[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde Agenda OJCS Raad - Onderdeel Jeugd – 15 mei 2023 (Kamerstuk 21501-34-398)

Raad voor Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2023D23845, datum: 2023-06-09, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-34-399).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 21501 34-399 Raad voor Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport .

Onderdeel van zaak 2023Z09941:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2022-2023

21 501-34 Raad voor Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport

Nr. 399 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 9 juni 2023

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 24 april 2023 inzake geannoteerde agenda OJCS-raad van 15 mei 2023 (Jeugd) (Kamerstuk 21 501-34, nr. 398); 20 april 2023 inzake geannoteerde agenda OJCS-raad van 15 en 16 mei 2023 (Onderwijs en Cultuur/AV) (Kamerstuk 21 501-34, nr. 397); 18 april 2023 inzake geannoteerde agenda OJCS-raad van 15 mei 2023 (Sport) (Kamerstuk 21 501-34, nr. 395); 22 maart 2023 Consultatie: Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren – evaluatie (Kamerstuk 22 112, nr. 3633).

De vragen en opmerkingen zijn op 10 mei 2023 aan de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 2 juni 2023 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie,
Michon-Derkzen

De adjunct-griffier van de commissie,
Arends

I Vragen en opmerkingen uit de fracties 2
• Inbreng van de leden van de VVD-fractie 2
• Inbreng van de leden van de D66-fractie 3
• Inbreng van de leden van de CDA-fractie 6
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 6

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de OJCS-raad van 15 en 16 mei 2023 (Kamerstuk 21 501-34, nr. 398). De leden hebben nog enkele vragen.

De leden van de VVD-fractie constateren dat Nederland het belang van gebalanceerde studentenmobiliteit zal uitdragen in Europa. De leden onderschrijven dit belang en zijn verheugd dat de Minister de toezegging aan deze leden om in Europa in gesprek te gaan hiermee nakomt. Zij vragen de Minister om de Kamer te informeren op dit onderwerp na afloop van de OJCS-raad. De leden verzoeken de Minister ook om in Europa specifiek in te gaan op het ontvangen van cumulatieve studiefinanciering. De leden vragen hoe andere landen daarmee omgaan, en of in Europees verband al afspraken zijn gemaakt of gemaakt kunnen worden.

De leden van de VVD-fractie vernemen dat tijdens de OJCS-raad gesproken wordt over de Europese Media Vrijheid Verordening. Alhoewel de leden zich kunnen vinden in het doel van de Europese Media Vrijheid Verordening, namelijk het tegengaan van politieke inmenging in journalistiek, maken zij zich zorgen over de manier waarop de verordening dit wil bereiken.

Zo constateren de leden dat nationale bevoegdheden worden overgedragen aan de Europese Unie, die daarmee veel te zeggen krijgt over de Nederlandse vrije pers zonder dat daar voldoende waarborgen tegenover lijken te staan. De gedachtewisseling zoals deze tijdens de zeer informatieve technische briefing op 17 november jl. plaatsvond, hebben deze zorgen niet geheel weggenomen. Ook de ogenschijnlijk milde inzet van de Nederlandse regering ten aanzien van dit punt in de geannoteerde agenda, stemt de leden van de VVD-fractie niet gerust. De persvrijheid en pluriformiteit van het Nederlandse medialandschap en de redactionele onafhankelijkheid is wat deze leden betreft een zeer kostbaar bezit dat kritisch en assertief bewaakt moet worden. Kan de Staatssecretaris aangeven op welke wijze zij apprecieert dat de Europese Media Vrijheid Verordening zoals deze nu voorligt concreet de mediavrijheid, pluriformiteit van de media en redactionele onafhankelijkheid in Nederland gaat verbeteren? Kan zij daarin ook specifiek en expliciet de introductie van nieuw mediatoezicht op de onafhankelijke geschreven journalistiek beschouwen, die voorheen niet was onderworpen aan mediatoezicht van overheidswege?

De leden van de VVD-fractie maken zich zorgen over de tweede afdeling van de verordening, waarmee een Europese Raad voor mediadiensten wordt opgericht die naleving van de verordening controleert. Omdat alle EU-lidstaten een lid afvaardigen voor deze raad, heeft dit ook tot gevolg dat afgevaardigden van landen waar de persvrijheid niet gerespecteerd wordt straks de persvrijheid in Nederland controleren. Dit lijkt de leden van de VVD-fractie een onwenselijke situatie. Kan de Staatssecretaris hierop reflecteren? Hoe waardeert zij het dat afgevaardigden van bijvoorbeeld Hongarije en Polen straks zich uitlaten over mediavrijheid in Nederland? Hoe gaat de Staatssecretaris zorgen dat de onafhankelijkheid van deze raad voldoende gewaarborgd wordt? Vindt de Staatssecretaris het wenselijk dat andere landen een rol krijgen in het beoordelen en veroordelen van de Nederlandse mediavrijheid? Zo nee: hoe gaat zij hiertegen teweerstellen?

Daarnaast lezen de leden dat ook de Europese Commissie zelf een rol krijgt in deze raad. Is de Staatssecretaris het met de leden van de VVD-fractie eens dat de Europese Commissie op geen enkele manier toezicht mag houden op de onafhankelijkheid van journalistieke organisaties? Welke aanpassingen aan de verordening staat de Staatssecretaris voor om de invloed van de Europese Commissie op de Europese Raad voor mediadiensten te verkleinen?

Ook in de technische briefing is door de leden van de VVD-fractie ingebracht dat er nog veel onduidelijkheden zijn in de verordening waar het onder andere definities en de wijze van toezicht betreft. Begrippen en definities in dit soort verstrekkende verordeningen dienen glashelder te zijn en niet multi-interpretabel, temeer daar de verordening straks boven onze Grondwet gaat. Zo is in hoofdstuk 2 van de verordening geregeld dat Europese burgers recht hebben op «een verscheidenheid aan inhoud op het gebied van nieuws en actualiteit ten behoeve van het openbaar debat». Wat houden volgens de Staatssecretaris deze termen in, wie houdt volgens haar toezicht op deze vereisten uit hoofdstuk 2 (artikelen 3 t/m 6) uit de verordening en wie is daarop aanspreekbaar?

De leden hebben daarnaast nog enkele vragen over het begrip «pluriformiteit van de media» in artikel 21 en artikel 22 van de verordening. Is de Staatssecretaris het met de leden van de VVD-fractie eens dat deze artikelen nooit mogen leiden tot toetsing van journalistieke inhoud? En dat dus niet getoetst mag worden of er voldoende «competing views» zijn, zoals gesteld in Overweging 40 van de verordening? Hoe verhoudt daarnaast de interpretatie van het woord «pluralism» door de Staatssecretaris zich tot de interpretatie van de Europese Commissie? Kan de Staatssecretaris garanderen dat de beoordeling van «reduction of competing views» nooit zal leiden tot toetsing van journalistieke inhoud? Dat het hier dus niet gaat om diversiteit van media-aanbod, maar enkel om diversiteit van mediadiensten? Is zij bereid deze duidelijkheid ook op Europees niveau vast te leggen? Hoe kan op dit punt zekerheid worden geboden?

Inbreng van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de stukken ten behoeve van de OJCS-raad en hebben daarover nog de volgende vragen.

Jeugd

De leden van de D66-fractie merken op dat de Raadsconclusies inzake de sociale dimensie van een duurzaam Europa voor jongeren niet bindend zijn en de aanbevelingen gezien kunnen worden als uitnodigingen aan lidstaten, de Europese Commissie, jongerenorganisaties en het jongerenwerk. Daarnaast merken de leden op dat Nederland belang hecht aan het deelnemen van jongeren aan beslissingen over zaken die hen aangaan. Kan de Staatssecretaris aangeven per conclusie/aanbeveling of het kabinet daar gevolg aan zal geven in het beleid en zo ja, op welke manier? Kan de Staatssecretaris tevens ingaan op wat het kabinet concreet bedoelt met het pleidooi dat de Raadsconclusies rekening moeten houden met diversiteit in bevoegdheden binnen lidstaten?

De leden van de D66-fractie vinden het van belang dat de belangen van jongeren goed betrokken zijn bij beleidskeuzes die hen aangaan. Vindt het kabinet dat er voldoende verbinding bestaat tussen deze stukken, waarin het belang van jongerenparticipatie wordt benadrukt, en de inhoudelijke beleidsterreinen zelf, waarin de participatie zou moeten plaatsvinden? Met andere woorden: hebben jongeren echt een rol in Europese besluitvorming rondom het Fit-for-55-pakket of andere grote Europese besluitvormingstrajecten en op welke manier zou dat concreet versterkt kunnen worden? Vindt het kabinet dat er op Europees niveau een goed equivalent bestaat van de Nationale Jeugdraad en zou het effectief kunnen zijn zoiets te ontwikkelen, zodat jongeren een meer formele betrokkenheid krijgen bij beleidsvorming?

Sport

De leden van de D66-fractie vragen of de huidige Wet uitvoering antidopingbeleid in lijn is met de herziening van de WADA-resolutie of dat er mogelijk wijzigingen nodig zullen zijn om daaraan te voldoen. Graag ontvangen deze leden een volledig overzicht met alle mogelijke wijzigingen.

De leden van de D66-fractie wijzen op het belang van aandacht voor mensenrechten bij de toewijzing van sportevenementen en steunen de oproep die het kabinet voornemens is te gaan doen bij deze vergadering van de OJCS-raad. Wel vragen zij welke concrete acties deze oproep tot gevolg zal hebben, mede gelet op de vele oproepen die Nederland op dit vlak al gedaan heeft. Vindt het kabinet dat dit agendapunt ook aanleiding vormt om ter discussie te stellen in hoeverre landen zoals Rusland en Belarus kunnen deelnemen aan internationale sportevenementen? Kan de Minister een overzicht geven van mogelijke sancties op Europees niveau ten aanzien van deelname aan sportevenementen, op grond van artikel 29 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 215 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie? Is de Minister bereid sancties op Europees niveau tegen deelname van Rusland en Belarus op internationale sportevenementen te agenderen?

Onderwijs

De leden ondersteunen de positie van de Minister op het gebied van automatische wederzijdse erkenning. Wederzijdse erkenning van leerperioden moet gelijk opgaan met de ontwikkeling van kwaliteitszorg in de verschillende landen. Een aanmoediging aan de lidstaten is daarvoor een goed middel.

De leden van de D66-fractie vinden verdere ontwikkeling van de Europese Onderwijsruimte belangrijk. Zij roepen de Minister op dat expliciet te benoemen. De leden onderschrijven ook dat een strategische dialoog over de Europese Onderwijsruimte nodig is en zien de high-level group on education and training daarvoor als een logische plek. De leden vragen de Minister welke rol hij ziet voor de Raad bij de doorontwikkeling van de Europese Onderwijsruimte. Daarnaast lezen de leden van de D66-fractie dat de inzet van Nederland is om te komen tot gebalanceerde studentmobiliteit. De leden vragen de Minister wat hij bedoelt met gebalanceerde mobiliteit en welke concrete afspraken of voorstellen hij hierbij voor ogen heeft.

Media

De leden van de fractie van D66 zijn net als het kabinet positief over het voorstel voor een Europese Media Vrijheid Verordening en zij onderschrijven het doel van het voorstel om de interne markt zodanig te reguleren op het gebied van media dat de fundamentele vrijheden van persvrijheid en het recht van de burger op een goede en pluriforme nieuwsvoorziening ondersteund worden. Zij hebben nog enkele vragen over de uitvoering van het voorstel.

De leden van de fractie van D66 vinden, in lijn met het voorstel, dat naast marktbescherming het van belang is om rekening te houden met pluriformiteit en redactionele onafhankelijkheid in het oordeel over een voorgenomen fusie in de mediasector. Marktconcentratie kan een negatief effect hebben op het recht van de burger op een kwalitatieve, pluriforme nieuws- en actualiteitenvoorziening en daarnaast ook op de rechtspositie van journalisten en medewerkers. In het BNC-fiche over het voorstel heeft het kabinet aangegeven deze standpunten eveneens te onderschrijven, maar nog te bezien op welk niveau pluriformiteit bezien moet worden bij een fusietoets. Is hierover reeds advies ingewonnen van het Commissariaat voor de Media en kan het kabinet haar standpunt hierover inmiddels verder toelichten?

De leden van de fractie van D66 onderschrijven de stelling van het kabinet dat bij de bescherming van vrijheden ook verantwoordelijkheden horen. Het kabinet geeft aan ingebracht te hebben dat het belangrijk is dat adresgegevens, die misbruikt kunnen worden voor doxing, afgeschermd kunnen worden. De leden van de fractie van D66 benadrukken dat het van belang is dat anderszins strafbare content, zoals bijvoorbeeld content met een opruiende, bedreigende of racistische aard, door implementatie van het voorstel geen bijzondere bescherming dient te genieten als deze afkomstig is van mediadiensten. In het kader daarvan vragen de leden van D66 welke definitie in de praktijk zal worden gehanteerd voor mediadiensten, voor wie online platformen middels dit voorstel mogen afwijken van de regels van de Digital Services Act met betrekking tot het verwijderen van online content. De leden zijn het met het kabinet eens dat de content van mediadiensten online bijzondere bescherming verdient vanwege hun rol in het publieke debat, maar stellen dat dat niet geldt voor zover het strafbare content betreft.

Cultuur

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de inzet van de Raad om bedreigde en ontheemde kunstenaars opvang te bieden. De leden onderstrepen dat artistieke vrijheid van ongekend belang is voor de democratie. Kunstenaars kunnen kwetsbaarheden in de democratie blootleggen en kunnen ons uitdagen over de randen van ons eigen wereldbeeld heen te kijken. De leden steunen dan ook de inzet van het kabinet om hier in de Raadsconclusies aandacht aan te besteden.

De leden vragen wel waarom Nederland er niet voor heeft gekozen zich aan te sluiten bij Polen, die expliciet gevraagd heeft om een verwijzing naar het Europees solidariteitsplan ter ondersteuning van de bescherming en het herstel van de culturele en creatieve sectoren in Oekraïne. De leden weten dat verschillende Nederlandse instellingen, zoals bijvoorbeeld het nationaal ballet, al een bijdrage leveren aan het opvangen van gevluchte kunstenaars (dansers in dit geval), maar zijn van mening dat de EU nog verder zou kunnen gaan in het beschermen en opvangen van Oekraïense ontheemde en bedreigde kunstenaars. Is de Minister bereid om hier alsnog steun voor uit te spreken? Hoe wordt de Oekraïense creatieve en culturele sector betrokken bij het herstel en wederopbouw van Oekraïne? Worden ontheemde kunstenaars die zich elders in Europa gevestigd hebben hier ook bij betrokken?

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de OJCS-raad. Zij hebben nog enkele vragen.

Hoe ver moet redactionele vrijheid volgens de Staatssecretaris gaan in het licht dat er steeds meer sprake is van desinformatie? Wat is daarbij haar inzet?

Hebben alle landen binnen de EU een journalistieke code? Welke rol speelt deze code bij de Europese Media Vrijheid Verordening?

Wat is de reikwijdte van het beoordelen van de impact van marktconcentraties op pluriformiteit en onafhankelijkheid? Gaat dit enkel over de publieke omroep of ook over commerciële organisaties?

Wat is de inzet van de Staatssecretaris als het gaat om het beschermen van de nationale veiligheid en het voorkomen dat er een Europese definitie wordt opgesteld aan de ene kant en tevens het beschermen van journalisten, zodat zij niet ongewenst afgeluisterd worden?

Wat wordt er volgens de Europese Commissie als ook de Staatssecretaris precies verstaan onder het begrip «pluriformiteit van de media»? Hoe wordt voorkomen dat hiermee de journalistieke inhoud beoordeeld gaat worden?

Klopt het dat de verordening nu dusdanig geformuleerd is, dat ambtenaren van de Europese Commissie straks aan kunnen kloppen bij een Nederlandse redactie om te toetsen op welke manier een redactie de onafhankelijkheid heeft gewaarborgd? Zo ja, wat vindt u ervan dat nieuwsorganisaties onder rechtstreeks toezicht van een politiek orgaan als de Europese Commissie zouden komen te vallen? Is hierbij potentieel sprake van overheidsinmenging?

Welke beperkingen kent de gekozen rechtsgrondslag van de verordening (interne markt, artikel 114 VWEU) en wat is de reden dat uiteindelijk toch voor deze rechtsgrondslag gekozen is?

Hoe kijkt de Minister, gelet op de voor Nederland belangrijke aandachtspunten zoals een gebalanceerde mobiliteit (in het kader van een hoge instroom van internationale studenten) aan tegen de tekst die tijdens de komende OJCS-raad ter instemming zal worden voorgelegd met betrekking tot de Europese Onderwijsruimte en de automatische wederzijdse erkenning in het onderwijs? Is de Minister voornemens om met beiden in te stemmen?

Hoe is de kwaliteitszorg in het hoger onderwijs geborgd in Europees verband?

II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Met interesse hebben wij kennisgenomen van de vragen van de fracties van uw Kamer. Wij danken hen voor hun inbreng. De antwoorden houden dezelfde volgorde aan zoals in de inbreng van de fracties. Wij hebben hierbij de vragen cursief overgenomen.

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de OJCS-raad van 15 en 16 mei 2023. De leden hebben nog enkele vragen.

De leden van de VVD-fractie constateren dat Nederland het belang van gebalanceerde studentenmobiliteit zal uitdragen in Europa. De leden onderschrijven dit belang en zijn verheugd dat de Minister de toezegging aan deze leden om in Europa in gesprek te gaan hiermee nakomt. Zij vragen de Minister om de Kamer te informeren op dit onderwerp na afloop van de OJCS-raad. De leden verzoeken de Minister ook om in Europa specifiek in te gaan op het ontvangen van cumulatieve studiefinanciering. De leden vragen hoe andere landen daarmee omgaan, en of in Europees verband al afspraken zijn gemaakt of gemaakt kunnen worden.

Momenteel wordt een position paper voorbereid over de Nederlandse positie t.a.v. leermobiliteit en de EU-samenwerking die nodig is om balans te brengen in de mobiliteitsstromen. Dit position paper zal o.a. de basis vormen van onze inzet in de discussies in de EU over het EU Leermobiliteitskader (Learning Mobility Framework) waar de Commissie nu aan werkt. De inzet daarbij is dat er in Europees verband aandacht is voor gebalanceerde mobiliteit. Dit position paper wordt binnenkort naar de Kamer verzonden.

Europese landen verschillen in hoe ze met cumulatieve studiefinanciering omgaan. In Vlaanderen en Frankrijk is cumulatieve studiefinanciering bijvoorbeeld niet toegestaan; in Duitsland is het wel toegestaan, maar wordt cumulatie verrekend. In Europees verband zijn echter nog geen afspraken gemaakt ten aanzien van cumulatieve studiefinanciering. Zoals toegezegd is de Minister van OCW voornemens om binnen Europa het gesprek hierover te voeren. Enerzijds om het uitwisselen van gegevens tussen landen beter mogelijk te maken, anderzijds om meer te leren van de aanpak van andere landen.

De leden van de VVD-fractie vernemen dat tijdens de OJCS-raad gesproken wordt over de Europese Media Vrijheid Verordening. Alhoewel de leden zich kunnen vinden in het doel van de Europese Media Vrijheid Verordening, namelijk het tegengaan van politieke inmenging in journalistiek, maken zij zich zorgen over de manier waarop de verordening dit wil bereiken.

Zo constateren de leden dat nationale bevoegdheden worden overgedragen aan de Europese Unie, die daarmee veel te zeggen krijgt over de Nederlandse vrije pers zonder dat daar voldoende waarborgen tegenover lijken te staan. De gedachtewisseling zoals deze tijdens de zeer informatieve technische briefing op 17 november jl. plaatsvond, hebben deze zorgen niet geheel weggenomen. Ook de ogenschijnlijk milde inzet van de Nederlandse regering ten aanzien van dit punt in de geannoteerde agenda, stemt de leden van de VVD-fractie niet gerust. De persvrijheid en pluriformiteit van het Nederlandse medialandschap en de redactionele onafhankelijkheid is wat deze leden betreft een zeer kostbaar bezit dat kritisch en assertief bewaakt moet worden. Kan de Staatssecretaris aangeven op welke wijze zij apprecieert dat de Europese Media Vrijheid Verordening zoals deze nu voorligt concreet de mediavrijheid, pluriformiteit van de media en redactionele onafhankelijkheid in Nederland gaat verbeteren? Kan zij daarin ook specifiek en expliciet de introductie van nieuw mediatoezicht op de onafhankelijke geschreven journalistiek beschouwen, die voorheen niet was onderworpen aan mediatoezicht van overheidswege?

Zoals de leden van de VVD-fractie opmerken, is het doel positief: het beschermen van de mediavrijheid in de hele Europese Unie. Op die manier kan de democratische rechtsstaat in de hele EU worden beschermd en bevorderd. Het voorstel voor een verordening verbiedt lidstaten om te interveniëren in redactionele beslissingen van mediapartijen. Het voorstel voorziet in een bescherming tegen mogelijk arbitraire overheidsbeslissingen. In Nederland bestaan deze beschermingen feitelijk al, namelijk door de bescherming in de Grondwet of de Mediawet en zelfregulering in de pers en de positie die de pers hierin zelf op zich neemt. Het regelen binnen de hele Europese Unie versterkt de vrije positie van media in alle lidstaten van de Unie en daarmee ook Nederlandse mediapartijen die in andere lidstaten van de EU actief zijn.

Geschreven pers valt onder de reikwijdte van de verordening, maar komt niet onder toezicht te staan. In artikel 6 van het voorstel tot een verordening staan bepalingen die van mediapartijen verlangen dat zij transparant zijn over hun eigenaar en maatregelen nemen ter bescherming van de redactionele vrijheid. Bij de bepaling over de redactionele vrijheid is expliciet opgenomen dat de constitutionele kaders hier niet aan in de weg staan. De bepalingen ten aanzien van de verplichting voor mediadiensten om te voorzien in voldoende waarborgen voor redactionele onafhankelijkheid worden niet nader ingevuld in de verordening.

Er is geen nalevingsbepaling voorzien op hoofdstuk II van de verordening. Op dit moment blijkt uit de onderhandelingen dat de ERvM geen rol heeft ten aanzien van het tweede hoofdstuk. De Commissie kan lidstaten aanspreken op het niet-naleven van EU-regelgeving, met betrekking tot regels die tot de lidstaten zijn gericht. Van mediatoezicht vanuit de EU is dus geen sprake.

De leden van de VVD-fractie maken zich zorgen over de tweede afdeling van de verordening, waarmee een Europese Raad voor mediadiensten wordt opgericht die naleving van de verordening controleert. Omdat alle EU-lidstaten een lid afvaardigen voor deze raad, heeft dit ook tot gevolg dat afgevaardigden van landen waar de persvrijheid niet gerespecteerd wordt straks de persvrijheid in Nederland controleren. Dit lijkt de leden van de VVD-fractie een onwenselijke situatie. Kan de Staatssecretaris hierop reflecteren? Hoe waardeert zij het dat afgevaardigden van bijvoorbeeld Hongarije en Polen straks zich uitlaten over mediavrijheid in Nederland? Hoe gaat de Staatssecretaris zorgen dat de onafhankelijkheid van deze raad voldoende gewaarborgd wordt? Vindt de Staatssecretaris het wenselijk dat andere landen een rol krijgen in het beoordelen en veroordelen van de Nederlandse mediavrijheid? Zo nee: hoe gaat zij hiertegen teweerstellen?

De Europese Raad voor Mediadiensten (hierna: ERvM) kan adviezen of opinies uitbrengen over onder meer nationale regels die aan de werking van de interne markt voor mediadiensten raken en over nationale wegingen van de impact van mediaconcentraties op mediapluralisme en redactionele onafhankelijkheid. Van beoordeling door de ERvM over de Nederlandse mediavrijheid als zodanig is geen sprake.

De ERvM bestaat uit aangewezen mediatoezichthouders van de lidstaten, die in onafhankelijkheid opereren van de regering van een lidstaat. Die onafhankelijkheid is geregeld in dit voorstel tot een verordening, maar bestaat al krachtens de AVMD-richtlijn.

Adviezen en opinies van de ERvM worden met een tweederde meerderheid van stemmen aangenomen. Dat betekent in praktijk dat tenminste achttien mediatoezichthouders een advies of opinie moeten steunen en omgekeerd dat tenminste negen mediatoezichthouders deze kunnen tegenhouden.

Daarnaast lezen de leden dat ook de Europese Commissie zelf een rol krijgt in deze raad. Is de Staatssecretaris het met de leden van de VVD-fractie eens dat de Europese Commissie op geen enkele manier toezicht mag houden op de onafhankelijkheid van journalistieke organisaties? Welke aanpassingen aan de verordening staat de Staatssecretaris voor om de invloed van de Europese Commissie op de Europese Raad voor mediadiensten te verkleinen?

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is het met de leden van de VVD-fractie eens dat de Europese Commissie geen toezicht mag houden op de onafhankelijkheid van journalistieke organisaties. De Europese Commissie is lid van de ERvM, maar heeft geen stemrecht.

In de Raad is vaak gesproken over de rol van de Commissie in de ERvM. Veel lidstaten, waaronder Nederland, zijn voorstander van het verkleinen van de rol van de Commissie. Het Zweedse voorzitterschap heeft tekstvoorstellen gedaan om de onafhankelijker rol van het secretariaat van de ERvM te waarborgen en om veilig te stellen dat de ERvM zonder afvaardiging van de Commissie kan vergaderen.

Ook in de technische briefing is door de leden van de VVD-fractie ingebracht dat er nog veel onduidelijkheden zijn in de verordening waar het onder andere definities en de wijze van toezicht betreft. Begrippen en definities in dit soort verstrekkende verordeningen dienen glashelder te zijn en niet multi-interpretabel, temeer daar de verordening straks boven onze Grondwet gaat. Zo is in hoofdstuk 2 van de verordening geregeld dat Europese burgers recht hebben op «een verscheidenheid aan inhoud op het gebied van nieuws en actualiteit ten behoeve van het openbaar debat». Wat houden volgens de Staatssecretaris deze termen in, wie houdt volgens haar toezicht op deze vereisten uit hoofdstuk 2 (artikelen 3 t/m 6) uit de verordening en wie is daarop aanspreekbaar?

De verordening heeft, zodra deze in werking is getreden, een rechtstreekse werking in de hele EU. Er is geen nalevingsbepaling voorzien op hoofdstuk II van de verordening. Op dit moment blijkt uit de onderhandelingen dat de ERvM geen rol heeft ten aanzien van het tweede hoofdstuk. De Commissie kan lidstaten aanspreken op het niet-naleven van EU-regelgeving, met betrekking tot regels die tot de lidstaten zijn gericht. Van mediatoezicht vanuit de EU is dus geen sprake.

De leden hebben daarnaast nog enkele vragen over het begrip «pluriformiteit van de media» in artikel 21 en artikel 22 van de verordening. Is de Staatssecretaris het met de leden van de VVD-fractie eens dat deze artikelen nooit mogen leiden tot toetsing van journalistieke inhoud? En dat dus niet getoetst mag worden of er voldoende «competing views» zijn, zoals gesteld in Overweging 40 van de verordening? Hoe verhoudt daarnaast de interpretatie van het woord «pluralism» door de Staatssecretaris zich tot de interpretatie van de Europese Commissie? Kan de Staatssecretaris garanderen dat de beoordeling van «reduction of competing views» nooit zal leiden tot toetsing van journalistieke inhoud? Dat het hier dus niet gaat om diversiteit van media-aanbod, maar enkel om diversiteit van mediadiensten? Is zij bereid deze duidelijkheid ook op Europees niveau vast te leggen? Hoe kan op dit punt zekerheid worden geboden?

De Europese Commissie heeft in haar brief aan de Eerste Kamer verwezen naar de uitleg van het begrip «pluriformiteit» en «pluralisme». De Commissie heeft in die brief ook aangegeven juist niet de organisatie van de pers te harmoniseren en juist sterk te hechten aan de traditie van zelfregulering. Uit deze brief en uit de contacten met de Europese Commissie maakt Nederland op dat content review niet aan de orde is. Bij de uitvoering van de verordening zal Nederland hier ook van uit gaan.

Inbreng van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de stukken ten behoeve van de OJCS-raad en hebben daarover nog de volgende vragen.

Jeugd

De leden van de D66-fractie merken op dat de Raadsconclusies inzake de sociale dimensie van een duurzaam Europa voor jongeren niet bindend zijn en de aanbevelingen gezien kunnen worden als uitnodigingen aan lidstaten, de Europese Commissie, jongerenorganisaties en het jongerenwerk. Daarnaast merken de leden op dat Nederland belang hecht aan het deelnemen van jongeren aan beslissingen over zaken die hen aangaan. Kan de Staatssecretaris aangeven per conclusie/aanbeveling of het kabinet daar gevolg aan zal geven in het beleid en zo ja, op welke manier? Kan de Staatssecretaris tevens ingaan op wat het kabinet concreet bedoelt met het pleidooi dat de Raadsconclusies rekening moeten houden met diversiteit in bevoegdheden binnen lidstaten?

De EU heeft een aanvullende en coördinerende bevoegdheid als het gaat om jeugdbeleid (Art 165 VWEU). Raadsconclusies zijn geen wet- en regelgeving maar roepen op tot eventuele acties van lidstaten en de Europese Commissie. Ze beperken zich tot een oproep voor een studie of uitwisseling van goede praktijkvoorbeelden en vrijblijvende samenwerking tussen lidstaten en organisaties in het veld. De meerwaarde van Europese samenwerking zit dus vooral in de uitwisseling van ervaringen met goede voorbeelden en beleidsinitiatieven, coördinatie van onderzoek en grensoverschrijdende mobiliteit van jongeren en mensen die jongeren begeleiden. Het is aan de lidstaten zelf hoe de EU-initiatieven in te zetten. Zo is jeugdbeleid bijvoorbeeld in het ene land een nationale bevoegdheid en zijn in andere lidstaten de gemeenten verantwoordelijk. Voor Nederlands beleid wordt verkend op welke wijze de conclusies en aanbevelingen tot uiting komen.

De leden van de D66-fractie vinden het van belang dat de belangen van jongeren goed betrokken zijn bij beleidskeuzes die hen aangaan. Vindt het kabinet dat er voldoende verbinding bestaat tussen deze stukken, waarin het belang van jongerenparticipatie wordt benadrukt, en de inhoudelijke beleidsterreinen zelf, waarin de participatie zou moeten plaatsvinden? Met andere woorden: hebben jongeren echt een rol in Europese besluitvorming rondom het Fit-for-55-pakket of andere grote Europese besluitvormingstrajecten en op welke manier zou dat concreet versterkt kunnen worden? Vindt het kabinet dat er op Europees niveau een goed equivalent bestaat van de Nationale Jeugdraad en zou het effectief kunnen zijn zoiets te ontwikkelen, zodat jongeren een meer formele betrokkenheid krijgen bij beleidsvorming?

In Europa vindt o.a. via de EU Jongerendialoog en de halfjaarlijkse Jongerenconferentie discussie plaats met jongeren zelf. Jongerenvertegenwoordigers van de Nationale Jeugdraad (NJR) halen informatie over de standpunten van Nederlandse jongeren op door middel van bijvoorbeeld enquêtes en gastlessen. Nederlandse jongerenvertegenwoordigers worden betrokken bij de nationale reactie op de Raadsconclusies. Zij namen ook een jaar lang de rol van «de Nederlandse burgervertegenwoordiger» op zich tijdens de Conferentie van de Toekomst van Europa. En ze hebben contact met Europarlementariërs en de EU-Jongerencoördinator.

De belangen van de verschillende nationale jeugdraden en internationale niet-gouvermentele jongerenorganisaties worden ook behartigd door het Europees Jeugdforum, een zeer actieve internationale non-profitorganisatie die fungeert als platform voor inspraak en jongerenparticipatie. Omdat het Jeugdforum vooral jeugdorganisaties bundelt is verbetering mogelijk zodat ook de niet-georganiseerde jeugd beter betrokken wordt bij consultaties voorafgaand aan besluitvorming. De Commissie is zich hiervan bewust en zoekt daarvoor naar juiste modaliteiten. Commissie heeft naar aanleiding van de discussies over de toekomst van Europa overigens onlangs besloten dat de ingestelde burgerpanels die meedenken op grote Europese dossiers tenminste voor een derde deel jongeren moeten zijn.

In Nederland hebben bewindslieden – bijvoorbeeld van VWS – regelmatig overleg met de NJR en (ervaringsdeskundige) jongeren. De NJR is bijvoorbeeld ook nauw betrokken bij de maatschappelijke diensttijd, het jaarlijkse nationale jeugddebat, en zal een belangrijke rol spelen bij de inventarisatie naar een jeugdstrategie.

Uit de Kamerbrief Maatregelen ter bevordering positie van jongeren van 13 april jl.1 blijkt dat het kabinet oog heeft voor de zorgen van jongeren en zich wil inzetten om de positie van jongeren in de maatschappij te bevorderen. Dit geldt ten aanzien van onderwijs en kansengelijkheid, arbeidsmarkt, bestaanszekerheid, mentale gezondheid, ondersteuning en jeugdhulp, jeugdcriminaliteit, wonen, democratische betrokkenheid, cultuur en klimaat. Deze onderwerpen komen grotendeels overeen met de onderwerpen waar Europese jongeren (o.a. samengevat in de Europese Jeugddoelen) aandacht voor vragen.

De uitkomsten van de 9e cyclus van de EU Jongerendialoog zullen worden gedeeld in het Interdepartementale overleg (IDO) jongerenparticipatie, in nieuwsbrieven, in zogeheten praatdiners van jongeren met beleidsmedewerkers, en met het Nationaal Agentschap Erasmus+ en Europees Solidariteitskorps.

Bij de Europese besluitvorming m.b.t. klimaat worden voorafgaand aan de vaststelling van het voorstel van de Commissie consultaties uitgevoerd. Allerlei organisaties en individuele personen, waaronder ook jongerenorganisaties en jongeren, worden in de gelegenheid gesteld om voorstellen en ideeën kenbaar te maken. Daarnaast bestaat het European Climate Pact, waarbij EU klimaatambassadeurs uit alle EU-lidstaten, waarvan een aantal ook jongere ambassadeurs, betrokken worden bij consultaties en uitdragen van EU klimaatbeleid.

Sport

De leden van de D66-fractie vragen of de huidige Wet uitvoering antidopingbeleid in lijn is met de herziening van de WADA-resolutie of dat er mogelijk wijzigingen nodig zullen zijn om daaraan te voldoen. Graag ontvangen deze leden een volledig overzicht met alle mogelijke wijzigingen.

Dit betreft een herziening van de Resolutie van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over de vertegenwoordiging van de EU-lidstaten in het bestuur van de Wereld Anti-Doping Agentschap (WADA) en over de aan de bijeenkomsten van het WADA voorafgaande coördinatie van de standpunten en lidstaten.

Deze resolutie heeft geen invloed op de WADA anti-doping code en ook geen invloed op de Wet uitvoering antidopingbeleid. De wijzigingen staan dikgedrukt in de bijlage toegevoegd.

De leden van de D66-fractie wijzen op het belang van aandacht voor mensenrechten bij de toewijzing van sportevenementen en steunen de oproep die het kabinet voornemens is te gaan doen bij deze vergadering van de OJCS-raad. Wel vragen zij welke concrete acties deze oproep tot gevolg zal hebben, mede gelet op de vele oproepen die Nederland op dit vlak al gedaan heeft.

In de Kamerbrief van 28 maart 20232 heeft de Minister voor Langdurige Zorg en Sport, in reactie op de motie van het lid Van der Laan c.s.3, de strategie internationale topsportevenementen gedeeld. Een aantal van deze punten zijn door Nederland gedeeld tijdens de OJCS-Raad. De Minister voor Langdurige Zorg en Sport is in gesprek met relevante partijen om deze strategie verder uit te werken.

Vindt het kabinet dat dit agendapunt ook aanleiding vormt om ter discussie te stellen in hoeverre landen zoals Rusland en Belarus kunnen deelnemen aan internationale sportevenementen?

Tijdens dit agendapunt hebben meerdere landen, waaronder Nederland, zich uitgesproken tegen Rusland in de aanwezigheid van Andriy Chesnokoc, Vice-Minister van Jeugdzaken en Sport van Oekraïne.

Kan de Minister een overzicht geven van mogelijke sancties op Europees niveau ten aanzien van deelname aan sportevenementen, op grond van artikel 29 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 215 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie?

De genoemde artikelen bieden een grondslag om beperkende maatregelen in te stellen, zoals de EU ook heeft gedaan in reactie op de Russische agressie tegen Oekraïne. Indien personen en entiteiten voldoen aan de gestelde criteria, kunnen zij op de sanctielijst worden geplaatst waardoor zij niet meer naar de EU kunnen reizen en hun tegoeden in de EU worden bevroren. Dit moet per geval gewogen worden. Ook kunnen zogenaamde sectorale maatregelen worden ingesteld waardoor beperkingen gelden in een specifieke sector, zoals bijvoorbeeld handelsbeperkingen. Het is niet mogelijk om door middel van het sanctie-instrument van de EU deelname aan internationale sportevenementen wereldwijd te verbieden. De internationale sport is autonoom en de besluitvorming van deelname aan internationale sportevenementen ligt bij de sportbonden.

Is de Minister bereid sancties op Europees niveau tegen deelname van Rusland en Belarus op internationale sportevenementen te agenderen?

Het kabinet is constant op zoek naar manieren om de druk op Rusland te verhogen en de Russische oorlogsmachine te belemmeren. Daarbij liggen alle opties op tafel, waarbij effectiviteit en EU-eenheid belangrijke uitgangspunten zijn. Zoals aangegeven bij het antwoord hierboven is de internationale sport autonoom en ligt de besluitvorming van deelname aan internationale sportevenementen bij de sportbonden.

Onderwijs

De leden ondersteunen de positie van de Minister op het gebied van automatische wederzijdse erkenning. Wederzijdse erkenning van leerperioden moet gelijk opgaan met de ontwikkeling van kwaliteitszorg in de verschillende landen. Een aanmoediging aan de lidstaten is daarvoor een goed middel.

De leden van de D66-fractie vinden verdere ontwikkeling van de Europese Onderwijsruimte belangrijk. Zij roepen de Minister op dat expliciet te benoemen.

De doorontwikkeling van de Europese Onderwijsruimte heeft onze volledige aandacht en betreft een van de prioriteiten van OCW in EU-verband. In het beleidsdebat tijdens de OJCS-Raad van 16 mei jl. is het belang van deze doorontwikkeling door Nederland ook expliciet benoemd.

De leden onderschrijven ook dat een strategische dialoog over de Europese Onderwijsruimte nodig is en zien de high-level group on education and training daarvoor als een logische plek. De leden vragen de Minister welke rol hij ziet voor de Raad bij de doorontwikkeling van de Europese Onderwijsruimte.

De Minister van OCW is het met de leden eens dat de hoog-ambtelijke werkgroep (High Level Group on education and training) het forum zou moeten zijn voor strategische discussies om richting te geven aan de ontwikkelingen rondom de Europese Onderwijsruimte. Dit punt is begin 2021 door de Raad ook afgesproken in een Resolutie die specifiek ging over de governance van de Europese Onderwijsruimte, maar onder meer door onverwachte crises zoals de pandemie en het vluchtelingenvraagstuk nog niet volledig tot ontwikkeling gekomen. Dit jaar is de wenselijke strategische invulling nog eens bevestigd en expliciet opgenomen in de Raadsresolutie Europese Onderwijsruimte: kijkend naar 2025 en verder die door de OJCS-Raad is aangenomen en binnenkort zal worden gepubliceerd.

De leden vragen terecht naar de rol die de Raad kan spelen naast dit ambtelijke orgaan. Onderwijsbeleid is primair een aangelegenheid van de lidstaten zelf. De rol van de Commissie is een coördinerende en aanvullende rol om samenwerking gericht op kwalitatief onderwijs aan te jagen, conform de bevoegdheidsverdeling binnen de EU op onderwijs. Zij heeft ook het initiatiefrecht te komen met voorstellen die door de Raad bestudeerd worden. Ook heeft de Commissie een belangrijke rol in het volgen en evalueren van de voortgang in het bereiken van de door de Raad vastgestelde doelstellingen en afspraken, zoals in de vorm van het eind 2022 verschenen eerste Voortgangsrapport over de Europese Onderwijsruimte. Het is echter uiteindelijk aan de Raad om te bepalen hoe de Europese Onderwijsruimte zich moet (door)ontwikkelen, ook in relatie tot nationale competenties en onderwijsstelsels.

De Minister van OCW ziet voor zich dat in de verschillende werkgroepen die zijn ingesteld in het kader van de Europese Onderwijsruimte een inhoudelijke uitwisseling plaatsvindt over goede voorbeelden van nationaal beleid, en er ook gesproken wordt over maatregelen op Europees niveau waaraan behoefte is om nationaal onderwijsbeleid te ondersteunen en een antwoord te bieden op Europese uitdagingen en het realiseren van afgesproken Europese doelstellingen. De High Level Group, waarin de voorzitterschappen gezamenlijk een coördinerende rol vervullen, zou op basis van al deze besprekingen kunnen signaleren welke strategische vraagstukken zich (ook) lenen voor agendering in de Raad. Ze kan daartoe eventueel ook een beroep doen op een rapporteur, zoals destijds op verzoek van Nederland opgenomen in het mandaat van de High Level Group. In de reactie op het beleidsadvies van de Onderwijsraad «Actief in Europa» die Uw Kamer voor de zomer zal ontvangen, zal nader ingegaan worden op de positionering van Nederland bij de bepaling van Europees onderwijs, waaronder ook met betrekking tot de realisering van de Europese Onderwijsruimte.

Daarnaast lezen de leden van de D66-fractie dat de inzet van Nederland is om te komen tot gebalanceerde studentmobiliteit. De leden vragen de Minister wat hij bedoelt met gebalanceerde mobiliteit en welke concrete afspraken of voorstellen hij hierbij voor ogen heeft.

De vraag hoe gebalanceerde mobiliteit eruitziet is niet eenvoudig te beantwoorden, zoals ook bleek tijdens het beleidsdebat van 31 januari 2023 (Handelingen II 2022/23, nr. 46, item 24) over dit onderwerp. Het is duidelijk dat momenteel geen sprake is van gebalanceerde mobiliteit. Daarbij dient het onderscheid gemaakt te worden tussen studiepuntmobiliteit en diplomamobiliteit. Bij studiepuntmobiliteit is er nadrukkelijk wél sprake van balans, daar komen ongeveer evenveel studenten naar Nederland als Nederlandse studenten een internationale ervaring opdoen. De disbalans zit specifiek bij diplomamobiliteit waarbij 40% van de nieuwe inschrijvingen aan universiteiten een internationale student is, terwijl de uitgaande diplomamobiliteit van Nederlandse studenten in 2019 slechts 2,9% was.

Zoals eerder genoemd wordt momenteel gewerkt aan een position paper over leermobiliteit in het kader van het aankomende leermobiliteitskader. Dit position paper wordt binnenkort naar de Kamer verzonden.

Media

De leden van de fractie van D66 zijn net als het kabinet positief over het voorstel voor een Europese Media Vrijheid Verordening en zij onderschrijven het doel van het voorstel om de interne markt zodanig te reguleren op het gebied van media dat de fundamentele vrijheden van persvrijheid en het recht van de burger op een goede en pluriforme nieuwsvoorziening ondersteund worden. Zij hebben nog enkele vragen over de uitvoering van het voorstel.

De leden van de fractie van D66 vinden, in lijn met het voorstel, dat naast marktbescherming het van belang is om rekening te houden met pluriformiteit en redactionele onafhankelijkheid in het oordeel over een voorgenomen fusie in de mediasector. Marktconcentratie kan een negatief effect hebben op het recht van de burger op een kwalitatieve, pluriforme nieuws- en actualiteitenvoorziening en daarnaast ook op de rechtspositie van journalisten en medewerkers. In het BNC-fiche over het voorstel heeft het kabinet aangegeven deze standpunten eveneens te onderschrijven, maar nog te bezien op welk niveau pluriformiteit bezien moet worden bij een fusietoets. Is hierover reeds advies ingewonnen van het Commissariaat voor de Media en kan het kabinet haar standpunt hierover inmiddels verder toelichten?

Uit nadere bestudering van het voorstel is gebleken dat de impact van een marktconcentratie op mediapluralisme en redactionele afhankelijkheid op nationaal niveau gewogen wordt. Het is aan lidstaten om deze vorm te geven en lidstaten moeten hiertoe een toezichthouder aanwijzen. De Europese Raad voor Mediadiensten heeft als taak om opinies af te geven over voorgenomen adviezen of besluiten van deze toezichthouder over concentraties op de mediamarkt indien die aan de werking van de Europese interne markt raken.

Nederland kent op dit moment geen wettelijk kader voor de weging ten aanzien van mediapluralisme en redactionele onafhankelijkheid in de context van concentraties op de mediamarkt. Dit onderdeel van het voorstel zal dus in Nederland geïmplementeerd moeten worden. Met het Commissariaat voor de Media en de Autoriteit Consument en Markt heeft verkennend overleg plaatsgevonden over de uitgangspunten die hierbij gehanteerd zullen worden.

Het belangrijkste uitgangspunt hierbij is dat een dergelijke weging zal moeten passen binnen de grondwettelijke waarborgen voor persvrijheid. Dat betekent dat er geen inhoudelijk oordeel over het media-aanbod van de aanbieder komt. Het kabinet ziet verder in het voorstel nu geen aanleiding om andere gangbare waarborgen voor mediapluralisme, zoals bijvoorbeeld maximumpercentages voor eigendom binnen de mediasector te herintroduceren. Wel kan gekeken worden naar andere waarborgen, zoals de vraag hoe redactionele vrijheid in de nieuwe situatie geborgd zal worden. Dit moet voorkomen dat het media-aanbod in algemene zin zou verschralen. In Nederlandse context zijn hier redactiestatuten van belang.

De leden van de fractie van D66 onderschrijven de stelling van het kabinet dat bij de bescherming van vrijheden ook verantwoordelijkheden horen. Het kabinet geeft aan ingebracht te hebben dat het belangrijk is dat adresgegevens, die misbruikt kunnen worden voor doxing, afgeschermd kunnen worden. De leden van de fractie van D66 benadrukken dat het van belang is dat anderszins strafbare content, zoals bijvoorbeeld content met een opruiende, bedreigende of racistische aard, door implementatie van het voorstel geen bijzondere bescherming dient te genieten als deze afkomstig is van mediadiensten. In het kader daarvan vragen de leden van D66 welke definitie in de praktijk zal worden gehanteerd voor mediadiensten, voor wie online platformen middels dit voorstel mogen afwijken van de regels van de Digital Services Act met betrekking tot het verwijderen van online content. De leden zijn het met het kabinet eens dat de content van mediadiensten online bijzondere bescherming verdient vanwege hun rol in het publieke debat, maar stellen dat dat niet geldt voor zover het strafbare content betreft.

Het kabinet kan de uitgangspunten, zoals genoemd door de leden van de D66-fractie, onderschrijven. De kabinetsinzet is dat de werking van de Digital Services Act afgewacht moet worden alvorens op dit punt andere regelgevende voorstellen gedaan worden. De Digital Services Act schrijft namelijk al voor dat tussenhandeldiensten (waaronder ook zeer grote online platformen) de grondrechten, waaronder de vrijheid van meningsuiting en persvrijheid, moeten betrekken bij het toepassen van contentmoderatie. Het voorgestelde artikel 17 introduceert een mechanisme van zelfrapportage voor mediadiensten dat naar de mening van het kabinet kwetsbaar is voor misbruik.

Het voorstel voor een verordening mediavrijheid kent een brede definitie van aanbieders van mediadiensten, namelijk «een natuurlijke of rechtspersoon die als beroepsactiviteit een mediadienst verleent, die de redactionele verantwoordelijkheid draagt voor de keuze van de inhoud van de mediadienst en die bepaalt hoe deze wordt georganiseerd». Een aanpassing van deze definitie in het voorstel acht het kabinet onwenselijk omdat daarmee ook de rechten en bescherming die het voorstel voor mediadiensten introduceert ingeperkt zouden kunnen worden.

Cultuur

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de inzet van de Raad om bedreigde en ontheemde kunstenaars opvang te bieden. De leden onderstrepen dat artistieke vrijheid van ongekend belang is voor de democratie. Kunstenaars kunnen kwetsbaarheden in de democratie blootleggen en kunnen ons uitdagen over de randen van ons eigen wereldbeeld heen te kijken. De leden steunen dan ook de inzet van het kabinet om hier in de Raadsconclusies aandacht aan te besteden.

De leden vragen wel waarom Nederland er niet voor heeft gekozen zich aan te sluiten bij Polen, die expliciet gevraagd heeft om een verwijzing naar het Europees solidariteitsplan ter ondersteuning van de bescherming en het herstel van de culturele en creatieve sectoren in Oekraïne. De leden weten dat verschillende Nederlandse instellingen, zoals bijvoorbeeld het nationaal ballet, al een bijdrage leveren aan het opvangen van gevluchte kunstenaars (dansers in dit geval), maar zijn van mening dat de EU nog verder zou kunnen gaan in het beschermen en opvangen van Oekraïense ontheemde en bedreigde kunstenaars. Is de Minister bereid om hier alsnog steun voor uit te spreken? Hoe wordt de Oekraïense creatieve en culturele sector betrokken bij het herstel en wederopbouw van Oekraïne? Worden ontheemde kunstenaars die zich elders in Europa gevestigd hebben hier ook bij betrokken?

Zoals Polen in een stemverklaring bij de Raadsconclusies over bedreigde en ontheemde kunstenaars heeft aangegeven, heeft Polen tijdens de bespreking van de Raadsconclusies opgeroepen om een nieuw op te richten solidariteitsplan (financieel en in natura) voor Oekraïne op te nemen in de tekst. Daarvoor was in de Raadswerkgroep geen draagvlak. Oekraïne wordt momenteel op allerlei manieren (financieel) ondersteund vanuit de EU, er is bijvoorbeeld een multidonor-coördinatieplatform, er zijn verschillende regelingen beschikbaar via de Europese Investeringsbank en het onlangs goedgekeurde «EU for Ukraine»-initiatief, waarmee herstel en wederopbouw gefinancierd kan worden. Nederland vindt het heel goed dat Oekraïne vanuit de EU op deze manieren gesteund wordt, uit bestaande middelen. Het oprichten van een nieuw fonds is een ingewikkeld proces en Raadsconclusies zijn daarvoor niet het juiste middel. Bij de behandeling van de Raadsconclusies tijdens de OJCS-Raad waren dan ook geen interventies van lidstaten, ook niet van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Sport.

Met middelen uit het nationale steunpakket voor Oekraïne ontwikkelen Nederlandse culturele instellingen samen met Oekraïense partners samenwerkingsprogramma’s voor kennisdeling en projecten voor het behoud, restauratie en herbestemming van cultureel erfgoed, inclusief stedenbouwkundige ontwikkeling en architectuur en digitalisering van de culturele sector. Daarnaast kunnen cultuurmakers uit Oekraïne die zich als gevolg van de oorlog in Nederland bevinden via hun Nederlandse samenwerkingspartner een beroep doen op het steunfonds dat hiervoor in 2022 is opgericht en voor 2023 aanvullende middelen krijgt. Incidenteel kunnen ook cultuurmakers die zich elders in Europa bevinden betrokken zijn bij de te financieren projecten.

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de OJCS-raad. Zij hebben nog enkele vragen.

Hoe ver moet redactionele vrijheid volgens de Staatssecretaris gaan in het licht dat er steeds meer sprake is van desinformatie? Wat is daarbij haar inzet?

Net als iedereen in Nederland, wordt de vrijheid van meningsuiting van redactie beschermd op basis van artikel 7 van onze Grondwet. Deze vrijheid wordt alleen begrensd door de wet, uitingen kunnen namelijk ook strafbaar of onrechtmatig zijn. De verspreiding van desinformatie, dat wil zeggen: de verspreiding van onjuiste informatie met de intentie om schade toe te brengen, is altijd onwenselijk maar niet noodzakelijk strafbaar.

Een pluriform aanbod van nieuws en informatie is onmisbaar voor democratisch burgerschap. Voor het vertrouwen van burgers in het nieuws is het noodzakelijk dat het onafhankelijk geproduceerd wordt en dat daarbij deugdelijke journalistieke principes gevolgd worden.

Kwaliteit van publicaties wordt in Nederland geborgd door de Code voor de Journalistiek van het Genootschap van Hoofdredacteuren en door de Raad voor de Journalistiek. Zowel publieke als commerciële nieuwsorganisaties nemen hieraan deel. De overheid is hierbij geen partij. In de Mediawet is voorgeschreven dat het publieke media-aanbod voldoet aan hoge journalistieke en professionele kwaliteitseisen. Voor alle journalistieke redacties bij de publieke omroep geldt de journalistieke code van de NPO. Indien een publieke omroep zich niet aan deze code houdt, kan het publiek daarover een klacht indienen bij de NPO Ombudsman. Het is aan de NPO Ombudsman om de programmering van een publieke omroep te toetsen aan de code.

Hebben alle landen binnen de EU een journalistieke code? Welke rol speelt deze code bij de Europese Media Vrijheid Verordening?

In veel EU-landen speelt zelfregulering, waaronder journalistieke codes of redactiestatuten een belangrijke rol binnen de journalistiek. Het is de Staatssecretaris van OCW echter niet bekend of alle journalistieke beroepsgroepen in alle EU-landen een journalistieke code hebben. In Nederland zijn er onder meer de Leidraad van de Raad voor de Journalistiek en de model-redactiestatuten die door de Nederlandse Vereniging van Journalisten opgesteld zijn.

De Europese Mediavrijheidsverordening gaat niet in op de werking van de journalistieke codes. Zelfregulerende instanties worden niet geraakt in hun werkzaamheden door de verordening. Het voorstel staat zelfregulering niet in de weg. De Commissie is niet van plan de «organisatie van de pers te harmoniseren» en hecht waarde aan de zelfregulering van media, zo laat de Europese Commissie in haar brief aan de Eerste Kamer weten. Het kabinet steunt dat standpunt.

Wat is de reikwijdte van het beoordelen van de impact van marktconcentraties op pluriformiteit en onafhankelijkheid? Gaat dit enkel over de publieke omroep of ook over commerciële organisaties?

Het Europese mededingingsrecht is van toepassing op ondernemingen. Ook publieke omroepen kunnen daaronder vallen, voor zover zij een onderneming drijven. De reikwijdte is daarnaast beperkt tot marktconcentraties die de geldende fusiedrempels overstijgen.

Wat is de inzet van de Staatssecretaris als het gaat om het beschermen van de nationale veiligheid en het voorkomen dat er een Europese definitie wordt opgesteld aan de ene kant en tevens het beschermen van journalisten, zodat zij niet ongewenst afgeluisterd worden?

De term spyware heeft de connotatie van crimineel gedrag, aangezien spionage of gedrag dat als spionage kan worden aangemerkt strafbaar is. In het verband van deze verordening is het daarom beter te spreken van de neutralere term binnendringingssoftware. Binnendringingssoftware kan op een legale wijze worden ingezet door overheden van de lidstaten van de Europese Unie. Bijvoorbeeld om strafbare feiten te onderzoeken of voor het waarborgen van de nationale veiligheid.

Het kabinet vindt het van belang dat opsporings-, inlichtingen- en veiligheidsdiensten beschikken over effectieve bevoegdheden voor het uitvoeren van hun wettelijke taak. Die bevoegdheden worden in Nederland vormgegeven door de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (Wiv 2017) en de Wet Computercriminaliteit III. Daarin zijn naast de bevoegdheid van het binnendringen in een geautomatiseerd werk ook de bijbehorende waarborgen verankerd. Voor de uitvoering van deze bevoegdheden kunnen politie, AIVD en MIVD gebruik maken van specifieke soft- en hardware. De rechtmatige inzet van bevoegdheden in het kader van de opsporing van strafbare feiten en nationale veiligheid en de wettelijke eisen die daaraan gesteld worden, dienen te voldoen aan de toepasselijke internationale (mensenrechten)verdragen, zoals het Handvest en ander Unierecht.

Nederland wil het onrechtmatig gebruik van binnendringingssoftware tegengaan en steunt de aandacht die hiervoor wordt gevraagd.

Wat wordt er volgens de Europese Commissie als ook de Staatssecretaris precies verstaan onder het begrip «pluriformiteit van de media»? Hoe wordt voorkomen dat hiermee de journalistieke inhoud beoordeeld gaat worden?

In haar recente brief aan de Eerste Kamer heeft de Europese Commissie verwezen naar deel I, voetnoot 20, van het effectbeoordelingsverslag bij het voorstel. In de verordening zelf is het concept bewust niet van nadere toelichting voorzien.

Uit contacten met de Europese Commissie valt op te maken dat een «content review» niet aan de orde is.

Klopt het dat de verordening nu dusdanig geformuleerd is, dat ambtenaren van de Europese Commissie straks aan kunnen kloppen bij een Nederlandse redactie om te toetsen op welke manier een redactie de onafhankelijkheid heeft gewaarborgd? Zo ja, wat vindt u ervan dat nieuwsorganisaties onder rechtstreeks toezicht van een politiek orgaan als de Europese Commissie zouden komen te vallen? Is hierbij potentieel sprake van overheidsinmenging? Welke beperkingen kent de gekozen rechtsgrondslag van de verordening (interne markt, artikel 114 VWEU) en wat is de reden dat uiteindelijk toch voor deze rechtsgrondslag gekozen is?

De verordening voorziet niet in rechtstreeks mediatoezicht door de Europese Commissie. Ambtenaren van de Europese Commissie hebben geen bevoegdheid om individuele redacties van mediadiensten te controleren. Een dergelijk voorstel is niet besproken.

De Commissie heeft wel algemene bevoegdheden om lidstaten te houden aan verplichtingen volgend uit Europese wetgeving. Bepalingen die aan lidstaten zijn gericht, kunnen langs die weg worden nageleefd. Lidstaten hebben een verplichting om te voldoen aan Europees recht.

De gekozen rechtsgrondslag heeft betrekking op de werking van de interne markt. De bepalingen over de bescherming van mediavrijheid zullen dan ook in dat licht bezien moeten worden. Zo neemt het voorstel grensoverschrijdende belemmeringen weg en regelt het voorstel voor de gehele EU dat mediadiensten vrij van de overheid moeten kunnen opereren. Door dat voor de hele EU te regelen, vergroot dit de rechtszekerheid van media-aanbieders. Dat vergemakkelijkt dat het vrije verkeer van diensten binnen de Unie. Het kabinet ondersteunt de gekozen rechtsgrondslag.

Hoe kijkt de Minister, gelet op de voor Nederland belangrijke aandachtspunten zoals een gebalanceerde mobiliteit (in het kader van een hoge instroom van internationale studenten) aan tegen de tekst die tijdens de komende OJCS-raad ter instemming zal worden voorgelegd met betrekking tot de Europese Onderwijsruimte en de automatische wederzijdse erkenning in het onderwijs? Is de Minister voornemens om met beiden in te stemmen?

De eerlijke erkenning van kwalificaties is een speerpunt van internationale samenwerking, en ook van het Nederlandse kabinet. Het betreft de zekerheid dat een behaald diploma in één land ook waarde heeft in een ander land. Dat dit eerlijk, spoedig en transparant gebeurt is in het belang van iedereen, ook in het belang van Nederlandse studenten die in het buitenland willen gaan werken en/of studeren. Wat betreft de link met studentmobiliteit zoals die in de vraag wordt verondersteld, is deze er niet. Erkenning en toelating zijn namelijk losstaande zaken; dat iemands diploma wordt erkend van een bepaald niveau wil niet automatisch zeggen dat deze persoon wordt toegelaten tot een opleiding, daarvoor bestaan andere selectiecriteria. Nederland is tijdens de OJCS-Raad akkoord gegaan met de tekst over de Europese Onderwijsruimte.

Hoe is de kwaliteitszorg in het hoger onderwijs geborgd in Europees verband?

In Europees verband zijn in het kader van het Bologna-proces een aantal instrumenten ontwikkeld. Ten eerste de European Standards and Guidelines (ESG) met algemene standaarden voor kwaliteitszorg in het hoger onderwijs om vertrouwen ten aanzien van de kwaliteit van onderwijs en studentmobiliteit binnen de Europese Hoger Onderwijsruimte (EHEA) te bevorderen. Daarnaast het European Quality Assurance Register (EQAR). EQAR beheert een register van kwaliteitszorgorganisaties die voldoen aan de ESG. De implementatie van een systeem van kwaliteitszorg en de voortgang van deze instrumenten wordt binnen de Bologna overleggen gemonitord.


  1. Kamerstuk 35 883, nr. 2.↩︎

  2. Kamerstuk 30 234, nr. 340.↩︎

  3. Kamerstuk 36 200 XVI, nr. 165.↩︎