023 en 2024 beschikbaar? Hoe is de budgettaire dekking van deze reeks?

Antwoord op vraag 394

De 250 miljoen voor generatielange betrokkenheid bestaat uit een sociale agenda, economisch perspectief en verduurzaming voor de provincie Groningen. Omdat deze plannen om zorgvuldige uitwerking vragen, is beoogd om hier in 2025 mee te starten. Op korte termijn zijn er ook middelen beschikbaar gesteld voor Groningen, zie de bijlage van de Voorjaarsnota. De 250 miljoen wordt gedekt als onderdeel van de rijksbrede dekkingsopgave. Zie ook het antwoord op vraag 191.

Vraag 395

Waar staan de bedragen in reeks 48 «SZW» voor?

Antwoord op vraag 395

Het kopje Besluitvorming SZW in de plafondtoets van de Rijksbegroting (tabel 8 in de Voorjaarsnota ’23) betreft een deel van de mutaties op hoofdstuk 15 Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die onder plafond Rijksbegroting vallen. Het gaat hierbij onder andere om de Eindejaarsmarge in 2023. Daarnaast zijn de grootste mutaties: afschaffen STAP (–306 miljoen euro in 2024 aflopend naar –78,7 miljoen euro in 2028), de Specifieke Uitkering voor Gemeentelijke Inburgeringsvoorzieningen (297 miljoen euro in 2024 aflopend naar 15 miljoen euro in 2028) en Energietoeslag studenten (35 miljoen euro in 2023). Voor het STAP-budget geldt dat per abuis een deel van de afschaffing is afgeboekt van het plafond Sociale Zekerheid in plaats van het plafond Rijksbegroting. Dit deel zit dus ook niet in de plafondtoets Rijksbegroting. Bij Miljoenennota wordt dit hersteld.

Een toelichting per artikel van de mutaties op hoofdstuk 15 Sociale Zekerheid is te vinden in de eerste suppletoire begroting van SZW.

Vraag 396

Waarom wordt er rekening gehouden met baten uit de verkoop van TenneT Duitsland terwijl democratische besluitvorming over de verkoopplannen nog niet heeft plaatsgevonden?

Antwoord op vraag 396

Bij een voorgenomen besluit van het bestuur van TenneT Holding tot verkoop van haar aandelen in dochtervennootschap TenneT Duitsland, geldt de goedkeuringsbevoegdheid van de Staat als aandeelhouder (in de aandeelhoudersvergadering) van TenneT Holding. Bij het uitoefenen van die aandeelhoudersbevoegdheid heeft het parlement geen formele bevoegdheid. Ook uw budgetrecht en de voorhangprocedure uit de Comptabiliteitswet zijn hierop niet van toepassing. Het bovenstaande neemt uiteraard niet weg dat het kabinet het van belang acht het parlement goed te betrekken bij dit dossier.

De Duitse Staat heeft formeel te kennen gegeven te willen investeren in TenneT Duitsland. TenneT Holding en de Nederlandse Staat hebben aangeven dat de volledige verkoop van TenneT Duitsland hierbij de voorkeur verdient. Met deze uitgangsposities worden er nu gesprekken gevoerd met de Duitse Staat. Eventuele opbrengsten zouden in eerste instantie bij TenneT Holding terecht komen In alle gevallen acht het kabinet het belangrijk dat Tennet voldoende gefinancierd is, conform de minimale kredietrating in de nota deelnemingenbeleid, om haar publieke taken te kunnen uitvoeren.

Mocht de transactie zich anders ontwikkelen dan voorzien, acht het kabinet het van belang dat TenneT ook dan voldoende gefinancierd blijft om haar publieke taken te kunnen uitvoeren.

Vraag 397

Is het terugdraaien van de verlaging van de eigen bijdrage in de huurtoeslag in feite niet gewoon een bezuiniging op de huurtoeslag? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vraag 397

Vanaf 1 januari 2023 is de eigen bijdrage van de huurtoeslag met 16,94 (per maand) verlaagd voor koopkrachtreparatie. Overige maatregelen waren incidenteel, deze koopkrachtmaatregel kan vanaf 2025 tot 2029 gedeeltelijk en stapsgewijs weer worden afgebouwd met een bedrag van naar verwachting maximaal 6,90 per maand. Het gedeeltelijk terugdraaien van de verlaging van eigen bijdrage in de huurtoeslag van afgelopen augustus is te kwalificeren als een ombuiging. Deze verlaging dient ter dekking van de eventuele kosten voor de wetsvoorstellen Regie op de Volkshuisvesting en Betaalbare Huur. De onderzoeken naar de kosten zijn nog niet afgerond en daarom is de exacte verhoging van de eigen bijdrage nog niet bekend. Besluitvorming over dekking van de wetsvoorstellen en de hoogte van de verhoging van de eigen bijdrage zal uiterlijk bij indiening van de wetsvoorstellen plaatsvinden.

Vraag 398

Is het nog steeds een beleidsdoelstelling van het kabinet om ervoor te zorgen dat de huurverlaging bij huurders terecht komt?

Antwoord op vraag 398

Huurverlagingen resulteren in een lagere huur voor huurders, maar leiden er ook toe dat de huurtoeslag lager kan worden. De hoogte van de huurtoeslag is immers gekoppeld aan de daadwerkelijke huur. Door de systematiek van de huurtoeslag met kwaliteitskortingspercentages is het voordeel van de huurverlaging voor de huurder groter dan het verlies aan huurtoeslag.

Vraag 399

Hoeveel gaan huurtoeslagontvangers er door het terugdraaien van de verlaging van de eigen bijdrage op achteruit? Hoe ziet dit er in de verschillende jaren uit?

Antwoord op vraag 399

Zie antwoord op vraag 16.

Vraag 400

Hoe gaat de 150 miljoen euro voor de IZA-doelstellingen naar gemeenten? Welk deel van de middelen is al ter beschikking van gemeenten gesteld?

Antwoord op vraag 400

De 150 miljoen euro voor het verwezenlijken van de IZA-doelen wordt via een specifieke uitkering via de begroting van VWS beschikbaar gesteld aan gemeenten. De regeling die ten grondslag ligt aan deze specifieke uitkering is nog in ontwikkeling. Het voornemen is om deze regeling in juli 2023 te publiceren.

Vraag 401

Op basis waarvan zijn de bedragen behorend bij de ingroei naar nieuw financieringsstelsel kinderopvang bepaald?

Antwoord op vraag 401

Zie het antwoord op vraag 273.

Vraag 402

Wat is het bedrag per oudere als gevolg van het gereserveerde bedrag «gebaar erkenning ouderen van Surinaamse herkomst»?

Antwoord op vraag 402

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen heeft op 17 mei jl. (Kamerstukken 20 361 en 32 043, nr. 209) uw Kamer geïnformeerd met een update van het proces en de inhoud van de regeling en zal hierover het gesprek met u voeren. Zoals in deze brief aangegeven, is in het ontwerpbesluit hierover gerekend met een bedrag van 5.000 per persoon.

Vraag 403

Kan u onderbouwen waarom het loonkostenvoordeel voor ouderen waarom deze regeling beperkt doelmatig is?

Antwoord op vraag 403

De loonkostenvoordelen zijn in 2022 geëvalueerd (Kamerstuk 34 352, nr. 257). In deze evaluatie wordt voor het LKV ouderen geen significant effect gevonden op de werkgelegenheid voor de doelgroep. Wel blijft een werknemer waarvoor de werkgever LKV ouderen ontvangt, gemiddeld langer in dienst dan een vergelijkbare werknemer waarvoor de werkgever geen LKV ouderen ontvangt. Al met al is de conclusie van de evaluatie dat de doeltreffendheid van het LKV ouderen op zijn hoogst beperkt is. Door deze beperkte doeltreffendheid is ook de doelmatigheid op zijn hoogst beperkt. De arbeidsmarkteffecten van het afschaffen van het LKV ouderen kunnen niet separaat worden gekwantificeerd, maar zullen vanwege de beperkte doeltreffendheid naar verwachting niet significant zijn.

Vraag 404

Hoe ziet de toegroei naar een nieuw stelsel van kinderopvang eruit, en waar wordt de 1,6 miljard euro voor gebruikt?

Antwoord op vraag 404

Zie het antwoord op vraag 273.

Vraag 405

Hoe is tot het bedrag van 1,6 miljard euro voor de kinderopvangtoeslag gekomen?

Antwoord op vraag 405

Zie het antwoord op vraag 273.

Vraag 406

Is het afschaffen van het STAP-budget louter gemotiveerd vanwege bezuinigingsredenen?

Antwoord op vraag 406

Het kabinet heeft in het kader van de voorjaarsbesluitvorming verschillende belangen moeten afwegen om de Nederlandse schatkist op orde te krijgen. Hierbij heeft het kabinet bewust gekozen om de koopkracht van burgers zo veel mogelijk te ontzien. Het afschaffen van STAP heeft minder impact op de koopkracht dan andere maatregelen op de begroting van SZW.

Vraag 407

Kunt u inzicht geven voor welke opleidingen de STAP-regeling is gebruikt en dit onderverdeeld in leeftijdscohorten en opleidingsniveau. Zijn hier lessen uit te trekken voor mogelijke toekomstige regelingen?

Antwoord op vraag 407

Voor de zomer zal uw Kamer door de Minister van SZW worden geïnformeerd over de stand van zaken rond het STAP-budget, waarbij een monitorrapportage zal worden meegestuurd. Voor een uitgebreid overzicht over het gebruik van het STAP-budget met achtergrondkenmerken van de gebruikers en van de genoten opleidingen verwijs ik u daar naar.

Vraag 408

Deelt u de mening dat het scheppen van voorwaarden voor en het ondersteunen van permanente om- en bijscholing een belang van de eerste orde is, en zou het dan in dit licht bezien niet beter zijn om, als de STAP-regeling niet of onvoldoende functioneert, deze aan te passen of te vervangen door een meer effectief beleidsinstrument?

Antwoord op vraag 408

Zie het antwoord op vraag 31.

Vraag 409

Deelt u de mening dat bezuinigen op korte termijn leidt tot begrotingsruimte bij het Ministerie van SZW, maar op iets langere termijn (elders) leidt tot (maatschappelijke) kosten of tot het verlies van (maatschappelijke) opbrengsten?

Antwoord op vraag 409

Om verschillende tegenvallers te dekken is ervoor gekozen om dekking te zoeken op de meeste departementale begrotingen, ook op de begroting van het Ministerie van SZW. Met de keuzes uit de Voorjaarsnota beoogt het kabinet de begroting op orde te houden. Het is niet de verwachting dat de gemaakte keuzes op de SZW-begroting leiden tot per saldo negatieve maatschappelijke kosten-baten.

Vraag 410

Zou het geen aanbeveling verdienen om in plaats van de generieke reikwijdte van de STAP- regeling in een mogelijke nieuwe regeling te concentreren op werkterreinen die maatschappelijke gezien als urgent kunnen worden aangemerkt, zoals de Bouwsector, de Zorg of de Energietransitie?

Antwoord op vraag 410

Zie het antwoord op vraag 31.

Vraag 411

Zou het geen aanbeveling verdienen om een aangepaste of nieuwe regeling daarenboven vooral te concentreren op praktische opleidingen op mbo-niveau?

Antwoord op vraag 411

Zie het antwoord op vraag 31.

Vraag 412

Deelt u de mening dat het vanuit oogmerken van efficiency en effectiviteit wenselijk zou zijn om alle regelingen betreffende om- en bijscholing zoveel mogelijk te concentreren om versnippering te voorkomen en toegankelijkheid te vergroten?

Antwoord op vraag 412

Het kabinet is bekend met de roep vanuit het werkveld om alle regelingen op het vlak van LLO meer te bundelen zodat gebruikers en intermediairs het overzicht kunnen behouden.

Daarnaast is de gedachte dat het meer stroomlijnen van de vele regelingen ten goede komt aan de doelmatigheid en doeltreffendheid van de gerichte inzet van middelen, zoals is verwoord in de Kamerbrief Beleidslijnen Leven Lang Ontwikkelen van 23 september 2022 (Kamerstuk 30 012, nr. 147).

Vraag 413

Is het kabinet, na afschaffing van het STAP-budget, bereid om vorm te geven aan een nieuwe effectieve scholingsregeling die ook zonder leeftijdsdiscriminatie toegankelijk is voor AOW- gerechtigden die actief zijn op de arbeidsmarkt?

Antwoord op vraag 413

Zie het antwoord op vraag 31.

Vraag 414

Welk deel van de coalitieakkoord-middelen voor arbeidsmarkt, armoede en schulden is ingezet voor de Rijksbrede dekkingsopgave?

Antwoord op vraag 414

Zie antwoord op vraag 122.

Vraag 415

Hoeveel wordt het budget voor de hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur verlaagd?

Antwoord op vraag 415

Zie antwoord op vraag 122.

Vraag 416

Waarom bouwen de middelen voor de hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur af naar 2034?

Antwoord op vraag 416

Zie antwoord op vraag 122.

Vraag 417

Deelt u de mening dat het aanbeveling verdient om te onderzoeken wat de maatschappelijke, economische en budgettaire consequenties (op macroniveau en bezien op alle beleidsterreinen) zouden zijn van het afschaffen van de korting op de AOW bij samenwonen?

Antwoord op vraag 417

Het afschaffen van de gehuwdennorm (50% WML) in de AOW, die naast voor gehuwden ook voor ongehuwd samenwonenden geldt, zou betekenen dat de AOW geïndividualiseerd wordt. Het individualiseren van de AOW is één van de beleidsopties die nader is uitgewerkt in de ambtelijke Verkenning Leefvormen in de AOW (Kamerstuk 32 043, nr. 558). Ook bij de Kamerbehandeling van de begroting van SZW is gevraagd naar de voortgang in de motie van het lid Den Haan c.s. (Kamerstuk 36 200 XV, nr. 69). De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen zal binnenkort uw Kamer nader inlichten over het tijdpad en de vervolgstappen op dit onderwerp. Hierin zullen de maatschappelijke, economische en budgettaire aspecten worden meegenomen.

Vraag 418

Hoeveel kost het structureel maken en het één jaar doortrekken (c.q. doorschuiven) van de maatregelen die vorig jaar zijn genomen met betrekking tot de Wet kindgebonden budget (WKB)? Hoe veel kinderarmoede zou dit verhelpen?

Antwoord op vraag 418

Het kabinet heeft vorig jaar besloten om de kindbedragen en de alleenstaande ouderkop in de WKB per 1 januari 2023 tijdelijk te verhogen en deze verhoging grotendeels richting 2028 af te bouwen. De genomen maatregelen zijn wettelijk geregeld via het Belastingplan 2023 (Kamerstuk 36 202) en maken onderdeel uit van de ambitie om kinderen in armoede beter te bereiken en om het aantal huishoudens met kinderen dat onder de armoedegrens leeft te verlagen.

Het structureel aanhouden van het niveau van de kindbedragen en de ALO-kop per 1 januari 2023 zou jaarlijks structureel € 782 miljoen kosten. Het uitstellen van de afbouw met één jaar zou in de jaren 2024–2029 incidenteel € 817 miljoen kosten. Zie voor een uitgebreider overzicht van de budgettaire gevolgen van beide varianten tabel 1.

Het structureel maken van de verhoging van de WKB zou in een berekening op basis van de CEP-raming zorgen voor een daling van het aandeel kinderen in armoede van 7,8% naar 7,2% in 202747.

Structureel doortrekken niveau WKB 2023 – 23 – 300 – 550 – 665 – 659 – 682 – 782 – 3.662
Één jaar uitstel afbouw tijdelijke intensivering WKB – 23 – 277 – 256 – 122 – 3 – 35 – 100 – 817
1 In verband met de voorschotsystematiek van de WKB wordt het eerste voorschot voor 2024 reeds in december 2023 uitgekeerd.

Vraag 419

Waarom wordt het wetsvoorstel voor een passende eigen bijdrage huishoudelijke hulp ingetrokken in plaats van het uitbreiden van het wetsvoorstel met een nota van wijziging?

Antwoord op vraag 419

In de Voorjaarsnota staat dat voor alle maatschappelijke ondersteuning waarvoor op dit moment het abonnementstarief geldt, weer inkomensafhankelijke bijdragen gaan gelden. Daarbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de vormgeving zoals deze voorheen was met oog voor inkomenseffecten en het beroep dat wordt gedaan op de Wmo.

Het wetsvoorstel voor een passende eigen bijdrage voor huishoudelijke hulp geldt alleen voor huishoudelijk hulp en wijkt bovendien behoorlijk af van de inkomensafhankelijke bijdragen zoals deze vroeger voor huishoudelijke hulp werden gevraagd. Het regelen van wat in de Voorjaarsnota wordt aangekondigd door middel van een nota van wijziging op laatstbedoeld wetsvoorstel zou daarmee in feite neerkomen op het – via die nota van wijziging – geheel herschrijven van het wetsvoorstel. In zo'n geval is de koninklijke route het intrekken van het bestaande wetsvoorstel (dat op dit moment voor advies bij de Afdeling advisering van de Raad van State ligt) en opstellen van een nieuw wetsvoorstel waarin het nieuwe beleidsdoel wordt geregeld.

Vraag 420

Welke maatregelen ziet het kabinet voor zich om ervoor te zorgen dat het maatwerk bij PGB's alleen leidt tot verlaging van budgetten bij mensen die deze nu nog niet opmaken?

Antwoord op vraag 420

De maatregel behelst dat er meer precies wordt aangesloten bij de daadwerkelijke zorgvraag van PGB-houders in de Wlz. Als de daadwerkelijke zorgvraag reeds in de huidige situatie leidt tot volledige benutting van het budget, ligt een verlaging van het budget niet voor de hand. Er zijn daarom geen aanvullende maatregelen nodig.

Vraag 421

Waarom staat er een post van 30 miljoen euro structureel opgenomen in tabel 10 voor de herinvoering van het abonnementstarief WMO, terwijl in de toelichting staat dat deze 100 miljoen euro oplevert?

Antwoord op vraag 421

Zie het antwoord op vraag 113.

Vraag 422

Welke maatregelen worden er buiten het IZA genomen om uiteindelijk structureel 165 miljoen euro te besparen (punt 12)?

Antwoord op vraag 422

Zie antwoord op vraag 241.

Vraag 423

Wanneer is er een nieuw wetsvoorstel voor eigen bijdrage in de WMO te verwachten? Wanneer is de inwerkingtreding daarvan voorzien?

Antwoord op vraag 423

Inwerkingtreding van het wetsvoorstel is voorzien per 1 januari 2026. Op dit moment kan nog niet worden aangegeven wanneer het wetsvoorstel in internetconsultatie zal gaan of bij Uw Kamer zal worden ingediend. Wel is de uitwerking van het wetsvoorstel inmiddels ter hand genomen.

Vraag 424

Kunnen de koopkrachteffecten van de herinvoering van de inkomensafhankelijke eigen bijdrage WMO worden gekwantificeerd voor lage, midden- en hogere inkomens en met specifieke aandacht voor de gevolgen voor mensen vanaf de AOW-gerechtigde leeftijd?

Antwoord op vraag 424

De precieze financiële effecten van de maatregel voor burgers zijn nog onbekend en afhankelijk van de nadere uitwerking van de maatregel. Uitgangspunt daarbij is wel dat in redelijkheid rekening zal worden gehouden met de financiële draagkracht van burgers, waarbij zij niet onevenredig zwaar belast zullen worden.

Vraag 425

Kunnen de normen die gaan gelden voor de inkomensafhankelijke eigen bijdrage WMO worden gespecificeerd?

Antwoord op vraag 425

Deze normen zullen bij de verdere uitwerking van de maatregel worden ingevuld.

Vraag 426

Kan een integraal meerjarig budgettair overzicht, voorzien van toelichting, worden gegeven van de diverse uitgavenverhogingen, respectievelijk uitgavenverlagingen in verband met de herinvoering van de inkomensafhankelijke eigen bijdrage WMO?

Antwoord op vraag 426

Zie het antwoord op vraag 113.

Vraag 427

Is de herinvoering van de eigen bijdrage WMO binnen afzienbare tijd uitvoerbaar, gelet op de kanttekening die het CPB bij deze maatregel heeft geplaatst ten tijde van de doorrekening van de verkiezingsprogramma’s?

Antwoord op vraag 427

Het kabinet was al van plan om voor de huishoudelijke hulp een passende eigen bijdrage in te voeren. Deze zou per 2025 gerealiseerd worden. Het nieuwe besluit houdt in dat de inkomensafhankelijke eigen bijdrage wordt verbreed naar alle Wmo-voorzieningen, waarvoor nu het abonnementstarief geldt (daarbij is het uitgangspunt dat zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de vormgeving zoals die voorheen was – dus vóór de invoering van het abonnementstarief – met oog voor inkomenseffecten en het beroep dat wordt gedaan op de Wmo). De voorziene invoeringsdatum wordt daarmee een jaar opgeschoven. Dit geeft betrokken ketenpartijen meer tijd om de benodigde aanpassingen door te voeren. Dat wil niet zeggen dat het tijdpad ruim is.

Uiteraard worden het CAK en de VNG gevraagd om een uitvoeringstoets te doen, om zo de uitvoerbaarheid, randvoorwaarden en doorlooptijd van de invoering en implementatie in beeld te krijgen. De kanttekening die het CPB gaf bij de doorrekening van de verkiezingsprogramma’s is gedaan in 2021. Het CAK heeft inmiddels ingezet op een meerjarig investerings- en verbetertraject om haar uitvoering te verbeteren, waaronder een omvangrijk ICT-traject. Eerste stappen zijn hierin gezet. In de uit te vragen uitvoeringstoets is er aandacht voor de effecten die de beleidswijziging heeft op de organisatie en de verandercapaciteit die het CAK nodig heeft voor haar eigen veranderopgave.

Vraag 428

Is het nog steeds zo dat het CAK bij herinvoering van de inkomensafhankelijke eigen bijdrage WMO extra uitvoeringskosten voor ICT moet maken, waardoor de maatregel pas na vier jaar kan worden ingevoerd, zoals het Ministerie van Financiën in september 2022 in de Ombuigingslijst 2022 heeft geconcludeerd?

Antwoord op vraag 428

De informatie in deze Ombuigingslijst (Kamerstuk 36 200, nr. 4) is niet geheel actueel. Ook de tekst over de invoeringstermijn is gedateerd. In de Voorjaarsnota wordt inwerkingtreding van de maatregel per 1 januari 2026 voorzien.

Het CAK heeft inmiddels ingezet op een meerjarig investerings- en verbetertraject om haar uitvoering te verbeteren, waaronder een omvangrijk ICT-traject. Eerste stappen zijn hierin gezet.

Vraag 429

Kunnen de koopkrachteffecten van de herinvoering van de inkomensafhankelijke eigen bijdrage WMO worden gekwantificeerd voor lage, midden- en hogere inkomens en met specifieke aandacht voor de gevolgen voor mensen vanaf de AOW-gerechtigde leeftijd?

Antwoord op vraag 429

De financiële effecten van de maatregel voor burgers zijn nog onbekend en afhankelijk van de nadere uitwerking van de maatregel.

Vraag 430

Kunnen de normen die gaan gelden voor de inkomensafhankelijke eigen bijdrage WMO worden gespecificeerd?

Antwoord op vraag 430

Deze normen zullen bij de verdere uitwerking van de maatregel worden ingevuld.

Vraag 431

Kan een integraal meerjarig budgettair overzicht, voorzien van toelichting, worden gegeven van de diverse uitgavenverhogingen, respectievelijk uitgavenverlagingen in verband met de herinvoering van de inkomensafhankelijke eigen bijdrage WMO?

Antwoord op vraag 431

Zie het antwoord op vraag 113.

Vraag 432

Wat betekent de maatregel maatwerk PGB voor het budget van PGB-houders? Wordt hier een bezuinigingsopdracht mee ingevuld?

Antwoord op vraag 432

De maatregel betekent dat voor pgb-houders in de Wlz bij het bepalen van de daadwerkelijke zorgvraag meer maatwerk wordt verleend en dat op basis hiervan een budget wordt vastgesteld dat beter aansluit bij hun daadwerkelijke zorgvraag. Bij cliënten bij wie de daadwerkelijke zorgvraag een lager budget behoeft dan het huidige budget, kan dus een lager budget worden vastgesteld. De meer specifieke vaststelling van het budget voor de cliënt leidt tot doelmatigheidswinst op het totale budget.

Vraag 433

Wat is de reden voor het besparingsverlies bij de modernisering van het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS) en welke maatregelen kunnen nog genomen worden om dit besparingsverlies af te wenden?

Antwoord op vraag 433

Het kabinet heeft besloten af te zien van modernisering van het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS), aangezien het kabinet tot de conclusie is gekomen dat het op dit moment niet mogelijk is de modernisering van het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS) uit te voeren in een vorm die voldoende zekerheid geeft over zowel de effectiviteit als de gevolgen voor patiënten. De Minister van VWS heeft de Kamer hierover op 17 mei jl nader geïnformeerd (Kamerstuk 29 477, nr. 832).

Hierdoor ontstaat een besparingsverlies van 140 miljoen euro structureel. De dekking voor 2023 wordt gevonden in het uitgavenkader apotheekzorg. Er wordt verondersteld dat de stijging van (grondstof)prijzen vanwege contracten en de werking van de Wet Geneesmiddelenprijzen vertraagd doorwerkt in de kosten van medicijnen. Dit betekent dat er minder loon- en prijsontwikkeling nodig is voor het apotheekkader. Voor 2024 wordt de dekking voor 88,5 miljoen euro gevonden in de beschikbare volumegroei voor de Zvw en voor 51,5 miljoen euro als onderdeel van de bredere inzet van prijsbijstelling van de begrotingsgefinancierde uitgaven ter dekking van beleidsvoornemens. Voor de structurele invulling van de taakstelling onderzoekt het kabinet alternatieve maatregelen. Het kabinet zal de Kamer hier nader over informeren op Prinsjesdag.

Vraag 434

Wat is de reden voor de vertraging in de normerende elementen in tarieven?

Antwoord op vraag 434

Uit overleg met de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) werd duidelijk dat de maatregel voor 2024 niet haalbaar is. Voor de uitvoering van de maatregel zijn actuele kostenonderzoeken nodig. Volgens de planning van de NZa zijn dergelijke kostenonderzoek niet vóór de vaststelling van de tarieven 2024 beschikbaar. Daardoor is in 2024 sprake van een incidenteel besparingsverlies.

Vraag 435

Kunt u een PxQ-onderbouwing geven van de raming voor asiel in de Voorjaarsnota ten aanzien van pagina 73, tabel 32?

Antwoord op vraag 435

De asieltegenvaller die is opgenomen in tabel 32 is nader uitgesplitst in onderstaande tabel. Omdat in 2026 wordt uitgegaan van de budgettaire stand in 2025 lichten we de onderbouwing van de budgetten in 2023, 2024 en 2025 toe. In de toelichting onder de tabel geven we per reeks aan of deze via een P*Q-berekening tot stand is gekomen en lichten we de berekening toe.

1. Asiel – Identificatie- en registratiestraten 4,2 4,2 4,2
2. Asiel – Raad voor de rechtspraak 8,6 20,0 40,0
3. Asiel – Negatief Eigen Vermogen IND 26,3 0,0 0,0
4. Asiel – Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) 90,0 95,0 100,0
5. Asiel – IND Versnelling Voorraden 78,2 101,6 0,0
6. Asiel – Bijdrage Official Development Assistance (ODA) – 558,6 – 706,5 – 1103,1
7. Asiel – Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) 650,5 1.289,9 2.061,0
8. Asiel – Meerkosten (crisis)noodopvang COA 700,0 325,0 0,0
9. Asiel – AMV 18+ – 0,5 0,0 0,0
10. Asiel – Nidos 129,2 220,0 248,5
11. Asiel – Vluchtelingenwerk Nederland 5,0 0,0 0,0

1. Asiel – Identificatie- en registratiestraten

De P*Q bekostiging van de identificatie- en registratiestraten van de politie is uitgesplitst in de onderstaande tabel.

Tolken € 77 35.000 2,7
Reis en verblijf € 25 35.000 0,9
Beveiliging N.v.t N.v.t. 0,4
Vervoer € 12.500 12 0,2
Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel: toelage bijstandsverlening € 70 3.622 0,3
Al beschikbare middelen voor tolken Identificatie en registratie – 0,2
Totale tegenvaller VJN 2023 4,2
NB: De informatie in deze tabel geldt voor 2023, 2024 en 2025.

2. Asiel – Raad voor de rechtspraak

De P*Q bekostiging van asielafdoeningen door de Raad voor de rechtspraak is uitgesplitst in de onderstaande tabel. Vanwege de zeer forse stijging in het aantal te behandelen afdoeningen is bij de budgettaire verwerking rekenschap gegeven van de huidige capaciteitsproblemen door het hanteren van een ingroeipad.

Afdoening Verlengde Asielprocedure € 2.091,3 12.700 42.800 47.080
Afdoening regulier € 857,7 10.780 12.240 12.660
Afdoening bewaringszaak € 637,6 5.010 5.010 5.010
Afdoening Algemene Asielprocedure € 1.183,6 4.940 3.940 3.620
Afdoening Dublin Zaak € 542,7 6.100 3.330 3.330
Totaal (Q) 39.530 67.320 71.700
Subtotaal (P*Q) 48,2 109,6 118,6
Al beschikbaar op JenV-begroting – 39,6 – 39,6 – 39,6
Tegenvaller zonder correctie capaciteit 8,6 70,1 79,0
Totale tegenvaller VJN 2023 8,6 20,0 40,0

3. Asiel – Negatief Eigen Vermogen IND

Dit is de aanzuivering van het negatieve eigen vermogen van de IND. Er is geen P*Q-onderbouwing te geven.

4. Asiel – IND

De bekostiging van de IND is deels lumpsum en deels P*Q. Een deel van de P*Q-tegenvaller wordt binnen de JenV-begroting ingepast. Dit is weergegeven in onderstaande tabel.

Kosten P*Q 541,9 559,8 569,2 P*Q
w.v. dekking binnen JenV-begroting – 30,1 – 39,8 – 36,8
Aanvullende kosten 157,5 157,5 157,5 Lumpsum
Subtotaal 669,3 677,5 689,9
Al beschikbaar op JenV-begroting – 579,3 – 582,5 – 589,9
Totale tegenvaller VJN 2023 90,0 95,0 100,0
NB: Een nadere uitsplitsing van de P*Q onderbouwing van de 30 onderliggende producten is weergegeven in de bijlage.

5. Asiel – IND Versnelling Voorraden

De versnelling van de voorraden gaat uit van een kostprijs van 7.818 euro per asielbeschikking en 10.000 zaken in 2023 en 13.000 zaken in 2024 en 2025.

Versnelling productie in spoor 4 € 7.818 10.000 13.000 13.000
Totale tegenvaller VJN 2023 78,2 101,6 101,6*
NB: Het bedrag voor 2025 staat gereserveerd op de Aanvullende Post.

6. Asiel – Bijdrage Official Development Assistance (ODA)

De bijdrage uit het budget voor Official Development Assistance voor de eerstejaarsopvang van asielzoekers is direct gerelateerd aan de bekostiging van het COA. Het ODA-percentage dat gehanteerd is bedraagt 63% in 2023 en 60% in de jaren daarna.

7. Asiel – Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA)

De bekostiging van het COA is grotendeels P*Q, waarbij de organisatie een vergoeding ontvangt voor het inrichten van opvangplaatsen. Het gehanteerde aantal is de gemiddelde bezetting tussen de beginstand per 1 januari en eindstand op 31 december van een jaar. De gemiddelde bezetting wordt vermenigvuldigd met de kostprijs van het COA om tot de kosten voor de reguliere bezetting te komen. Hierbij worden de kosten voor het faciliteitenbesluit en enkele aanvullende kosten opgeteld (inclusief de incidentele Hotel- en Accommodatie Regeling) die via lumpsumbekostiging beschikbaar komen. Na verrekening met de beschikbare middelen op de JenV-begroting resteert de totale tegenvaller voor het COA. Zoals bovenstaand is toegelicht wordt hierop de ODA-bijdrage in mindering gebracht.

Beginstand 51.630 71.280 97.360
Instroom 72.920 69.760 72.990
Uitstroom 53.270 43.680 44.380
Eindstand 71.280 97.360 125.970
Gemiddelde bezetting 61.455 84.320 111.665
Kosten gemiddelde bezetting COA € 28.500 1.751,5 2.403,1 3.182,5 P*Q
Faciliteitenbesluit 15,0 17,5 17,5 Lumpsum
Aanvullende kosten 20,0 20,0 10,0 Lumpsum
Subtotaal 1.786,5 2.440,6 3.210,0
Al beschikbaar op JenV-begroting – 1.136,0 – 1.150,7 – 1.148,9
Totale tegenvaller VJN 2023 650,5 1.289,9 2.061,0

8. Asiel – Meerkosten (crisis)noodopvang COA

De meerkosten voor (crisis)noodopvang zijn geraamd op basis van de indicatieve meerkosten voor crisisnoodopvang per dag (129 euro) en de meerkosten voor de noodopvang per dag (24 euro)48. De verhouding tussen noodopvang en crisisnoodopvang is afgezet tegen de verwachte bezetting op basis van de MPP en de benodigde capaciteit voor (crisis)noodopvang. Afgerond gaat het hier om circa 700 miljoen euro in 2023. Zie hiervoor onderstaande tabel. In 2024 is een afbouw van (crisis)noodopvang voorzien, waardoor een lager bedrag geraamd is.

Meerkosten crisisnoodopvang per dag € 129,0
Meerkosten noodopvang per dag € 24,0
Aantal personen in noodopvang 14.960
Aantal personen in crisisnoodopvang 7.260
Verwachte benodigde capaciteit (Crisis)Noodopvang 2023 33.126
Totale tegenvaller VJN 2023 700,0

9. Asiel – AMV 18+

In 2022 is extra geld verstrekt voor de dekking van de verlengde opvang en begeleiding van alleenstaande minderjarige vluchtelingen (AMV) die 18 jaar worden. Bij de uiteindelijke verrekening van deze middelen werd circa 0,5 miljoen euro uit het ODA-budget gedekt en vallen deze middelen vrij op de JenV-begroting. Er is geen P*Q-onderbouwing te geven.

10. Asiel – Nidos

De totstandkoming van de bekostiging van de verzorging en voogdij die Nidos verzorgt voor alleenstaande minderjarige vluchtelingen is deels P*Q en deels lumpsum. Dit is uitgesplitst in de onderstaande tabel.

Subsidie begeleidingskosten 18– € 9.059 8.047 9.735 10.680 P*Q
Subsidie Instroom team Lumpsum
Verzorgingskosten Kleinschalige opvang € 68.800 1.600 2.200 2.200 P*Q
Verzorgingskosten Opvang en Wonen in Gezinsverband € 12.500 2.300 2.650 2.650 P*Q
Verzorgingskosten Overige € 5.100 950 1.100 1.100 P*Q
Verzorgingskosten Perspectief Opvang Lumpsum
Subsidie verlengde opvang (18+) Lumpsum
P*Q (in miljoen) 2023 2024 2025
Subsidie begeleidingskosten 18– 72,9 88,2 96,8
Subsidie Instroom team 7,3 7,3 7,3
Verzorgingskosten Kleinschalige opvang 110,1 151,4 151,4
Verzorgingskosten Opvang en Wonen in Gezinsverband 28,8 33,1 33,1
Verzorgingskosten Overige 4,8 5,6 5,6
Verzorgingskosten Perspectief Opvang 2,7 2,8 2,9
Subsidie verlengde opvang (18+) 28,0 60,0 84,0
Subtotaal 254,5 348,3 381,0
Al beschikbaar op JenV-begroting – 125,3 – 128,3 – 132,5
Totale tegenvaller VJN 2023 129,2 220,0 248,5

11. Asiel – Vluchtelingenwerk Nederland

Dit is een aanvulling op de bestaande subsidie voor Vluchtelingenwerk Nederland (VWN). Er is geen P*Q-onderbouwing te geven.

Vraag 436

Hoe kijkt het kabinet, gelet op het feit dat door de verhoging van de SDE++-middelen en de normering voor zon op dak het kabinet inzet op veel meer zonne-energie in het systeem en netbeheerders echter aangeven dat zij niet meer dan 35 TWh kunnen aansluiten zonder dat dit ten koste gaat van het realiseren van andere doelen zoals de woningbouw van honderdduizenden huizen of de verduurzaming van de industrie, tegen deze gegevens?

Antwoord op vraag 436

Het kabinet deelt de zorgen van de netbeheerders. In Nederland worden we op verschillende plekken geconfronteerd met overvraging van de netcapaciteit. Er wordt hard aan verbetering gewerkt en hierover onderhoudt het kabinet nauw contact met de netbeheerders. De verschillende initiatieven die hiervoor lopen, ondersteunt het kabinet actief. Denk aan het programma «Sneller het net op» dat samen met het werkveld is opgezet en het Landelijk Actieprogramma Netcongestie. In het onderzoek naar de toekomstige ondersteuning van hernieuwbare energie op land wordt expliciet aandacht gegeven aan mogelijkheden om de impact op het net te beperken. In het additionele klimaatmaatregelenpakket heeft het kabinet verschillende maatregelen opgenomen om de belasting van het elektriciteitsnet te verminderen. Dit betreffen de maatregelen: programma Demand Side Response (DSR) in eindgebruikerssectoren, invoering batterijverplichting voor zonneparken, efficiëntere benutting elektriciteitsnetten en intensivering samenwerking medeoverheden. Deze maatregelen bieden vanuit verschillende invalshoeken verlichting voor het elektriciteitsnet. Dit maakt de verdere inpassing van zonne-energie in Nederland mede mogelijk.

Vraag 437

Moet er, gelet op het feit dat betbeheerders vaker hebben geadviseerd dat de verhouding tussen zon en wind van belang is voor een stabiel energiesysteem, zoals ook blijkt uit de netimpact berekeningen van de RES’sen, niet meer worden ingezet op Wind op Land?

Antwoord op vraag 437

Zie het antwoord op vraag 19.

Vraag 438

Wordt er, gelet op het feit dat het kabinet een verbod voorbereidt op de inzet van fossiele brandstoffen voor verwarmingsprocessen bij uitbreiding, nieuwbouw en vervanging van industriële productie-installaties en het huidige alternatief voor deze brandstoffen vaak een elektrische boiler is, waar niet altijd voldoende netcapaciteit beschikbaar is, een uitzondering op deze normering voorbereid wanneer er onvoldoende netcapaciteit is om deze boilers tijdig aan te kunnen sluiten? Hoe kijkt het kabinet naar het voorstel in het IBO waar deze maatregelvoorstellen waren vergezeld door voorbehouden voor industrie in gebieden met netcongestie en hoe kijkt het kabinet naar dit voorstel in het IBO en is het kabinet van plan dit voorstel toe te passen?

Antwoord op vraag 438

De in het IBO beschreven verbod op het gebruik van fossiele brandstoffen voor verwarming in de industrie is het startpunt van het uitwerken van de beoogde maatregel.

Deze maatregel komt in de plaats van de eerdergenoemde maatregel rond de normering van e-boilers omdat het Kabinet het probleem van netcapaciteit onderkent en meer flexibiliteit wil bieden aan bedrijven bij de keuze van niet-fossiele warmteopwek. De in het IBO-fiche beschreven uitzondering wordt in de uitwerking van de maatregel meegenomen.

Vraag 439

Hoe stimuleert het kabinet flexibel stroomverbruik bij de industrie, gelet op het feit dat netbeheerders aangeven dat er veel meer elektrische boilers op het stroomnet passen wanneer zij worden aangesloten met een flexibel contract bij de netbeheerder, een zogenaamde non-firm ATO? Overweegt het kabinet een dergelijk contract verplicht te stellen bij een elektrische boiler?

Antwoord op vraag 439

Het kabinet overweegt inderdaad de mogelijkheid van non-firm ATO. De gesprekken met de sector daarover lopen nu. We verwachten binnenkort meer duidelijkheid te hebben over hoe het precies vorm zal krijgen. Hierover zullen we uw Kamer dan informeren.

Vraag 440

Worden, gelet op het feit dat de verduurzaming van de industrie voor een groot deel wordt gestimuleerd via de maatwerkafspraken, de netbeheerders, zowel de landelijke als de regionale, bij het maken van deze afspraken betrokken om te zorgen dat de maatregelen ook voor hen uitvoerbaar zijn en dat de uitvoering niet stokt?

Antwoord op vraag 440

Ja. Om tot bindende en wederkerige maatwerkafspraken te komen, worden de daarvoor noodzakelijke partijen betrokken. Denk bijvoorbeeld aan de provincies, maar ook Tennet en de regionale netbeheerders.

Ook zijn de netbeheerders actief betrokken bij de Cluster Energie Strategieën (CESsen) en Programma Infrastructuur Duurzame Industrie (PIDI) en daarnaast worden zij in het Nationaal Programma Verduurzaming Industrie (NPVI) actief betrokken.

Vraag 441

Wat zijn de voorwaarden waaronder de reservering van 750 miljoen euro voor de maatwerkafspraken worden uitgegeven? Denkt het kabinet daarbij ook aan een verplichte Non-firm ATO voor grotere aansluitingen? Wordt de pot van 750 miljoen euro verdeeld op basis van «first come, first serve» of is er een andere verdeelsleutel?

Antwoord op vraag 441

Uw Kamer is op 20 april 2023 geïnformeerd over het beschikbaar stellen van publieke gelden in het kader van de maatwerkaanpak.49 In deze brief zijn het proces en de uitgangspunten voor financiële ondersteuning bij de maatwerkaanpak toegelicht. Hierbij geldt dat er altijd eerst wordt gekeken naar de mogelijkheden binnen het bestaande generieke instrumentarium (bijvoorbeeld via de SDE++, de VEKI of de nog te publiceren NIKI regeling). Mocht het generieke instrumentarium niet passend zijn voor het desbetreffende project en/of de business case, dan kan maatwerksubsidiëring en/of -financiering worden overwogen uit de daarvoor gereserveerde middelen op de Aanvullende Post (in de toekomst: op de Klimaatfondsbegroting). In die gevallen zal per casus budget overgeheveld worden naar de EZK-begroting, waarbij voor de budgettaire verwerking middels begrotingswetten autorisatie van uw Kamer wordt gevraagd. Bij de maatwerkaanpak geldt dat de overheid alleen een financiële bijdrage levert waar nodig, niet meer dan dat, en alleen als dit bijdraagt aan een groene en duurzame oplossing en past binnen de geldende staatssteunkaders. Per project en per maatwerkafspraak zal een zorgvuldige afweging gemaakt worden van de beoogde opbrengsten van de projecten en de noodzakelijke randvoorwaarden om deze technisch, financieel en juridisch te realiseren. Er wordt getoetst of de bijdrage doelmatig is. Als wordt besloten een maatwerksubsidie te verstrekken, dan zullen, afhankelijk van het betreffende project, voorwaarden worden opgesteld waar aan moet worden voldaan.

Vraag 442

Kan het kabinet de volgende vragen beantwoorden over het in het Ontwerp Meerjarenprogramma Klimaatfonds 2024 vermelde over laadinfrastructuur en in het bijzonder walstroom: hierin staat dat de vrijgekomen stikstofruimte door het inzetten van walstroom gebruikt kan worden om de vergunningverlening voor klimaatprojecten vlot te trekken: Wat wordt hier verstaan onder «Klimaatprojecten» Wat betekent dit voor de prioritering van vrijgekomen stikstofruimte? Krijgen klimaatprojecten voorrang op alle andere projecten? Beperken deze projecten zich tot zeehavens? Zo ja, waarom?

Antwoord op vraag 442

In de Rotterdamse haven wordt gewerkt aan ca. 35 verduurzamingsprojecten als onderdeel van de visie tot 2050 op onder andere energie efficiëntie (i.c.m. CO2-afvang en -opslag onder de Noordzee); een nieuw energiesysteem; en vernieuwing van het grond- en brandstoffensysteem (elektrisch, waterstof, circulair). Het gebruik van walstroom leidt tot stikstofreductie in o.a. de mainport Rotterdam en deposities op omliggende Natura2000 gebieden. Hierdoor kan de vergunningverlening in die regio weer op gang komen, die nu stil ligt, ook voor de 35 verduurzamingsprojecten.

Vraag 443

Hoeveel budget binnen het Transitiefonds Landbouw is gereserveerd voor innovatieve maatregelen om emissies te reduceren?

Antwoord op vraag 443

De afspraken in het coalitieakkoord en de budgettaire bijlage markeren de sporen en categorieën van maatregelen, die in de ogen van het kabinet noodzakelijk zijn voor een integrale en onontkoombare aanpak van de opgaven. De daar genoemde bedragen zijn ramingen van het deel van de middelen uit het fonds die beschikbaar zijn per spoor, waaronder € 1,2 miljard voor innovatieve stalsystemen en managementmaatregelen en € 1,5 miljard voor versterken ondernemerschap en innovatie. Na de instelling van het Transitiefonds zal het Kabinet jaarlijks een fondsbegroting bij het parlement indienen, waarin de actuele budgettaire ontwikkelingen worden geschetst. Deze ontwikkelingen zijn afhankelijk van de provinciale gebiedsprogramma’s en de afspraken in het landbouwakkoord. Daar wordt afgewogen met welke maatregelen een doel het beste bereikt wordt. Als de plannen bijdragen aan de doelen en passen binnen de kaders die gelden voor het transitiefonds, kan daaruit financiering van de plannen plaatsvinden.

Vraag 444

Hoeveel FTE verwacht u aan te nemen vanuit de gereserveerde uitvoeringskosten binnen het Transitiefonds Landbouw?

Antwoord op vraag 444

Omdat dit budget is bedoeld voor zowel uitvoeringskosten bij het Rijk, als bij de provincies, is het nog onduidelijk hoeveel fte er aangenomen zal worden uit de gereserveerde middelen. Voor het Rijk zijn de onderstaande gegevens van toepassing:

– In 2022 is 180 fte toegevoegd aan het kerndepartement tot het einde van de looptijd van het fonds.

– Met de Voorjaarsnota 2023 is tot en met 2025 138 fte voor de beleidsdirecties en 18 voor de stafdirecties toegevoegd, plus budget voor 10 fte inhuur in 2023.

– Daarnaast is bij Voorjaarsnota 2023 42 fte toegevoegd aan het kerndepartement voor de programmadirectie piekbelasters. Bij de medeoverheden is er uitvoeringsbudget ingezet voor 134 fte voor de aanpak piekbelasters.

Vraag 445

Hoeveel budget heeft u binnen het Transitiefonds Landbouw gereserveerd voor onteigening?

Antwoord op vraag 445

De afspraken in het coalitieakkoord en de budgettaire bijlage markeren de sporen en categorieën van maatregelen, die in de ogen van het kabinet noodzakelijk zijn voor een integrale en onontkoombare aanpak van de opgaven. De daar genoemde bedragen zijn ramingen van het deel van de middelen uit het fonds die beschikbaar zijn per spoor, er is geen spoor of fonds opgenomen in het coalitieakkoord voor de onteigening van ondernemers.

In het coalitieakkoord wordt € 7,4 miljard geraamd voor opkoop. Deze worden op dit moment alleen ingezet voor vrijwillige beëindigingsregelingen zoals de LBV+. Na de instelling van het Transitiefonds zal het Kabinet jaarlijks een fondsbegroting bij het parlement ontvangen, waarin de actuele budgettaire ontwikkelingen worden geschetst. Deze ontwikkelingen zijn afhankelijk van de provinciale gebiedsprogramma’s en de afspraken in het landbouwakkoord. Daar wordt afgewogen met welke maatregelen een doel het beste bereikt wordt. Als de plannen bijdragen aan de doelen en passen binnen de kaders die gelden voor het transitiefonds, kan daaruit financiering van de plannen plaatsvinden.

Vraag 446

Hoe verhouden, gelet op het feit dat het kabinet verdere beprijzing van afvalverbranding voorstelt, de huidige heffingen op Nederlandse afvalenergiecentrales (verbrandingsbelasting en CO2-heffing) zich ten opzichte van andere Europese landen? Kunt u een overzicht verstrekken van deze heffingen?

Antwoord op vraag 446

Het is bekend dat in de volgende Europese landen de afgelopen jaren verbrandingsbelasting is geheven: België, Denemarken, Frankrijk, Italië, Noorwegen, Oostenrijk, Portugal, Spanje en Zweden. In verschillende landen is het tarief afhankelijk van de soort afvalstof en de regio. Er is geen actueel volledig overzicht beschikbaar over de tarieven van belasting op verbranding in deze en andere Europese landen.

Vraag 447

In hoeverre zal verdere beprijzing van afvalverbranding in Nederland de import van afval (dat anders gestort wordt) economisch onmogelijk maken? Wat is de kans dat dit afval dan in andere Europese landen gestort wordt en tot welke Europese CO2-uitstoot zal dit leiden? In hoeverre is deze maatregel doelmatig om in Europa CO2-uitstoot te besparen als de PBL-reflectie wordt bezien op de maatregel «Versnelde sluiting AVI’s»?

Antwoord op vraag 447

Het doel van beprijzing van verbranding is om een prikkel te creëren die verbranding ontmoedigt ten faveure van recycling. Het kabinet hecht daarbij aan gelijke behandeling van alle afval dat in Nederland verbrand wordt, zodat er geen prikkel bestaat die het verbranden van Nederlands afval economisch minder aantrekkelijk maakt dan buitenlands afval. Dat daarmee ook de hoeveelheid buitenlands afval dat in Nederland wordt verbrand zou afnemen, was een beoogd bijeffect. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat beschikt niet over de benodigde bedrijfseconomische informatie om te kunnen bepalen of en wanneer afvalimport voor een afvalbedrijf in Nederland economisch onmogelijk wordt. Er zijn, los van de interne vaste en variabele kostenstructuur van een afvalverbrandingsinstallatie, meerdere factoren die van invloed zijn op deze bedrijfseconomische afweging, zoals de hoogte van de energieprijzen, de afvalwetgeving en afvalbeheerplannen in Nederland en in andere lidstaten waarin de minimale verwerkingsstandaarden zijn opgenomen, buitenlandse belastingen op het storten en verbranden van afval, en de poorttarieven van andere Europese AVI’s. Sinds de geïmporteerd afval fiscaal op een zelfde wijze wordt behandeld als Nederlands afval, is de import weliswaar gedaald, maar stabiliseert deze nu rond de 1 megaton. Daarmee blijkt dat het importeren nog steeds bedrijfseconomisch aantrekkelijk is voor Nederlandse AVI’s. Nederland is verantwoordelijk voor haar eigen afvalbeheer en gaat niet over het beleid en de praktijk ten aanzien van storten, verbranden en recyclen van andere lidstaten. De Europese Unie verplicht lidstaten storten terug te dringen en zoveel mogelijk in te zetten op recycling. De aanname dat alles wat niet in Nederland of elders verbrand wordt, altijd leidt tot stortemissies in het buitenland, wordt niet gedeeld. Ook andere lidstaten hebben zich gecommitteerd aan de transitie naar een circulaire economie en zijn gebonden aan de afspraken daarover. De reflecties van het PBL gaan niet in op doelmatigheid van de afvalstoffenbelasting maar betreffen de doelmatigheid van het versneld uitkopen van afvalverbrandingscapaciteit. Het PBL adviseerde om deze maatregel niet over te nemen omdat compensatie voor sluiting van bedrijven niet binnen de scope van het Klimaatfonds valt, dat gericht is op verduurzaming. Daarnaast zijn weglekeffecten te verwachten, waardoor financiële compensatie niet doelmatig is. Deze maatregel is dan ook niet overgenomen in de voorjaarsbesluitvorming. In plaats daarvan wordt ingezet op aanscherping van de CO2-heffing en het lonender maken van, bijvoorbeeld, het beter uitsorteren van te verbranden afval en eventueel het aangaan van maatwerkafspraken ten behoeve van verdere verduurzaming bij AVI’s. Op termijn zal, mede op basis van deze maatregelen, nog steeds toegewerkt worden naar geleidelijke afbouw van de Nederlandse afvalverbrandingscapaciteit.

Vraag 448

In hoeverre helpt, gelet op de volgens de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) van het PBL constatering dat afvalenergiecentrales nu circa 20% van de warmte in stadsverwarming en industriële stoomnetten leveren, in verschillende Regionale Energie Strategieën van provincies en gemeenten de uitbreiding van de warmtelevering door afvalenergiecentrales is opgenomen om van het aardgas af te komen bij woningen en in de glastuinbouw, de verdere beprijzing van afvalverbranding bij de realisatie van de Regionale Energie Strategieën, effectieve besteding van de 1,4 miljard euro aan de uitbreiding van warmtenetten en de realisatie van betaalbare, duurzame energie voor burgers en glastuinbouw?

Antwoord op vraag 448

Het is voor het kabinet van belang dat Nederland niet afhankelijk wordt van afvalverbranding voor de levering van warmte. Zolang er afvalverbranding is in Nederland is het goed om gebruik te maken van de aftapwarmte die deze centrales produceren. Aftapwarmte uit AVI’s zal de komende jaren nog een belangrijk aandeel hebben in de warmtevoorziening, die echter geleidelijk zal worden afgebouwd. Het kabinet werkt aan het opschalen van CO2-vrije en hernieuwbare warmtebronnen die de rol van aftapwarmte en warmte uit houtige biomassa overnemen, tot uiteindelijk een volledig duurzame warmtebronnenmix is gerealiseerd. Een AVI als warmtebron ligt in de aanloop naar een volledig circulaire en klimaatneutrale economie steeds minder voor de hand, maar is in deze transitiefase wel nog noodzakelijk.

Vraag 449

Gaat de extra investering in verduurzaming van kwetsbare wijken lopen via de NIP lokale aanpak? Zo nee, wat wordt dan de governance?

Antwoord op vraag 449

Een groot deel van de extra investering zal via de Nationaal Isolatie Programma (NIP) lokale aanpak kunnen worden ingezet voor isolatie- en ventilatiemaatregelen. In de meest kwetsbare wijken en dorpen kunnen gemeenten dan huishoudens extra subsidie en ondersteuning geven. Ook is beoogd met deze middelen verdere ondersteuning te bieden bij de overstap en de aansluiting op warmtenetten. De definitieve inzet en verdeling van middelen voor kwetsbare wijken en dorpen wordt nog nader uitgewerkt.

Vraag 450

Hoe zullen de kosten per gereden kilometer voor het gebruik van elektrische en niet-elektrische personenauto’s zich ontwikkelen als gevolg van de voorgestelde stimuleringsregeling voor elektrisch rijden en de daaraan gekoppelde wijziging van de BPM?

Antwoord op vraag 450

De beleidsinzet is gericht op het versnellen van de ingroei van emissievrije personenauto. De voorgestelde subsidieregeling moet de aanschaf van een elektrische auto aantrekkelijker maken. Hiertoe is gekeken naar het effect van de maatregelen op de CO2-uitstoot en de budgettaire effecten. Het is niet bekend wat het effect van de maatregelen is op de kosten per gereden kilometer van respectievelijk emissievrije -en niet-emissievrije personenauto’s. Wel kan worden gezegd dat de beide maatregelen de vaste kosten veranderen maar geen invloed hebben op de variabele kosten.

Vraag 451

Hoeveel wordt de voor huishoudens geldende tarieven op gasgebruik tot een bepaald gebruik precies verlaagd ten opzichte van het nu, in 2023, geldende tarieven?

Antwoord op vraag 451

Als onderdeel van een breder klimaatpakket is in de voorjaarsbesluitvorming afgesproken om de tarieven in de energiebelasting richting 2030 aan te passen, zodat taakstellend 1,2 Mton extra CO2-reductie wordt gerealiseerd in 2030 ten opzichte van het basis pad uit het IBO Klimaat. Voor huishoudens zal het energiebelastingtarief tot een bepaald aardgasverbruik worden verlaagd en daarboven worden verhoogd. Daarnaast wordt de degressiviteit in de tarieven voor aardgas verder afgebouwd, wordt een apart tarief voor waterstof geïntroduceerd en worden de tarieven voor elektriciteit in de hogere verbruiksschijven verlaagd. Het kabinet voert een impactanalyse uit om vast te stellen welke maatvoering van de hiervoor genoemde maatregelen nodig is om de 1,2 Mton reductie te realiseren. In augustus vindt de besluitvorming hierover plaats. Zonder de uitkomsten van de impactanalyse en berekening van de tarieven zijn de gestelde vragen nog niet te beantwoorden.

Vraag 452

Hoeveel gaat een gemiddelde huurder in een F- of G-woning er op voor- of achteruit bij de nieuwe tarieven op gas?

Antwoord op vraag 452

Zie het antwoord op vraag 451.

Vraag 453

Hoeveel huishoudens gaan er naar verwachting bij de nieuwe tarieven op gas op achteruit?

Antwoord op vraag 453

Zie het antwoord op vraag 451.

Vraag 454

Wat zal, naar verwachting, het gevolg zijn van de aanpassing van de tarieven op gas op het aantal huishoudens in energiearmoede?

Antwoord 454

Zie het antwoord op vraag 451.

Vraag 455

Waarom is er gekozen voor het koppelen van het gemeente- en provinciefonds aan het nominale bruto binnenlands product (bbp), terwijl het potentiële bbp een veel stabielere maatstaf is?

Antwoord op vraag 455

De volumeontwikkeling van de fondsen wordt gebaseerd op een historisch gemiddelde van de ontwikkeling van het bbp. Door te kiezen voor gerealiseerde bbp cijfers worden de fondsen stabieler en schommelen minder. Het potentiële bbp wordt berekend door voor de determinanten daarvan, waaronder arbeidsaanbod, evenwichtswerkloosheid en productiviteit, de structurele trends te bepalen. Filters spelen daarbij een belangrijke rol. Het resultaat is daardoor afhankelijk van de periode waarover de berekening plaatsvindt. Toevoegen of wijzigen van nieuwe waarnemingen en realisaties hebben daardoor met terugwerkende kracht gevolgen voor de potentiële productie in eerdere jaren. Het koppelen aan het potentiële bbp kan hierdoor i leiden tot bijstellingen die voor instabiliteit kunnen zorgen.

Vraag 456

Kan er nader uitgelegd worden op welke wijze het meerjarig historisch gemiddelde van de bbp- ontwikkeling wordt bepaald waaraan het GF/PF wordt gekoppeld, zoals welke jaren het betreft, op welk moment de toevoeging voor jaar «t» wordt vastgesteld en in hoeverre daarop nog correcties kunnen plaatsvinden?

Antwoord op vraag 456

De technische uitwerking wordt nader toegelicht bij een volgend begrotingsmoment. Dan worden de exacte bedragen die volgen uit de definitieve doorrekening van de systematiek opgenomen. De Kamer, gemeenten en provincies worden vervolgens jaarlijks bij Voorjaarsnota en daaropvolgend de meicirculaire geïnformeerd over de hoogte van de indexatie, op basis van de gegevens in het CEP.

Vraag 457

Zijn er manieren waarop eventuele procycliciteit die het gevolg kan zijn van de koppeling tussen de ontwikkeling van het bbp en het gemeente/provinciefonds wordt gemitigeerd?

Antwoord op vraag 457

Procycliciteit wordt gemitigeerd doordat de bbp-indexatie voor de volumeontwikkeling op basis van een historisch gemiddelde wordt berekend.

Vraag 458

Waaruit bleek de genoemde instabiliteit van de huidige normeringssystematiek?

Antwoord op vraag 458

Bij de huidige normeringssystematiek (de zogenaamde «trap-op-trap-af») bewegen de inkomsten van gemeenten en provincies via het gemeente- en provinciefonds mee met de uitgaven van het Rijk. Instabiliteit volgt uit schommelingen in de uitgaven van het Rijk. Daarnaast is er een beperkte koppeling met de uitgavenontwikkeling bij gemeenten en provincies. Uit de evaluatie van de normeringssystematiek uit 2020, uitgevoerd door het Rijk, de VNG en het IPO, bleek dat vanuit bestuurlijk oogpunt de stabiliteit van de accressystematiek als onvoldoende wordt ervaren.

Vraag 459

Hebben gemeenten en provincies aangedrongen op het afschaffen van de huidige normeringssystematiek?

Antwoord op vraag 459

Zoals vermeld in de Startnota 2022 heeft dit kabinet besloten om een nieuwe stabielere financieringssystematiek voor de periode na 2025 uit te werken. Uit de evaluatie van de normeringssystematiek uit 2020, uitgevoerd door het Rijk, de VNG en het IPO, bleek dat vanuit bestuurlijk oogpunt de stabiliteit van de accressystematiek als onvoldoende wordt ervaren.

Vraag 460

Bleek uit de laatste evaluatie van de normeringssystematiek dat de huidige systematiek (te) instabiel was?

Antwoord op vraag 460

De conclusie van de laatste evaluatie uit 2020, uitgevoerd door het Rijk, de VNG en het IPO, is dat vanuit bestuurlijk oogpunt de stabiliteit van de accressystematiek als onvoldoende wordt ervaren. Volgens de evaluatie is dit de afgelopen jaren gebleken uit verschillende brieven van gemeenten en provincies (in hun rol als toezichthouder), Kamervragen en moties. De discussie ging hierbij vooral over de verticale stabiliteit van de systematiek: de veranderingen met betrekking tot hetzelfde begrotingsjaar tussen de diverse ramingsmomenten.

Vraag 461

Waaruit blijkt de beperkte koppeling tussen de huidige normeringssystematiek en de uitgavenontwikkeling bij gemeenten en provincies? Wordt hier gedoeld op bijvoorbeeld de ontwikkeling van de kosten van Jeugdzorg?

Antwoord op vraag 461

Bij de normeringssystematiek «trap-op-trap-af» wordt het accres gebaseerd op accres-relevante uitgaven van het Rijk. Indexatie van de fondsen op basis van dit evenredigheidsprincipe kent daarmee geen of zeer beperkte koppeling met de kostenontwikkeling van het gemeentelijk en provinciaal takenpakket.

Vraag 462

Delen gemeenten en provincies de opvatting van het kabinet over instabiliteit en beperkte koppeling aan de uitgavenontwikkeling van de huidige normeringssystematiek?

Antwoord op vraag 462

Zie het antwoord op vraag 460.

Vraag 463

Zijn gemeenten en provincies akkoord met de nieuwe wijze van indexeren van gemeente- en provinciefonds?

Antwoord op vraag 463

Zie het antwoord op vraag 65.

Vraag 464

Is over de nieuwe vorm van indexatie overeenstemming met gemeenten en provincies?

Antwoord op vraag 464

Zie het antwoord op vraag 65.

Vraag 465

Moet de voorjaarsnota worden gezien als reactie op de motie Van Weyenberg/Van Dijk? Zo ja, hoe is het uitvoeringsplan en tijdpad hier in terug te lezen?

Antwoord op vraag 465

Ja, de voorjaarsnota beschrijft conform de motie van de leden Van Weyenberg en Inge van Dijk (Kamerstuk 36 200, nr. 89) de hoofdlijnen van de nieuwe financieringssystematiek aansluitend op de contourennota d.d. 11 juli 2022 (Kamerstuk 35 925 VII, nr. 170) en de Kamerbrief hierover d.d. 7 oktober 2022 (Kamerstuk 36 200 B, nr. 10). Dat wil zeggen dat er vanaf 2027 structureel 1,1 miljard beschikbaar komt. Dat daarnaast het Gemeente- en Provinciefonds vanaf 2027 geïndexeerd worden op basis van het bbp. Uw kamer wordt op een volgend begrotingsmoment nader geïnformeerd over de definitieve doorrekening van de indexatiesystematiek.

Het kabinet is ervan overtuigd dat gemeenten en provincies hiermee een stabiele, solide en duurzame financiële basis wordt geboden. In het coalitieakkoord is opgenomen dat bij het uitwerken van een nieuwe financieringssystematiek, de mogelijkheid voor een groter eigen belastinggebied wordt betrokken. Op gemeentelijk niveau wordt in samenspraak met de VNG bekeken welke mogelijkheden er zijn qua modernisering en uitbreiding van het belastinggebied, waarbij op basis van de uitkomsten een eventueel wetgevingstraject in gang wordt gezet. Bij het provinciaal belastinggebied wordt in 2030 een systeem van Betalen Naar Gebruik (BNG) ingevoerd. De opcenten op de motorrijtuigenbelasting (mrb) in huidige vorm (belasting op autobezit) komt dan te vervallen, waardoor in 2030 de noodzaak voor een alternatief belastinggebied (opcenten op betalen naar gebruik of een geheel nieuwe belastingmiddel) ontstaat. Er wordt in samenspraak met het IPO bezien welk alternatief belastinggebied wenselijk is ter vervanging van het huidige.

Vraag 466

Komt er nog apart een reactie op de motie van de leden Bromet en Mohandis (Kamerstuk 36 200 VII, nr. 30) over wettelijke verankering van de normeringssystematiek?

Antwoord op vraag 466

De wettelijke verankering van de nieuwe financieringssystematiek is vormgegeven door het opnemen ervan in de betreffende Begrotingswetten.

Vraag 467

Welke uitgavenontwikkelingen van gemeenten en provincies moeten worden bekostigd uit de volumecomponent?

Antwoord op vraag 467

De ontwikkeling van het bbp is een objectieve en onafhankelijke maatstaf voor zowel volumecomponenten, die een kostenverhogende werking hebben (zoals bevolkingsgroei), als voor de loon- en prijsontwikkeling. De financiële ruimte van gemeenten en provincies voor genoemde uitgavenontwikkeling wordt middels deze koppeling vormgegeven. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de fondsen bestedingsvrij zijn.

Vraag 468

Wat gaat er nu concreet gebeuren op het punt van verruiming decentraal belastinggebied?

Antwoord op vraag 468

Zie het antwoord op vraag 66.

Vraag 469

Wat wordt er bedoeld met «op gemeentelijk niveau wordt in samenspraak met de VNG welke mogelijkheden er zijn»?

Antwoord op vraag 469

De komende periode wordt op ambtelijk en bestuurlijk niveau het overleg voortgezet over het voornemen van het kabinet om de mogelijkheid van modernisering en uitbreiding van het eigen belastinggebied van gemeenten te bezien, waarbij op basis van de uitkomsten een eventueel wetgevingstraject in gang wordt gezet.

Vraag 470

Is er sinds het verschijnen van het coalitieakkoord overleg geweest met de VNG over verruiming van het decentrale belastinggebied? Zo ja, wat is daarvan de uitkomst en wat was de inzet van het kabinet?

Antwoord op vraag 470

De fondsbeheerders hebben regelmatig bestuurlijk overleg met de koepels die de medeoverheden vertegenwoordigen (VNG, IPO) over de financiële verhoudingen, waaronder ook de mogelijke uitbreiding van het lokaal belastinggebied. In de voorjaarsnota is als uitkomst opgenomen dat het kabinet in samenspraak met de VNG beziet welke mogelijkheden er zijn qua modernisering en uitbreiding van het belastinggebied op gemeentelijk niveau, waarbij op basis van de uitkomsten een eventueel wetgevingstraject in gang wordt gezet. Bij het provinciaal belastinggebied wordt met het IPO gekeken naar een alternatief voor de opcenten onder de huidige mrb (opcenten op betalen naar gebruik of een geheel nieuwe belastingmiddel).

Vraag 471

Klopt het dat de opbrengst van de aanpak fiscale constructies in 2024, 2025 en 2026 fors lager is dan in de Miljoenennota aangegeven? Klopt het dat dit gat gedekt wordt door de inkomstenbelasting in box 1 voor iedereen te verhogen? Wat is het effect hiervan op het netto inkomen van iemand die het wettelijk minimumloon verdient?

Antwoord op vraag 471

In de Voorjaarsnota is een aantal maatregelen opgenomen in het kader van de aanpak opmerkelijke belastingconstructies. Hiervoor is in de Miljoenennota een taakstellende opdracht opgenomen, oplopend van 162 miljoen in 2024 tot 550 miljoen structureel. Met de genomen maatregelen in de Voorjaarsnota is de taakstellende opdracht nog niet volledig gevuld. Het kabinet ambieert de taakstellende opdracht bij Miljoenennota 2024 verder te vullen, en zal daarbij naast de aanpak van opmerkelijke belastingconstructies ook kijken naar negatief geëvalueerde fiscale regelingen.

Zoals gezegd is het uitgangspunt van het kabinet om de taakstellende opdracht te vullen met de aanpak van opmerkelijke belastingconstructies en negatief geëvalueerde fiscale regelingen. Als de taakstelling niet volledig ingevuld kan worden, wordt de resterende dekkingsopgave ingevuld middels verhoging van het tarief in de eerste schijf van de inkomstenbelasting. In de onwaarschijnlijke situatie dat de resterende taakopdracht volledig gevuld zou worden met enkel de tariefsverhoging in de eerste schijf, zijn de effecten zoals beschreven in onderstaande tabel.

Taakstelling tarief eerste schijf 146 miljoen 223 miljoen 310 miljoen 348 miljoen
Benodigde verhoging tarief 0,03% 0,05% 0,07% 0,08%

In de structurele situatie zou dit voor iemand met een inkomen rond het minimumloon (25.000) een lastenverzwaring betekenen van ongeveer 20 euro per jaar.

Vraag 472

Is het doel nog steeds om per 2027 550 miljoen euro op te halen met de aanpak van fiscale constructies?

Antwoord op vraag 472

In de Miljoenennota 2023 heeft het kabinet aangekondigd 550 miljoen structureel op te willen halen met de aanpak van opmerkelijke belastingconstructies en negatief geëvalueerde fiscale regelingen. Dat doel is onveranderd.

Vraag 473

Hoeveel geld is gereserveerd voor koopkrachtpakket 2024?

Antwoord op vraag 473

Zie antwoord op vraag 90.

Vraag 474

Als de aanpak belastingconstructies en fiscale regelingen niet resulteert in het invullen van de taakstelling, wordt de resterende dekkingsopgave ingevuld middels verhoging van het tarief van de eerste schijf. Welke eerste schijf betreft het? De eerste schijf van de inkomstenbelasting of de eerste schijf van de vennootschapsbelasting?

Antwoord op vraag 474

Het betreft de eerste schijf van de inkomstenbelasting.

Vraag 475

Hoe komt de vervangende regeling voor het onbelast verstrekken van OV-abonnementen door werkgevers er in de praktijk uit te zien en waarin verschilt deze van de twee bestaande regelingen?

Antwoord op vraag 475

Belastingheffing over OV-abonnementen kan onder voorwaarden achterwege blijven. Momenteel verschillen die voorwaarden tussen vergoeden/verstrekken enerzijds en ter beschikking stellen anderzijds. Vanwege het hybride werken is het reispatroon van werknemers minder voorspelbaar geworden voor werkgevers. Dat leidt tot een zwaardere administratieve last. In het Belastingplan 2024 zal voorgesteld worden om deze administratieve last weg te nemen.

Vraag 476

Wat betekent «de mogelijkheden om deze regelingen te beëindigen of te versoberen worden in kaart gebracht»? Waarom zou het niet mogelijk zijn een regeling te beëindigen of versoberen als deze reeds negatief is geëvalueerd?

Antwoord op vraag 476

Bijzondere regelingen in de motorrijtuigenbelasting (MRB) en de belasting personenauto’s en motorrijwielen (BPM) waarvan de evaluatie heeft uitgewezen dat deze ondoeltreffend of ondoelmatig zijn kunnen worden versoberd of beëindigd. Het kabinet zal een kabinetsreactie sturen op de beleidsevaluatie en aankondigen met welke voorstellen het zal komen om dit ook daadwerkelijk te doen. De reden om in weerwil van de evaluatie in sommige gevallen van versobering of beëindiging af te zien ligt primair in de afweging die wordt gemaakt ten aanzien van de impact op de gebruiker van de te versoberen of beëindigen regeling, alsmede op de maatschappelijke effecten die daarvan het gevolg kunnen zijn. Ook de focus op de komst van Betalen naar Gebruik speelt hierbij een rol. De wens is om te voorkomen dat een te groot beroep wordt gedaan op het aanpassingsvermogen, zeker indien het aanpassingen betreft waarvan reeds op voorhand duidelijk is dat ze slechts voor een beperkte periode meerwaarde genereren.

Vraag 477

Heeft het kabinet in kaart gebracht wat de gevolgen zijn voor de bouw van woningen van de aanpak vastgoedaandelentransacties met overgangsrecht? Zo ja, wat zijn hiervan de uitkomsten? Zo nee, waarom niet en zal het kabinet dit alsnog doen?

Antwoord op vraag 477

De woningmarkt wordt beïnvloed door veel factoren en maatregelen, waardoor het effect van één enkele maatregel op de woningmarkt moeilijk is in te schatten. Hierdoor kan het resultaat van die schatting geen realistisch beeld geven. Om toch een globaal beeld van de voorziene gevolgen van de voorgestelde maatregel voor de vastgoedsector te krijgen is het wetsvoorstel ter internetconsultatie aangeboden. Mede naar aanleiding van de bevindingen uit die consultatie en uit vervolgoverleg met de betrokken inbrengers zal het kabinet overgangsrecht opnemen in het wetsvoorstel om reeds lopende bouwprojecten te eerbiedigen. Het kabinet blijft in gesprek met de sector, mede over een effectieve en werkbare vormgeving van dit overgangsrecht.

Vraag 478

Hoe zal de nieuwe verdeling van de bewijslastverdeling voor dividendstripping worden vormgegeven? Is in kaart gebracht of dit in overeenstemming is met Europees recht? Zo ja, wat waren de Europeesrechtelijke risico’s die naar voren kwamen? Zo nee, waarom niet en zal het kabinet dit alsnog in kaart brengen?

Antwoord op vraag 478

Op dit moment wordt een wetsvoorstel uitgewerkt met maatregelen met als doel het versterken van de aanpak van dividendstripping. Bij de vormgeving van het wetsvoorstel wordt, zoals gebruikelijk, ook rekening gehouden met Europeesrechtelijke aspecten.

Vraag 479

Waar is het nieuwe percentage van 70% vrijstelling in de BOR op gebaseerd? En waar is het huidige percentage van 83% op gebaseerd?

Antwoord op vraag 479

Een belangrijke uitkomst van de evaluatie van de BOR en DSR is dat de BOR weliswaar doeltreffend is, maar niet doelmatig. In de kabinetsreactie op de evaluatie is vermeld dat het kabinet belang hecht aan de BOR en de knelpunten wil adresseren. Om de doelmatigheid van de BOR verbeteren, heeft het kabinet ervoor gekozen het vrijstellingspercentage going concern voor bedrijfsoverdrachten vanaf 1,5 miljoen euro te verlagen.

Dat betekent tevens dat de 100% vrijstelling voor een ondernemingsvermogen van 1,2 miljoen euro (stand 2023) zal gelden voor een ondernemingsvermogen van 1,5 miljoen euro (2025), waardoor kleinere bedrijfsoverdrachten tot een hogere waarde going concern worden vrijgesteld van schenk- en erfbelasting.

Vraag 480

Klopt het dat het percentage van de vrijstelling in de BOR meermaals verhoogd is? Wat waren destijds de redenen voor de verschillende verhogingen?

Antwoord op vraag 480

Dat klopt. Vanaf 1997 was er een 25%-vrijstelling voor de landbouwsector. In 2002 werd de vrijstelling verhoogd tot 30% en gold deze voor alle sectoren. Het vrijgestelde percentage is in de jaren daarop stapsgewijs verhoogd na signalen uit de praktijk en overleg met het georganiseerde bedrijfsleven en belangorganisaties, waarbij het beleidsdoel onveranderd is gebleven. Het kabinet stelde een verhoging van de vrijstelling tot 50% voor per 2005 maar als gevolg van het aanvaarde amendement van het lid Dezentjé Hamming-Bluemink heeft een ruimere verhoging plaatsgevonden tot 60% vanaf 2005 60% en vanaf 2007 75%.50 In het wetsvoorstel herziening successiewet werd voorgesteld het vrijstellingspercentage te verhogen tot 90% om een onbelemmerde voortzetting van economische bedrijvigheid verder te stimuleren51, als gevolg van een aanvaard nader gewijzigd amendement bedraagt de vrijstelling vanaf 2010 100% over afgerond 1,2 miljoen euro en 83% over het meerdere.52

Vraag 481

Klopt het dat het percentage van 5% minimaal belang voor de BOR en DSR alleen gebaseerd is op de algemene definitie van aanmerkelijk belang, die ook voor box 2 in de inkomstenbelasting gebruikt wordt? Waar is dit percentage op gebaseerd?

Antwoord op vraag 481

Het klopt dat de maatregel reguliere aandelen met een belang van minimaal 5% is gebaseerd op de algemene definitie van een aanmerkelijk belang. Bij de herziening van het aanmerkelijkbelangregime is toegelicht dat bij een belang van minimaal 5% de aandeelhouder als een «aandeelhouder-ondernemer» wordt aangemerkt waarbij het aanmerkelijk belang als ondernemingsvermogen geldt en in box 2 wordt belast. Blijft de aandeelhouder beneden deze grens dan heeft de wetgever geoordeeld dat sprake is van een «aandeelhouder-belegger» en valt hij in box 3: er is sprake van sparen en beleggen in plaats van ondernemen.53

Vraag 482

De regering is voornemens om de drempel earningsstrippingmaatregel buiten toepassing te laten bij vastgoedlichamen met (aan derden) verhuurd vastgoed. Hoe zal deze maatregel precies worden vormgegeven? Heeft de regering in kaart gebracht wat de gevolgen zijn voor de bouw van woningen? Zo ja, wat zijn hiervan de uitkomsten? Zo nee, waarom niet en zal de regering dit alsnog doen?

Antwoord op vraag 482

Het kabinet is voornemens om in het pakket Belastingplan 2025 met ingang van 1 januari 2025 voor de toepassing van de earningsstrippingmaatregel ten aanzien van vastgoedlichamen met (aan derden) verhuurd vastgoed de drempel buiten toepassing te laten. Het doel van de maatregel is om tegen te gaan dat vastgoedinvesteringen en de bijbehorende financiering zodanig worden opgeknipt dat meermaals gebruik kan worden gemaakt van de drempel voor de toepassing van de earningsstrippingmaatregel, waardoor de facto de rentaftrekbeperking werd gemitigeerd. De vormgeving van de maatregel zal de komende tijd nader worden uitgewerkt. Bij deze uitwerking zullen verschillende aspecten worden meegenomen, waaronder de gevolgen voor woningcorporaties.

Vraag 483

Heeft de regering overwogen om woningbouwcorporaties uit te sluiten van de earningsstrippingmaatregel op basis van de uitzondering voor publieke infrastructuurprojecten opgenomen in de ATAD-richtlijn? Zo nee, waarom niet? Is de regering ermee bekend dat Ierland woningbouwcorporaties uitsluit van de earningsstrippingmaatregel? Kan de regering aangeven of Ierland op dit punt een infractieprocedure tegen zich heeft vanuit de Europese Commissie? Zo nee, kan de regering dan ook overwegen om alsnog de uitzondering voor publieke infrastructuurprojecten opgenomen in de ATAD-richtlijn te implementeren en ook woningbouwcorporaties onder de reikwijdte van deze uitzondering te laten vallen?

Antwoord op vraag 483

Dit kabinet is van mening dat een uitzondering voor woningcorporaties in de earningsstrippingmaatregel niet mogelijk is, omdat ATAD1 niet in een dergelijke uitzondering voorziet.54 Die richtlijn voorziet wel in de mogelijkheid om langlopende openbare-infrastructuurprojecten uit te zonderen van de earningsstrippingmaatregel, waarbij die uitzondering geen aanleiding mag vormen tot het verlenen van verboden staatssteun. Naar de mening van het kabinet kunnen de activiteiten van woningcorporaties echter niet als openbare-infrastructuurprojecten beschouwd worden. Bij openbare-infrastructuurprojecten moet in het bijzonder gedacht worden aan wegen, bruggen en tunnels. Volgens het kabinet biedt de richtlijn geen ruimte om woningcorporaties onder de uitzondering van openbare-infrastructuurprojecten te brengen.

Vraag 484

Is er contact geweest met belanghebbenden zoals familiebedrijven, de belastingadviessector en de wetenschap over de aanpak van de knelpunten in de BOR? Zo ja, welke partijen zijn geconsulteerd en wat is hieruit naar voren gekomen? Zo nee, waarom niet en is de regering dan voornemens om alsnog deze partijen te consulteren?

Antwoord op vraag 484

Voor de evaluatie van de fiscale bedrijfsopvolgingsregelingen, met name de BOR en DSR, heeft het CPB gesprekken gevoerd met de wetenschap, belastingadviessector en belanghebbenden (familiebedrijven).55 In het kader van het vervolgonderzoek naar de aanpak van de knelpunten in de BOR en DSR heeft op ambtelijk niveau een bespreking plaatsgevonden met VNO-NCW/MKB-Nederland, Familiebedrijven Nederland en LTO over de in de kabinetsreactie concreet geformuleerde vragen voor het vervolgonderzoek. Daarbij bleek dat het bedrijfsleven hecht aan de bestaande regelingen en dat bedrijfsopvolging in fasen mogelijk moet blijven. Een volgende bespreking met dezelfde organisaties wordt gepland.

Vraag 485

Kan de raming van de opbrengsten van de «overige maatregelen BOR/DSR» uitgesplitst worden naar maatregel, dus i t/m v? Met andere woorden: wat is het budgettaire effect per specifieke maatregel?

Antwoord op vraag 485

Dit is nu nog niet mogelijk. De budgettaire gevolgen per specifieke maatregel hangen af van de exacte uitwerking. In de ramingstoelichting bij het Belastingplan zal een nadere uiteenzetting gegeven worden van de opbrengst overige maatregelen BOR/DSR naar maatregel (i t/m v).

Vraag 486

Wat houdt de verruiming van de herinvesteringsreserve inzake stoppersregelingen precies in?

Antwoord op vraag 486

Het kabinet heeft in de Voorjaarsnota 2023 aangegeven voornemens te zijn om de toepassing van de herinvesteringsreserve bij een staking van een gedeelte van een onderneming (gedeeltelijke staking) als gevolg van overheidsingrijpen te verruimen. Hierdoor wordt het gebruik van de herinvesteringsreserve in meer gevallen dan thans mogelijk voor onder andere ten gevolge van overheidsingrijpen stoppende agrariërs.

Op basis van de regeling van de herinvesteringsreserve kan de boekwinst56 die wordt behaald bij de vervreemding van een bedrijfsmiddel worden gereserveerd, indien en zolang het voornemen tot herinvestering van die winst bestaat. Daarmee wordt voorkomen dat direct wordt geheven over de behaalde boekwinst. De herinvesteringsreserve wordt vervolgens afgeboekt op de aanschaffings- of voortbrengingskosten van bedrijfsmiddelen die in het jaar van vervreemding of in de daaropvolgende drie jaren worden aangeschaft of voortgebracht. Deze afboeking zorgt ervoor dat de afschrijvingsgrondslag van die bedrijfsmiddelen lager wordt.

Voor ondernemers in de inkomstenbelasting geldt dat de herinvesteringsreserve per onderneming kan worden toegepast. De toepassing van de herinvesteringsreserve is in de inkomstenbelasting gebonden aan de objectieve onderneming van de belastingplichtige (ondernemer). Het is niet mogelijk om de herinvesteringsreserve over de grens van de onderneming toe te passen. Indien een ondernemer meerdere ondernemingen heeft, dan kan een herinvesteringsreserve die is gevormd in de ene onderneming dus niet worden gebruikt voor een (her)investering in een andere onderneming. Of sprake is van meerdere ondernemingen of van één onderneming (met meerdere activiteiten) is overigens afhankelijk van de feitelijke situatie.

Bij een staking van een gedeelte van een onderneming is het mogelijk om de herinvesteringsreserve toe te passen in geval van (het voornemen tot) herinvestering in (bedrijfsmiddelen in het overgebleven gedeelte van) die onderneming.57 Bij een (voornemen tot) herinvestering in een andere onderneming (waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet) kan in die situatie de herinvesteringsreserve nu niet worden toegepast. Ook doorschuiving via te conserveren inkomen naar een andere onderneming58 is in die situatie niet mogelijk, omdat die regeling alleen kan worden toegepast als de gehele onderneming wordt gestaakt.

Voorgesteld wordt om toepassing van de herinvesteringsreserve voor ondernemers in de inkomstenbelasting over de ondernemingsgrens mogelijk te maken in geval van een staking van een gedeelte van een onderneming als gevolg van overheidsingrijpen.

Vraag 487

Waarom wordt er, door de lagere zorgpremie, gekozen voor een compenserende lastenverzwaring in de eerste schijf en het AOF gekozen en niet voor een lastenverzwaring op hogere inkomens of winst?

Antwoord op vraag 487

Wanneer de Zvw-uitgaven neerwaarts bijgesteld worden, dalen als gevolg daarvan ook de zorgpremies. Deze lastenverlichting komt deels terecht bij (vrijwel alle) burgers en deels bij werkgevers. In het inkomstenkader is een compenserende lastenverzwaring nodig. Deze lastenverzwaring wordt zoveel mogelijk gevonden bij dezelfde groep en daarom wordt gekozen voor verhoging van het tarief in de eerste schijf van de IB en de Aof-premie.

Vraag 488

Welke uitgaven worden gedekt door de compenserende lastenverzwaring die nodig is na de dalende zorgpremie?

Antwoord op vraag 488

Zie het antwoord op vraag 221.

Vraag 489

Hoeveel daalt de zorgpremie op jaarbasis door de meevaller in de Zvw?

Antwoord op vraag 489

De nominale premie en de premie voor de inkomensafhankelijke bijdrage worden jaarlijks in de begroting van VWS bekend gemaakt. Op dat moment is ook meer bekend over de ontwikkeling van de uitgaven van de Zorgverzekeringswet (Zvw), de positie van het zorgverzekeringsfonds en de gevolgen daarvan voor de premie.

In tabel 15 op pagina 42 van de Voorjaarsnota wordt aangegeven dat de uitgavenbesluitvorming ertoe leidt dat de benodigde zorgpremieopbrengsten iets minder hard stijgen dan eerder werd verwacht. Voor het bepalen van de premie zal gekeken worden naar de totale ontwikkeling van de zorguitgaven, waarin ook deze bijstellingen worden meegenomen.

In de Zvw wordt gewerkt met lastendekkende zorgpremies, wat betekent dat lagere (of hogere) Zvw-uitgaven automatisch leiden tot lagere (of hogere) benodigde zorgpremie opbrengsten. Hieronder vallen zowel de nominale premie als de inkomensafhankelijke bijdrage. Bij de begroting zal meer duidelijkheid worden gegeven over de ontwikkeling van de zorgpremies.

Vraag 490

Hoeveel had de zorgpremie kunnen dalen door de meevaller in de Zvw?

Antwoord op vraag 490

De nominale premie en de premie voor de inkomensafhankelijke bijdrage worden jaarlijks in de begroting van VWS bekend gemaakt. Op dat moment is ook meer bekend over de ontwikkeling van de Zvw-zorguitgaven, de positie van het zorgverzekeringsfonds en de gevolgen daarvan voor de premie.

In tabel 15 op pagina 42 van de Voorjaarsnota wordt aangegeven dat de uitgavenbesluitvorming ertoe leidt dat de benodigde zorgpremieopbrengsten iets minder hard stijgen dan eerder werd verwacht. Voor het bepalen van de premie zal gekeken worden naar de totale ontwikkeling van de zorguitgaven, waarin ook deze bijstellingen worden meegenomen.

In de Zvw wordt gewerkt met lastendekkende zorgpremies, wat betekent dat lagere (of hogere) Zvw-uitgaven automatisch leiden tot lagere (of hogere) benodigde zorgpremie opbrengsten. Hieronder vallen zowel de nominale premie als de inkomensafhankelijke bijdrage. Bij de begroting zal meer duidelijkheid worden gegeven over de ontwikkeling van de zorgpremies.

Vraag 491

Hoe komt het dat de definitieve raming voor de structurele opbrengst van Pijler 2 zoveel lager uitvalt dan de oorspronkelijke raming?

Antwoord op vraag 491

Zie antwoord op vraag 38.

Vraag 492

Hoeveel stijgt het tarief in de eerste schijf en de premie voor de AOF vanwege de dalende zorgpremie?

Antwoord op vraag 492

In de Voorjaarsnota is sprake van een neerwaartse bijstelling van de Zvw-uitgaven, wat ertoe leidt dat de zorgpremies minder hard stijgen dan eerder verwacht. In augustus worden de Zvw-uitgaven en daarmee de zorgpremies geactualiseerd op basis van de laatste economische cijfers en vindt de lastenbesluitvorming plaats. Op dat moment wordt ook de definitieve parameteraanpassing binnen het tarief eerste schijf (TES) van box 1 en de Aof-premie vastgesteld. In deze tussenstand wordt structureel 119 miljoen dekking gevonden via TES en 83 miljoen via Aof. Dit komt op basis van de huidige cijfers overeen met een TES-stijging van iets minder dan 0,03% en een AOF-stijging van ook circa 0,03%. De beleidsmatige mutaties worden echter pas bij de Miljoenennota omgezet in nieuwe tarieven, gebruikmakend van de dan meest actuele CPB-raming.

Vraag 493a

Kan het kabinet, gelet op het feit dat het kabinet aangeeft dat de opbrengst van Pijler 2 534 miljoen euro minder is dan ingeboekt bij het coalitieakkoord, aangeven hoe dekking zal worden gevonden voor deze gemiste opbrengst?

Antwoord op vraag 493a

De raming van de opbrengst van Pijler II wordt hieronder weergegeven. De structurele opbrengst valt 534 miljoen lager uit dan is opgenomen in het coalitieakkoord. Het kabinet gaat deze dekkingsopgave invullen tijdens de augustusbesluitvorming. De Tweede Kamer zal op Prinsjesdag geïnformeerd worden over de uitkomst van deze invulling.

Wet minimumbelasting 2024 (Pijler II) 449 451 452 454 456 466

Vraag 493b

Kan het kabinet aangeven waarom de opbrengst niet eerder is bijgesteld naar aanleiding van vragen van de Kamer over de opbrengst?

Antwoord op vraag 493b

Zie antwoord op vraag 38.

Vraag 493c

Kan het kabinet bevestigen dat de nu begrootte 466 miljoen euro wel realistisch is?

Antwoord op vraag 493c

Zie antwoord op vraag 38.

Vraag 493d

Kan het kabinet aangeven op basis waarvan de raming van 466 miljoen euro is gemaakt?

Antwoord op vraag 493d

Zie antwoord op vraag 38.

Vraag 493e

Kan het kabinet aangeven hoe de kosten voor de Belastingdienst en het bedrijfsleven zich verhouden tot de geraamde opbrengst van 466 miljoen euro? Is het kabinet bekend met de Europese zaak VF v. Council (T-143/23)? Hoe pakt het Nederlandse tonnageregime uit onder de Pijler 2-richtlijn? Is Nederland in overleg met de OESO en de Europese Unie over de interpretatie en toepassing van de uitzondering voor de scheepvaart?

Antwoord op vraag 493e

Er wordt gevraagd naar de relatie tussen het Nederlandse tonnageregime en de Pillar-2 richtlijn, of Nederland in overleg is met de OESO en de EU over de interpretatie en toepassing van de uitzonderingsregels voor de scheepvaart, en hoe deze relatie zich verhoudt tot de zaak VF vs. Council (T-143/23) die recent tegen de Europese Raad is ingesteld.

Als hoofdregel geldt dat voor het bepalen van het kwalificerende inkomen van een groepsentiteit voor de minimumbelasting de nettowinst of -verlies wordt uitgesloten ten aanzien van inkomen uit internationale scheepvaart (inclusief inkomen uit gekwalificeerde nevenactiviteiten). De reden voor deze uitzondering is dat inkomen uit internationale scheepvaart wordt belast volgens aparte regels die los staan van het reguliere winstbelastingstelsel. De tonnageregeling (de forfaitaire vaststelling van winst uit zeescheepvaart aan de hand van nettotonnage) kan ertoe leiden dat de belasting op winst uit internationale scheepvaart minder volatiel is, waardoor meer zekerheid ontstaat ten aanzien van de in deze industrie noodzakelijke langetermijninvesteringen.

In Nederland wordt winst uit zeescheepvaart (indien aan de voorwaarden wordt voldaan) belast volgens de tonnageregeling. In het wetsvoorstel minimumbelasting wordt voor de definitie van internationale scheepvaart echter aangesloten bij de definitie van «internationaal verkeer» uit het OESO-Modelverdrag. Deze definitie is beperkter dan de definitie van winst uit zeescheepvaart voor de toepassing van de Nederlandse inkomsten- en vennootschapsbelasting. Door deze verschillen kan inkomen uit internationale scheepvaart wel worden meegenomen in de uitsluiting van het kwalificerende inkomen, terwijl niet alle winst uit zeevaart kan worden meegenomen in de uitsluiting van dit kwalificerende inkomen.

Het kabinet is inderdaad bekend met de zaak VF vs. Council (T-143/23). Kort gezegd verzoekt belanghebbende in deze zaak om de Pillar-2 richtlijn nietig te verklaren voor zover de richtlijn inkomen uit een scheepvaartactiviteit die valt onder een goedgekeurde tonnagebelastingregeling van een EU-lidstaat uitsluit van de vrijstelling voor minimumbelasting, voor zover deze niet kwalificeert als «inkomen uit internationale scheepvaart» of «inkomen uit gekwalificeerde nevenactiviteiten in de internationale scheepvaart», dan wel ruimere overgangsmaatregelen te treffen. Nederland wacht, nu de zaak onder de rechter is, de uitkomst ervan af.

Nederland is tot slot periodiek in overleg binnen de OESO en de EU over de gehele toepassing van de Pillar-2 richtlijn. De Europese Pillar-2 richtlijn is echter gebaseerd op de modelregels die de OESO hiervoor heeft opgesteld en wereldwijd gelden. De EU wil zoveel mogelijk bij deze OESO-modelregels aansluiten om verschillen en andere uitkomsten in de toepassing ervan door andere landen te beperken.

Vraag 494

Wat is het effect van het opnemen van een deel van het pensioen ineens op de korte en middellange termijn op de gebudgetteerde inkomsten uit hoofde van de inkomensafhankelijke bijdrage in de WMO?

Antwoord op vraag 494

Hoe beide maatregelen op elkaar inwerken is afhankelijk van de verdere vormgeving van de inkomensafhankelijke eigen bijdrage Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).

Vraag 495

Worden de koopkrachteffecten van het niet verlagen van de energiebelasting in beeld gebracht? Is het mogelijk om daarbij ook inzicht te geven in de samengestelde effecten indien gemeentelijke maatregelen worden meegewogen?

Antwoord op vraag 495

De koopkrachteffecten van het niet verlagen van de energiebelasting worden niet separaat in beeld gebracht. Het niet verlagen van de energiebelasting werkt door in de energieprijzen en daarmee in de inflatie. Koopkrachteffecten zijn afhankelijk van de inflatie. Gemeentelijke maatregelen om huishoudens te helpen energieverbruik terug te dringen lopen niet mee in de koopkrachteffecten. Elke gemeente heeft namelijk beleidsvrijheid en vult dit op een andere manier in.

Vraag 496

Wat zijn de risico’s voor de begroting bij een lagere aflossing van uitstaande schulden dan momenteel geraamd?

Antwoord op vraag 496

Zie het antwoord op vraag 188.

Vraag 496

Wat zijn de risico’s voor de begroting bij een lagere aflossing van uitstaande schulden dan momenteel geraamd?

Antwoord op vraag 496

Per 1 april 2023 bedroeg de resterende belastingschuld op grond van de bijzondere regeling voor uitstel van betaling in verband met het coronavirus ca. 16,7 miljard euro. Het Ministerie van Financiën corrigeert de verwachte ontvangsten in de Voorjaarsnota op EMU-basis voor betalingen op deze schuld en houdt er hierbij rekening mee dat een deel van de schuld niet afbetaald wordt, bijvoorbeeld als gevolg van faillissement. De verwachte hoeveelheid «afstel» in de Voorjaarsnota is ingeschat op ongeveer 2,5 miljard euro. Dit is echter met onzekerheid omgeven. Het nog te ontvangen bedrag kan daarom nog lager of juist hoger uitvallen dan momenteel geraamd. Dit verschil leidt tot een mutatie (verbetering of verslechtering) van de EMU-schuld.

Vraag 497

Wat wordt bedoeld met een «per saldo neutraal effect van 8 miljard euro» bij ProRail?

Antwoord op vraag 497

Bij de omvorming van ProRail van BV naar ZBO moet voor een aantal belastingsoorten een fiscale eindafrekening plaatsvinden. Het Ministerie van IenW zorgt ervoor dat ProRail over de middelen beschikt om deze eindafrekening te kunnen doen. Met de Minister van Financiën is overeengekomen dat dit budgettair neutraal in de Rijksbegroting wordt opgenomen. De fiscale schuld en de hogere belastinginkomsten bij het Ministerie van Financiën zijn gelijk aan elkaar – namelijk beide 8 miljard euro. Per saldo is het effect neutraal en dus nul. Zo wordt geen van de partijen slechter of beter van de fiscale gevolgen van de omvorming.

Vraag 498

Wat is het totale bedrag wat extra wordt uitgetrokken voor de Renovatie Binnenhof?

Antwoord op vraag 498

Bij de voorjaarsbesluitvorming is middels een beroep op de disclaimer veiligheid voor de extra veiligheidseisen voor de Technische Hoofd Infrastructuur een bedrag van 66 miljoen euro (prijspeil 2022) aan het programmabudget toegevoegd. Daarnaast zijn voor het doorvoeren van aanvullende eisen op het gebied van veiligheid en duurzaamheid structureel hogere advies- en ontwerpkosten nodig dan tot op heden was voorzien. Dit leidt tot een bijstelling van het programmabudget met 18 miljoen euro. Op grond hiervan is vanaf 2027 structureel een bedrag van 4,7 miljoen euro toegevoegd aan artikel 9, hoofdstuk 7 van de begroting van Binnenlandse zaken.

Tot slot worden in 2023, net als in 2022, kosten gemaakt voor de inzet van het programmabureau en het omgevingsmanagement. Dit is circa 3,5 miljoen euro. Ook zijn er beveiligings- en leegstandskosten van het Binnenhofcomplex voor de periode tussen het vertrek van de gebruikers en het contracteren van de aannemers voor de uitvoeringswerkzaamheden (circa 5,2 miljoen euro in 2023). Beide kosten zijn gegeven hun aard niet activeerbaar bij het RVB en vormen geen onderdeel van het reguliere investeringsbudget bij huisvestingsprojecten.

Vraag 499

Als economieën in het oosten van Europa groeien, kan dan verwacht worden dat onze relatieve afdracht aan de Europese Unie daalt?

Antwoord op vraag 499

Het is niet zo dat de Nederlandse afdracht aan de Europese begroting automatisch daalt als de economieën van andere lidstaten groeien. De Nederlandse afdracht verandert wel als de Nederlandse economie in relatieve termen groeit of krimpt ten opzichte van de gehele Europese economie.

De EU-begroting wordt grotendeels gefinancierd door eigen middelen in de vorm van afdrachten van lidstaten (op basis van bni (bruto nationaal inkomen)), btw en een grondslag op basis van niet-gerecycled plasticafval) en de traditionele eigen middelen (invoerrechten). De relatieve omvang van de Nederlandse economie in de EU is met name relevant voor de omvang van de bni-afdracht.

De bni-afdracht is het sluitstuk van de financiering van de EU-begroting. Het deel van de Europese uitgaven dat niet gefinancierd kan worden door de overige inkomsten, invoerrechten, de btw-afdracht en de grondslag op basis van niet-gerecycled plasticafval wordt gefinancierd door bni-afdrachten van de lidstaten. De totale bni-afdracht van de lidstaten wordt bepaald door de bovengenoemde inkomsten in mindering te brengen op het totaal aan benodigde uitgaven voor de EU-begroting. Het aandeel van een lidstaat in de bni-afdracht wordt bepaald op basis van het eigen bni ten opzichte van het bni van de EU als geheel. Een uitgebreidere toelichting op de systematiek van de EU-afdrachten staat onder artikel 3.1 van de begroting van Buitenlandse Zaken.

Vraag 500

Wat zit er in de reeks «intern problematiek» op de JenV-begroting en kunt u daar een uitsplitsing van geven (Tabel 32)?

Antwoord op vraag 500

De interne problematiek betreft een saldo van mee- en tegenvallers. Dit is nader uitgesplitst in de onderstaande tabel.

Entry/Exit System op Amsterdam Airport Schiphol 14,5 Tegenvaller
Programma innovatieve grenzen 2,1 Tegenvaller
Kasvertraging Autoriteit Persoonsgegevens (AP) 0,1 Tegenvaller
Onderuitputting cybercrime 1,3 Tegenvaller
Beroep op de eindejaarmarge MH17 8,9 Tegenvaller
Staatscommissie Rechtstaat 0,4 Tegenvaller
Kasvertraging BES ondermijningsmiddelen OM-BES en Parket procureur-generaal 2,2 Tegenvaller
Kasvertraging beheerskosten notarieel archief 2022 0,4 Tegenvaller
Kasvertraging Brede aanpak instrumenten bedrijfsbeëindigingen 1,5 Tegenvaller
Project digitalisering strafrechtketen 7,0 Tegenvaller
Implementatie nieuwe Wetboek van Strafvordering (WvS) 0,7 Tegenvaller
Individueel Keuzebudget cao Rechterlijke macht – Hoge Raad 0,7 Tegenvaller
Individueel Keuzebudget cao Rechterlijke macht – OM 4,8 Tegenvaller
Terug naar de productie 2020 – NFI 2,9 3,7 4,2 4,3 4,6 4,6 Tegenvaller
EJM CAO rechterlijke macht 0,3 Tegenvaller
Programma EMMA / EJM 2022 IV 10,0 Tegenvaller
Cao rechterlijke macht EJM 2022 4,9 Tegenvaller
Middelen implementatie Wet Open Overheid 1,3 Tegenvaller
Verkeershandhavingsmiddelen 2,4 Tegenvaller
Vestigingsmanagers 1,5 Tegenvaller
Flexteam Raad voor de Kindbescherming (RvdK) 2,8 Tegenvaller
UHP/KOT kasschuif 2022 naar 2023 5,0 Tegenvaller
Management en ondersteuning bij Project-, Programma- en Adviescentrum 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 Tegenvaller
Verduurzaming JenV – incidenteel 0,7 Tegenvaller
Verduurzaming JenV – structureel 1,8 2,5 2,5 Tegenvaller
Financiele middelen Open op Orde behouden voor 2023 8,0 Tegenvaller
Niet ontvangen facturen Bewaken en beveiligen KH 1,6 Tegenvaller
Parlementaire Enquête Covid-19 NCTV 1,5 Tegenvaller
Parlementaire Enquête Covid-19 DEV 8,5 Tegenvaller
Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (digitalisering oorlogsarchieven) 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 Tegenvaller
Nieuwsapp – incidenteel 0,2 Tegenvaller
Rijkswet gegevensbescherming 0,2 Tegenvaller
Parlementaire Enquête Covid-19 Directie Eigenaarsadvisering 0,1 Tegenvaller
Eindejaarsclaim Transgenderwet en Wet fusies 3,0 Tegenvaller
Schikking Thuiskopie 8,0 Tegenvaller
Vertraging taakintensivering POK College Rechten van de Mens 0,2 Tegenvaller
Cybersecurity 18,4 46,2 44,8 31,5 31,5 Tegenvaller
Vervanging veiligheidsvesten 1,6 3,3 4,9 6,6 8,3 Tegenvaller
ICT vernieuwing – Raad voor Rechtsbijstand 21,4 Tegenvaller
Vertraging programma stelselvernieuwing rechtsbijstand 13,0 Tegenvaller
WVGGZ – uitblijven ketenkoppelingen 3,8 3,8 3,8 3,8 3,8 3,8 Tegenvaller
Financiële afwikkeling openingsbalans Justid 1,6 1,1 0,7 0,1 Tegenvaller
Kustwacht – Basis op orde 0,9 0,9 0,9 0,9 0,9 0,9 Tegenvaller
Kustwacht – Tegenvaller 2023 1,3 Tegenvaller
EJM 2022 drugsdumpingen 1,5 Tegenvaller
EJM 2022 ondermijningslab 0,8 Tegenvaller
EJM 2022 briefingsruimte Strategisch Kennis Centrum 0,5 Tegenvaller
Interne verdeelsleutels 4,4 6,5 5,2 5,2 5,2 5,2 Tegenvaller
Outputfinanciering DJI – 85,0 Meevaller
Financieringsresultaat Justis – 2,0 Meevaller
Saldo hogere uitgaven bijstelling VOG NP/RP en hogere ontvangsten tariefinkomsten – 1,5 – 3,5 Meevaller
Boeteontvangsten Kanspelautoriteit – 1,5 Meevaller
Totaal interne problematiek 64,0 41,5 67,6 64,9 53,5 55,2
Waarvan tegenvallers (uitgaven) 154,0 45,0 67,6 64,9 53,5 55,2
Waarvan meevallers (ontvangsten) – 90,0 – 3,5

De dekking van de interne problematiek binnen de JenV-begroting bestaat uit de inzet van de eindejaarsmarge (EJM) die is meegenomen uit 2022, het inboeken van taakstellende onderuitputting en de inzet van middelen op artikel nog onverdeeld.

Vraag 501

Waarom is er slechts tot en met 2026 extra budget voor Asiel gereserveerd?

Antwoord op vraag 501

Zie het antwoord op vraag 183.

Vraag 502

Hoeveel wordt, gelet op het feit dat er wordt aangegeven dat er extra wordt geïnvesteerd in verkeershandhavingsmiddelen, maar er geen getal wordt genoemd in dat vakje, er extra geïnvesteerd?

Antwoord op vraag 502

Uit tabel 32 van de Voorjaarsnota volgt dat de investering in verkeershandhaving oploopt naar circa 11 miljoen structureel en de investering in behoud trajectcontroles naar circa 5 miljoen structureel. De reeksen zijn weergegeven in de onderstaande tabel.

Intensivering verkeershandhaving 0,0 0,0 9,6 13,2 10,9 10,9
Behoud trajectcontroles 1,6 5,6 7,6 3,1 2,1 4,8

Vraag 503

Hoe kan, indien het bedrag voor bewaken en beveiligen in 2023 14 miljoen euro is, dit het jaar erna 102 miljoen euro zijn als het een structurele groei hoort te zijn? Ook daalt het in 2026 weer, kan hier meer uitleg worden gegeven?

Antwoord op vraag 503

De totaalreeks voor bewaken en beveiligen die staat vermeld in tabel 32 van de Voorjaarsnota bestaat uit drie subreeksen in lijn met de Kamerbrief van de Minister van Justitie en Veiligheid over de vernieuwing van het stelsel bewaken en beveiligen (Kamerstuk 29 911, nr. 395). Dit is weergegeven in onderstaande tabel.

Bewaken en Beveiligen: Incidentele financieringsbehoefte 0 10 10 5 0 0
Bewaken en Beveiligen: Uitdagingen toekomst 0 50 100 100 100 100
Bewaken en Beveiligen: Versterking 14 42 12 12 12 12
Totaal 14 102 122 117 112 112

Vraag 504

Hoeveel zou het verhogen van het uurtarief van de vergoedingen voor sociaal advocaten naar 137 euro kosten?

Antwoord op vraag 504

Het huidige uurtarief voor vergoeding voor sociale advocaten is per 1 januari 2023 vastgesteld op 120,20 euro (exclusief btw). Het verhogen van deze vergoeding naar 137 euro staat gelijk aan een kostenstijging van circa 14%. In de Voorjaarsnota 2023 is voor het aantal verstrekte toevoegingen rechtsbijstand circa 487 miljoen euro gereserveerd. Op basis van deze grondslag kost het verhogen van het uurtarief van de vergoedingen voor sociaal advocaten naar 137 euro circa 68 miljoen euro.

Vraag 505

Kunt u een inschatting maken van de totale kosten, in brede zin, die een advocatenkantoor maakt voor de gehele opleiding van advocaat-stagairs?

Antwoord op vraag 505

De Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) biedt de verplichte tweejarige beroepsopleiding Advocaten aan. De kosten voor deze beroepsopleiding zijn 12.995 euro (exclusief btw) per advocaat-stagiair. Het uiteindelijke opleidings- en examengeld is afhankelijk van de te volgen vakken en aantal toetsen en herkansingen. Een advocaat-stagiair die aan de beroepsopleiding begint is verplicht een basistest af te leggen. De kosten van de basistest zijn 143,05 euro. Naast de directe opleidingskosten voor de opleiding van een advocaat-stagiair zijn er aanvullende kosten die gemaakt worden door het kantoor. Aangezien de invulling van de opleiding en de intensiteit van de begeleiding per kantoor verschilt is het niet mogelijk om hiervan een algemene schatting te geven. Daarnaast zijn alle advocaten gehouden tot een financiële bijdrage aan de NOvA. Voor advocaat-stagiairs is dit 339 euro. Ook is per 1 oktober 2022 de patroonscursus voor elke patroon die een advocaat-stagiair gaat begeleiden verplicht. De kosten van deze cursus verschillen per aanbieder.

Vraag 506

Hoeveel kost een indexatie van de lonen naar zeven % voor de beroepsgroep van sociaal advocaten?

Antwoord op vraag 506

In de Voorjaarsnota 2023 is voor het aantal verstrekte toevoegingen rechtsbijstand circa 487 miljoen euro gereserveerd. Een extra beleidsmatige verhoging van 7% kost circa 34 miljoen euro.

Vraag 507

Wat houdt een loonprijsbijstelling in voor de lonen van onder andere agenten, gevangenispersoneel en personeel van TBS-klinieken?

Antwoord op vraag 507

Zie antwoord op vraag 18.

Vraag 508

Hoe is de reeks op asiel in tabel 32 tot stand gekomen op basis van de medio Meerjaren Productie Prognose (MPP)-aftoppen die in bijlage 3 van de Voorjaarsnota (bladzijde. 5) wordt weergegeven? Waarom komen de cijfers niet overeen met elkaar?

Antwoord op vraag 508

Dat de reeks asiel in tabel 32 van de Voorjaarsnota afwijkt van de reeks in de genoemde bijlage heeft twee oorzaken. Ten eerste is er sprake van ontvangsten vanuit de IND van 14 miljoen euro in 2023 die zichtbaar zijn in tabel 33 van de Voorjaarsnota. Ten tweede staat een beperkt deel van de asielbudgetten gereserveerd op de Aanvullende Post. Dit is de reservering voor de spreidingswet en het budget voor de versnelling bij de IND in 2025. In onderstaande tabel zijn die bedragen weergegeven. Deze informatie is terug te vinden in tabel 76 van de Voorjaarsnota.

Reservering spreidingswet 235,0 26,0 216,0 26,0 216,0 26,0
IND versnelling 101,6

Vraag 509

Hoe is er tot de bedragen van 43 miljoen euro aanvullende middelen voor jeugdbescherming in 2023 en 50 miljoen euro aanvullende structurele middelen voor jeugdbescherming vanaf 2024 gekomen? Waarom specifiek deze getallen?

Antwoord op vraag 509

Het kabinet heeft in 2023 43 miljoen euro en vanaf 2024 structureel 50 miljoen euro beschikbaar gesteld voor jeugdbescherming. Het doel is om de werkdruk voor de professionals bij de gecertificeerde instellingen en de Raad voor de Kinderbescherming te verlagen zodat er meer tijd is om kwetsbare kinderen en gezinnen beter te helpen. De precieze invulling van het budget wordt nog verder uitgewerkt.

De bij Voorjaarsnota 2023 vrijgemaakte middelen voor jeugdbescherming komen bovenop de incidentele middelen voor werkdrukverlaging en het opzetten van een zij-instromersregeling die door de Minister van Rechtsbescherming in najaar 2022 beschikbaar zijn gesteld (Kamerstukken 31 893 en 31 839, nr. 876).

Vraag 510

Zit binnen de 43 miljoen euro aanvullende middelen voor jeugdbescherming in 2023 en 50 miljoen euro aanvullende structurele middelen voor jeugdbescherming vanaf 2024 ook al het eerder aangekondigde extra geld om de werkdruk te verlagen en meer zijinstroom te werven?

Antwoord op vraag 510

Zie antwoord op vraag 509.

Vraag 511

Klopt het dat in de Voorjaarsnota 2023 wordt uitgegaan van de te verwachten asielinstroom van 67.000 asielzoekers voor 2023? Zo ja, waarom wordt niet uitgegaan van de meest waarschijnlijke asielinstroom van ruim 70.000 asielzoekers voor 2023, zoals geschetst in de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid d.d. 28 april 2023 (Actuele situatie asielketen)? Wat zijn te verwachten gevolgen van ontbrekende financiering voor ruim 3.000 asielzoekers voor 2023? Welk bedrag is hiermee gemoeid?

Antwoord op vraag 511

Voor het jaar 2023 is in de Voorjaarsnota uitgegaan van een verwachte asielinstroom van 66.910. Dit is het aantal dat volgt uit het medio scenario van de Meerjaren Productie Prognose (MPP) voor dat jaar. Dit komt doordat in de Voorjaarsnota het MPP medio scenario als uitgangspunt is gekozen voor de ramingsbijstellingen. Indien de instroom gedurende 2023 3.000 hoger zou uitvallen dan geraamd zijn de indicatieve meerkosten voor opvang circa 40 miljoen euro. Hierbij is uitgegaan van de gemiddelde COA kostprijs van 28.500 euro per persoon per jaar en van een half jaar opvang (van 1 juli 2023 tot en met 31 december 2023).

Vraag 512

Kan er meer toelichting komen over de interne problematiek en hoe die eigen begroting is ingepast, aangezien er nu geen enkele toelichting staat?

Antwoord op vraag 512

Zie antwoord op vraag 500.

Vraag 513

Op welke manier wordt er gecontroleerd dat bij een lagere asielinstroom dan verwacht het geld gereserveerd voor asiel niet overbodig wordt uitgegeven?

Antwoord op vraag 513

De budgetten zijn in de Voorjaarsnota bijgesteld op basis van ramingen. De realisatie kan afwijken omdat het prognoses zijn. De asielinstroom wordt wekelijks gepubliceerd. Indien de asielinstroom lager blijkt te zijn dan op dit moment geraamd worden de budgetten bijgesteld bij volgende budgettaire besluitvormingsmomenten.

Vraag 514

Is de MPP mede verhoogd als gevolg van het Algemene Rekenkamerrapport «Focus op opvangcapaciteit voor asielzoekers»? Zo nee, waarom is de MPP zo afwijkend? Zo ja, kan precies worden aangegeven hoe structureel wordt geraamd in plaats van incidenteel?

Antwoord op vraag 514

Nee, het rapport van de Algemene Rekenkamer heeft geen invloed op de MPP. Bij de MPP wordt twee keer per jaar een integrale analyse gemaakt van de huidige en de verwachte ontwikkelingen rondom een groot aantal factoren die de komende jaren de instroom van asielzoekers kunnen bepalen. De verwachte toename van de instroom in de laatste MPP is onder andere toe te schrijven aan de onrust in Iran, de verkiezingen in Turkije en de aanhoudende onrust op het Europese continent (zie ook Kamerstuk 19 637, nr. 3100).

Vraag 515

Hoe staat de MPP in de Voorjaarsnota in verhouding tot het bericht van het COA dat de asielopvang maar licht stijgt in 2023? Waar zit het verschil in de raming van het MPP en die van het COA die is gebaseerd op de laatste asielprognoses van het Ministerie van Justitie en Veiligheid?

Antwoord op vraag 515

Zie het antwoord op vraag 283.

Vraag 516

Wordt er bezuinigd op Ontwikkelingssamenwerking? Zo ja, hoeveel en in welke jaren?

Antwoord op vraag 516

Conform de richtlijnen van de OESO wordende kosten voor de eerstejaarsopvang van asielzoekers uit ontwikkelingslanden aan ODA toegerekend. De totale omvang van het budget voor ontwikkelingssamenwerking (het ODA-budget) blijft dan ook gelijk.

Vraag 517

Welk bedrag aan ODA-middelen wil het kabinet besteden aan asielopvang? Hoeveel meer is dit dan tot nu toe de bedoeling was?

Antwoord op vraag 517

In onderstaande tabel is de asieltoerekening aan ODA en de mutatie in de asieltoerekening uit de Voorjaarsnota (VJN) weergegeven. Tevens is in de tabel opgenomen welk percentage dit van het totale ODA-budget is.

A. Totaal ODA-budget 6.434 6.513 7.084 7.394
B. Waarvan eerstejaarsopvang asielzoekers (stand VJN) 1.186 1.338 1.734 1.740
C. Mutatie VJN t.o.v. MN 2023 559 707 1.103 1.103
D. ODA-toerekening asiel als percentage van totaal ODA-budget (B/A) 18% 21% 25% 24%
E. Mutatie VJN als percentage totaal ODA-budget (C/A) 9% 11% 16% 15%

Vraag 518

Klopt het dat er extra geld wordt uitgegeven aan asiel, namelijk 1,1 miljard euro in 2023 en 1,5 miljard euro in de jaren daarna? Klopt het dat deze extra uitgaven uit ODA-gelden worden betaald, namelijk 0,6 miljard euro in 2023 oplopend tot 1,1 miljard euro in 2025? Hoe verhoudt dit zich tot de 9 miljard euro extra voor asiel die elders wordt genoemd?

Antwoord op vraag 518

Zie het antwoord op vraag 283.

Vraag 519

Hoeveel geld wordt er bespaard met het beperken van het verlagen van de griffierechten?

Antwoord op vraag 519

Met het beperken van het verlagen van de griffierechten wordt een besparing van structureel 25 miljoen euro gerealiseerd. De meerjarige bijstelling en de verdeling over de uitgaven en niet-belastingontvangsten is weergegeven in de onderstaande tabel.

Bijstelling verlaging griffierechten uitgaven – 3,8 – 9,7 – 9,7 – 9,7 – 9,7
Bijstelling verlaging griffierechten niet-belastingontvangsten – 11,4 – 15,3 – 15,3 – 15,3 – 15,3
Totaal – 15,2 – 25,0 – 25,0 – 25,0 – 25,0

Vraag 520

Is het verstandig om de 14 miljoen euro aan reserveringen voor de schade uit de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) te laten vrijvallen nu er nog steeds rechtszaken lopen en er politiek debat is over de overstromingen in Limburg?

Antwoord op vraag 520

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) is bezig met de afronding van de afhandeling van schademeldingen in het kader van de wateroverlast. Op basis van alle beschikbare informatie is de verwachting dat er met het vrijvallen van de 14 miljoen euro nog steeds voldoende budget beschikbaar is. Ten opzichte van eerdere ramingen zijn er namelijk minder aanvragen voor een tegemoetkoming ontvangen.

Vraag 521

Voor hoelang blijft gemeentelijke opvang Oekraïners nog een post op de begroting? Op welk moment gaat het kabinet naar meer permanentere accommodatie kijken als de oorlog in Oekraïne voortduurt?

Antwoord op vraag 521

Sinds 4 maart 2022 (Kamerstukken 32 317 en 36 045, nr. 750) is de EU richtlijn tijdelijke bescherming (RTB) van kracht waardoor ontheemden uit Oekraïne recht hebben op tijdelijke bescherming binnen de EU. De RTB geldt op dit moment tot 4 maart 2024 en kan nog verlengd worden tot maart 2025. Aangezien het onzeker is hoe lang het conflict voortduurt en opvang nodig is, wordt er onder leiding van het Ministerie van Justitie en Veiligheid een nadere verkenning uitgevoerd naar beleidsopties en een strategie voor de opgave rond het verblijfsrecht van deze ontheemden en de terugkeer naar Oekraïne.

Naast budget voor gemeentelijke opvang, is er in augustus 2022 via een incidentele suppletoire begroting en in de Voorjaarsnota 2023 budget beschikbaar gesteld aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken voor de versnelling van de huisvesting. Via een stimuleringsregeling wordt ingezet op de bouw van flex- en transformatiewoningen, die ook te gebruiken zijn voor de opvang van Oekraïense ontheemden.

Vraag 522

Waarom is de intensivering op het budget van de NCDR van 1 miljoen euro beperkt tot 2023 en 2024? Is het budget van de NCDR van 3,5 miljoen euro structureel, dus ook na 2024?

Antwoord op vraag 522

De Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme (NCDR) is ingesteld voor drie jaar (Kamerstuk 30 950, nr. 276), van 15 oktober 2021 tot 15 oktober 2024. Ingevolge artikel 5 van het Instellingsbesluit van de NCDR wordt voor het einde van deze periode door het kabinet een besluit genomen over verlenging van de instelling van de Nationaal Coördinator. Voor afloop van de huidige termijn van drie jaar van de NCDR zal het kabinet een besluit nemen over de verlenging van de instelling van de NCDR en de structurele financiering. Het kabinet zal dit doen op basis van een evaluatie, waarbij het vraagstuk van structurele financiering zal worden meegenomen.

Vraag 523

Wat is de oorzaak van de meevaller op de huurtoeslag en in hoeverre is het aannemelijk dat deze meerjarig is (p.79)?

Antwoord op vraag 523

Zie antwoord vraag 15 voor de oorzaak van de meevaller.

De doorwerking van de parameters (inkomensontwikkeling, huurontwikkeling en volume) uit de raming van de huurtoeslag hebben meerjarig effect op de huurtoeslaguitgaven. Zo drukt het lagere volume van instroom van in de huurtoeslag meerjarig de huurtoeslaguitgaven. Ook heeft de lagere huurontwikkeling een structureel effect op de huren en daarmee de huurtoeslaguitgaven. De inkomensontwikkelingen hebben ook een meerjarig effect.

De huurtoeslagraming is echter wel gebaseerd op door het Centraal Planbureau (CPB) geraamde parameters waardoor de effecten voor komende jaren onzeker zijn. Grote onzekerheden zijn de werkloosheid en de ontwikkeling van de lonen boven het minimum. Daarvan maakt het CPB jaarlijks een schatting, de daadwerkelijke ontwikkelingen kunnen hiervan afwijken.

Vraag 524

Welk deel van de intensiveringen van vier miljoen euro op anti-discriminatie is bedoeld voor Caribisch Nederland en welk deel voor de antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s)? Is dit bedoeld voor de ADV’s in Nederland of in het Caribisch gebied? Welk deel is bedoeld voor de kabinetsreactie op het slavernijverleden?

Antwoord op vraag 524

De intensivering van 4 miljoen houdt verband met de kabinetsreactie op het slavernijverleden, maar wordt niet betaald uit de middelen genoemd in de tabel bij vraag 7. De middelen voor de intensivering van 4 miljoen worden gevonden in de BZK begroting. Van dit bedrag is 0,5 miljoen gereserveerd voor het instellen van gelijkebehandelingsinstanties in Caribisch Nederland. Van deze 0,5 miljoen gaat 60% naar het inrichten van juridische loketten voor advies en bijstand aan melders van discriminatie en 40% naar het uitbreiden van de taken van het College voor de Rechten van de Mens in Caribisch Nederland. Hierdoor kunnen ook inwoners van Caribisch Nederland via het College voor de Rechten van de Mens om een oordeel verzoeken over individuele discriminatieklachten en de versterking van die organisaties.

Daarnaast is een groot deel van het bedrag bedoeld voor het versterken van antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s). Alle ADV’s zijn gevestigd in Europees Nederland.

Het resterende bedrag is voor het aantrekken van extra capaciteit voor de intensiveringen die volgen op de excuses voor het slavernijverleden en het nationale programma tegen discriminatie en racisme.

Vraag 525

Kan uitgebreider worden toegelicht hoeveel geld er precies voor welk doel extra beschikbaar wordt gesteld voor de invoering van de Omgevingswet en hoeveel geld hiervoor precies waardoor wordt gedekt?

Antwoord op vraag 525

Er is totaal 19,6 miljoen extra beschikbaar gesteld voor Omgevingswet uit de eindejaarsmarge van de begroting van BZK. Dit hangt samen met het verplaatsen van de datum van inwerkingtreding naar 1 januari 2024. Het interbestuurlijke programma Aan de Slag loopt tot 1,5 jaar na inwerkingtreding door. Deze extra middelen worden vooral ingezet voor het meerjarig en aanvullend financieren van overkoepelende implementatie- en dienstverleningsactiviteiten zoals bijvoorbeeld de serviceketen, het calamiteitenmanagement, communicatie en invoeringsondersteuning tot 5 jaar na inwerkingtreding, mede op verzoek van de Eerste Kamer (Handelingen I 2022/23, nr. 21, item 9).

Daarnaast is 15 miljoen van de al beschikbare middelen Omgevingswet doorgeschoven van 2023 naar 2024. Door de bestuurlijk ingestelde stabilisatieperiode zullen werkzaamheden gericht op het DSO-Landelijke Voorzieningen (DSO-LV) doorschuiven naar volgend jaar.

Tot slot is de structurele bijdrage van BZK aan het Service Team Rijk (STR) toegevoegd aan de begroting, namelijk 1 miljoen in 2024 en 0,8 miljoen in 2025 en verder. De dekking komt uit de loon- en prijsbijstelling van de begroting van BZK.

Vraag 526

Klopt het dat de Huurcommissie middels deze Voorjaarsnota 4,1 miljoen euro (2023) en 1,1 miljoen euro (2024) extra krijgt of was dit geld eerder al toegezegd of wordt er op een ander moment minder geld aan de Huurcommissie beschikbaar gesteld?

Antwoord op vraag 526

In deze Voorjaarsnota zijn extra middelen aan de huurcommissie 4,1 miljoen (2023) en 1,1 miljoen (2024) beschikbaar gesteld omdat uit de meerjarenraming van de huurcommissie was gebleken dat de huurcommissie meer middelen nodig heeft ter uitvoering van haar wettelijke taken. Uit deze raming bleek ook dat de huurcommissie door een effectievere werkwijze vanaf 2027 minder budget nodig heeft. Om deze reden is het budget voor de jaren 2027 en 2028 met circa 0,3 miljoen naar beneden bijgesteld.

Vraag 527

Wat zijn de gevolgen van de vermindering van beschikbare middelen voor de fysieke herplaatsingsgarantie van de flexwoningen?

Antwoord op vraag 527

Om de realisatie van flexwoningen te ondersteunen en versnellen worden diverse instrumenten ingezet (Kamerstuk 32 847, nr. 1037). De fysieke herplaatsingsgarantie is een van die instrumenten. De garantie beoogt ervoor te zorgen dat investeerders in de herroepelijke fase van de vergunningverlening flexwoningen kunnen bestellen en bouwen. Mocht er bijvoorbeeld in beroep onverhoopt een uitspraak komen die leidt tot het moeten weghalen van de woningen, of als bijvoorbeeld woningen gereed zijn maar om andere redenen tijdelijk nog niet naar een locatie kunnen, dan kunnen deze (tijdelijk) naar een klaarstaande kavel. Anderzijds is de fysieke herplaatsingsgarantie onderdeel van de gezamenlijke herplaatsingsladder. Als voor een tweede of soms derde plaatsing geen goede reguliere opvolglocatie beschikbaar is, dan is het mogelijk om de woningen op zo’n klaarstaande kavel te plaatsen. Voor het ondersteunen van deze doelen is oorspronkelijk 96 miljoen beschikbaar gesteld.

De fysieke herplaatsingsgarantie-locaties zijn nog niet gereed terwijl momenteel wel flexwoningen gereed komen. Er zijn distributielocaties benodigd waar de geleverde flexwoningen tijdelijk geplaatst kunnen worden indien er geen match is tussen de geleverde flexwoningen en de locaties waar deze definitief geplaatst moeten worden. Aansluitend bij het beoogde doel van de fysieke herplaatsingsgarantie is ervoor gekozen de kosten van de distributielocaties (ruim 8 miljoen) te dekken uit de beschikbare middelen voor de fysieke herplaatsingsgarantie. Daarmee blijft 88 miljoen beschikbaar voor locaties onder de fysieke herplaatsingsgarantie. Door de verlaging van het budget kunnen distributielocaties worden gerealiseerd maar kunnen minder locaties onder de garantie worden gerealiseerd.

Overigens worden momenteel al met een aantal gemeenten afspraken gemaakt over de ontwikkeling van locaties onder de garantie en zijn afgelopen maanden met Apeldoorn, Doetinchem, Goes en Almere afspraken gemaakt om voor de zomer haalbaarheidsstudies uit te hebben gevoerd.

Vraag 528

Kan helder worden aangegeven of er minder budget beschikbaar wordt gesteld voor de huurtoeslag en hoeveel dit per saldo precies is voor 2023 en de jaren daarna?

Antwoord op vraag 528

In het voorjaar is de raming huurtoeslag geactualiseerd. Dit heeft geleid tot nieuwe begrotingsstanden voor 2023 en de komende jaren. In de jaren 2023 en 2024 is de verwachting dat er minder aan huurtoeslag wordt uitgegeven dan eerder verwacht (Begroting 2023), respectievelijk 219,7 miljoen en 100 miljoen in de jaren 2025 tot en met 2028 is de verwachting dat er meer huurtoeslag wordt uitgegeven dan eerder verwacht, respectievelijk 56,9 miljoen, 131,5 miljoen, 175 miljoen, 217,3 Deze hogere bedragen zijn gedekt vanuit reeds gereserveerd budget op de AP.

– 219,7 – 100,0 56,9 131,5 175,0 217,3

Vraag 529

Door middel van welke waarborgen zorgt het kabinet er voor dat de middelen voor de startbouwimpuls vooral ten goede komen aan de bouw van betaalbare woningen?

Antwoord op vraag 529

Momenteel wordt de Regeling voor de Startbouwimpuls nader uitgewerkt. Een van de onderdelen die wordt uitgewerkt zijn de selectiecriteria. Met deze selectiecriteria wordt gestuurd op de juiste projecten, waaronder het aandeel betaalbare woningen.

Vraag 530

Op welke wijze wordt voorkomen dat middelen vloeien naar projecten met vooral dure woningen?

Antwoord op vraag 530

Zie antwoord op vraag 529.

Vraag 531

Hoe wordt voorkomen dat de ge-eiste optimalisatie van projecten niet ten koste gaat van betaalbare woningen?

Antwoord op vraag 531

Het is belangrijk om ook in 2024 een continue bouwstroom te hebben, die bijdraagt aan het oplossen van het woningtekort. De Startbouwimpuls is bedoeld om projecten te ondersteunen die door financiële tegenwind niet meer in 2024 kunnen starten met bouwen.

De Rijksbijdrage wordt verleend onder bepaalde voorwaarden, die momenteel nader worden uitgewerkt. Naast een bijdrage van het Rijk, dienen alle betrokken partijen zich maximaal in te zetten om de financiële tegenwind op te vangen. Een, nog nader te bepalen, minimale ondergrens voor betaalbare woningen, zorgt ervoor dat het woningbouwprogramma op projectniveau past bij de afspraken uit de Woondeals. In die afspraken is samen met de regio bepaald hoeveel en van welk soort betaalbare woningen er in een specifieke regio moeten komen.

Vraag 532

Hoe wordt bepaald of economisch verslechterde omstandigheden de oorzaak zijn van het niet starten van een project of is dit geen vereiste?

Antwoord op vraag 532

De start-bouwimpuls is bedoeld voor projecten die planologisch ver genoeg zijn om in 2024 te starten, maar door veranderde economische omstandigheden de business case niet meer kunnen rond rekenen. In de beoordeling zijn de hardheid van plannen en het aandeel betaalbare woningen belangrijke aspecten. Ook moet worden aangetoond dat betrokken partijen zelf al zoveel mogelijk optimalisaties hebben gedaan, bijvoorbeeld in het woningbouwprogramma of verlaging van de grondprijzen. Kort na het zomerreces zal de kamer hierover nader worden geïnformeerd.

Vraag 533

Hoe ziet u de uitvoering van deze regeling door gemeenten voor zich, dienen zij hierin ook een bijdrage te leveren?

Antwoord op vraag 533

Het is belangrijk om ook in 2024 een continue bouwstroom te hebben, die bijdraagt aan het oplossen van het woningtekort. De Startbouwimpuls is bedoeld om projecten te ondersteunen die door financiële tegenwind niet meer in 2024 kunnen starten met bouwen.

De Rijksbijdrage wordt verleend onder bepaalde voorwaarden, die momenteel nader worden uitgewerkt. Het Rijk organiseert nog voor de zomer bijeenkomsten per landsdeel waarin de werking van het instrument zal worden toegelicht en een inventarisatie van projecten kan plaatsvinden. Gemeenten kunnen vervolgens een aanvraag indienen bij het Rijk. Hierbij moet worden aangetoond dat betrokken partijen zelf al zoveel mogelijk optimalisaties hebben gedaan, bijvoorbeeld in het woningbouwprogramma of verlaging van de grondprijzen.

Vraag 534

Wat zijn de gevolgen voor de woningbouwimpuls (WBI) van deze kasschuif?

Antwoord op vraag 534

De middelen voor de Startbouwimpuls (250 miljoen) worden bekostigd van de middelen die staan gereserveerd voor de Woningbouwimpuls (Wbi) op de Aanvullende Post (AP) van de begroting van het Ministerie van Financiën. In het Besluit en de Regeling Woningbouwimpuls is daarover opgenomen dat een deel van de middelen, indien de omstandigheden daarom vragen, onder specifiekere of meer generieke voorwaarden ten goede te laten komen van woningbouwprojecten gericht op betaalbare woningen. Daarnaast is het kabinet voornemens dit najaar een 6e, en laatste, tranche van de woningbouwimpuls open te zetten.

Vraag 535

Wat zijn gevolgen voor de projecten die potentieel in aanmerking zouden komen voor WBI-middelen? Welke maatregelen neemt het kabinet om ervoor te zorgen dat ook deze woningbouwprojecten door kunnen gaan?

Antwoord op vraag 535

De projecten die in aanmerking komen voor een bijdrage uit de Startbouwimpuls, komen vaak ook in aanmerking voor de Woningbouwimpuls. Met de Startbouwimpuls wordt onder specifieke(re) voorwaarden een bijdrage worden verleend aan projecten die door financiële tegenwind niet meer van de grond komen. Dit zorgt ervoor dat de Regeling Woningbouwimpuls zich kan blijven inzetten voor woningbouwprojecten met een financieel tekort dat ontstaat doordat de publieke opbrengsten de publieke investeringen niet (meer) dekken.

Vraag 536

Komt er één specifieke uitkering voor alle middelen in het kader van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid (NPLV)?

Antwoord op vraag 536

De implementatie van een integrale gebiedsgerichte inzet op basis van de gebiedsplannen die voor de 20 stedelijke focusgebieden worden opgesteld vraagt om een gezamenlijke interdepartementale inzet. Hierbij gaat het erom op welke wijze de aanvragen voor financiële ondersteuning voor gemeenten kunnen worden gestroomlijnd en onnodige administratieve lasten worden voorkomen. Momenteel verkennen de Ministeries van SZW, OCW en BZK de mogelijkheden om een aantal departementale regelingen tot één gezamenlijke SPUK samen te voegen. Het streven is dat dit traject vóór de zomer is afgerond. Uw Kamer wordt hierover binnenkort geïnformeerd. Eén specifieke uitkering voor de inzet van alle rijksmiddelen, die worden genoemd in het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid en die relevant zijn voor de inzet in de 20 stedelijke focusgebieden, is deze kabinetsperiode niet haalbaar.

Vraag 537

Hoe verhoudt het toezicht door het programmabureau NPLV zich tot andere vormen van (interbestuurlijk) toezicht?

Antwoord op vraag 537

Het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid is een manier om wet- en regelgeving in de praktijk gezamenlijk vorm te geven. Het programma functioneert niet als toezichthouder op de wettelijke taken waaraan reeds voldaan moet worden, maar is samenwerkingspartner van de gemeenten met een stedelijk focusgebied. Er is derhalve geen sprake van een toezichtsrelatie.

Om deze samenwerking vorm te geven heeft het NPLV samen met de betrokken departementen en de focusgebieden kernindicatoren geformuleerd waarop de uitvoering van het programma gemonitord wordt. De betrokken departementen stellen monitoringseisen bij hun eigen regelingen, ook als deze aparte bepalingen hebben voor de focusgebieden. Met deze monitoringseisen wordt gezamenlijk grip gehouden op de voortgang van de individuele regelingen en kan uw Kamer worden geïnformeerd over de voortgang van het programma. Daarnaast biedt de lokale monitoring verder inzicht in de details van de lokale aanpak en uitkomsten. Deze is toegespitst op de lokale opgave, en zal dus per focusgebied verschillen. Samen met de stedelijke focusgebieden en de betrokken departementen hebben wij kernindicatoren opgesteld om te kunnen sturen op de inhoudelijke voortgang van het programma in de steden. Over deze indicatoren wordt uw kamer nader geïnformeerd in Q2 2023.

Vraag 538

Waarom is er naast de verantwoordingseisen van specifieke uitkeringen nog apart toezicht en monitoring door het programmabureau NPLV nodig?

Antwoord op vraag 538

Er is geen sprake van toezicht (zie antwoord op vraag 537). Het NPLV zorgt wel voor heldere (samenwerkings-)afspraken en doelstellingen ter uitvoering van het beleid. Het programma faciliteert aan de hand van de monitoringcijfers lokale overheden om hun inzet inzichtelijk te maken en eventueel aan te passen indien nodig. Het NPLV monitort het beleid integraal zodat de ontwikkelingen rond de samenwerkingsafspraken inzichtelijk worden en uw Kamer geïnformeerd kan worden over de voortgang van het programma. Hierbij is gebruiksvriendelijkheid van de monitoring één van de kernpunten; NPLV stelt zich ten doel de monitoringslast voor gebieden zo veel mogelijk te verlichten. Om deze reden wordt gebruik gemaakt van één set indicatoren en waar mogelijk van bestaande bronnen. Deze kernindicatoren worden nog in Q2 2023 met uw kamer gecommuniceerd.

Vraag 539

Waarom is er wel een regeling voor verduurzamen van Rijksvastgoed, maar geen aparte regeling voor gemeentelijk vastgoed?

Antwoord op vraag 539

Gemeenten kunnen voor het gemeentelijk vastgoed subsidie aanvragen bij de subsidie Duurzaam Maatschappelijk Vastgoed (subsidieregeling DUMAVA). Rijksvastgoed wordt uitgesloten bij de DUMAVA. Hiervoor zijn middelen op de aanvullende post opgenomen in het Klimaatakkoord.

Vraag 540

Kan de passage die op meerdere pagina's staat: «Dit betreffen diverse desalderingen die met het voorjaarsloket worden verwerkt.» in begrijpelijke taal worden toegelicht?

Antwoord op vraag 540

Een desaldering is een begroting administratieve term die betekent dat de uitgaven en niet-belastingontvangsten gelijktijdig met hetzelfde bedrag worden verhoogd. Dit maakt het mogelijk om ontvangsten in te zetten voor daarmee samenhangende uitgaven (of vice versa). Bij deze voorjaarsnota zijn op de begroting van BZK diverse ontvangsten ingezet voor uitgaven, onder andere voor organisaties die tarief gefinancierd zijn zoals Doc-Direkt en Rijksinkoopsamenwerking (RIS).

Vraag 541

Waarvoor is de kasschuif CA kansengelijkheid bedoeld?

Antwoord op vraag 541

Dit zijn de middelen voor het programma school en omgeving. Er worden middelen uit 2025 en 2026 naar 2023 en 2024 gehaald in de begroting, zodat het ambitieniveau direct hoger kan worden ingezet en het kasritme daar beter op aansluit. De regeling zal in de zomer worden gepubliceerd.

Vraag 542

Welk bedrag wordt uitgetrokken ten behoeve van de energiecompensatie voor gesubsidieerde organisaties?

Antwoord op vraag 542

In totaal heeft het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor 2023 140 miljoen euro aan extra prijsbijstelling ontvangen ter compensatie van de gestegen prijzen in 2022. Dit bedrag loopt op naar structureel 177 miljoen euro vanaf 2028. Een deel van de extra prijsbijstelling wordt ingehouden ter dekking van de rijksbrede opgave.

Vraag 543

Is het bedrag dat voor 2022 was gereserveerd voor studentenwelzijn daadwerkelijk besteed aan studentenwelzijn? Zo ja, hoeveel is hiervan besteed en waaraan?

Antwoord op vraag 543

In 2022 zijn aan de hoger onderwijsinstellingen nog geen middelen beschikbaar gesteld voor studentenwelzijn. De middelen voor studentenwelzijn komen voor het eerst in 2023 beschikbaar voor hoger onderwijsinstellingen.

Vraag 544

Kan worden uitgelegd hoe is gekomen tot het bedrag van 10,2 miljoen euro voor onderwijshuisvesting, hierbij meenemende dat het IBO-rapport over onderwijshuisvesting om 730 miljoen euro structureel vroeg?

Antwoord op vraag 544

De bij Voorjaarsnota aangekondigde 10,2 miljoen euro voor onderwijshuisvesting is bedoeld voor een programmatische aanpak voor onderwijshuisvesting. Deze middelen worden ingezet om een programmabureau bij OCW in te richten. Dit is ook naar aanleiding van de motie van de leden Van Meenen en Paul59 die heeft opgeroepen om te verkennen of een programmatische aanpak kan bijdragen aan de problematiek rond onderwijshuisvesting. Dit geld wordt ingezet om voor een programmabureau dat (ver)bouwprojecten van individuele scholen kan bundelen tot grotere projecten, en niet voor de verbouwing van scholen zelf. Het gebruik van een programmatische aanpak maakt de gebundelde projecten professioneler en vergemakkelijkt het delen van kennis en ervaring. Het doel is dat het programmabureau de geschatte efficiëntiewinsten op het gebied van schaalvergroting kan realiseren en daarnaast kan werken aan gestandaardiseerde (duurzame) bouwoplossingen en het lerend vermogen van de sector kan vergroten.

Vraag 545

Kunt u toelichten waarom juist in het funderend onderwijs (artikel 1 en 3) cumulatief circa 500 miljoen euro en structureel 59 miljoen euro wordt bezuinigd op de loon- en prijsontwikkeling om te voldoen aan de Rijksbrede dekkingsopgave, daar waar juist de loon- en prijsontwikkeling in deze tijd zo belangrijk is? Kunt u het effect uitleggen dat deze bezuiniging heeft op de uiteindelijke loon- en prijsbijstelling?

Antwoord op vraag 545

Binnen het funderend onderwijs is gekozen om dekking aan te leveren vanuit de loon- en prijsontwikkeling op met name een aantal grote subsidieregelingen waar de lpo-bijstelling niet juridisch verplicht is, waaronder de subsidieregeling basisvaardigheden, de subsidieregeling school en omgeving, de regeling Maatschappelijke diensttijd en de regeling sterk techniekonderwijs. Dit heeft geen gevolgen voor reeds toegekende aanvragen. De loon-en prijsbijstelling op de bekostiging voor primair en voortgezet onderwijs wordt in zijn geheel uitgekeerd, zoals ook in voorgaande jaren het geval is geweest. Omdat de lerarensalarissen hieruit betaald worden wordt er dus geen loon- en prijsbijstelling ingehouden op de lerarensalarissen.

Vraag 546

Betekent de «additionele bijdrage aan de dekkingsopgave» in gewone mensentaal dat de inflatie niet volledig wordt gecorrigeerd en het primair en voortgezet onderwijs de komende jaren dus opgeteld zo’n 560 miljoen mislopen?

Antwoord op vraag 546

De dekkingsopgave die door OCW is ingevuld, is deels ingevuld door de autonome meevaller op de leerlingen- en studentenraming en de studiefinancieringsraming. Daarnaast lag er nog een aanvullende dekkingsopgave. Deze is ingevuld met verschillende maatregelen binnen de OCW-begroting. Voor het primair en voortgezet onderwijs is de dekkingsopgave onder andere ingevuld door het inzetten van een deel van de loon- en prijsbijstelling; het gaat hier met name om de loon- en prijsbijstelling op een aantal grote subsidieregelingen. De loon-en prijsbijstelling op de bekostiging po en vo wordt geheel uitgekeerd. Dit gaat om cumulatief 560 miljoen tussen 2023 en 2028 en 59 miljoen euro structureel vanaf 2029. De uitsplitsing van deze bijdrage aan de dekkingsopgave voor primair en voortgezet onderwijs is weergegeven in onderstaande tabel. Structureel wordt er nog altijd ruim 2,9 miljard loon- en prijsbijstelling aan de OCW-begroting toegevoegd, waarvan ruim 1,4 miljard naar het primair en voortgezet onderwijs.

1. Primair onderwijs – 21,6 – 37,7 – 55,9 – 55,9 – 40,9 – 40,3
3. Voortgezet onderwijs – 37,4 – 44,8 – 62,6 – 61,9 – 46,6 – 46,2
9. Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid – 12,2 – 0,5 – 0,5 – 0,5 – 0,5 – 0,5
Totaal – 70,8 – 83,0 – 119,0 – 118,4 – 88,0 – 87,0

Vraag 547

Hoeveel bedraagt de incidentele extensivering voor residentieel onderwijs

Antwoord op vraag 547

Er wordt 5,3 miljoen in 2023 en 2,4 miljoen in 2024 incidenteel geëxtensiveerd op het residentieel onderwijs. Deze coalitieakkoord middelen voor residentieel onderwijs zijn zowel bedoeld voor de transitie naar kleinschaligheid in het onderwijs in de Juridische Jeugdinrichtingen als voor het ondersteunen van het onderwijs in de af- en ombouw van de gesloten jeugdzorg. Omdat het onderwijs meebeweegt met de af- en ombouw van de gesloten jeugdzorg, en deze nog in een vroeg stadium is, is besloten om te extensiveren voor de jaren 2023 en 2024. In deze jaren is er minder budget noodzakelijk dan eerder voorzien. Er wordt in deze jaren alsnog geïnvesteerd in het residentieel onderwijs, maar het volledige bedrag komt pas in 2025 beschikbaar.

Vraag 548

Hoeveel bedraagt de extensivering van het budget voor infrastructuur-basisvaardigheden? Hoe verhoudt deze extensivering zich met de uitgaven binnen het aangekondigde Masterplan Basisvaardigheden?

Antwoord op vraag 548

Zie antwoord op vraag 128.

Vraag 549

Hoeveel bedraagt de extensivering op de regeling voortijdig schoolverlaten in het voortgezet onderwijs?

Antwoord op vraag 549

De resultaatafhankelijke bekostiging van vroegtijdig schoolverlaters (vsv) aan vo-instellingen wordt opgeheven per 2024. In onderstaande tabel is te zien welke middelen per jaar vrijvallen.

Extensivering regeling vsv 0 – 8,6 – 9,6 – 9,6 – 16,1 – 16,1

Vraag 550

Hoeveel bedraagt de extensivering op de lumpsum mbo?

Antwoord op vraag 550

De extensivering op de lumpsum van alle mbo-instellingen bedraagt 6,4 miljoen in de jaren 2024 t/m 2026, en structureel 6,5 miljoen vanaf 2027. Deze middelen worden weer geïnvesteerd in de lumpsum van de vavo-instellingen (mbo) voor de vergoeding van het reisproduct voor vavo-studenten vanaf het studiejaar 2023/2024. De vavo-instellingen keren zelf de reisvergoedingen aan de leerlingen/studenten uit. Er wordt ook geïnvesteerd in een vergoeding van reisproduct in het praktijkonderwijs, maar dit wordt bekostigd door extensiveringen in het vmbo.

Vraag 551

Wat betekent het inzetten van de loon- en prijsontwikkeling (lpo) voor de Rijksbrede dekkingsopgave voor het salaris van docenten in het po- en vo-onderwijs de komende jaren? Wat betekent het inhouden van incidenteel lpo voor een lerarensalaris?

Antwoord op vraag 551

Zie antwoord op vraag 545 en 565.

Vraag 552

Kunt u de Overige intensiveringen, die optellen tot 61,7 miljoen euro, uitsplitsen naar onderwerp en bedrag?

Antwoord op vraag 552

In onderstaande tabel staan de overige intensiveringen uitgesplitst.

1 en 3 Intensivering basisvaardigheden Caribisch Nederland 1.042 0 0 0 0 0 0
1 Coalitieakkoordmiddelen uit 2022 voor passend onderwijs 900 0 0 0 0 0 0
1 Coalitieakkoordmiddelen uit 2022 voor verzuimaanpak 1.000 0 0 0 0 0 0
1 Coalitieakkoordmiddelen uit 2022 voor inclusief onderwijs 1.000 0 0 0 0 0 0
Diversen Meerkosten ICT DUO: kosten opslag en licentiekosten 249 584 584 584 584 584 584
Diversen Meerkosten ICT DUO: kosten backup en recovery 501 501 501 501 501 501 501
1 Huisvesting Caribisch Nederland 1.300 0
3 Intensivering preventieve netwerken pro VSO 0 2.000 2.000 2.000 2.000 2.000 2.000
3 Correctie loon- en prijsbijstelling bekostiging Artikel 3. Voortgezet onderwijs 11.919 0 0 0 0 0 0
3 en 4 Kosten eerste jaar vergoeding reisproduct pro en vavo 4.575 0 0 0 0 0 0
4 Gelijke kansenalliantie 1.157 0 0 0 0 0 0
4 Coalitieakkoordmiddelen uit 2022 voor cyberveiligheid, privacy en professionalisering 2.852 0 0 0 0 0 0
4 Coalitieakkoordmiddelen uit 2022 voor Masterplan basisvaardigheden 2.876 0 0 0 0 0 0
4 Opdrachten mbo 740 0 0 0 0 0 0
4 Coalitieakkoordmiddelen uit 2022 voor SBB 1.725 0
11 Intensivering DUO voor compliance 4.700 0 0 0 0 0 0
11 Studievoorschotvouchers 1.500 0
11 Intensivering Wet versterking dienstverlening studiefinanciering 0 0 3.600 1.200 1.200 1.200 1.200
11 Extrapolatie correctie 0 0 0 0 0 6.718 0
14 Middelen voor IFFR 500 0 0 0 0 0 0
14 en 16 Middelen voor huisvesting Koninklijke Bibliotheek 4.000 8.000 6.000 5.000 2.000 0 0
14 Middelen voor nationaal archief 1.324 0 0 0 0 0 0
14 Intensivering nationaal archief uit surplus 2022 0 571 286 286 513 513 0
14 Middelen voor collectiebehoud Naturalis 2.323 1.314 5.201 0 0 0 0
14 Middelen voor herdenkingsjaar slavernijverleden 1.300 0 0 0 0 0 0
14 Intensiveringsubsidieregeling herdenkingsjaar slavernijverleden naar aanleiding van overvraging 5.300 0 0 0 0 0 0
14 Coalitieakkoordmiddelen uit 2022 voor Nationale publieke omroep 5.000 0 0 0 0 0 0
14 Intensivering nationaal programma Discriminatie en Racisme 1.103 0 0 0 0 0 0
15 Coalitieakkoordmiddelen uit 2022 voor lokale publieke omroepen 402 0
25 Bijdrage emancipatie allianties 330 0 0 0 0 0 0
25 Intensivering ten behoeve van uitvoering moties op het gebied van Emancipatie 990 500 500 0 0 0 0
25 Publiekscampagne Nationaal Actieprogramma Seksueel Grensoverschrijdend Gedrag en Seksueel Geweld 1.100 0 0 0 0 0 0
95 Generieke digitale infrastructuur 0 0 0 2.182 2.182 2.182 2.182
61.708 13.470 18.672 11.753 8.980 13.698 6.467

Vraag 553

Hoeveel wordt er incidenteel geëxtensiveerd op de coalitieakkoord middelen voor residentieel onderwijs? Waar binnen de middelen van residentieel onderwijs wordt dat weggehaald? Waarop is gebaseerd dat extensivering binnen dit budget mogelijk is?

Antwoord op vraag 553

Zie antwoord op vraag 547.

Vraag 554

Klopt het dat de loon- en prijsbijstelling 2023 in het primair en voortgezet onderwijs niet (volledig) wordt uitgekeerd?

Antwoord op vraag 554

Zie antwoord op vraag 546 en 562.

Vraag 555

Wordt er gekort op de loonruimte voor onderwijspersoneel? Zo ja, hoeveel en waar?

Antwoord op vraag 555

Er wordt niet gekort op de loonruimte voor onderwijspersoneel. Het kabinet biedt met deze Voorjaarsnota de werkgevers in het onderwijs met de loonbijstelling op het bekostigingsbudget een bijdrage aan de arbeidskostenontwikkeling. OCW maakt conform de reguliere systematiek deze middelen via de loonbijstelling aan het onderwijs over. OCW geeft de loonbijstelling over de lumpsum onverkort door in de bekostiging. De kabinetsbijdrage voor de arbeidskostenontwikkeling is overigens niet gelijk aan de voor cao-onderhandelingen beschikbare loonruimte. Die kan per sector verschillen.

Vraag 556

Wordt er gebruikt gemaakt van de beleidsmatige knop?

Antwoord op vraag 556

Met de beleidsmatige knop wordt waarschijnlijk gedoeld op de mogelijkheid van het kabinet om beleidsmatig af te wijken van de referentiesystematiek bij het bepalen van de kabinetsbijdrage. Er wordt geen gebruik gemaakt van de beleidsmatige knop: OCW geeft de loonbijstelling over de lumpsum onverkort door in de bekostiging.

Vraag 557

Is de ILO (incidentele loon ontwikkeling) beschikbaar?

Antwoord op vraag 557

Voor de tranche loonbijstelling 2023 zijn alle componenten van het referentiemodel, te weten de contractloonstijging (CLS), sociale lastenontwikkeling (SLO) en incidentele loon ontwikkeling (ILO) toegekend.

De toekenning van de loonbijstellingstranches in volgende jaren is onderhevig aan nadere besluitvorming in die jaren.

Vraag 558

Zijn alle componenten van het referentiemodel (CLS, SLO, ILO) beschikbaar?

Antwoord op vraag 558

Zie reactie op vraag 557.

Vraag 559

Hoeveel is de extensivering op de lumpsum van het mbo ten behoeve van de vergoeding van het reisproduct?

Antwoord op vraag 559

Zie antwoord op vraag 550.

Vraag 560

Hoeveel levert het stopzetten van de subsidie tweede lerarenopleiding op?

Antwoord op vraag 560

Zie antwoord op vraag 152 en 575.

Vraag 561

Kan u een overzicht geven van hoe de middelen uit het coalitieakkoord voor kansengelijkheid zijn ingezet per 2023 (300 miljoen euro)? Kunt u globaal aangeven hoe de oploop zoals vermeld in het coalitieakkoord in 2024 (900 miljoen euro) en 2025 (1 miljard euro) ingezet gaat worden? Kunt u ook een dergelijk overzicht geven voor de coalitieakkoord-middelen voor het versterken van de onderwijskwaliteit per 2023 en de daaropvolgende jaren?

Antwoord op vraag 561

De middelen uit het coalitieakkoord voor kansengelijkheid worden in 2023 met name ingezet voor passend onderwijs, het programma school en omgeving en de Maatschappelijke diensttijd. De oploop in de jaren erna wordt met name ingezet voor uitbreiding van het programma School en omgeving, ophoging van het leerplusarrangement in het vo en een programma gericht op het Jonge kind. Tenslotte worden deze middelen ook ingezet op gelijke kansen op opleiding en werk voor mbo-niveau 2 studenten, begeleiding en nazorg door mbo-instellingen van jongeren in de overgang school naar werk, doorstroom in de beroepskolom (vo/mbo/hbo) en het stagepact/aanpakken stagediscriminatie.

De coalitieakkoord-middelen voor het versterken van onderwijskwaliteit worden voor het grootste deel ingezet voor het masterplan basisvaardigheden in po, vo en mbo. Een uitsplitsing van deze middelen is opgenomen in het Verslag van een schriftelijk overleg over de voortgang van het Masterplan basisvaardigheden voor het funderend onderwijs (Kamerstuk 31293–655). Tenslotte worden deze middelen ook ingezet voor het professionaliseren van mbo-docenten en het bestrijden van laaggeletterdheid samen met het Ministerie van SZW.

Vraag 562

Kunt u specifieker aangegeven hoe en hoeveel er wordt ingehouden op de LPO in het primair onderwijs (po)en het voortgezet onderwijs (vo)?

Antwoord op vraag 562

Zie antwoord op vraag 546 en 554.

Vraag 563

Vindt u dat de «extra prijsbijstelling 2022 R» noodzakelijk is voor schoolbesturen om de gestegen energierekening te kunnen voldoen?

Antwoord op vraag 563

Gegeven de uitzonderlijk gestegen prijzen, waaronder de energieprijzen, heeft het kabinet bij Najaarsnota 2022 besloten om een extra prijsbijstelling over 2022 uit te keren. De hoogte van de extra prijsbijstelling is gebaseerd de inflatieontwikkeling over 2022. Gemiddeld genomen zullen instellingen hiermee naar verwachting voldoende worden gecompenseerd voor de gestegen prijzen, maar het effect van de gestegen prijzen is voor iedere instelling verschillend. Mede hierom is de Minister van PVO voornemens om voor het primair en voortgezet onderwijs in 2023 een subsidieregeling open te stellen voor scholen die een extra grote stijging van energielasten ervaren. Als een verlenging van de subsidieregeling noodzakelijk blijkt, zijn hier ook mogelijkheden voor in 2024.

Vraag 564

Kunt u uiteenzetten waar de 500 miljoen euro over de meerjarenperiode en de 59 miljoen euro structureel van de LPO op artikel 1 en 3 wordt weggehaald? Wat betekent dit concreet voor scholen?

Antwoord op vraag 564

Deze 500 miljoen is een cumulatief bedrag verspreid over de zes begrotingsjaren 2023 tot en met 2028. Het gaat onder andere om de reguliere loon- en prijsbijstelling op Artikel 1, 3 en 9 op een aantal grote subsidieregelingen, zoals de subsidieregeling basisvaardigheden, de subsidieregeling school en omgeving, de regeling Maatschappelijke diensttijd en de regeling sterk techniekonderwijs. Daarnaast wordt de extra prijsbijstelling over 2022 ingehouden in de jaren 2025 en 2026. Op de bekostiging van Artikel 1 bedraagt dit 29,7 miljoen cumulatief en op Artikel 3 32,0 miljoen cumulatief. De loon- en prijsbijstelling op de bekostiging van scholen wordt niet ingehouden.

Vraag 565

Klopt het dat de lumpsum van scholen niet geïndexeerd kan worden? Is dat een verandering in beleid? Wat betekent dit concreet voor scholen?

Antwoord op vraag 565

Zie antwoord op vraag 545 en 551.

Vraag 566

Waar wordt de extra prijsbijstelling in het po en vo concreet voor gebruikt in de jaren 2023 t/m 2027?

Antwoord op vraag 566

De extra prijsbijstelling wordt via de reguliere systematiek verdeeld over de begroting. Voor het primair en voortgezet onderwijs (po en vo) is het voornemen de prijsbijstelling in 2023 te gebruiken voor een subsidieregeling voor scholen die een extra grote stijging van energielasten ervaren. In 2024 wordt de extra prijsbijstelling gebruikt voor een generieke compensatie, tenzij een verlenging van de subsidieregeling noodzakelijk blijkt. In 2025 en 2026 wordt de extra prijsbijstelling voor het po en vo ingezet voor de rijksbrede dekkingsopgave. Dit betekent dat scholen deze middelen in deze jaren niet tot hun beschikking hebben. Scholen hebben grotendeels beleidsvrijheid in hoe zij de middelen besteden die zij als bekostiging ontvangen en kunnen hierin zelf een prioritering bepalen. Vanaf 2027 en verder wordt de extra prijsbijstelling volledig ingezet ter compensatie van de gestegen prijzen, waardoor het structurele budget volledig geïndexeerd is naar het huidige prijspeil.

Vraag 567

Klopt het dat de extra prijsbijstelling voor de compensatie energielasten wegvallen in 2025 en 2026? Klopt het dat schoolbesturen in meerjarenplanningen het geld voor de dekking van de gestegen energielasten dan ergens anders vandaan moeten halen, zoals bijvoorbeeld het personeelsbestand?

Antwoord op vraag 567

Zie antwoord op vraag 566.

Vraag 568

Kunt u toelichten wat wordt bedoeld met de bezuiniging op de reeks ondersteunende infrastructuur van 111 miljoen euro?

Antwoord op vraag 568

Zie antwoord op vraag 128, 570 en 577.

Vraag 569

Wat houdt het «meer ruimte geven aan de Nationale Publieke Omroep (NPO) om meer reclameopbrengsten te generen» precies in? Kan er iets gezegd worden over de stijging van het aantal reclames door verlaging van de Rijksmediabijdrage? Hoeveel inkomsten genereert de NPO op dit moment uit reclames?

Antwoord op vraag 569

Zie antwoord op vraag 148 en 150.

Vraag 570

Wat houdt de reeks ondersteunende infrastructuur in?

Antwoord op vraag 570

Zie antwoord op vraag 128, 568 en 577.

Vraag 571

Hoe hoog zijn de middelen die worden ingehouden bij subsidies voor doorstroom en bij zij-instroom?

Antwoord op vraag 571

Zoals ook uit de eerste suppletoire begroting van OCW blijkt, is er in totaal 10 miljoen euro bijgekomen op het hoofdbudget zij-instroom en daarvan is er 6 miljoen beschikbaar voor de regeling zij-instroom. Rond de jaarwisseling was er een zeer grote extra instroom bij deze regeling, daarom was initieel 12 miljoen euro extra vrijgemaakt om toe te voegen aan het budget. In de loop van het proces van de Voorjaarsnota bleek dat de stijging minder sterk doorzette dan verwacht en is de helft van de intensivering aangeleverd voor de rijksbrede dekkingsopgave. Per saldo is er van de oorspronkelijke extra 12 miljoen euro dus nog steeds 6 miljoen euro beschikbaar voor de regeling zij-instroom.

Vraag 572

Hoe hoog is de incidentele loon- en prijsontwikkeling voor het hoger onderwijs (ho) en wetenschap? Wat betekent het inzetten hiervan voor een lerarensalaris?

Antwoord op vraag 572

De totale loon- en prijsbijstelling bedraagt in 2023 voor het hbo 254 miljoen, voor het wo 403 miljoen euro en voor onderzoek- en wetenschapsbeleid 95 miljoen euro. De extra prijsbijstelling over 2022 en de vergoeding voor de incidentele loonontwikkeling (ILO) maken hier onderdeel van uit. De ILO-vergoeding is een bijdrage voor de incidentele loonontwikkeling.

Vraag 573

Wat is de omvang van de incidentele LPO die wordt ingezet voor de dekkingsopgave als onderdeel van de resterende middelen van het stopzetten van de halvering van het collegegeld?

Antwoord op vraag 573

De loon- en prijsbijstelling over de incidentele resterende middelen van het stopzetten van de halvering van het collegegeld die worden ingezet voor de dekkingsopgave bedraagt cumulatief 29 miljoen (2 miljoen euro in 2024 en jaarlijks 9 miljoen euro in 2025, 2026 en 2027).

Vraag 574

Hoeveel levert het stopzetten van de subsidie online onderwijs op?

Antwoord op vraag 574

Het stopzetten van deze subsidie levert in 2023 en 2024 1 miljoen euro per jaar op. Vanaf 2025 levert dit 2,1 miljoen euro per jaar op.

Vraag 575

Hoeveel leraren kunnen geen gebruik meer maken van de subsidie tweede lerarenopleiding door het stopzetten van de subsidie?

Antwoord op vraag 575

Zie antwoord op vraag 152 en 560.

Vraag 576

Hoeveel minder studenten worden er verwacht in de jaren 2023 tot en met 2028?

Antwoord op vraag 576

Het aantal studenten wordt jaarlijks geraamd in de Referentieraming.

Het aantal mbo-studenten (x1000) ontwikkelt zich in de Referentieraming 2023 als volgt, in vergelijking tot de raming van 2022:

Het aantal hbo-studenten (x1.000) ontwikkelt zich in de Referentieraming 2023 als volgt, in vergelijking tot de raming van 2022:

Het aantal wo-studenten (x1.000) ontwikkelt zich in de Referentieraming 2023 als volgt, in vergelijking tot de raming van 2022:

Voor een uitgebreide analyse verwijs ik u graag naar het rapport, zoals dat op 1 mei is gepubliceerd.60

Vraag 577

Wat wordt bedoeld met de reeks infrastructuur en basisvaardigheden, waar cumulatief 111 miljoen euro op wordt ingehouden? Gaat dit over het masterplan basisvaardigheden of is dit een ander potje? En wat valt er onder infrastructuur? Hoe is tot het bedrag van 111 miljoen euro gekomen?

Antwoord op vraag 577

Zie antwoord op vraag 128, 568 en 570.

Vraag 578

Kan worden uitgelegd hoe is gekomen tot het inhouden van het bedrag van 6,0 miljoen euro op de subsidie zij-instroom? Was er geld over op de subsidie zij-instroom tot nu toe? Zo ja, hoeveel? Waar wordt de 6,0 miljoen euro zij-instroom precies weggehaald?

Antwoord op vraag 578

Zie antwoord op vraag 571.

Vraag 579

Wat valt er onder de incidentele prijsbijstelling, waar cumulatief 62 miljoen euro over de meerjarenperiode van wordt ingehouden?

Antwoord op vraag 579

Zie antwoord op vraag 564.

Vraag 580

Kunt u concreet aangeven welk bedrag is vrijgekomen door de afschaffing van de halvering van het collegegeld?

Antwoord op vraag 580

Vanaf 2018 is op jaarbasis ca. 170 miljoen toegevoegd aan de lumpsum voor de hbo- en wo-instellingen ter compensatie van het mislopen van collegegeldinkomsten. Deze 170 miljoen en de (sinds 2018 jaarlijkse) uitgekeerde loon- en prijsbijstelling van 20 miljoen valt vrij vanaf het moment dat het wettelijk verlaagd collegegeld («de halvering») is ingetrokken, met ingang van studiejaar 2024/2025. Met de afschaffing van de halvering van het collegegeld is daarom in totaal 190 miljoen jaarlijks beschikbaar gekomen.

Vraag 581

Welke alternatieven zijn overwogen voor de rijksbrede dekkingsopgave die nu gedekt gaan worden middels de resterende middelen van het stopzetten van de halvering collegegeld?

Antwoord op vraag 581

Voor de bijdrage aan de rijksbrede dekkingsopgave zijn over de gehele OCW-begroting dekkingsopties overwogen. Uiteindelijk is gekozen voor het inzetten van de resterende incidentele middelen voortkomend uit de reeds besloten extensivering van de maatregel halvering collegegeld.

Vraag 582

Wat is de omvang van het bedrag van de incidentele LPO die op de middelen die vrijkomen uit de halvering collegegeld worden ingezet?

Antwoord op vraag 582

Zie antwoord op vraag 573.

Vraag 583

Kan worden uitgelegd hoe is gekomen tot het inhouden van het bedrag van 6,9 miljoen euro op de subsidie doorstroom vmbo naar havo/mbo? Was er geld over op die subsidie tot nu toe? Zo ja, hoeveel? Waar wordt de 6,9 miljoen euro precies weggehaald?

Antwoord op vraag 583

De regeling doorstroom vmbo-havo-mbo wordt per twee jaren beschikt. De subsidieregeling is daarmee momenteel in gebruik, middels de beschikkingen van vorig jaar. Er was een aanvullend bedrag gereserveerd van circa 6,9 miljoen Er is besloten de regeling voor dit jaar niet meer aanvullend open te zetten. Daarmee is het bedrag vrijgevallen. Momenteel wordt de regeling geëvalueerd. Op basis van de uitkomst van die evaluatie zal worden besloten of de regeling volgend jaar weer opengesteld zal worden.

Vraag 584

Klopt het dat er nog maar 140 miljoen euro aan extra prijsbijstelling over is gebleven van de 400 miljoen euro waar bij de Najaarsnota over gesproken is? Kunt u specificeren wat het aandeel is voor het po en vo? Kunt u, gezien de scherpe daling van het budget, toelichten op welke wijze en in welke mate scholen worden gecompenseerd die extra hard getroffen zijn door de bij hen fors gestegen energieprijzen?

Antwoord op vraag 584

Voor het bijstellen van de extra prijsbijstellingstranche 2022 geldt dat is afgesproken om deze tranche te berekenen op basis van het verschil tussen de prijsindices 2022 gebaseerd op Centraal economisch plan (CEP) 2023 en de prijsindices 2022 op basis van CEP 2022. CEP 2023 was bij Najaarsnota nog niet beschikbaar en daarom is er een indicatieve berekening gemaakt om het totale budgettaire beslag van deze maatregel in te schatten door het verschil te nemen tussen de prijsindices 2022 Macro economische verkenning (MEV) 2022 en de prijsindices 2022 CEP 2022. Hieruit volgde het, in de Najaarsnota gecommuniceerde, indicatieve bedrag.

Ten opzichte van MEV 2022 heeft het CPB de indicatoren voor netto materiële consumptie en Overheidsinvesteringen neerwaarts bijgesteld bij CEP 2023. Deze werken door in de totstandkoming van deze indicatoren in het prijsbijstellingsmodel. Omdat deze prijscodes het grootste deel van de prijsgevoelige grondslag opmaken, is er sprake van een neerwaartse bijstelling van de totale extra prijsbijstellingstranche over 2022. Bij MEV 2022 was er dus sprake van een overschatting op deze prijsindicatoren, die bij CEP 2023 is gecorrigeerd.

Daarmee komt de extra prijsbijstelling voor de OCW-begroting uit op circa 140 miljoen in 2023 en 177 miljoen structureel. Het aandeel voor het primair en voortgezet onderwijs (po en vo) bedraagt in 2023 29 miljoen, oplopend naar 31 miljoen structureel vanaf 2028. Gemiddeld genomen zullen instellingen hiermee naar verwachting voldoende worden gecompenseerd voor de gestegen prijzen, maar het effect van de gestegen prijzen is voor iedere instelling verschillend. Mede hierom is de Minister van PVO voornemens voor het primair en voortgezet onderwijs in 2023 een subsidieregeling open te stellen voor scholen die een extra grote stijging van energielasten ervaren. Als een verlenging van de subsidieregeling noodzakelijk blijkt, zijn hier ook mogelijkheden voor in 2024. In 2025 en 2026 wordt de extra prijsbijstelling voor het po en vo ingezet voor de rijksbrede dekkingsopgave. Vanaf 2027 en verder wordt de extra prijsbijstelling volledig ingezet ter compensatie van de gestegen prijzen, waardoor het structurele budget volledig geïndexeerd is naar het huidige prijspeil.

In onderstaande tabel is de verdeling over de verschillende Artikelen op de OCW-begroting weergegeven.

1. Primair onderwijs 14.615 14.857 14.871 14.824 14.884 14.941
Inhouden extra prijsbijstelling Artikel 1. Primair onderwijs – 14.871 – 14.824
3. Voortgezet onderwijs 14.088 16.101 16.106 16.074 15.962 15.855
Inhouden extra prijsbijstelling Artikel 3. Voortgezet onderwijs – 16.106 – 16.074
4. Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie 13.211 12.815 12.723 12.696 12.593 12.585
6. Hoger beroepsonderwijs 9.500 9.496 9.501 9.383 9.171 9.018
7. Wetenschappelijk onderwijs 20.078 20.328 20.527 20.792 20.845 20.960
8. Internationaal beleid 109 110 107 107 107 107
9. Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid 0 0 0 0 0 0
11. Studiefinanciering 5.876 36.661 37.467 38.253 38.126 38.811
Inhouden extra prijsbijstelling Artikel 11. Studiefinanciering – 5.322 – 36.097 – 36.917 – 37.714 – 37.707 – 38.411
12. Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten 3.400 3.428 3.414 3.427 3.479 3.512
13. Lesgelden 49 49 50 53 52 53
14. Cultuur 5.608 5.472 5.851 5.691 5.675 5.656
15. Media 45.658 45.979 46.649 46.905 47.155 47.393
16. Onderzoek en wetenschapsbeleid 6.431 6.372 6.361 6.353 6.353 6.354
25. Emancipatie 56 55 58 55 55 45
95. Apparaat Kerndepartement 1.153 1.232 1.509 1.458 1.433 1.433
Totaal 134.510 137.128 138.277 138.357 138.183 138.312

Vraag 585

Kunt u aangeven hoe de veel lager uitvallende extra prijsbijstelling voor gestegen (energie)prijzen (400 miljoen euro in Najaarsnota versus 140 miljoen euro voor 2023) wordt verdeeld over de verschillende sectoren? En kunt u inzicht geven of dit bedrag voldoende is voor het compenseren van die scholen die geconfronteerd zijn met een forse stijging van de energieprijzen?

Antwoord op vraag 585

Zie antwoord op vraag 584.

Vraag 586

Wordt het uit te keren bedrag voor de koopkrachtmaatregel voor studenten vastgesteld door het uitgetrokken bedrag van 500 miljoen euro te verdelen over het aantal studenten dat hier aanspraak op maakt?

Antwoord op vraag 586

Het uit te keren bedrag per student is gebaseerd op het aantal uitwonende studenten en scholieren dat bij het indienen van het wetsvoorstel herinvoering basisbeurs hoger onderwijs werd verwacht. Dit bedrag is vastgesteld op 164,30 euro per uitwonende student of scholier per maand voor het studiejaar 2023–2024.

De bijgestelde studentenaantallen hebben geen gevolgen voor de hoogte van de normbedragen. De hoogte van deze bedragen is verankerd in het wetsvoorstel herinvoering basisbeurs en kan dus niet zomaar aangepast worden. De koopkrachtmiddelen zijn toegevoegd aan de studiefinancieringsbegroting en lopen daarmee mee in het reguliere begrotingsproces. Mee- en tegenvallers op de studentenaantallen worden elk jaar bij voorjaar verwerkt in de studiefinancieringsraming. De neerwaartse bijstelling van de studentenaantallen heeft dit jaar meegelopen in de voorjaarsbesluitvorming. Dit is onderdeel van de post «meevaller studiefinancieringsraming R» in de voorjaarsnota.

Vraag 587

Wat zijn de gevolgen voor de hoogte van de uit te keren koopkrachtmaatregel aan studenten nu er een neerwaartse bijstelling van de studentenaantallen heeft plaatsgevonden?

Antwoord op vraag 587

Zie antwoord op vraag 586.

Vraag 589

Wat is het aandeel van de loon- en prijsbijstelling die terecht komt bij het personeel van defensie?

Antwoord op vraag 589

In de onderstaande tabel is te zien hoeveel loon- en prijsbijstelling er dit voorjaar aan Defensie is uitgekeerd, alsook het aandeel loon. Deze bijstelling is in principe generiek, wat inhoudt dat het departement zelf mag bepalen waar het deze middelen voor inzet. Echter wordt er wel verwacht dat eventuele nieuwe arbeidsvoorwaardelijke afspraken kunnen worden gefinancierd met de uitgekeerde loonbijstelling.

Totale LPO 927 1.146 1.159 1.093 1.077 1.052
Aandeel Loon 45,9% 36,8% 36,6% 39,2% 39,7% 40,3%

Vraag 588

Wat is de autonome tegenvaller bij de kindregeling?

Antwoord op vraag 588

De autonome tegenvaller bij de kindregeling is € 170,3 miljoen ten opzichte van de eerder gemaakte raming. De tegenvaller heeft een aantal oorzaken. Er is een verwachte toename van het aantal gedupeerden zelf, waarover ook in de Voorjaarsnota wordt gerapporteerd. Deze toename resulteert ook in een toename van het aantal kinderen. Ook blijkt het gemiddelde aantal kinderen per gedupeerde (of gedupeerd gezin) groter te zijn dan eerder is geraamd en begroot. Hierdoor hebben meer kinderen recht op de kindregeling dan eerder verwacht. Daarnaast blijkt de gemiddelde leeftijd van de kinderen hoger te zijn dan eerder werd verwacht, waardoor het gemiddelde compensatiebedrag hoger uitvalt dan eerder is geraamd en begroot.

Vraag 590

Is er zicht op het kunnen overgaan tot uitgeven van de middelen arbeidsvoorwaarden? Zo ja, vanaf wanneer?

Antwoord op vraag 590

De middelen voor arbeidsvoorwaarden zijn doorgeschoven van 2023 naar 2024 en 2025, omdat het de verwachting is dat dit budget in deze jaren uitgegeven zal worden.

Vraag 591

Is er voldoende ruimte om tekorten aan materialen die nodig zijn voor spooronderhoud financieel te dekken?

Antwoord op vraag 591

De tekorten aan materialen voor spooronderhoud worden niet veroorzaakt door beperkte financiële middelen, maar door na-ijlende effecten van de coronapandemie en de oorlog in Oekraïne. Met het coalitieakkoord van dit kabinet is structureel meer budget voor instandhouding beschikbaar gekomen. Desalniettemin is het naar verwachting voor de periode vanaf 2026 nodig om keuzes te maken om budgetten en prestaties ook naar de toekomst toe in evenwicht te houden. Volgend jaar zal, net zoals dit jaar is gebeurd voor de netwerken die RWS beheert, een nieuw basiskwaliteitsniveau voor het hoofdspoornetwerk worden vastgesteld vanaf 2026. De Kamer wordt hier volgend jaar over geïnformeerd, inclusief de financiële consequenties.

Vraag 592

Wat is betreffende de kasschuif Oekraïne «het juiste ritme?» Wat houdt dit ritme in?

Antwoord op vraag 592

Vanuit de 2,5 miljard euro reservering voor steun aan Oekraïne zijn middelen overgemaakt naar de Defensiebegroting in het jaar 2023. Er zijn met deze middelen o.a. meerdere leveringen gedaan vanuit eigen voorraad. Met de kasschuif Oekraïne worden de uitgaven geschoven naar de jaren waarin de verwachte uitgaven zullen plaatsvinden voor de vervanging van de uit voorraad geleverde goederen.

Vraag 593

Wat is betreffende de kasschuif vastgoed «het juiste ritme?» Wat houdt dit ritme in?

Antwoord op vraag 593

In december 2022 is het Strategisch Vastgoedplan naar de Kamer verzonden (Kamerstuk 36 124, nr. 12). In lijn met dit plan worden vastgoeduitgaven geschoven naar latere jaren waarin Defensie verwacht dat de uitgaven zullen plaatsvinden.

Vraag 594

Welke budgetten worden er per modaliteit gereserveerd voor de aanleg en het onderhoud van infrastructuur voor respectievelijk autoverkeer, openbaar vervoer, de fiets en de binnenvaart?

Antwoord op vraag 594

Vanuit het Mobiliteitsfonds is er voor autoverkeer in 2023 4,6 miljard euro gereserveerd. Voor openbaar vervoer gaat het om 3,0 miljard euro. Voor vaarwegen (binnenvaart is daar onderdeel van) gaat het om 1,4 miljard euro. Voor de fiets gaat het om 29,8 miljoen euro.

Vraag 595

Welke infrastructurele projecten gaan door deze maatregelen vertragingen opleveren?

Antwoord op vraag 595

Zie het antwoord op vraag 180.

Vraag 596

Op welke artikelen worden de budgetten nog meer naar beneden bijgesteld en welke projecten gaan daar vertragingen oplopen/wordt de financiering stopgezet?

Antwoord op vraag 596

Zie het antwoord op vraag 180.

Vraag 597

Wat zijn de gevolgen voor MIRT-projecten, zoals concreet de flessenhals bij Meppel?

Antwoord op vraag 597

Zie het antwoord op vraag 180.

Vraag 598

Kan in een overzichtelijk schema de actuele stand van zaken van het transitievangnet-OV worden weergegeven en hoe dit geld precies wordt verdeeld?

Antwoord op vraag 598

Voor 2023 en 2024 is voor het gehele OV in totaal 150 miljoen euro beschikbaar vanuit het transitievangnet-OV (TVOV). Op basis van de ontvangen aanvragen TVOV ontvangt NS 45,4 miljoen euro TVOV en de regionale concessieverleners samen 94,6 miljoen euro TVOV. Er kunnen nog aanvragen voor het restant van het budget worden gedaan.

Vraag 599

Wat is de financiële omvang van de impact van de energieprijzen op de OV-sector (die de Staatssecretaris van I&W als «beperkt» bestempelt)?

Antwoord op vraag 599

Zie het antwoord op vraag 73.

Vraag 600

Kunt u aangeven wat de verwachte tarief-ontwikkeling in het regionaal OV in 2024 zal zijn na de tarief stijgingen van 2023 (ruim zeven %)?

Antwoord op vraag 600

Zie het antwoord op vraag 75.

Vraag 601

Kunt u aangeven waarom er in het Klimaatfonds wel extra middelen zijn vrijgemaakt voor elektrische auto’s maar niet voor openbaar vervoer, terwijl openbaar vervoer (samen met fiets) wel genoemd wordt als vorm van schone mobiliteit en gezien de neergang waar het openbaar vervoer voor staat nu er geen geld beschikbaar wordt gesteld voor urgente OV-vraagstukken?

Antwoord op vraag 601

Zie het antwoord op vraag 76.

Vraag 602

Hoeveel bedroegen de opbrengsten per jaar uit de ODE in de jaren 2013–2023?

Antwoord op vraag 602

Hieronder zijn de opbrengsten van de Opslag Duurzame Energie (ODE) weergegeven voor de periode 2013–202261. Tot en met 2022 waren de inkomsten uit de ODE gekoppeld aan de uitgaven van de SDE+. Per 2023 zijn de inkomsten en uitgaven losgekoppeld en zijn de tarieven van de ODE geïntegreerd in de Energiebelasting.

ODE inkomsten

in miljoen €

97 174 279 421 635 1.033 1.632 2.565 3.079 2.835 n.v.t.

Vraag 603

Hoeveel SDE-middelen zijn er in de jaren 2013–2023 per jaar onttrokken uit de SDE-reserve voor uitgaven die niet direct te maken hebben met SDE-subsidies?

Antwoord op vraag 603

In onderstaande tabel is per jaar aangeven welke bedragen er in de SDE-reserve gestort (+) respectievelijk onttrokken (-) zijn. Hieruit blijkt dat de volgende bedragen onttrokken zijn die niet direct verbonden waren met subsidies voor de SDE, SDE+ en SDE++:

– In de periode 2015–2020 heeft een tijdelijke onttrekking van € 398 mln plaatsgevonden die is ingezet ter dekking van EZK-brede knelpunten, maar deze tijdelijke onttrekking is vanaf 2021 weer aan de SDE-middelen toegevoegd.

– € 100 mln is onttrokken ten behoeve van de ophoging van de ISDE om specifiek voor het MKB ISDE-subsidies mogelijk te maken (amendement-Mulder)

– Ter financiering van het Urgenda 2.0-pakket is in totaal € 298,6 mln onttrokken en ingezet voor diverse Urgenda-maatregelen

– Ter financiering van de ophoging van de Subsidieregeling Coöperatieve Energieopwekking (SCE) met € 63 mln (amendement-Sienot) is in 2021 € 4,4 mln en in 2022 € 4,2 mln onttrokken en zal in de jaren 2023 tot en met 2035 jaarlijks opnieuw € 4,2 mln onttrokken worden.

De onttrekking van € 1.572 mln in 2022 is toegevoegd aan de SDE-middelen. Ook de voor 2023 t/m 2028 voorziene onttrekking van in totaal € 1,7 miljard komt geheel ten goede aan de SDE-middelen.

Vraag 604

Kunt u een berekening geven van de totale, meerjarige omvang van de SDE-meevaller en hoe u voorstelt deze in te zetten?

Antwoord op vraag 604

Zie antwoord op vraag 195.

Vraag 605

Is er uitvraag gedaan bij de NVWA over de benodigde financiering om de capaciteit dusdanig op te schalen dat ze aan haar mandaat kan voldoen, wat is het benodigde bedrag, en in hoeverre zijn de additionele gelden in dat licht voldoende?

Antwoord op vraag 605

Het Kabinet maakt in het kader van het Coalitieakkoord 100 miljoen beschikbaar voor de versterking en vernieuwing van de NVWA. Dit betreft een oplopende reeks van 30 miljoen euro in 2022 tot 100 miljoen euro structureel in 2028.

Uw Kamer is eerder geïnformeerd over een extern onderzoek naar de balans tussen taken en middelen bij de NVWA (Kamerstuk 33 835, nr.171). Hieruit bleek dat de capaciteit, in meer of mindere mate, voor 100 van de 152 taken van de NVWA onvoldoende was. De NVWA heeft de middelen voor de versterking als eerste ingezet om de basis te herstellen en de meest urgente problematiek op te lossen, zoals het voldoen aan Europese wet- en regelgeving, toezicht op onjuist gebruik van biociden op agrarische bedrijven, toezicht op het gebied van productveiligheid en industriële productie en de structurele problematiek bij het toezicht op fytosanitaire normen.

Dit neemt niet weg dat er vooralsnog nadere prioritering nodig is in de opgave waar de NVWA voor staat. Tekorten zijn niet in één keer weggewerkt en het inwerken en opleiden van nieuwe collega’s kost tijd. Desalniettemin vertrouw ik erop dat de NVWA hiermee een belangrijke stap voorwaarts kan maken.

Vraag 606

Wat valt er allemaal onder de reeks «overige besluitvorming» in tabel 50?

Antwoord op vraag 606

Deze post bestaat uit relatief kleine mutaties en uit mutaties die op een andere plek in de verticale toelichting worden toegelicht. In die laatste categorie valt onder andere een herschikking van begrotingshoofdstuk 15 naar begrotingshoofdstuk 40 van 50 miljoen euro in de jaren 2024–2028 voor de maatregel loonloze tijdvakken. Deze maatregel wordt toegelicht in de verticale toelichting van begrotingshoofdstuk 40. Overige mutaties die vallen in deze categorie zijn onder andere de inzet van een reservering voor EU-regelgeving over de WW van 16 miljoen euro en een verlaging van het re-integratiebudget van 20 miljoen euro vanaf 2028. Daarnaast is abusievelijke loon- en prijsbijstelling over AP-middelen op SZW-terrein meegenomen in deze post (ca. –20 miljoen euro vanaf 2024). Deze had in de Verticale Toelichting onderdeel moeten zijn van de post «inzet loon- en prijsbijstelling». Een overzicht en toelichting van de relatief kleine mutaties is terug te vinden in de eerste suppletoire begrotingswet van SZW.

Vraag 607

Kan het verwachte arbeidsmarkteffect gekwantificeerd worden van de afschaffing van het loonkostenvoordeel (LKV) voor ouderen?

Antwoord op vraag 607

Zie antwoord op vraag 403.

Vraag 608

Wat wordt bedoeld met de zin dat «een deel van de Coalitieakkoordmiddelen voor arbeidsmarkt, armoede en schulden wordt overgeheveld naar de begroting van SZW, en structureel wordt ingezet voor de rijksbrede dekkingsopgave.», aangezien de middelen voor armoede en schulden worden toch uitgezonderd van de bezuinigingen?

Antwoord op vraag 608

Zie antwoord op vraag 122.

Vraag 609

Wat is de onderbouwing van de 20 miljoen euro besparing op het re-integratiebudget van gemeenten? Wordt dit een uitname uit het Gemeentefonds?

Antwoord op vraag 609

In het licht van de dekkingsopgave in de Voorjaarsnota wordt er vanaf 2028 20 miljoen euro bespaard op het re-integratiebudget van gemeenten; dit wordt uit het Gemeentefonds gehaald. We hebben daarnaast ook besloten om vanaf 2024 gerichter te investeren in gebieden waar de bijstandsafhankelijkheid en multi-problematiek groot is. Zo investeren we in 2024 11 miljoen euro (oplopend tot 13 miljoen euro in 2028) in het aan het werk helpen van inwoners van de 20 focusgebieden uit het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid (NPLV). Uw Kamer wordt hierover binnenkort nader geïnformeerd.

Vraag 610

Vanaf welke hoogte van het inkomen moet de eigen bijdrage gaan tellen in de WMO?

Antwoord op vraag 610

Dit zal worden ingevuld bij de verdere uitwerking van de maatregel.

Vraag 611

Wat is het effect van de eigen bijdrage WMO op de stapeling van eigen bijdrage voor mensen met een beperking per inkomensgroep?

Antwoord op vraag 611

De financiële effecten van de maatregel voor burgers zijn afhankelijk van de nadere uitwerking van de maatregel.

Vraag 612

Wat wordt de maximale eigen bijdrage voor cliënten in de WMO?

Antwoord op vraag 612

Dit zal worden ingevuld bij de verdere uitwerking van de maatregel.

Vraag 613

Waarom wordt er ook een bezuiniging in verband met de herinvoering van de eigen bijdrage in de WMO van 17,5 miljoen euro en 15,1 miljoen euro voor respectievelijk 2023 en 2024 voorgesteld, aangezien hiervoor eerst nog een wetswijziging nodig is?

Antwoord op vraag 613

De dekking van 17,5 miljoen euro en 15,1 miljoen euro voor respectievelijk 2023 en 2024 zijn grotendeels bedoeld ten behoeve van dekking van de VWS-begroting in die jaren. In 2024 wordt er echter wel 3,6 miljoen euro van de 15,1 miljoen euro ingezet als intertemporele dekking voor de toevoeging van (structureel) 110 miljoen euro aan het Gemeentefonds vanaf 2025 in het kader van het IZA (zie Voorjaarsnota blz. 149) voor de aanzuigende werking van het abonnementstarief. Om deze reden is de dekking van de 110 miljoen euro die via de VWS begroting wordt geleverd in 2025 51,4 miljoen euro en niet 55 miljoen euro.

Vraag 614

Op welke punten was er precies een structurele onderuitputting op de VWS-begroting en waardoor werd deze veroorzaakt?

Antwoord op vraag 614

De onderuitputting op de VWS-begroting is verspreid over diverse beleidsartikelen. In absolute zin deed de meeste onderuitputting op de begrotingsgefinancierde uitgaven zich voor op artikel 2 Curatieve Zorg (95 miljoen euro) en artikel 1 Volksgezondheid (84 miljoen euro). Op basis van meerjarige realisatiecijfers is samen met het Ministerie van VWS beoordeeld welke onderuitputting in 2022 structureel van aard was. Onderuitputting kan diverse oorzaken hebben, waaronder lagere vaststellingen van subsidies.

Vraag 615

Wat betekent de bezuiniging van 77,7 miljoen euro op «Inzet prijsbijstelling» concreet en wie merken daar de effecten van?

Antwoord op vraag 615

Op basis van het Centraal Economisch Plan (CEP) van het Centraal Planbureau (CPB) wordt jaarlijks geraamd wat de verwachte loon- en prijsontwikkeling is. De prijsbijstelling van begrotingsgefinancieerde uitgaven kan gebruikt worden om bestaande budgetten te indexeren, zodat hetzelfde beleid kan worden voortgezet (ondanks hogere prijzen). Het gevolg van inzetten van de prijsbijstelling voor andere doeleinden is dat op onderdelen hetzelfde beleid doelmatiger moet worden uitgevoerd of een lager ambitieniveau mogelijk is. Dit voorjaar is gekozen om een deel van de prijsbijstelling in te zetten voor onder andere de realisatie van verschillende beleidsvoornemens.

Naast de raming van de loon- en prijsontwikkeling van de VWS-begroting worden ook de premiegefinancieerde zorguitgaven bijgesteld voor loon- (OVA) en prijsontwikkelingen. Deze toelichting staat beschreven in de verticale toelichting van onderdeel «Zorg» en is niet voor andere doeleinden ingezet.

Vraag 616

Waar gaat de 1,4 miljard euro die uit de post «Corona» wordt gehaald precies heen? Blijft die op de VWS-begroting of verdwijnt die in de algemene middelen?

Antwoord op vraag 616

De bestrijding van COVID-19 wordt generaal gefinancierd, daarom vloeit dit bedrag terug naar de algemene middelen.

Vraag 617

Hoe gaat de 65 miljoen euro voor dak- en thuislozenopvang worden besteed?

Antwoord op vraag 617

Het voornemen is om in de meicirculaire 2023 55 van de 65 miljoen euro over te hevelen naar het Gemeentefonds en te verstrekken aan centrumgemeenten maatschappelijke opvang/beschermd wonen via de decentralisatie-uitkering Nationaal Actieplan Dakloosheid: Eerst een Thuis. Voor de verdeling aan centrumgemeenten wordt het objectieve verdeelmodel van de decentralisatie-uitkering Maatschappelijke Opvang (DUMO) gehanteerd. Met deze extra middelen kunnen centrumgemeenten gericht investeren in de regionale aanpak om het aantal dakloze mensen terug te dringen en de doelstellingen uit het Nationaal Actieplan Dakloosheid te behalen. Daarbij is 7 miljoen euro van de 65 miljoen euro beschikbaar voor de specifieke aanpak voor dakloze EU-burgers, conform het plan van aanpak dakloze EU-burgers. Dit wordt uitgekeerd aan de gemeenten die meedoen aan de pilot (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Venlo en Eindhoven.) De overige 3 miljoen euro blijft op de VWS-begroting en wordt gebruikt voor landelijke subsidies, monitoring, opdrachten en apparaatskosten. Over de besteding van de middelen voor de jaren 2024 en verder vindt nog besluitvorming plaats.

Vraag 618

Welke plannen lagen er voor de (inmiddels vervallen) extra besparing van 100 miljoen euro op Jeugdzorg? Welke plannen zijn er voor de extra besparingen in 2025 en verder?

Antwoord op vraag 618

De afgelopen maanden is er veel energie gestoken in het komen tot een Hervormingsagenda voor de jeugdzorg. Er is nog geen besluit door dit kabinet genomen over een nadere invulling van de extra besparing op de jeugdzorg zoals opgenomen in het coalitieakkoord. Dit maakte dat, gezien rekening moet worden gehouden met eventuele benodigde wetswijzigingen, het kabinet heeft gekozen de besparing van 100 miljoen euro in 2024 te laten vervallen.

Het kabinet onderzoekt op dit moment de mogelijkheden om de aanvullende besparingsopgave te realiseren en zal uw Kamer hierover informeren.

Vraag 619

Welke onderdelen van de IZA-transformatiemiddelen worden via de VWS-begroting beschikbaar gesteld en welke worden via de premiegefinancierde zorguitgaven beschikbaar gesteld?

Antwoord op vraag 619

Transformatiemidddelen worden door zorgverzekeraars gericht ingezet ten behoeve van beoogde transformaties uit het Integraal Zorgakkoord (IZA). Het grootste deel van de middelen wordt door zorgverzekeraars ingezet. Waaraan de middelen worden besteed, is afhankelijk van de ingediende plannen en goedkeuring. In het IZA is afgesproken dat van besteding via verzekeraars kan worden afgeweken als financiering via VWS logischer is. Het kan dan gaan om het creëren van de juiste randvoorwaarden voor impactvolle transformaties of om het faciliteren van zaken die op landelijk niveau doeltreffender of doelmatiger zijn.

Vraag 620

Hoeveel geld is er beschikbaar voor het aanpakken van de wachtlijsten in de zorg?

Antwoord op vraag 620

In het Integraal Zorgakkoord (IZA) wordt ingezet op het aanpakken van wachtlijsten in de zorg. Dit geldt bijvoorbeeld voor de geestelijke gezondheidszorg (ggz), waar de verkennende gesprekken in mentale gezondheidscentra bijdragen aan de preventie van instroom, waardoor de wachtlijsten verminderen. Voor de extra uitgaven ten behoeve van het terugdringen van de wachtlijsten in de ggz is in totaal 60 miljoen euro structureel toegevoegd aan het macrokader ggz. Daarnaast zijn de transitiemiddelen nog aan te vragen.

Daarnaast stelt VWS geld beschikbaar voor de zogenoemde versnellers, die helpen de regionale aanpak van wachttijden te verbeteren; hiervoor is in totaal 4,4 miljoen euro beschikbaar.

Ook door betere regionale samenwerking en samenwerking in de eerste lijn en met het sociaal domein kunnen de wachtlijsten verminderd worden. Voor initiatieven die daaraan bijdragen kan een beroep worden gedaan op de transformatiemiddelen uit het IZA.

Verder draagt VWS bij aan de doorontwikkeling van de informatie over wachttijden op Zorgkaart NL. De Patiëntenfederatie Nederland (PFN) zet zich in voor makkelijker werkbare en beter vindbare wachttijden voor de patiënten, zodat ook zij zelf een beter geïnformeerde beslissing kunnen nemen. VWS verstrekt hiervoor in de periode 1 oktober 2022 tot 30 september 2024 een subsidie van 956.692 euro aan de PFN. VWS verwacht dat dit voor patiënten bijdraagt aan een beter inzicht in de wachttijden.

Vraag 621

Welke middelen worden ingezet voor nieuwe medicijnen voor ziektes waar geen of weinig medicatie voor beschikbaar is?

Antwoord op vraag 621

Om te zorgen dat farmaceutische bedrijven ook voor zeldzame ziektes medicijnen en behandelingen ontwikkelen is er een zogenoemd weesgeneesmiddelenbeleid. Weesgeneesmiddelen zijn medicijnen voor zeldzame, vaak ernstige aandoeningen. Sinds 1999 worden fabrikanten vanuit de Europese Unie financieel gestimuleerd om weesgeneesmiddelen te ontwikkelen.

Nadat deze middelen op de markt zijn toegelaten, bekijkt het Zorginstituut of deze vergoed kunnen worden uit het basispakket. Het gaat dan alleen om die weesgeneesmiddelen die door de Minister in de sluis voor dure geneesmiddelen zijn geplaatst. De sluis is er voor geneesmiddelen of behandelingen, waarbij de behandelkosten per patiënt heel hoog kunnen oplopen of waarvan de totale kosten per jaar erg hoog kunnen oplopen als ze voor veel patiënten worden ingezet. Een weesgeneesmiddel wordt in de sluis geplaatst wanneer het middel meer kost dan 50.000 euro per patiënt per jaar en als de verwachting is dat er op landelijk niveau meer dan 10 miljoen euro aan wordt uitgegeven.

Het Zorginstituut publiceert periodiek een «Monitor Weesgeneesmiddelen in de praktijk». In de meest recente uitgave van 7 december 2021 wordt gemeld dat er in 2020 voor 895 miljoen aan weesgeneesmiddelen is gedeclareerd. Dit bedrag is exclusief de door VWS onderhandelde kortingen.

Vraag 622

Welk deel van het budget van het Ministerie van VWS wordt ingezet voor het betalen van influencers op social media?

Antwoord op vraag 622

Er is geen apart budget voor de inzet van influencers. Per campagne doet het mediabureau een voorstel hoe het mediabudget zo effectief mogelijk kan worden ingezet. Influencers kunnen hier een onderdeel van uit maken om de juiste doelgroep te bereiken.

Per 1 maart 2023 is een pilot gestart voor een richtlijn voor contentsamenwerkingen. Een onderdeel van deze richtlijn is dat alle vormen van contentsamenwerking, waaronder die met influencers, openbaar worden maakt op Contentsamenwerkingen Rijksoverheid en media | Overheidscommunicatie | Rijksoverheid.nl.

Vraag 623

Worden er middelen ingezet voor het bestrijden van eenzaamheid en zo ja hoeveel?

Antwoord op vraag 623

Het kabinet investeert tot en met 2025 jaarlijks 10 miljoen euro boven op de middelen die structureel (jaarlijks 5 mln euro) voor het programma Eén tegen eenzaamheid beschikbaar zijn. Met deze financiële middelen kunnen alle gemeenten een lokale aanpak eenzaamheid realiseren. Ook wordt het maatschappelijk initiatief versterkt en stimuleren we wetenschappelijk onderzoek zodat we beter begrijpen wat tegen eenzaamheid werkt. Met de publiekscampagne doorbreken we het taboe op eenzaamheid en roepen op: kijk naar elkaar om.

Vraag 624

Waarvoor wordt 51 miljoen euro die structureel wordt bezuinigd op prijsbijstelling voor ingezet?

Antwoord op vraag 624

Zie het antwoord op vraag 615.

Vraag 625

Waarvoor dient de prijsbijstelling en wat is precies het effect van de ombuiging van incidenteel 77 miljoen euro en structureel 51 miljoen euro?

Antwoord op vraag 625

Zie het antwoord op vraag 615.

Vraag 626

Wat betekent de herinvoering van de eigen bijdragen voor de WMO voor maximale eigen bijdrage die verschillende inkomensgroepen zullen kunnen betalen aan de WMO? Kunt u aangeven wat de maximale eigen bijdrage is voor een huishouden met een half-modaal inkomen, een modaal inkomen of twee keer modaal inkomen?

Antwoord op vraag 626

De financiële effecten van de maatregel voor burgers zijn nog onbekend en afhankelijk van de nadere uitwerking van de maatregel. Uitgangspunt daarbij is wel dat in redelijkheid rekening zal worden gehouden met de financiële draagkracht van burgers, waarbij zij niet onevenredig zwaar belast zullen worden.

Vraag 627

Hoe worden prijzen op de VWS-begroting bijgesteld als de beschikbare middelen vervolgens niet worden ingezet om prijzen bij te stellen maar ter dekking van verschillende intensiveringen en tegenvallers op de begroting? Betreft dit ook middelen die gebruikt zouden kunnen worden voor het bijstellen van de OVA-ruimte?

Antwoord op vraag 627

Zie het antwoord op vraag 615.

Vraag 628

Hoe gaat de hoogte van de eigen bijdrage WMO er per inkomensgroep uit zien? Worden de inkomensgrenzen aangehouden zoals die in het concept wetsvoorstel eigen bijdrage huishoudelijke hulp zijn voorgesteld?

Antwoord op vraag 628

Hoe hoog de eigen bijdrage Wmo, gegeven iemands inkomen en vermogen, zal worden, is afhankelijk van de nadere uitwerking van de maatregel. Uitgangspunt hierbij is dat bij de uitwerking zo veel mogelijk wordt aangesloten bij de vormgeving zoals die voorheen (dus vóór de invoering van het abonnementstarief) was met oog voor inkomenseffecten en (effecten op) het beroep dat wordt gedaan op de Wmo. De inkomensgrenzen zoals voorgesteld in het wetsvoorstel passende eigen bijdrage huishoudelijke hulp, zijn hierbij dus niet leidend. Het wetsvoorstel passende eigen bijdrage huishoudelijke hulp komt te vervallen en zal niet worden ingediend bij de Tweede Kamer. De bedoeling is dat het nieuwe wetsvoorstel per januari 2026 zal ingaan.

Vraag 629

Welke maatregelen vallen er allemaal onder de reeks «sociaal medisch beoordelen» in tabel 58?

Antwoord op vraag 629

De reeks sociaal medisch beoordelen staat in tabel 56 en niet in tabel 58. Onder de reeks «sociaal medisch beoordelen» vallen de maatregelen die worden ingezet om de mismatch van het aantal sociaal medische beoordelingen bij ziekte en arbeidsongeschiktheid te verminderen. Sociaal medische beoordelingen zijn beoordelingen om het arbeidsongeschiktheidspercentage vast te stellen.

De tijdelijke maatregel niet terugvorderen (onder voorwaarden) van voorschotten wordt met één jaar en tot eind 2024 verlengd. Het streven is om ook de tijdelijke maatregel vereenvoudigde claimbeoordeling voor 60-plussers te verlengen, waardoor 60-plussers eerder een hogere uitkering krijgen. Daarnaast wordt de tijdelijke maatregel «beoordelen op verdiensten» op korte termijn nader uitgewerkt en ingevoerd. UWV kan door deze maatregel voor uitkeringsgerechtigden die werken, het arbeidsongeschiktheidspercentage bepalen zonder theoretische schatting. Dit heeft als gevolg dat er tijdelijk meer en hogere WIA-uitkeringen worden verstrekt.

Vraag 630

Kan, voor wat betreft de verticale toelichting over de zorg, nader toegelicht worden tussen de reeks die voor de herinvoering inkomensafhankelijke eigen bijdrage WMO wordt genoemd onder het kopje «besluitvorming» en de reeks die wordt genoemd onder het kopje «technisch», en kan daarbij tevens worden aangegeven in welke reeks de uitvoeringskosten verwerkt zijn en hoe hoog deze per jaar zijn?

Antwoord op vraag 630

De reeks herinvoeren inkomensafhankelijke eigen bijdrage Wmo (onder het kopje Besluitvorming op blz. 144 van de Voorjaarsnota) van 30 miljoen euro structureel vanaf 2026, heeft betrekking op de uitvoeringskosten binnen de Wmo. Zie hiervoor ook een verwijzing op pagina 56 van de eerste suppletoire begroting van VWS.

De reeks herinvoeren inkomensafhankelijke eigen bijdrage Wmo onder het kopje Technisch, -/- 55 miljoen euro structureel vanaf 2025, betreft de overboeking van de middelen voor de hoger dan geraamde aanzuigende werking van het abonnementstarief Wmo naar gemeenten. Deze hoger dan geraamde aanzuigende werking betreft in totaal 110 miljoen euro. Deze wordt per 2025 toegevoegd aan het Gemeentefonds (zie blz. 149 van de Voorjaarsnota). De genoemde reeks van -/- 55 miljoen euro. betreft de dekking vanuit het Uitgavenplafond Zorg voor de 110 miljoen euro. De overige dekking is gevonden binnen de VWS-begroting (zie blz. 132 van de Voorjaarsnota).

Op de Aanvullende Post van het Ministerie van Financiën en op de VWS begroting zijn er middelen gereserveerd voor de uitvoering van de coalitieakkoordmaatregel eigen bijdrage huishoudelijke hulp. Nu dit wetsvoorstel wordt ingetrokken zullen deze middelen worden aangewend voor de herinvoering van de inkomensafhankelijke eigen bijdrage Wmo. De exacte uitvoeringskosten per jaar zullen nog nader worden onderzocht.

Bovenstaande heeft betrekking op een aantal budgettaire elementen van het voornemen om zo veel mogelijk aan te sluiten bij de inkomensafhankelijke eigen bijdrage zoals vòòr 2019 van toepassing was in de Wmo, met oog voor inkomenseffecten en het beroep dat wordt gedaan op de Wmo. Momenteel wordt dit voornemen nader uitgewerkt. De Kamer zal daarover op een later moment worden geïnformeerd.

Vraag 631

Welke impact heeft de maatregel maatwerk PGB op (toekomstige) pgb-houders die Wlz-zorg inkopen als het gaat om de tarieven die zij kunnen vragen?

Antwoord op vraag 631

De maatregel heeft geen invloed op de tarieven die pgb-houders die Wlz-zorg inkopen kunnen vragen. De maatregel ziet toe om de omvang van de zorgvraag beter aan te laten sluiten bij het budget. Bij de vertaling van de daadwerkelijke zorgvraag naar het beschikbare budget wordt rekening gehouden met de vastgestelde maximumtarieven voor pgb in de Wlz.

Vraag 632

Wordt de modernisering van het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS) nu definitief geschrapt of wordt deze slechts uitgesteld.

Antwoord op vraag 632

Zie antwoord op vraag 433.

Vraag 633

Hoe wordt de taakstelling van de GVS-modernisering nu precies gedekt? Betekent «de vertraagde doorwerking van het algemeen prijspeil naar het uitgavenkader voor de apotheekzorg» dat er minder geld naar de apotheken gaat?

Antwoord op vraag 633

Zie antwoord op vraag 433.

Vraag 634

Waarom zit er vanaf 2026 zo’n drie miljard euro minder in het Gemeentefonds?

Antwoord op vraag 634

Zie ook het antwoord op vraag 64.

Vraag 635

Kan de Westerscheldetunnel op basis van de huidige prognoses per 2025 tolvrij worden gemaakt met de 140 miljoen euro die hiervoor is geserveerd vanuit het Nationaal Groeifonds?

Antwoord op vraag 635

Aan de voorbereiding voor het tolvrij maken van de Westerscheldetunnel wordt gezamenlijk met de provincie hard gewerkt. Het Ministerie van IenW en de provincie Zeeland zijn hierover in goed gesprek. Eerste stap is het verkeers- en milieuonderzoek. Dat was vanwege de splitsing tussen personenauto’s en motoren en vrachtververoer later gereed dan in eerste instantie werd gedacht, maar is inmiddels in de afrondende fase. Op dit moment wordt nagegaan welke volgende stappen nodig zijn om de tunnel tolvrij te kunnen maken voor personenauto’s en motoren en of deze stappen voor 2025 haalbaar zijn en of de gereserveerde middelen daarvoor toereikend zijn. Ook wordt bezien of het tolvrij maken voor vrachtvervoer haalbaar en verstandig is. Over de uitkomst zal de Minister van IenW u zo spoedig mogelijk informeren.

Vraag 636

Hoe kan het dat het accres van 2025 op 2026 nauwelijks stijgt? Verwacht het kabinet dan geen loon- en prijsontwikkelingen?

Antwoord op vraag 636

Vanaf 2026 stapt het kabinet af van de normeringssystematiek «trap-op-trap-af», waarbij de inkomsten van gemeenten en provincies via het gemeente en provinciefonds meebewegen met de uitgaven van het Rijk. Deze werkwijze kent een (te) hoge mate van instabiliteit en een beperkte koppeling met de uitgavenontwikkeling bij gemeenten en provincies. Voor 2026 is het accres van het Gemeentefonds vastgezet op een plus van 1 miljard euro ten opzichte van de stand bij de Miljoenennota 2022, zoals toegelicht in de Startnota 2022. Het accres wordt wel aangepast voor veranderringen in de loon- en prijsontwikkeling. In bijlage 9 op bladzijde 207 van de Voorjaarsnota 2023 is het Loon-en prijsaccres weergegeven. De loon-prijsindexatie voor tranche 2026 bedraagt 1.345 miljoen euro.

Vraag 637

Wat is de reden dat de reeks van in totaal 4 miljard euro wel ten laste van de EMU-schuld gaat (en de plafonds gecorrigeerd worden) en de langjarig reeks van 7,5 miljard euro niet? Hoe is de afweging gemaakt over de dekking en financiering van het totale Groningenpakket?

Antwoord op vraag 637

Zie antwoord op vraag 191.

Vraag 638

Zijn er gevolgen voor de studiebeurs en zo ja wat zijn de gevolgen van het feit dat 60,4 miljoen euro vanuit de reservering herinvoering studiebeurs wordt gereserveerd ter invulling van de dekkingsopgave?

Antwoord op vraag 638

Er zijn geen gevolgen voor de studiebeurs. In het coalitieakkoord is een inschatting gemaakt van de budgettaire reeks die nodig is voor de herinvoering van de basisbeurs. Deze reeks is gereserveerd op de Aanvullende Post (AP). Doordat de kosten in de eerste jaren lager uitvielen dan verwacht, is niet de gehele reeks overgeheveld van de AP naar de OCW-begroting. Deze middelen zijn wel als reservering behouden op de AP, mochten de studiefinancieringsramingen tegenvallen. Dit is niet het geval, waardoor het gereserveerde bedrag in 2023 (60,4 miljoen euro) vrij kan vallen. Dit bedrag is ingezet als invulling van de dekkingsopgave.

Vraag 639

Kunnen de kosten vanwege het invaren in de nieuwe pensioenregeling waardoor er een bijstortingsverplichting is ontstaan van 8,5 miljard euro kosten worden gezien als een effect van de invoering van de nog niet in de Eerste Kamer goedgekeurde WTP (Wet Toekomst Pensioenen) (Kamerstuk 36 067)? Was dit bij de behandeling van deze wet reeds bekend. Zo ja, waarom is dit dan niet toen meegenomen?

Antwoord op vraag 639

Bij de behandeling van de Wet toekomst pensioenen (Wtp) was duidelijk dat er aanvullende maatregelen benodigd konden zijn voor het invaren van de pensioen van militairen en politieke ambtsdragers. Dit is reeds in de Memorie van Toelichting op de Wet toekomst pensioenen aangegeven (Kamerstuk 36 067, nr. 3). Het effect van de omzetting naar kapitaaldekking moest nader worden uitgewerkt.

In de Voorjaarsnota 2023 is een reservering opgenomen om een vanuit de begroting van Defensie gedekte budgetneutrale omzetting van de deze begrotingsgefinancierde pensioenen naar kapitaaldekking te kunnen realiseren, wanneer sociale partners van de sector Defensie besluiten tot invaren. De kosten voor de militaire pensioenen van voor 1 juni 2001 stijgen dus niet door invoering van de nieuwe pensioenwet. Zie ook het antwoord op vraag 640.

Vraag 640

Kunt u toelichten hoe het budget voor de reservering pensioenen defensie is opgebouwd en de onderliggende berekening delen?

Antwoord op vraag 640

De reservering is gebaseerd op de raming van de reeks ten behoeve van de uitbetaling van begrotingsgefinancierde pensioenuitkeringen op de Defensiebegroting. Dit is een vrijwel stabiele aflopende uitgavenreeks tot ongeveer het jaar 2080.

De reservering betreft de geraamde inkoopsom voor de eenmalige afkoop van de begrotingsgefinancierde aanspraken op het inkoopmoment in het jaar 2026. Deze is berekend door de uitgavenreeks op de begroting van Defensie contant te maken om zo met de overheveling van dit bedrag aan het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds tot een kapitaalgedekte pensioenreservering te komen. Deze inkoopsom bevat ook een opslag voor de actuele dekkingsgraad van het ABP, zodat de inkoop dekkingsgraadneutraal verloopt. Op het moment van overgang naar het nieuwe stelsel zal het exacte bedrag worden bepaald.

Vraag 641

Welke andere budgettaire gevolgen zijn voorzien voor publieke sectoren waar de rijksoverheid een belangrijke rol speelt in de arbeidsvoorwaarden (onderwijs, zorg, ambtenaren cao) als gevolg van het invaren van pensioenen en de compensatie van het afschaffen van de doornsneepremie?

Antwoord op vraag 641

Voor het voorzien in de eventuele compensatielast voortkomend uit het afschaffen van de doorsneesystematiek is bij Regeerakkoord Rutte III cumulatief 2 miljard gereserveerd op de Aanvullende Post. Het betreft jaarlijks 200 miljoen euro gedurende de periode 2026–2036.

Het invaren van pensioenen in de publieke sectoren is momenteel onderdeel van lopende onderhandelingen, waardoor er op dit moment nog geen nadere informatie verschaft kan worden over de uitkomst hiervan.

Vraag 642

In de Voorjaarsnota staat dat de asieltegenvallers worden bekostigd door middel van bijdragen van de ODA. Kunt u voor de jaren 2023 tot en met 2026 aangeven hoe deze uitgaven worden gedekt binnen de ODA?

Antwoord op vraag 642

Zie antwoord op vraag 61.

Vraag 643

Kunt u voor de jaren 2023 tot en met 2026 aangeven welk percentage van het totale ODA-budget aan de asieltegenvaller wordt uitgegeven?

Antwoord op vraag 643

Zie antwoord op vraag 517.

Vraag 644

Kan een overzicht worden gegeven van de dekking asieltegenvaller per artikel? Zo nee, wanneer kan worden aangegeven hoe de dekking asieltegenvallers per artikel wordt uitgesplitst per subartikel?

Antwoord op vraag 644

Zie antwoord op vraag 61.

Vraag 645

Worden de netto ODA-percentages van het BNI veranderd door de mutaties in de Voorjaarsnota? Zo ja, kan een meerjarig overzicht worden gegeven van het netto ODA-percentage van het BNI? Kan in dit overzicht de stand van het netto ODA-percentage van het BNI in de HGIS-nota 2023 (Kamerstuk 36 201, nr. 1) zoals weergegeven in bijlage 6 ook worden opgenomen?

Antwoord vraag 645

Het netto ODA-percentage van het BNI in 2023 verandert met 0,02 %punt van 0,62% zoals begroot in de HGIS-nota 2023 naar 0,64%. Deze stijging is het resultaat van additionele ODA-middelen voor steun aan Oekraïne. Voor de jaren 2024 en verder wijzigt het ODA-percentage niet. Zie ook onderstaande tabel:

Netto ODA-percentage HGIS-nota 2023 0,62 0,62 0,65 0,65 0,65
Verwachte netto ODA-percentage na Voorjaarsnota 2023 0,64 0,62 0,65 0,66 0,65

Vraag 646

Klopt het dat de bij BHOS ingeboekte bezuiniging op de vijf beleidsartikelen indicatief is en dat dit niet de definitieve verdeling weergeeft? Is dit een verdeling op basis van de relatieve omvang van de begrotingsartikelen? Zo nee, waar is deze verdeling wel op gebaseerd?

Antwoord op vraag 646

Zie antwoord op vraag 61.

Vraag 647

Wordt bij de definitieve bezuiniging per artikel door het Ministerie van Financiën/IRF met klem gekeken naar de doelmatigheid van ODA-bestedingen, om zo de derving van OS-impact door de bezuiniging tot een minimum te beperken? Wat zijn de maatregelen die de kleinste impact hebben op kwetsbaren wereldwijd? Is de inzet om bezuinigingen op kwetsbaren en noodhulp te voorkomen? Wordt bij de opgave met name gekeken naar beleidsprogramma's die door de IOB negatief zijn geëvalueerd? (zie bijvoorbeeld de passage: «Over het algemeen is het Nederlandse handels- en investeringsbeleid niet voldoende uitgewerkt, noch stelselmatig in concrete beleidsstandpunten en instructies geoperationaliseerd. Het was niet duidelijk wat de gewenste resultaten, indicatoren en rode lijnen waren voor de prioritaire onderwerpen.», en https://www.iob-evaluatie.nl/resultaten/handels-en-investeringsbeleid)?

Antwoord op vraag 647

Zie antwoord op vraag 61.

Vraag 648

Klopt het dat de Verdeelsleutel van Bijlage 2 de bezuinigingstaakstelling per departement weergeeft? Klopt het dat het Ministerie van Defensie dus voor 4,7% moet bijdragen aan de bezuiniging van 2,5 miljard euro?

Antwoord op vraag 648

In de actieve openbaarmaking documentnummer 6 vindt u de Januaribrief. In bijlage 2 van de Januaribrief vindt u in tabel 2 de verdeelsleutel per departement ten behoeve van de rijksbrede dekkingsopgave. Hierin is het aandeel van Defensie op basis van de begrotingsgrondslag 4,7% in 2023. In de Voorjaarsnota is door het kabinet besloten om Defensie vrij te stellen van de verdeelsleutel in verband met de oorlog in Oekraïne.

Vraag 649

Klopt het dat armoedebestrijding wordt uitgezonderd van de bezuinigingstaakstelling?

Antwoord op vraag 649

Het kabinet heeft inderdaad de keuze gemaakt om het budget voor armoedebestrijding niet te verlagen gelet op de afspraken in het coalitieakkoord over het aanpakken van armoede en schulden.

Vraag 650

Klopt het dat het Ministerie van Defensie wordt uitgezonderd van de bezuinigingstaakstelling?

Antwoord op vraag 650

Zie antwoord op vraag 648.

Vraag 651

Welk deel van de middelen voor Roemer en van de envelop arbeidsmarkt, armoede en schulden staan nog op de Aanvullende Post? Waar zijn deze precies voor bedoeld? Op welke beleidsdiscussie hangt het overmaken van de middelen?

Antwoord op vraag 651

Het grootste deel van de voor het uitwerken van de aanbevelingen van de Commissie Roemer gereserveerde middelen zijn overgeheveld. In 2024 resteert ongeveer 5 miljoen euro, in 2025 nog ongeveer 0,5 miljoen euro en in 2026 0,4 miljoen euro op de Aanvullende Post. Deze middelen zijn bedoeld voor het uitwerken van de aanbevelingen van de Commissie Roemer, welke aan uw Kamer is toegezonden in 2020. In het coalitieakkoord is afgesproken om misstanden bij arbeidsmigratie tegen te gaan door de aanbevelingen van de Commissie Roemer uit te voeren. Dit om uitbuiting van werknemers tegen te gaan, slechte huisvesting aan te pakken, en oneerlijke concurrentie en verdringing op de arbeidsmarkt te voorkomen. Het Ministerie van SZW is momenteel bezig met de invulling van deze resterende middelen en wil deze uiterlijk volgende voorjaarsbesluitvorming overhevelen.

Ook de middelen uit de envelop arbeidsmarkt, armoede en schulden zijn grotendeels overgeheveld. De overheveling van de middelen uit de envelop arbeidsmarkt, armoede en schulden, bij de voorjaarsnota wordt nader toegelicht in vraag 220.

Bescherming arbeidsmigranten (ci. Roemer) 10.000 30.000 60.000 60.000 60.000 60.000 60.000
Overgeheveld – 10.063 – 30.203 – 49.765 – 63.337 – 63.359 – 60.309 – 60.309
Herschikking – 6.000 3.000 3.000
Loon- en prijsbijstelling 63 203 765 790 758 309 309
Resterend 0 0 5.000 453 399 0 0
Envelop arbeidsmarkt, armoede en schulden 100.000 250.000 500.000 500.000 500.000 500.000 500.000
Overgeheveld – 101.626 – 250.835 – 415.575 – 378.119 – 320.974 – 317.106 – 324.584
Herschikking 1.000 – 1.000
Loon- en prijsbijstelling 626 2.335 24.863 25.180 27.157 23.618 23.625
Resterend 0 500 109.288 147.061 206.183 206.512 199.041

Vraag 652

Zijn er, gelet op het feit dat op de Aanvullende Post staan onder «overige dossiers medeoverheden» nog middelen zijn gereserveerd voor de uitvoeringskosten Omgevingswet gemeenten/provincies (2023–2025), over deze posten al bestuurlijke afspraken gemaakt? Wanneer kunnen de medeoverheden over deze bedragen beschikken?

Antwoord op vraag 652

Over de bestuurlijke afspraken bent u eerder geïnformeerd. Momenteel vindt er een actualisatie van het Integraal Financieel Beeld plaats waarover de Kamers voor 1 juli zullen worden geïnformeerd, zoals toegezegd aan de Eerste Kamer (Handelingen I 2022/23, nr. 21, item 9). Op basis van deze actualisatie wordt bekeken of de bestaande bestuurlijke afspraken moeten worden aangepast.

Vraag 653

Is in de Voorjaarsnota ook extra geld uitgetrokken voor Groningen voor het jaar 2023? Zo ja, hoeveel en waar is dat te vinden? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vraag 653

Zie het antwoord op vraag 278

Vraag 654

Wat zijn naar de huidige inschatting de extra kosten voor versterking en schadeafhandeling die voortvloeien uit de aangekondigde beleidswijzigingen voor schade en versterking in de kabinetsreactie op het rapport van de parlementaire enquête Groningen? Hoe worden die gefinancierd?

Antwoord op vraag 654

Zie het antwoord op vraag 288

Vraag 655

In hoeverre neemt het kabinet de aanbeveling van de parlementaire enquête over dat Staat en oliemaatschappijen voortaan gezamenlijk een actueel en transparant overzicht schetsen van alle nog te verachten kosten en daarvoor gereserveerde middelen?

Antwoord op vraag 655

Zie het antwoord op vraag 192

Vraag 656

Wat is de reden dat in het extrapolatiejaar 2029 wel uitgaven voor schade worden geraamd maar niet voor versterking? Gaat het kabinet ervan uit dat na 2028 de versterkingsoperatie is afgerond en er daarna geen geld meer nodig zal zijn voor versterking?

Antwoord op vraag 656

Zie het antwoord op vraag 290

Vraag 657

Heeft het kabinet genoeg budgettaire ruimte geraamd voor eventuele versterkingskosten na 2028?

Antwoord op vraag 657

Het kabinet gaat er vanuit dat de versterkingsoperatie in 2028 wordt afgerond. Indien dit onverhoopt toch later wordt zal een nieuwe raming worden gemaakt en volgt deze in principe de gebruikelijke dekkingssystematiek.

Vraag 658

Waarom is ervoor gekozen schade en versterking onderdeel te maken van de algemene begroting? Hoe wordt geborgd dat dit niet ten prooi valt van eventuele bezuinigingen?

Antwoord op vraag 658

De uitgaven aan schade en versterken worden verantwoord op de Rijksbegroting. Daarbij geldt het principe dat het kabinet ervoor zorgt dat de middelen die nodig zijn voor goede schadeafhandeling en een goed verloop van de versterkingsoperatie beschikbaar worden gemaakt.

Vraag 659

Welke maatregelen worden getroffen om te zorgen voor voldoende beschikbaar personeel en materieel voor de versnelling van de uitrol van duurzame energie?

Antwoord op vraag 659

Het kabinet heeft in het integrale pakket met additionele klimaatmaatregelen dat gepresenteerd is bij de Voorjaarsnota diverse voorstellen opgenomen voor het beschikbaar stellen van voldoende personeel en materiaal voor de energietransitie.

Zo stelt het kabinet 84 miljoen euro beschikbaar voor het toekomstbestendig maken van de energienetwerken. Dit geldt gaat o.a. naar de versnelling van vergunningenprocedures en een grotere personele capaciteit om de netcapaciteit te kunnen verbeteren. Het gaat hierbij om versterking van capaciteit bij provincies en mogelijk regiogemeenten om het voorbereidingstraject van netverzwaringen en uitbreidingen te versnellen. Verder is 30 miljoen euro opgekomen in het pakket voor randvoorwaarden voor de technische arbeidsmarkt. Dit betreft het opleiden van statushouders tot technisch geschoolden. De middelen zijn bedoeld voor het opschalen van bestaande statushoudersklasjes, waarbij statushouders worden opgeleid tot elektromonteur. Tevens komt 7 miljoen euro beschikbaar voor de coördinatie van MIEK-projecten (Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat). Via het MIEK werken Rijk, medeoverheden, netwerkbedrijven, industrie en energieproducenten samen aan tijdige realisatie van de benodigde infrastructuur voor de verschillende sectoren om te kunnen verduurzamen.

Tevens bevat het pakket met additionele klimaatmaatregelen vele voorstellen voor de verdere uitrol van duurzame energie, zoals hernieuwbare elektriciteit, waterstof, duurzame warmte, groen gas en kernenergie. Of er voldoende materieel is, is ook deels afhankelijk van de (wereld)markten, maar binnen de voorstellen voor duurzame energie die in het pakket zijn opgenomen is rekening gehouden met de kosten voor materiaal die nodig zijn om de duurzame energie te realiseren. Daarbij wordt tevens ingezet op efficiënt materiaalgebruik door het oprichten van kenniscentra (voor waterstof en vergassing) om de transitie zo efficiënt en effectief mogelijk te maken.

Vraag 660

Wat is het toetsingskader op basis waarvan financiële bijdragen vanuit het Rijk in het licht van de maatwerkafspraken worden bepaald en hoe wordt voorkomen dat niet meer dan strikt noodzakelijk wordt uitgekeerd?

Antwoord op vraag 660

Uw Kamer is op 20 april 2023 geïnformeerd over het beschikbaar stellen van publieke gelden in het kader van de maatwerkaanpak.62 In deze brief zijn het proces en de uitgangspunten voor financiële ondersteuning bij de maatwerkaanpak toegelicht. Hierbij geldt dat er altijd eerst wordt gekeken naar de mogelijkheden binnen het bestaande generieke instrumentarium (bijvoorbeeld via de SDE++, de VEKI of de nog te publiceren NIKI regeling). Mocht het generieke instrumentarium niet passend zijn voor het desbetreffende project en/of de business case, dan kan maatwerksubsidiëring en/of -financiering worden overwogen uit de daarvoor gereserveerde middelen op de Aanvullende Post (in de toekomst: op de Klimaatfondsbegroting). In die gevallen zal per casus budget overgeheveld worden naar de EZK-begroting, waarbij voor de budgettaire verwerking middels begrotingswetten autorisatie van uw Kamer wordt gevraagd. Bij toepassing van generieke instrumenten gelden de voorwaarden van het betreffende instrument. In alle gevallen wordt per project een zorgvuldige afweging gemaakt van de beoogde opbrengsten van de projecten en de noodzakelijke randvoorwaarden om deze technisch, financieel en juridisch te realiseren. Een grondige analyse van de business case en de financierbaarheid van de projecten is hier een belangrijk onderdeel van. Verder is het uitgangspunt dat criteria voor maatwerksubsidiering en/of financiering in beginsel niet gunstiger zijn dan de criteria die gelden voor generieke instrumenten. Bij de maatwerkaanpak geldt dat de overheid alleen een financiële bijdrage levert waar nodig, niet meer dan dat, en alleen als dit bijdraagt aan een groene en duurzame oplossing. Alleen als dit het geval is kan er mogelijk financiële ondersteuning, binnen de geldende staatssteunkaders, plaatsvinden. Op deze manier wordt voorkomen dat er niet meer dan noodzakelijk wordt uitgekeerd.

Vraag 661

Kan het naar voren halen van het verbod op verhuur van woningen met EFG-labels naar 2029 ertoe leiden dat er leegstand ontstaat in woningen die nog niet verduurzaamd zijn en juist nu in deze woningcrisis heel hard nodig zijn?

Antwoord op vraag 661

Het kabinet denkt niet dat het verbod op verhuur van woningen met een EFG-label vanaf 2029 tot (substantiële) leegstand zal leiden. Woningverhuurders hebben namelijk veel baat bij het verduurzamen van hun woningen als deze anders niet verhuurd kunnen worden. Daarbij komt dat er aanzienlijke subsidies worden aangewend om verduurzaming van woningen financieel aantrekkelijk te maken. De Subsidieregeling Verduurzaming en Onderhoud Huurwoningen (SVOH) is hier een voorbeeld van.

Vraag 662

Welke doelen zijn er voor het verduurzamen van gebouwen van maatschappelijke voorzieningen, zoals scholen, buurthuizen en sportverenigingen, en worden daar ook extra middelen voor uitgetrokken?

Antwoord op vraag 662

De doelen voor het verduurzamen van maatschappelijk vastgoed zijn vastgesteld op Europees niveau. De Energy Efficiency Directive (EED) stelt een aanvullende norm voor maatschappelijk vastgoed voor. Dit is een voorgenomen renovatieverplichting die stelt dat elke lidstaat ervoor moet zorgen dat jaarlijks ten minste 3% van het maatschappelijk vastgoed wordt gerenoveerd en zo goed als energieneutraal wordt gemaakt. Voldoen aan deze EU-norm betekent dat jaarlijks minimaal 3 miljoen m2 gebruiksoppervlakte (dit zijn zo’n 4500 verblijfsobjecten) gerenoveerd moeten worden naar bijna energieneutraal. Daarnaast wordt een herziening van de Richtlijn Energieprestatie van Gebouwen (EPBD) voorzien. Voor utiliteitsgebouwen en gebouwen van publieke instellingen ligt momenteel een voorstel dat in onderhandeling is. Daarbij voorziet men een verplichting van verduurzaming van de 15% gebouwen met slechtste energieprestatie voor 2027 en verduurzamen van een opvolgend deel van de voorraad gebouwen met de slechtste energieprestatie voor 2030. Er worden vanuit de Aanvullende Post (in d Klimaatfonds aanzienlijke extra middelen uitgetrokken om het maatschappelijk vastgoed te verduurzamen, namelijk 2.703,8 miljoen euro. De verdeling van deze middelen over de voorgestelde maatregelen is te vinden op pagina 32 en 33 van het ontwerp-meerjarenprogramma 2024 (Bijlage bij Kamerstuk 32 813, nr. 1230) voor het Klimaatfonds dat met de Voorjaarsnota aan de Tweede Kamer is aangeboden.

Vraag 663

Hoe wordt ervoor gezorgd dat geld dat beschikbaar komt voor de verduurzaming van woningen ook en vooral huishoudens die in energiearmoede leven bereikt?

Antwoord op vraag 663

Met de lokale aanpak binnen het Nationaal Isolatieprogramma wordt ingezet op isolatie van 750.000 koopwoningen onder regie van de gemeente, bij kwetsbare huishoudens die moeite hebben dit zelf te doen. De middelen moeten worden ingezet bij woningen met lage energetische kwaliteit (energielabels D, E, F en G), met een focus op woningen met een lage WOZ waarde. Hiervoor kunnen gemeenten ruim 1 miljard aanvragen. Per gemeente is geld gereserveerd op basis van het aandeel koopwoningen met een lage energetische staat, in combinatie met het aandeel lage inkomens. Bovenop de middelen uit de lokale aanpak kunnen de middelen van de ISDE of de SVVE gestapeld worden. Voor lage inkomens kan een renteloze lening bij het Warmtefonds worden aangevraagd. In de lokale aanpak kunnen gemeenten de woningeigenaren ontzorgen en ondersteunen bij het aanvragen van deze subsidies en financiering, zodat deze doelgroep de weg naar de landelijke subsidies en financiering beter weet te vinden.

Ook wordt energiearmoede aangepakt bij kwetsbare huishoudens in zowel koop als huur door de inzet van bijvoorbeeld energiefixteams waarbij ook laagdrempelige energiebesparingsmaatregelen kunnen worden genomen en de energierekening snel omlaag gebracht kan worden. In de Nationale Prestatie Afspraken (NPA) zijn verder afspraken gemaakt over het toekomstklaar isoleren van sociale huurwoningen. Met de aangekondigde normering per 2029 mogen E, F en G labels bij alle huurwoningen niet meer voorkomen, dus ook bij particuliere huur.

Over de extra middelen die bij voorjaarsnota voor kwetsbare wijken en dorpen beschikbaar worden gesteld, is bij vraag 449 antwoord gegeven.

Vraag 664

Hoeveel bedrijven hebben reeds gebruik gemaakt van de beëindigingsregeling en hoeveel van de met dit instrument beoogde reductie is daarmee bereikt?

Antwoord op vraag 664

De Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv) en de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting (Lbv-plus) zijn onlangs door de Europese Commissie goedgekeurd in het kader van de staatssteunnotificatie. Openstelling van de regelingen wordt op dit moment voorbereid. Over de deelname aan de regelingen zult u te zijner tijd worden geïnformeerd.

Vraag 665

Hoe wordt de doelmatigheid geborgd van «innovaties op het boerenerf» bezien vanuit het totaal aan doelstellingen binnen het NPLG?

Antwoord op vraag 665

Deze middelen worden ingezet voor de meerjarige begeleiding en advisering zoals aangegeven in het antwoord op vraag 231. De doelmatigheid van de inzet van deze middelen wordt geborgd door eisen aan de uitvoering en kwaliteit van de begeleiding. Ook is het uitgangspunt dat alle landbouwers gebruik kunnen maken van de begeleiding. Door kennis en advies beschikbaar te stellen worden de landbouwers sneller tot keuzes gestimuleerd passend bij de opgaven uit het NPLG, de mogelijkheden van het bedrijf en de gebiedsplannen van de provincie. De landbouwers kunnen in gesprek met de onafhankelijke begeleider opties afwegen zoals stoppen, innoveren, extensiveren, verplaatsen en omschakelen. Voor de kwaliteit van hoogwaardige procesbegeleiders en technische adviseurs wordt aangesloten op het Bedrijfsadviseringssysteem (BAS). De in het BAS-register opgenomen agrarisch bedrijfsadviseur wordt getoetst op onafhankelijkheid en vakbekwaamheid door een onafhankelijke commissie. Daarnaast worden eisen gesteld aan het onderhoud van kennis door permanente educatie.

Vraag 666

Hoe kan het dat de Najaarsnota 300 miljoen euro becijferde voor de extra prijsbijstelling en dat nu maar 127 miljoen euro is?

Antwoord op vraag 666

Bij de Najaarsnota is afgesproken om de extra prijsbijstelling over 2022 te baseren op de relevante macro-economische variabelen uit het Centraal Economisch Plan (CEP) 2023. Om departementen bij de Najaarsnota een indicatie te geven over deze verwachte bijstelling is er toen een berekening gemaakt op basis van de Macro Economische Verkenning (MEV) 2023 (Bijlage bij Kamerstuk 36 200, nr. 2).

Dit voorjaar bleek dat de betreffende variabelen over 2022 bij CEP23 negatief waren bijgesteld ten opzichte van MEV23. Hierdoor is de indicatie van de extra prijsbijstelling bij de Najaarsnota neerwaarts bijgesteld in het voorjaar.

Vraag 667

Wat kost het afschaffen van de btw op het openbaar vervoer? Staat het lidstaten vrij om dit te doen?

Antwoord op vraag 667

Het afschaffen van het btw op openbaar vervoer per 2024 kost 334 miljoen eurof per jaar. Op grond van de Btw-richtlijn 2006 staat het lidstaten vrij om géén btw te heffen op «vervoer van personen». De reikwijdte van de richtlijnbepaling is overigens breder dan openbaar vervoer, want zij omvat bijvoorbeeld ook besloten vervoer. Het staat lidstaten vrij om de btw op openbaar vervoer af te schaffen, mits bij de vormgeving en definiëring daarvan de fiscale neutraliteit wordt gerespecteerd.

Vraag 668

Hoe wordt een vastgoedlichaam gedefinieerd in het kader van het tegengaan van opknipgedrag bij vastgoed-bv’s om maximaal te profiteren van renteaftrek?

Antwoord op vraag 668

De vormgeving van de maatregel zal, zoals hiervoor aangegeven (bij de beantwoording van vraag 482), de komende tijd nader worden uitgewerkt. Over de precieze afbakening van het begrip vastgoedlichamen voor de voorgestelde maatregel kunnen op dit moment dan ook nog geen uitspraken worden gedaan.

Vraag 669

Wat is het effect op de fiscale druk voor woningcorporaties van het afschaffen van de drempel in de earningstrippingmaatregel binnen de VPB?

Antwoord op vraag 669

De vormgeving van de maatregel zal de komende tijd nader worden uitgewerkt. De gevolgen van de maatregel voor woningcorporaties zijn afhankelijk van de uiteindelijke vormgeving. Bij deze vormgeving zullen de gevolgen voor woningcorporaties in kaart worden gebracht.

Vraag 670

Is het niet redelijk om woningcorporaties uit te zonderen van de maatregel tegen opknipgedrag aangezien woningcorporaties zich niet zonder meer kunnen opsplitsen?

Antwoord op vraag 670

De vormgeving van de maatregel zal de komende tijd nader worden uitgewerkt. De gevolgen van de maatregel voor woningcorporaties zijn afhankelijk van de uiteindelijke vormgeving. Bij deze vormgeving zullen de gevolgen voor woningcorporaties in kaart worden gebracht.

Vraag 671

Is het mogelijk om corporaties wederom te compenseren voor de aanscherping van ATAD?

Antwoord op vraag 671

De vormgeving van de maatregel zal de komende tijd nader worden uitgewerkt. De gevolgen van de maatregel voor woningcorporaties zijn afhankelijk van de uiteindelijke vormgeving. Bij deze vormgeving zullen de gevolgen voor woningcorporaties in kaart worden gebracht.

Vraag 672

Welke concrete resultaten worden verwacht van de «gedachtevorming over het migratievraagstuk» (Beslisnota Deel 3, pag. 1) en hoe worden deze resultaten precies vertaald naar het structurele uitgavenniveau na 2026?

Antwoord op vraag 672

In de Kamerbrief Actuele situatie in de asielketen van 28 april jl. (Kamerstuk 19 637, nr. 3100) gaf de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan dat het kabinet nog in gesprek is om te komen tot een strategische migratie-agenda en dat hij uw Kamer blijft informeren over het verloop van dit traject. Concrete ontwikkelingen met gevolgen voor de instroom, doorstroom of uitstroom worden, net als toekomstige wijzigingen in de asielprognoses, meegenomen in ramingsbijstellingen bij volgende budgettaire besluitvormingsmomenten.


  1. Kamerstuk.36 200 VIII, nr. 141.↩︎

  2. Kamerstuk 31 322, nr. 490.↩︎

  3. Kamerstuk 36 250, nr. 4.↩︎

  4. Kamerstuk 36 250, nr. 4.↩︎

  5. Kamerstuk 32 813, nr. 1230.↩︎

  6. Kamerstuk 25 087, nr. 285.↩︎

  7. Kamerstukken 31 066 en 26 643, nr. 1174.↩︎

  8. Tijdelijke wet instelling Transitiefonds landelijk gebied en natuur (36 277).↩︎

  9. CPB (2022). Ramingsmethodiek armoederaming.↩︎

  10. CPB/SCP (2020). Kansrijk armoedebeleid.↩︎

  11. B. Goderis, M. Vlekke (2023). Tax and Benefit Policies to Reduce Poverty in the Netherlands: A Microsimulation Analysis. International Journal of Microsimulation. 16(1). 108–133. DOI: 10.34196/IJM.00277↩︎

  12. Kamerstuk 23 645, nr. 801.↩︎

  13. Kamerstuk 23 645, nr. 801.↩︎

  14. Zie Data on Taxation Trends (europa.eu), geraadpleegd 23 mei 2023.↩︎

  15. Bijlage bij Kamerstukken 32 793 en 32 620, nr. 277.↩︎

  16. Kamerstuk 35 925, nr. 143, bijlage 1.1 Basisprincipes begrotingsbeleid.↩︎

  17. Deze tarieven zijn gebaseerd op de energieprijzen in basisraming van de CEP 2023.↩︎

  18. Bron: CBS. Recentere cijfers nog niet beschikbaar, afgerond op vijftallen.↩︎

  19. Bron: Eurostat, afgerond op vijftallen.↩︎

  20. Eerste volledige jaar met registratie.↩︎

  21. Bron: Asylum Trends IND.↩︎

  22. Bron: Eurostat. Afgerond op vijftallen.↩︎

  23. Kamerstuk 36 250, nr. 4.↩︎

  24. Kamerstuk 29 385, nr. 119 en Kamerstuk 36 200 A, nr. 65.↩︎

  25. Kamerstukken 2023Z07734.↩︎

  26. Klimaat- en energieverkenning 2022 | PBL Planbureau voor de Leefomgeving, (Bijlage bij Kamerstuk 32 813, nr. 1112).↩︎

  27. Kamerbrief over Kaderrichtlijn Water KRW | Kamerstuk | Rijksoverheid.nl.↩︎

  28. Aanhangsel Handelingen II 2022/23, nr. 2504.↩︎

  29. Kamerstuk 35 925 IX, nr. 30 en bijlage. Notitie «Evaluatie fiscale regelingen gericht op bedrijfsoverdracht» | CPB.nl. Zie bijlage B voor een overzicht van de gesprekken.↩︎

  30. Kamerstuk 31 936, nr. 1047.↩︎

  31. Vragen van de leden Klaver (GroenLinks), Kuiken (PvdA), Bouchallikh, Bromet (beiden GroenLinks), Bushoff (PvdA), Ellemeet (GroenLinks), De Hoop, Kathmann (beiden PvdA), Kröger, Van der Lee, Maatoug (allen GroenLinks), Mohandis, Mutluer, Nijboer, Piri, Thijssen (allen PvdA) en Westerveld (GroenLinks) aan de Minister-President over de voortgang van de kabinetsdoelstellingen voor 2030 (ingezonden 24 januari 2023).↩︎

  32. IBO Vermogensverdeling, 2022, Bijlage 15 Fichebundel, p. 118 e.v.↩︎

  33. Kamerstuk 31 322, nr. 490.↩︎

  34. Nadere informatie kunt u vinden in de brief Actuele situatie asielketen van 28 april jl. (Kamerstuk 19 637, nr. 3100).↩︎

  35. Kamerstuk 36 200, nr. 178.↩︎

  36. Kamerstuk 36 200, nr. 182.↩︎

  37. Kamerstuk 21 501-03, nr. 174 en de correctie daarop vanwege een foutieve tabel in de aanbiedingsbrief bij de geannoteerde agenda Eurogroep/Ecofinraad van maart jl. (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1935).↩︎

  38. Kamerstuk 36 200, nrs. 17 en 42.↩︎

  39. Zie https://www.cpb.nl/effecten-van-coronasteun-op-bedrijvendynamiek-en-productiviteitsgroei-een-nieuwe-analyse-met-machine-learning.↩︎

  40. Zie Meer faillissementen in april (cbs.nl).↩︎

  41. Kamerstuk 36 200, nr. 182.↩︎

  42. CPB (2023), Centraal Economisch Plan 2023 (Bijlage bij Kamerstuk 36 200, nr. 180).↩︎

  43. Voorjaarsnota (2023), p. 5.↩︎

  44. De koopkrachtraming van het CPB wijkt iets af van de koopkrachtraming in de Miljoenennota 2023 omdat het CPB haar eigen raming voor de zorgpremies aanhoudt, terwijl in de Miljoenennota gerekend wordt met de zorgpremies van VWS. In september raamde het CPB in de MEV een koopkrachtontwikkeling van 3,9% voor 2023, in de Miljoenennota werd 3,7% geraamd.↩︎

  45. Coalitieakkoord «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst», p. 28.↩︎

  46. CPB-Raming maart 2023: Centraal Economisch Plan 2023.↩︎

  47. Het meest recente jaar waarvoor het CPB in de CEP-publicatie armoede heeft geraamd.↩︎

  48. Algemene Rekenkamer (2023). Focus op opvangcapaciteit asielzoekers. (Kamerstuk 19 637, nr. 3058).↩︎

  49. Kamerstukken 29 826 en 32 813, nr. 179.↩︎

  50. «In het Belastingplan 2005 (Kamerstuk 29 767) is geregeld dat dit percentage wordt opgehoogd naar 50. Dit amendement bewerkstelligt een ruimere ophoging, en wel zodanig dat in 2005 en 2006 60 percent en vanaf 1 januari 2007 75 percent van de (going-concernwaarde) van het vermogen van een onderneming buiten de heffing van het successie- en schenkingsrecht blijft.» Toelichting amendement-Dezentjé Hamming, Kamerstuk 29 767, nr. 44, p. 3.↩︎

  51. Kamerstuk 31 930, nr. 3, p. 5.↩︎

  52. Kamerstuk 31 930, nr. 79.↩︎

  53. Kamerstuk 24 761 B, p. 6 en 7, punt 4 (Nader rapport).↩︎

  54. Zie bijv. recent nog Kamerbrief 15 november 2022, Belastingdruk woningcorporaties.↩︎

  55. Kamerstuk 35 925 IX, nr. 30 en bijlage. Notitie «Evaluatie fiscale regelingen gericht op bedrijfsoverdracht» | CPB.nl. Zie bijlage B voor een overzicht van de gesprekken.↩︎

  56. Opbrengst minus boekwaarde van het bedrijfsmiddel.↩︎

  57. Zie ook Beleidsbesluit van de Staatssecretaris van Financiën van 13 juli 2022, nr. 2022–4487, houdende het beleid over de herinvesteringsreserve voor de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting (Stcrt. 2022, nr. 19071), onderdeel 2.5.↩︎

  58. Artikel 3.64 Wet IB 2001.↩︎

  59. Kamerstuk 36 200 VIII, nr. 89.↩︎

  60. https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2023/05/01/referentieraming-ocw-2023.↩︎

  61. Cijfers op basis van StatLine – Overheid; ontvangen belastingen en wettelijke premies (cbs.nl).↩︎

  62. Kamerstukken 29 826 en 32 813, nr. 179.↩︎