[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een commissiedebat, gehouden op 1 juni 2023, over Mestbeleid

Mestbeleid

Verslag van een commissiedebat

Nummer: 2023D24340, datum: 2023-07-04, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 4

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-33037-497).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 33037 -497 Mestbeleid.

Onderdeel van zaak 2022Z19841:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2022-2023

33 037 Mestbeleid

Nr. 497 VERSLAG VAN EEN COMMISSIEDEBAT

Vastgesteld 4 juli 2023

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat hebben op 1 juni 2023 overleg gevoerd met de heer Adema, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, over:

de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 19 oktober 2022 inzake CDM-advies Korting stikstofgebruiksnorm bij late inzaai van een vanggewas (Kamerstuk 33 037, nr. 478);

de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 17 november 2022 inzake publicatie CBS-monitor fosfaat- en stikstofexcretie in dierlijke mest, derde kwartaal 2022 (Kamerstuk 35 334, nr. 226);

de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 2 december 2022 inzake diverse onderwerpen mestbeleid (Kamerstuk 33 037, nr. 481);

de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 19 januari 2023 inzake CDM-advies Minimoederdieren in het pluimveerechtenstelsel, CDM-advies over actualisatie excretieforfaits voor vleesvee, en monitoringsrapportage fosfaatrechtenmarkt 2021 (Kamerstuk 33 037, nr. 483);

de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 6 februari 2023 inzake antwoorden op vragen commissie over het besluit tot wijziging van het Besluit gebruik meststoffen in verband met de implementatie van het zevende actieprogramma Nitraatrichtlijn (Kamerstuk 33 037, nr. 482) (Kamerstuk 33 037, nr. 488);

de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 14 februari 2023 inzake implementatie vier maatregelen zevende Nederlandse actieprogramma Nitraatrichtlijn (Kamerstuk 33 037, nr. 489);

de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 16 februari 2023 inzake publicatie CBS-monitor fosfaat- en stikstofexcretie in dierlijke mest, vierde kwartaal 2022 (Kamerstuk 35 334, nr. 227);

de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 24 februari 2023 inzake rapporten toekomstig mestbeleid (Kamerstuk 33 037, nr. 491);

de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 28 februari 2023 inzake publicatie wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet in verband met de uitvoering voor het jaar 2023 van de derogatiebeschikking 2022–2025 en de subsidieregeling met het oog op het behoud van graslandareaal (Kamerstuk 33 037, nr. 492);

de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 19 april 2023 inzake gewaslijsten vanggewassen en winterteelten en korting op de stikstofgebruiksnorm na later inzaaien vanggewas (Kamerstuk 33 037, nr. 494);

de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 17 april 2023 inzake reactie op verzoek commissie over toezending van het volledig uitgewerkte kader «Beleidskeuzes uitgelegd» voor de subsidieregeling afbouw derogatie/behoud grasland (Kamerstuk 33 037, nr. 493);

de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 17 mei 2023 inzake publicatie CBS-monitor fosfaat- en stikstofexcretie in dierlijke mest, eerste kwartaal 2023 (Kamerstuk 35 334, nr. 254);

de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 31 mei 2023 inzake stand van zaken maatwerkaanpak onder zevende nitraatactieprogramma (Kamerstuk 33 037, nr. 496).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
Amhaouch

De voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat,
Tjeerd de Groot

De griffier van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
Jansma

Voorzitter: Amhaouch

Griffier: Holtjer

Aanwezig zijn tien leden der Kamer, te weten: Akerboom, Amhaouch, Boswijk, Bromet, Van Campen, Graus, Grinwis, Tjeerd de Groot, Van der Plas en Thijssen,

en de heer Adema, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Aanvang 14.30 uur.

De voorzitter:

Goedemiddag. Welkom bij de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Vandaag staat het commissiedebat Mestbeleid op de agenda, met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de heer Adema. Welkom. Ik heet ook de Kamerleden welkom: de heer De Groot van D66, de heer Graus van de PVV, de heer Boswijk van het CDA, mevrouw Bromet van GroenLinks, mevrouw Akerboom van de Partij voor de Dieren, de heer Van Campen van de VVD en in de slipstream mevrouw Van der Plas van de BBB. Ook welkom aan de mensen op de publieke tribune en thuis. De spelregels hebben jullie zelf gemaakt: acht interrupties in totaal in de eerste en tweede termijn. Er is een regel over 30 seconden: ga je daar overheen, dan telt die interruptie als twee interrupties. We hebben vijf minuten spreektijd in de eerste termijn. Ik wil hierbij het woord geven aan de heer De Groot, D66, voor zijn inbreng.

De heer Tjeerd de Groot (D66):

Dank u wel, voorzitter. Vanochtend hadden we een rondetafelgesprek over de Kaderrichtlijn Water. En voor de zoveelste maal werd maar weer eens duidelijk hoe belangrijk schoon water is, niet alleen voor onze gezondheid, maar ook voor de natuur. Nu waren we vorige week met onze commissie bij de Europese Commissie op bezoek en daar ging het natuurlijk ook over de derogatie. Toen bleek wel dat er vanuit Europa met bijzondere belangstelling naar Nederland wordt gekeken en dat er ook wel een inhaalslag moet plaatsvinden als het gaat om die waterkwaliteit en het voldoen aan de afspraken die we daarover zelf hebben gemaakt. Dan is het toch aardig dat de Europese Commissie, ondanks het feit dat het niet lukte om die waterkwaliteitsdoelen te halen, toch nog die derogatie voor drie jaar heeft verlengd.

Zij deed dat wel met twee belangrijke voorwaarden: bufferstroken langs waterlopen en een versterkte handhaving. Maar wat zien we? We zien toch wel een rommelige start van de uitvoering van die derogatiebeschikking. Je zag namelijk eerst eigenlijk dat je in de periode van 14 februari tot 1 maart wel mest mocht uitrijden, maar dat daarin de voorwaarden nog niet golden. En daarna zagen we toch wat discussie met de waterschappen. Waren die nou wel of niet verantwoordelijk voor de uitvoering? Uiteindelijk bleek dat niet zo te zijn. Gisteravond lazen we dat de NVWA nu de controles doet. Maar we zijn halverwege het jaar. Ik heb twee vragen aan de Minister. De eerste is: hoeveel controles hebben er tot nu toe plaatsgevonden? De tweede vraag luidt: wat zijn de uitkomsten van die controles?

Voorzitter. Dan nog een vraag. Heeft de NVWA voldoende capaciteit? En hoe constateert de Minister een overtreding? Het is op zich vrij makkelijk te zien, zeker bij mest uitrijden. Je ziet namelijk de kammen nog in het gras staan. Je kunt het misschien ook zien aan de kleur van het gras. Hoe gaat de Minister dat precies controleren? Gaat hij drones gebruiken? En hoe zit het met de boetes? Je wordt namelijk eventueel gekort op je GLB-bijdrage. Hoe gaat de Minister het allemaal precies handhaven? De goeden moeten namelijk niet onder de kwaden lijden. De wat rommelige start van deze derogatieperiode moet niet het risico met zich meebrengen dat het per 1 januari aanstaande helemaal voorbij is.

Voorzitter. Dan kom ik op de Kaderrichtlijn Water. We hadden het er al over: schoon water. De Rli heeft een belangwekkend rapport uitgebracht en geconstateerd dat de doeleinden van het mestbeleid, namelijk die 50 milligram nitraat per liter grondwater, eigenlijk de doelen die ecologisch noodzakelijk zijn voor het behalen van de Kaderrichtlijn Water tot het vijfvoudige overschrijden. Dat betekent, in de mening van D66, dat je dus je beleid moet aanscherpen. We hebben vanochtend namelijk ook gezien dat het natuurlijk een situatie is die vergelijkbaar is met stikstof. Er was een grote oproep om ook te gaan kijken naar het mestbeleid en het gewasbeschermingsbeleid, want om aan die doelen te voldoen is het echt nodig om dat beleid te wijzigen. Gaat de Minister dat doen?

Voorzitter. Dan kom ik op het bovengronds uitrijden van mest. Dat is even iets heel anders, maar wel iets moois. Er zijn boeren die geen stikstof aanvoeren en die heel weinig stikstof verliezen. Zij hebben een heel laag ureumgetal in melk; de Minister zal dat weten. Zij gaan om met de bodem op een manier die echt bijdraagt aan biodiversiteit. De mest is ook van goede kwaliteit. Daaraan zijn ook best wat voorwaarden verbonden. Van deze boeren – het zijn er niet veel – kunnen we veel leren, want die hebben een uitzondering als het gaat om het uitrijden van mest. Zij mogen het namelijk bovengronds uitrijden. Dat gaat eigenlijk heel erg goed. Het onderzoek loopt nog. De eenvoudige vraag aan de Minister is dus: bent u bereid om die vrijstelling wederom met vijf jaar te verlengen?

Voorzitter. Dit was mijn bijdrage. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank, meneer De Groot van D66. Ik zie inmiddels ook de heer Thijssen van de Partij van de Arbeid en de heer Grinwis van de ChristenUnie aansluiten. Welkom. Ik geef het woord aan de heer Graus van de PVV voor de inbreng in de eerste termijn van de Kamer.

De heer Graus (PVV):

Dank u wel, meneer de voorzitter. Ik vervang mijn collega's Kops en Mulder hier, de eigenlijke woordvoerders. Ik moet dadelijk ook naar een ander debat hiernaast, van Economische Zaken. Ik doe alleen maar de eerste inbreng, mijn verontschuldigingen daarvoor.

Mest. Ik heb dat dossier zelf ongeveer veertien of vijftien jaar lang op mijn bordje gehad. Ik heb altijd gezegd: mest is geen afvalstof; mest is het bruine goud. Er zijn zelfs moties van mij aangenomen in dezen. De Kamer was het daar destijds helemaal over eens. In het buitenland, bijvoorbeeld in Afrika – ik noem maar eens iets – werden er zelfs met mest huisjes gebouwd en noem allemaal maar op. Er worden energiepellets van gemaakt. Het zijn bouw- en grondstoffen. Het is een hele waardevolle bouw- en grondstof, rijk aan schaarse fosfaten. De Marokkaanse mijnen voor fosfaten raken uitgeput. De Chinezen zeggen: eigen volk eerst. Dat hadden wij eens allemaal moeten zeggen, maar de Chinezen zeggen het wel: eigen volk eerst. Dat zeggen zij in het Chinees, hoor ik naast mij. Ik weet niet hoe ik dat vertaal. Dan moet u mij even helpen. Maar het is natuurlijk heel triest, want we krijgen een tekort.

Ik heb ook weleens tegen voorgangers van de Minister gezegd: zorg dat er fosfaatbanken komen, maar echt daadwerkelijke fosfaatbanken, waarin ze worden opgeslagen, want we krijgen een tekort aan fosfaat. Het is nodig om zuurstof te binden voor mensen en dieren. Het is een primaire levensbehoefte. Dus het verplicht verminderen van het gebruik van natuurlijke, dierlijke mest is gewoon hartstikke fout. De motie van de PVV waarin wij de regering verzochten om het negatieve oordeel van de Europese Commissie over de derogatie naast zich neer te leggen, heeft in deze Kamer helaas geen meerderheid gekregen. Ik reken nou gewoon op steun van deze Minister. Houd er rekening mee dat het om primaire levensbehoeften gaat. Dat is namelijk heel belangrijk. De ambtsvoorganger van de Minister heeft op vragen van de PVV geantwoord dat ondernemers meer kunstmest zullen aanvoeren om het verlies van stikstof en dierlijke mest te compenseren. Dat gaat alleen maar resulteren in meer transportbewegingen en extra aardgasgebruik. Dat is natuurlijk onverteerbaar, want dan gaan we andere schaarse grondstoffen verspillen, terwijl we al zulke goede grond- en bouwstoffen hebben uit die mest. Graag ontvang ik daar een reactie op.

Wij vinden dus dat de boeren meer – ik heb vroeger zelfs gezegd: onbeperkt – gebruik moeten kunnen maken van dierlijke mest. Dat is gewoon ook het beste dat er bestaat voor de grond. We hadden tot de komst van de kunstmest veel betere zuurgraden van onze graslandschappen en alles. Het is er allemaal niet beter op geworden hoor, kan ik u vertellen. Graag daar ook een reactie op. We willen dus de behoefte aan kunstmest tot een minimum beperken.

Ik heb nog een vraag over de waterkwaliteit. Klopt het volgens de Minister dat de waterkwaliteit rondom derogatiebedrijven op de meeste plaatsen voldoet aan de door de EU vastgestelde normen? Als dat zo is, waarom worden de bedrijven die voldoen aan die eisen dan gepest met strengere regels? Graag een reactie daarop.

Wij zien ook dat de boeren weer de klos zijn van het kabinetsbeleid. Een accountantskantoor heeft berekend dat het verlies van de derogatie voor een gemiddeld melkveebedrijf neerkomt op een vermindering van het jaarinkomen met € 30.000. Graag een reactie. In de stukken van de Minister lees ik geen schatting van de financiële gevolgen, maar ik heb wel begrepen dat de universiteit van Wageningen deze in beeld gaat brengen. Daar zullen we dus mogelijk later op terugkomen. Hoeveel faillissementen gaan hier weer uit voortkomen? Die vraag heb ik ook nog.

Als gevolg van die derogatiebeschikking zijn er aanvullende eisen bij gekomen waaraan de landbouwsector moet voldoen. Sommige van die eisen zijn te omschrijven als «kalenderlandbouw». Daar weet ik dan wel weer het Chinese woord voor. Dat is «kalendellandbouw». Dat weet ik dan wel weer. Maar kalenderlandbouw wil zeggen dat de overheid voorschrijft wanneer er bemest, gezaaid en geoogst moet en mag worden. De agrarische sector is daar fel tegen gekant. Dat is bekend bij de Minister, denk ik. Zo moeten bijvoorbeeld aardappels voor 1 oktober gerooid zijn om plaats te maken voor een vanggewas dat extra stikstof moet opnemen. Ze vragen vaak om respijt, sommigen zelfs maar van twee weken. Daar moet toch nu in deze Kamer een oplossing voor te vinden zijn zonder dat we daar weer moties voor moeten gaan indienen? Ik ben er uiteraard toe bereid dat wel te doen. Er zal vast iemand, als ik er dadelijk niet ben, in de tweede termijn een tweeminutendebat aanvragen. Ik denk zelfs dat meneer De Groot dat is. Ik hoop, net zoals meneer De Groot, die dat hier naast mij zegt, dat er goede toezeggingen en oplossingen worden aangedragen door de Minister. Dan zijn al die andere administratieve lasten niet nodig. Maar mochten die toezeggingen en oplossingen er niet komen – uiteraard luistert een collega van mij mee – dan zullen we die inderdaad aan de Kamer voorleggen via moties in een tweeminutendebat.

Ik wil ook graag van de Minister weten wat het mestbeleid doet met het verdienmodel en het perspectief van de agrarische sector. Ze worden namelijk nu al zo gepakt in dat verdienmodel. Er is een aangenomen motie-Graus uit 2014, over een beter verdienmodel voor onze boeren, tuinders en vissers ten laste van de retail. De retailers zijn de meest arrogante mensen hier op aarde en ook van ons land. Die willen niet eens praten met ons of met de boeren. Ze willen het gewoon niet. De Jumbo heeft het toegezegd en trekt de keutel in, om maar even in mesttermen te blijven. Het is gewoon schandalig. Ik ben echt bereid geweest om met boeren naar die supermarkt te gaan. Ik hoorde de Minister-President er ook over klagen. Het is gewoon schandalig.

De voorzitter:

Uw tijd is op, meneer Graus. U bent ruim over uw tijd. Ik moet u gaan afkappen. Ik probeer dat op een nette manier te doen.

De heer Graus (PVV):

Dank u wel. Dan kan ik naar het volgende debat toe, voor dierenkoning, vaderland en volk. Hartstikke bedankt, meneer de voorzitter.

De voorzitter:

Dank, meneer Graus. De heren Kops en Mulder zullen trots op u zijn, omdat u hen vervangen hebt. Dan ga ik naar de heer Boswijk van het CDA voor zijn inbreng in de eerste termijn.

De heer Boswijk (CDA):

«Xian yo ngyo ren». Volgens Google Translate betekent dat «eigen volk eerst» in het Chinees.

Omwille van de spreektijd sluit ik mij op een aantal punten aan bij mijn collega Graus. Het gaat dan inderdaad om het verval van de derogatie en de impact op het inkomen van boeren, die enorm groot is. Om maar even een beeld te schetsen: ik heb gisteren eens met een boer uit zitten rekenen dat voor een grondgebonden boer met 60 hectare en 100 koeien in Friesland het verlies van derogatie kan inhouden dat je 35 vrachtwagens mest per jaar moet afvoeren.

Ik sluit me ook even aan bij de opmerking die de heer Graus maakte over dat we mest niet als een afvalproduct, maar als een belangrijke grondstof moeten zien. Sterker nog, de Kamer heeft eerder, op 2 december 2021, met brede steun een motie aangenomen van Van Campen, Tjeerd de Groot, Grinwis en mijzelf. Ik ben in het licht van die motie heel benieuwd hoe de Minister daarnaar kijkt.

Voorzitter. De agrarische sector staat voor een gigantische uitdaging. Naast dierlijke sectoren die met mestoverschotten in hun maag zitten, zitten nu ook akkerbouwers in de knel. Het is al even genoemd: kalenderlandbouw sluit niet aan bij de realiteit. Ik snap dat het belangrijk is om in bepaalde gebieden de waterkwaliteit snel te verbeteren, maar nu nemen we op basis van een datum beslissingen die een gigantische impact hebben op de mogelijke voedselopbrengst en op het inkomen van akkerbouwers, terwijl het de vraag is of dat de waterkwaliteit nou echt gaat verbeteren. Daarbij, het keer op keer te laat aankondigen van nieuwe maatregelen moet echt afgelopen zijn. Het kan toch niet zo zijn dat boeren elke keer hun gewassen al gepoot of gezaaid hebben en dat dan pas maanden later bekend wordt of dat ook wel mag? Graag een reactie van de Minister op de vraag hoe we dat in de toekomst gaan voorkomen.

Voorzitter. Ook op de inhoud van de winterteeltlijst valt helaas nog veel aan te merken, helaas meer dan mijn spreektijd toestaat. In algemene zin zorgt het nu voor nog meer complexiteit in wet- en regelgeving, maar vooral ook in de praktische uitvoerbaarheid. De opbrengsten zullen afnemen en het is nog maar de vraag of de gewassen precies in die periode met het goede weer op een zeer korte termijn kunnen worden geoogst. Bij suikerbieten is het helemaal ingewikkeld. Dit is als enige gewas pas vanaf de oogstdatum van 1 november geclassificeerd als winterteelt, terwijl in het zevende actieprogramma staat dat suikerbieten winterteelt worden. Ik heb ook ernstige zorgen over consumptieaardappelen. Collega's Bisschop en Van Campen hebben hierover ook vragen gesteld. De antwoorden hebben we recent ontvangen. Ik maak daaruit eigenlijk op dat er niks gaat veranderen. Klopt dat? Graag een reactie.

Voorzitter. Ik ben ook benieuwd waarom er eigenlijk voor kalenderlandbouw wordt gekozen. Er zijn toch wel andere, betere opties? Dat is bijvoorbeeld gebiedsgericht of bedrijfsgericht doelen stellen voor de waterkwaliteit en boeren zelf laten bepalen hoe ze die gaan halen.

Wat betreft de monitoring van waterkwaliteit – daarom gaat het natuurlijk uiteindelijk – hoeven we het wiel niet opnieuw uit te vinden. Neem een voorbeeld aan de Amerikaanse geologische dienst. Je kunt gewoon op de website kijken naar alle meetpunten van de geologische dienst, en zien waar de meetpunten zitten en wanneer ze zijn geïnstalleerd. Je kunt zelfs bij een groot aantal meetpunten realtime meekijken en zien wat precies de nitraatuitspoeling is in het grondwater. Ik kan u vertellen dat Amerika een slechtere dekking heeft qua internet, dat wij in Nederland vooroplopen qua sensortechniek en dat wij wereldwijd bekendstaan om watermanagement. Wat weerhoudt ons ervan iets te doen wat andere landen dus al wel aan het doen zijn? Dat zorgt er allemaal voor dat we geen ellenlange discussies meer hebben over meetpunten bij hondenuitlaatstukjes of dat riviertjes Duitsland uitgaan en met vies water binnenkomen. Dat zijn allemaal ingewikkelde discussies. Als we die duidelijkheid en transparantie hebben, is ook heel duidelijk welke gebieden de opgave hebben. Dan hebben we die discussie niet meer, kan de sector ook gewoon de soms pijnlijke keuzes maken die we moeten maken, maar dan hebben we in ieder geval geen gesoebat meer over waar we het nou eigenlijk over hebben, en of dat uiteindelijk wel nodig en effectief is. Graag een reactie van de Minister. Ik overweeg een motie op dit punt. Het zou namelijk mooi zijn als we richting het achtste actieprogramma niet met een pilot op dit gebied komen, maar dat dit gewoon een regulier onderdeel is.

De voorzitter:

Ik zie een interruptie. Mevrouw Bromet, GroenLinks.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

Ik ben dol op kaartjes, dus ik vind het een interessante suggestie die het CDA nu doet. Naar aanleiding van het punt van de heer De Groot over die bufferstroken, had ik net het volgende opgeschreven. Je hebt een website die Boer&Bunder heet. Dat is echt een superinteressante website. Dat zijn open data. Daarop kan je gewoon zien hoe snel het gras groeit en waar het groeit. Daaraan kan je een heleboel afmeten, namelijk ook of die bufferstroken al dan niet bemest worden, want als het goed is groeit het gras daar dus minder. Ik zou het ook wel een interessante suggestie vinden – ik vraag me af wat het CDA daarvan vindt – om wat de heer Boswijk nu suggereert daarin te integreren, omdat het zo mooi is als met een opendatasysteem iedereen kan meekijken naar wat er precies gebeurt op het platteland.

De heer Boswijk (CDA):

Ik heb al eerder een lans gebroken voor een open bodemindex, waarmee je op perceelniveau kunt kijken wat de staat van zo'n perceel is. Dat wordt dan gedaan op basis van meerdere metingen per jaar. Ik zou daar een heel groot voorstander van zijn, omdat ik zie dat er heel veel polarisatie ontstaat door gebrek aan transparantie en doordat mensen het idee hebben dat over hun rug wordt geregeerd met een andere agenda, dus dat het niet om waterkwaliteit gaat maar om een soort uitrookbeleid, om het zo te zeggen. Zo wordt het geïnterpreteerd. Het zou mooi zijn om de techniek te gebruiken om draagvlak te krijgen. Het zou heel mooi zijn om, zoals in het voorstel van mevrouw Bromet, een soort dashboard te krijgen, zodat je enerzijds kan zien waar we een grote opgave hebben en je anderzijds – dat zou helemaal mooi zijn – boeren verder kan stimuleren die het al heel goed doen op het gebied biodiversiteit, waterberging en het vastleggen van CO2 in de grond. Dat zou natuurlijk heel mooi zijn. Water is misschien veel makkelijker te meten dan gasvorming of stikstof. Wat weerhoudt ons ervan om nu al te beginnen met het laaghangende fruit? Wat mij betreft zou dat een mooi begin kunnen zijn, dat we gaandeweg uitbouwen.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

Ik heb vier jaar geleden al met TNO gesproken over het vanuit de ruimte meten van stikstofemissies en CO2-emissies. We hebben als Nederland echt een enorme staat van dienst wat betreft meten vanuit de ruimte. Boer&Bunder is ook vanuit de ruimte gemeten. Ik sluit me graag aan bij een eventuele motie om dit beter te monitoren en voor iedereen inzichtelijk te maken.

De voorzitter:

De heer Boswijk, nog een korte reactie?

De heer Boswijk (CDA):

Da's mooi.

De voorzitter:

Oké. U was nog beter met uw betoog?

De heer Boswijk (CDA):

Jazeker.

Voorzitter. In het Klimaatakkoord is ook als actie voor LNV opgenomen dat er een investeringsregeling voor precisielandbouw wordt opengesteld, gericht op bemesting. De achterliggende reden hiervoor vanuit het Klimaatakkoord is het terugbrengen van de uitstoot van lachgas. Bijkomend voordeel is dat precisielandbouw ook bijdraagt aan de reductie van stikstofuitstoot. Het past ook nog eens in het Farm to Fork-doel van minder bemesting en in de discussie van nitraatuitspoeling. Dat klinkt dus allemaal best relevant, maar de regeling is er nog steeds niet. Ik hoor graag van de Minister wat de reden hiervoor is.

In het kader van regelingen die er nog steeds niet zijn: het fosfaatstelsel. Dat bestaat al sinds 1 januari 2018 en blijft maximaal tien jaar in werking. Inmiddels zijn we al ruim over de helft van de periode en staat de fosfaatbank, die vooral bedoeld was voor jonge grondgebonden boeren, nog steeds niet open. Wanneer gaat die open, vraag ik de Minister. Wat gebeurt er precies met de fosfaten die in die bank zitten?

Voorzitter. Tot slot over de motie die ik samen met collega Grinwis heb ingediend over een permanente commissie voor weer en gewasgroei en die nog steeds bijzonder relevant is, gezien de hele 1 oktoberdiscussie. Kan de Minister aangeven hoe het hiermee staat? Zijn er al voorbereidingen getroffen om deze op korte termijn in te stellen?

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank, de heer Boswijk. Ik zie een interruptie van mevrouw Akerboom, Partij voor de Dieren.

Mevrouw Akerboom (PvdD):

Ik heb inderdaad nog een vraag. De heer Boswijk heeft samen met zijn collega Bontenbal een plan ingediend voor meer mestvergisters. Dat sluit natuurlijk mooi aan op dit debat. Het plan is dat er meer groen gas komt, maar ook oud-CDA-Minister Veerman heeft al toegegeven dat het eigenlijk vooral bedoeld is om het mestoverschot weg te moffelen. Hoe kijkt meneer Boswijk daartegenaan? Is dat echt de kant die het CDA op wil? Ik heb meneer Boswijk met passie horen spreken over natuurinclusieve kringlooplandbouw. Is dit wat het CDA dan wil?

De heer Boswijk (CDA):

Dit is nou een mooi voorbeeldje van «The Wizard and the Prophet.» Ik heb een halfjaar geleden in mijn begrotingsbijdrage gezegd dat het debat vaak gaat over ofwel vooral natuurinclusief en teruggaan naar de basis – dat is, gechargeerd, vaak de linkerkant – ofwel alles oplossen met innovatie. Dat laatste hoor je dan aan de rechterkant van het spectrum. Tot vanmorgen behoorde de heer Van Campen daar ook toe, maar hij is nu één met de natuur. Het CDA zit daar precies middenin. Ik geloof namelijk dat we boeren in gebieden kunnen helpen met extensiveren en dat boeren dat zelf willen, maar ook dat we in bepaalde gebieden boeren perspectief kunnen bieden met techniek. Het kan dus allebei, maar je moet zeker niet denken dat je daarmee het probleem kunt wegmoffelen, zeker niet. We hebben een grote opgave, namelijk onze samenleving – niet alleen de landbouw – terugbrengen binnen onze ecologische grenzen. Die grenzen blijven staan. Maar met groen gas zouden we bijvoorbeeld misschien af kunnen van gas uit ... Rusland speelt al niet meer, maar bijvoorbeeld uit Noorwegen.

De voorzitter:

Dan ga ik naar de heer Thijssen voor een interruptie.

De heer Thijssen (PvdA):

Dank voor de bijdrage van de heer Boswijk. Mijn vraag gaat over die onderhandelknop: gaat het CDA daar nu op duwen of niet? We zien in heel veel stukken dat er nog steeds veel problemen zijn met mest en water en dat het nog niet de goede kant op gaat. Mijn fractie is ervan overtuigd dat er vrij fundamentele maatregelen genomen moeten worden om Nederland uit de lockdown te halen en de waterkwaliteit op orde te krijgen. Maar zodra ik dat ga zeggen, krijg ik vast te horen: «Landbouwakkoord? NPLG? Het kabinet is het nog niet helemaal eens; het CDA wil heronderhandelen». Het zou voor de zomer gebeuren. Gaat het gebeuren, is mijn vraag.

De heer Boswijk (CDA):

De zomer is nog niet begonnen, dus laten we dat afwachten. We moeten niet de indruk wekken dat er in de tussentijd helemaal niets gebeurt, want heel veel dingen gaan gewoon door. We voeren dit debat ook gewoon en vragen hoe het staat met moties die het CDA heeft ingediend, juist om te zorgen dat we voldoen aan de waterkwaliteit en tegelijkertijd perspectief bieden aan de agrarische sector. Het is dus niet zo dat toen mijn opperhoofd zei «we moeten hier ’ns goed naar gaan kijken», we alles hebben laten vallen en dat er nu niets meer gebeurt. Wat we kunnen doen, moeten we gewoon doen. Er zijn heel veel no-regretmaatregelen die we gewoon kunnen nemen wat ons betreft. Voor de rest: u gaat zien wanneer het gebeurt. Dan komen we tot iets moois.

De voorzitter:

De heer Thijssen is als laatste aangeschoven. Ik zeg het nog even, ook tegen mevrouw Van der Plas en de heer Grinwis. We hanteren zelfgemaakte regels. Jullie kennen de 30 secondenregel, hè? Als je daaroverheen gaat, telt het als twee interrupties. Ik heb het niet bedacht, maar we handhaven wel.

De heer Thijssen (PvdA):

Ik dacht dat er voor het zomerreces onderhandeld zou worden. Volgens mij is dat gezegd. Het is heel goed dat we dit debat voeren en dat er no-regretmaatregelen genomen worden. Is de heer Boswijk van mening dat als we de no-regretmaatregelen treffen, het dan goedkomt met de waterkwaliteit en de natuur kan herstellen, dus dat we dan voldoende doen? Of is het wel degelijk nodig om meer fundamentele keuzes te maken?

De heer Boswijk (CDA):

Het is inderdaad niet zo dat met alleen dat wat wij hier bespreken ineens alle problemen zijn opgelost. Dat zeker niet. De opgaven zijn namelijk niet alleen ecologisch, maar ook economisch. Dat staat met elkaar in verband. Ik ben niet zo naïef om te denken: als we hier zo meteen weglopen en de Minister precies gaat doen wat wij zeggen, is het klaar. Er zal nog veel meer moeten gebeuren. Voor een deel ligt dat ook bij het landbouwakkoord. Die verantwoordelijkheid ligt bij de Minister. Ik ben benieuwd hoe dat gaat. Ik weet dat het met horten en stoten gaat. Wij zijn beiden net zo ongeduldig, maar we moeten het afwachten.

De voorzitter:

Prima. Dat was de inbreng van de heer Boswijk. Dan ga ik naar mevrouw Bromet van GroenLinks voor haar inbreng in de eerste termijn van de Kamer.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

Dank u wel, voorzitter. Er is een oude grap van Van Kooten en De Bie: je kunt aan het gezicht van Minister Braks zien dat hij met het mestoverschot in zijn maag zit. Dat was vast figuurlijk bedoeld. We zijn nu 40 jaar verder en als ik naar het gezicht van deze Minister kijk, dan zie ik dat we nog niet heel veel zijn opgeschoten: te veel dieren en te veel mest, met vervuiling van de lucht, het water en de bodem als gevolg. Dat is slecht voor de natuur en voor het drinkwater.

Wat mij het meeste tegenvalt, is dat wij nog steeds niet redeneren vanuit het doel en vervolgens middelen bedenken om daar te komen, maar dat wij nog steeds redeneren vanuit de status quo, vanuit de belangen van de veroorzakers van het probleem, om dan telkens het meest minimale te doen, zodat het lijkt op een verbetering. We hebben dat vanochtend in de rondetafel over de Kaderrichtlijn Water ook meerdere malen gehoord. Maar we doen bijna niets integraal. Als ik in een schriftelijk overleg vraag of we de doelen voor mest gaan halen, dan is het antwoord van de Minister: die moeten komen uit het NPLG. Daar gaat de Minister voor Natuur over. Geen integraal beleid, de middelen zijn afgeleid van de omvang van het probleem en de uitvoering leidt naar het doel.

De normen voor water sluiten niet aan op die voor landbouwgif en mestproductieplafonds, de normen voor mest sluiten niet aan op de aantallen dieren, er zijn diersoorten waar we geen plafond voor hebben en die buiten de regels vallen, de handhaving van bufferstroken staat los van de controle op het dempen van sloten, honderd voorschriften die naast elkaar staan en niet logisch in elkaar grijpen, en dan verbazen wij ons erover dat de boeren vinden dat er te veel regels zijn.

De voorzitter:

Ik zie een interruptie van de heer Boswijk.

De heer Boswijk (CDA):

Voor een deel is dit pleidooi uit mijn hart gegrepen. Is mevrouw Bromet het dan met mij eens dat we naar het doel moeten kijken en niet naar de middelen? Eigenlijk is het derogatiebesluit in strijd met heel veel van de punten die mevrouw Bromet aanhaalt. Als we derogatie kwijt zijn, houdt dat in dat we kunstmest gaan aanvoeren en we een mestnorm krijgen die overal in Europa gelijk is, terwijl de bodem in Nederland, bijvoorbeeld, meer kan hebben dan de bodem in Spanje. Hoe kijkt mevrouw Bromet daarnaar?

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

Ik hoor de heer Boswijk eigenlijk dezelfde redeneerfout maken die vanochtend ook al in de rondetafel werd gemaakt. Ik hoor die elke keer vanuit de agrarische sector: als we geen derogatie meer hebben, gaan we kunstmest aanvoeren. Ik zeg maar alvast als waarschuwing, ook voor de boeren die meeluisteren: je kunt erop wachten dat die kunstmestgift ook aan banden gelegd gaat worden als de waterkwaliteit niet verbetert. Daar gaat het uiteindelijk om. De bedrijfsvoering van boeren zal binnen milieunormen moeten plaatsvinden. Het helpt dan niet om kunstmest te gaan gooien op plekken waar de waterkwaliteit nog niet op orde is. Je moet dus heel anders denken. Ik heb een heel interessant interview gezien met een boer: als je als boer geen krachtvoer meer aankoopt, geen kunstmest meer gebruikt en geen bestrijdingsmiddelen meer gebruikt, zou je dan als overheid alle regels voor die boer kunnen loslaten? Ik heb dat vanochtend aan LTO gevraagd tijdens het rondetafelgesprek. Dat vind ik een interessante manier om ernaar te kijken, maar LTO zag daar natuurlijk helemaal niks in.

De heer Boswijk (CDA):

Interessant, maar ik wil even terugkomen op die derogatie. De termijnen gaan vervallen. Juist bij de bedrijven die die derogatie hadden, was de waterkwaliteit goed. Het doel is goede waterkwaliteit en het middel is dus derogatie weghalen. Dat is toch wel onlogisch, lijkt mij.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

Er is gewoon 40 jaar op de randen van wat eigenlijk niet kon qua milieu, geopereerd in Nederland. Er is geen rem gezet op de veehouderij, waardoor we nu in de penarie zitten. Dat daar boeren slachtoffer van worden die misschien de waterkwaliteit heel goed op orde hebben, kan ik niet beoordelen. Dat is dan heel zuur. Maar ik zou ook nog willen zeggen: er zijn een heleboel boeren die geen gebruikmaken van de derogatie en wel een gezonde bedrijfsvoering hebben, dus het is niet zo dat je zonder derogatie, of het gebruik van kunstmest, geen inkomen kunt verdienen. Dat is gewoon niet waar.

De heer Boswijk (CDA):

Tot slot dan. Midden-Delfland is nu tot een nutriënten verontreinigd gebied aangewezen, terwijl daar heel veel natuurinclusieve en biologische boeren zitten, dus die worden nu eigenlijk het slachtoffer van regelgeving, terwijl dat waarschijnlijk het doel niet gaat halen. Is mevrouw Bromet het met mij eens dat we dat moeten vermijden? Wil zij samen met mij optrekken richting de Minister om eens te kijken hoe we nou de boeren die in die gebieden daar goed bezig zijn, toch nog kunnen helpen?

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

Ik woon in zo'n gebied naast een biologische boer en een extensieve vleesveehouder. Dat is naast een Natura 2000-gebied. Zij hebben allebei geen gebruikgemaakt van de derogatie. Biologische boeren maken sowieso geen gebruik van de derogatie. Dat is precies wat ik bedoelde in mijn vorige antwoord. Ik vind eigenlijk de derogatie de strijd van gisteren. Ik zou zeggen: vergeet het en kijk naar voren hoe je op een extensieve manier kan zorgen voor een goede boterham. De boeren die dat al doen kunnen daarin misschien de weg wijzen.

De voorzitter:

Mevrouw Bromet gaat verder met haar betoog. Excuseer, ik zie daar een vinger van mevrouw Van der Plas van de BBB.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Ik hoor mevrouw Bromet zeggen: we hebben het vanochtend in het rondetafelgesprek ook over de derogatie gehad en ik weet niet of die waterkwaliteit beter is, want ik kan het niet beoordelen. Nou, het RIVM geeft zelf aan dat derogatie vanaf 2006 geen negatieve effecten heeft gehad op de waterkwaliteit. Die zijn een paar keer gestegen en dat kwam door de droogte in 2018 en 2019. Hoe kan het dan dat mevrouw Bromet niet kan beoordelen of dat zo is? Het RIVM meldt dat gewoon.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

1% van ons water is in goede staat en 99% is dat niet. Het lijkt mij sterk dat die 1% precies bij al die derogatiebedrijven ligt, dus dit verhaal klopt niet. Ik zei het net al: er is nooit iets aan het ... Ik begon over Braks. Ik weet niet hoelang geleden dat is. Ik volgde zelf als kind toen nog helemaal niet de politiek. Al die tijd is er niets gebeurd, terwijl we wel wisten dat er iets moest gebeuren. Daar plukken we nu de zure vruchten van.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Ik zit hier gewoon helemaal verbijsterd. Ik verwijs naar het RIVM. Als ik vraag of het wel klopt, word ik een wetenschapsontkenner genoemd. Er zijn gewoon rapporten over. We hebben het al gehad over de rapporten van Herman de Boer. De nitraatuitspoeling zal stijgen bij het gebruik van meer kunstmest. Is mevrouw Bromet nu een wetenschapsontkenner? Ontkent u de wetenschap?

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

Nee, geenszins. Ik probeer even snel mijn aantekeningen van vanochtend erbij te halen. Het RIVM zei namelijk ook: alle vrijwilligheid waar de afgelopen jaren aan allerlei tafels over is vergaderd en waarover op dit moment nog steeds wordt vergaderd, heeft niet geleid tot een betere waterkwaliteit en er zijn dwingende, pijnlijke maatregelen nodig die binnen drie jaar genomen moeten worden. Ik heb daar goed naar geluisterd. Ik weet niet meer precies wie wat zei. We hebben iets van twaalf mensen gesproken vanochtend. Ik acht het RIVM zeer hoog.

De voorzitter:

Mevrouw Van der Plas? Ja.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Ja graag. Ik citeer even het RIVM, te vinden op www.rivm.nl: «De nitraatuitspoeling op zogeheten derogatiebedrijven steeg de afgelopen jaren. Dit hangt waarschijnlijk samen met de droogte in 2018 in heel Nederland en regionaal in 2019 en 2020. Ondanks die stijging heeft derogatie in de jaren vanaf 2006 geen negatieve effecten gehad op de waterkwaliteit. Het gemiddelde stikstofbodemoverschot was in 2020 lager dan het gemiddelde van de hele meetreeks sinds 2006. Dit blijkt uit het jaarlijkse derogatierapport van het RIVM en Wageningen Economic Research.» Dan is nogmaals mijn vraag: ontkent mevrouw Bromet de wetenschap?

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

Ik heb net al gezegd dat ik de wetenschap niet ontken, alleen vind ik wel dat je moet kiezen voor de juiste strijd. De strijd die mevrouw Van der Plas voert, is in Brussel gevoerd en verloren. Brussel heeft meerdere malen gewaarschuwd voor het verlies van derogatie en Nederland heeft geen maatregelen getroffen. Daar moet je het op een gegeven moment mee doen. Dan kan je doorgaan met strijden. We zijn in Brussel geweest en we hebben gehoord wat de Eurocommissarissen daar tegen ons gezegd hebben. Ik geloof daar niet in. Ik geloof in een transitie van de landbouw. Ik geloof dat je daarbij veel minder dieren nodig hebt dan we nu hebben in Nederland. We zijn over alle grenzen heen gegaan, niet alleen voor de waterkwaliteit, maar ook voor stikstof, CO2 en luchtverontreiniging. Er zijn dus heel veel problemen en er is een oplossing, namelijk minder vee.

De voorzitter:

Dank. Dan zie ik een interruptie van de heer Van Campen, VVD.

De heer Van Campen (VVD):

Mijn fractie vindt met GroenLinks dat de kwaliteit van het grondwater en het oppervlaktewater goed moet zijn. Ik heb bij datzelfde rondetafelgesprek gezeten en ik heb gehoord dat daar nog best een lange weg te gaan is. Maar collega Boswijk stelde een treffende vraag aan mevrouw Bromet, namelijk: het verlies van derogatie leidt ertoe dat boeren op dit moment meer kunstmest aanwenden en tegelijkertijd meer geld kwijt zijn aan het afvoeren van die rijk aan mineralen zijnde, dierlijke mest. Toen zei mevrouw Bromet: ik heb een waarschuwing voor boeren, namelijk dat dat ook beperkt gaat worden. Dat vond ik een beetje grote stappen, snel thuis. Ik zou mevrouw Bromet willen vragen: ziet zij daar een oplossing voor? Ziet zij met de VVD een oplossing voor die kunstmestvervangers in dat RENURE-project? Daarvan heeft de Europese Commissie al tijdenlang gezegd dat ze dat mogelijk gaan maken, maar het is nog steeds wachten. Hoe kijkt mevrouw Bromet daar dan tegenaan?

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

Al deze vragen illustreren eigenlijk precies wat ik eerder in mijn betoog al zei: wij redeneren vanuit de status quo en kijken hoe we dan met onze mest uit kunnen komen, terwijl GroenLinks andersom redeneert. Als jij derogatie nodig hebt, omdat je te veel mest hebt voor de grond die je hebt voor het aantal koeien dat je hebt, dan heb je te veel koeien. Dat past niet bij kringlooplandbouw en natuurinclusieve landbouw. Dat betekent iets voor de bedrijfsvoering. Daar wordt al eindeloos lang over vergaderd aan een tafel die het landbouwakkoord heet. Ik snap wel dat het verdienmodel voor die boeren daarmee in gevaar komt. Ze zijn gewend om meer koeien op die grond te hebben dan ze eigenlijk kunnen hebben. Ik vertelde alleen net ook al dat er ook boeren zijn die dat wel rond kunnen rekenen. Ik ben ook bereid, en dat zeg ik als een soort van reikende hand naar de heer Van Campen en de VVD, om na te denken over hoe we de boeren die geen gezonde bedrijfsvoering meer kunnen hebben, kunnen helpen, bijvoorbeeld bij het afwaarderen van hun grond. Dat is ook een idee dat in de coalitie leeft in de vorm van landschapsgrond.

De heer Van Campen (VVD):

Op dat laatste: alle verschillende plekken zijn op verschillende locaties nodig. Deze vorm van natuurinclusieve landbouw is misschien een ontzettend goede uitkomst aan de rand van een Natura 2000-gebied, terwijl je op sommige andere plekken in Nederland heel goed gangbare veehouderij kunt laten plaatsvinden. Dat even in reactie op de laatste opmerking van mevrouw Bromet.

Ik zou haar willen vragen of zij op deze donderdagmiddag even de fixatie op de omvang van de veestapel zou willen loslaten en gewoon eens met mij zou willen nadenken over het centraal stellen van de waterkwaliteitdoelen die we met elkaar hebben gesteld, dus over het halen van de normen op het gebied van grondwater- en oppervlaktewaterkwaliteit. Stel je nou eens voor dat we die doelen kunnen halen – een goede grondwater- en oppervlaktewaterkwaliteit – met de huidige norm in de Nitraatrichtlijn van 175 gram per hectare per jaar, aangevuld met kunstmestvervangers, dierlijke mest, renure. Daarmee voorkom je het gebruik van kunstmest, beperk je methaan- en CO2-uitstoot en blijf je die kostbare voedselproductie nog steeds mogelijk maken. Is mevrouw Bromet bereid om in die richting mee te denken?

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

Ik weet het niet. Ik sta overal voor open; dat vooropgesteld. Alleen, ik heb een heel ander denkkader. Mijn denkkader ligt rond de vraag hoe we met de grond die we in Nederland hebben en het voedsel dat we daar kunnen verbouwen voor dieren en mensen, vooral voor mensen, een gezonde en natuurinclusieve landbouw kunnen hebben. Dat is helemaal geen fixatie op dieraantallen. Dat is de erkenning dat we met name de veehouderij veel te veel hebben laten groeien in Nederland. Het kan niet anders dan dat die zal moeten krimpen. En dan moeten we goed nadenken over hoe we daar gezonde bedrijfsmodellen bij kunnen verzinnen. Die zijn er ook al. Die gaan uit van veel minder input dan we nu gewend zijn. Dat betekent geen krachtvoer uit Zuid-Amerika, want daarmee leggen we ook beslag op gronden. Daar moeten we ook rekening mee houden. Uiteindelijk gaat het ook over het punt – ik weet niet of de VVD daar al aan toe is – dat het niet houdbaar is dat wij zo veel dierlijke producten consumeren. Wij doen dat in onze westerse samenleving ten koste van de generaties na ons, ten koste van de mensen elders op de wereld en ten koste van de natuur. Dat is een heel ander wereldbeeld. Het is vanuit die verschillende wereldbeelden heel moeilijk om tot elkaar te komen, denk ik, maar ik zal dat altijd proberen.

De voorzitter:

Gaat u voort met uw inbreng, mevrouw Bromet.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

In de brief van februari rapporteert de Minister dat het aantal koeien is toegenomen en daarmee dus ook de uitstoot van stikstof en fosfaat. Mijn buurman van het CDA vraagt wanneer de fosfaatbank opengaat, maar die fosfaatbank kan natuurlijk niet opengaan als de uitstoot van stikstof en fosfaat groeit in plaats van krimpt. De conclusie van de Minister is dat de komende jaren wellicht aanvullende maatregelen nodig zijn. Ik wil de Minister vragen hoe dit kan. Hoe kan het dat er nog steeds koeien bij komen? Waarom heeft de Minister hier geen grip op? Hoe kan het dat er kennelijk geen urgentiegevoel bij de Minister is hierover? Voelt hij zich hier verantwoordelijk voor? Aan welke aanvullende maatregelen denkt de Minister?

Gisteren kwam de brief binnen over de maatwerkaanpak zevende actieprogramma Nitraatrichtlijn. We gaan nu verder studeren op een bedrijfsgerichte aanpak. Nou, ik weet er eentje: minder dieren per hectare. Dat lost namelijk alles op: waterkwaliteit, stikstof, bodem en natuur. In plaats van zoeken naar manieren om binnen de regels zo veel mogelijk mest te kunnen blijven produceren, zouden we een begin kunnen maken met minder mest.

Ik heb meerdere keren gewaarschuwd voor het dempen van sloten. Ook collega De Groot heeft hier vragen over gesteld. Telkens wordt er verwezen naar de waterschappen. Er komt geen actie. We laten het gewoon gebeuren. Ik zie de sloten gedempt worden. Ik heb het in het allereerste debat met deze Minister al aangeroerd. Hij zei toen tegen mij achteraf: ik vind het ook belangrijk dat we die karakteristieke sloten, met name in het veenweidegebied, behouden. Maar wat heeft hij gedaan sinds dat eerste debat?

Voorzitter. Ik ben wel blij dat de Europese Unie ons helpt met de derogatieafbouw op zand- en lössgronden. Dat kan helpen. Maar als ik het kaartje van de zand- en lössgronden leg naast de stikstof- en fosfaatvervuiling van de KRW, dan valt mij toch op dat er ook enorme stukken in het veenweidegebied, de Waddenzee, het IJsselmeer, de Hollandse kust en de rivieren lijden onder te veel stikstof en fosfaat. Dat komt allemaal uit mest die daar via korte of lange routes terecht is gekomen. Dus nogmaals: hoeveel minder stikstof mag er in het IJsselmeer spoelen, wil het water aan de normen voldoen? En als gevolg daarvan: hoeveel minder mag er bovenstrooms in rivieren, sloten en kanalen zitten? Als gevolg daarvan: hoeveel minder mest? Hoeveel minder dieren? Het is een rekensom. Het is een gve, een grootvee-eenheid per hectare. Het is een kaartje. Ik wil het graag zien en het moet op elkaar aansluiten.

Voorzitter. We hebben nog drieënhalf jaar voor de Kaderrichtlijn Water. We hebben echt tientallen jaren verspild. Er is geen uitstel meer. Dat hebben ook de deskundigen ons vanochtend op het hart gedrukt. Dwingende maatregelen moeten volgen. Mijn vraag aan de Minister is: welke zijn dat?

De voorzitter:

Dank, mevrouw Bromet. Ik heb het even nagezocht: toen Minister Braks actief was in 1984, was u 14 jaar. Volgens mij keek u toen Bananasplit of Te land, ter zee en in de lucht, en was u inderdaad niet bezig met politiek als dit, maar dat even terzijde. Wij gaan naar mevrouw Akerboom van de Partij voor de Dieren, voor haar inbreng in de eerste termijn.

Mevrouw Akerboom (PvdD):

Dank u wel, voorzitter. Opnieuw een debat over de veehouderij. Dit keer niet over dierenwelzijn, maar over de milieuproblemen die veroorzaakt worden door het immense aantal dieren dat we hier in Nederland op elkaar proppen. Al die dieren poepen namelijk. Dat is eigenlijk de kern van de stikstofcrisis, en van de watercrisis, waarover de Kamer vanochtend nog een rondetafelgesprek heeft gehad. Gelukkig gaat Nederland nu eindelijk wat minder mest uitrijden op het land, omdat onze uitzonderingspositie, de derogatie, wordt afgebouwd. Dat is iets waarvoor mijn partij al sinds haar oprichting heeft gepleit. Het doel van dat afbouwen is het beschermen van ons water. Minder mest geeft minder stikstof en fosfaten in ons water. Dat is al heel lang, heel hard nodig. Maar met het stoppen van derogatie alleen kom je er niet. Je moet aanvullend beleid voeren om het niet op een puinhoop uit te laten lopen. Daarover heb ik grote zorgen. Want in 2026 mogen melkveehouders een kwart minder mest op hun eigen land uitrijden. Als er dan niet voor wordt gezorgd dat er ook minder mest wordt geproduceerd, loopt dat grote mestoverschot dat Nederland al heeft alleen maar verder uit de hand. Welke maatregelen gaat de Minister nu concreet treffen om ook de productie van koe- en/of varkensmest ten minste navenant te laten krimpen?

Wat gaat de Minister doen om te voorkomen dat melkveehouders nu grijpen naar extra kunstmest? Het is al eerder aan bod gekomen en vanochtend tijdens het rondetafelgesprek uitten meerdere genodigden, waaronder het IPO, daarover grote zorgen. Is de Minister het ermee eens dat het voor de waterkwaliteit noodzakelijk is dat de totale bemesting omlaaggaat, dus niet alleen voor dierlijke mest, maar ook voor kunstmest? Ook de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur stelt dat de doelen van de Kaderrichtlijn Water onbereikbaar worden als je een toename van kunstmest toestaat. Maar wat gaat de Minister daarmee doen?

Voorzitter. Dan kom ik op de grondgebondenheid, oftewel: hoeveel dieren zou een veehouder maximaal op één stuk grond mogen hebben, zodat die niet meer mest produceren dan hij zelf op die grond kan gebruiken? De Minister zou in de onderhandelingen over het landbouwakkoord 1,7 grootvee-eenheden per hectare hebben voorgesteld. Dat hebben wij uit de media vernomen. Dat is volgens het interdepartementaal beleidsonderzoek klimaat ook noodzakelijk voor het halen van de klimaatdoelen. Maar de sector vindt deze norm te streng. Daarom vraag ik opnieuw: waarom laat de Minister zich door die korte termijn economische belangen gijzelen, terwijl hij weet wat er nodig is voor een leefbaar klimaat, een goede natuur en schoon water? Graag een inhoudelijk antwoord.

De voorzitter:

Voordat u verdergaat, ik zie een interruptie van de heer Boswijk. Tenminste, ik dacht dat u aan het einde van uw alinea was? Ik kijk u aan, mevrouw Akerboom. Bent u aan het einde van dat blokje?

Mevrouw Akerboom (PvdD):

Ja.

De voorzitter:

Oké. Meneer Boswijk, uw interruptie.

De heer Boswijk (CDA):

Hoe kijkt collega Akerboom ernaar dat door het verlies van derogatie het verdienmodel van heel veel veehouders onder druk staat, waardoor die uiteindelijk overschakelen naar de plantaardige sector? Hoe kijkt u daarnaar?

Mevrouw Akerboom (PvdD):

Dat veehouders omschakelen naar een plantaardige sector? Dat lijkt me aan te moedigen als dat op een extensieve manier gaat en niet op een manier waardoor er alsnog veel meer mest op het land moet worden uitgereden. Dat vind ik belangrijk om erbij te zeggen. Wij vinden namelijk dat de boeren er zeker bij geholpen moeten worden om dat dan direct op een goede manier te doen.

De heer Boswijk (CDA):

Dat maakt het nou juist zo ingewikkeld. Want er zijn gebieden waarin het waarschijnlijk gaat gebeuren dat boeren noodgedwongen overgaan op akkerbouw en het grasland, dat eigenlijk veel beter voor de waterkwaliteit is, dus scheuren. Zij schakelen dan over op akkerbouw, onder andere voor havermelk enzovoort. Dat is natuurlijk supermooi, maar we weten dat dit een grotere belasting betekent, zeker in bepaalde gebieden waar het water al onder druk staat. We komen dan dus eigenlijk van de regen in de drup. «We gaan af van de veehouderij, minder koeien en wat dan ook» klinkt heel mooi, maar vervolgens lopen we daar wel weer verder op vast. Dat nuanceert wel het verhaal, denk ik, en maakt het nog complexer.

Mevrouw Akerboom (PvdD):

Er gaan dan natuurlijk ook heel veel boeren bijvoorbeeld snijmais verbouwen. Dat hebben we nu al met een oppervlakte ter grootte van de provincie Limburg. Dat is inderdaad plantaardig. Maar, en dat zal de heer Boswijk net zo goed weten als ik, dat wordt gewoon gebruikt voor veevoer. Dus als wij hier het land niet voor dieren gebruiken, gaan we wel heel veel voer voor die dieren verbouwen. Dus wat dat betreft, als we nou gewoon die hele veehouderij inkrimpen zodat we ook minder veevoer nodig hebben, dan kan die plantaardige teelt ook omlaag. Dan hebben we dat probleem ook een stuk minder. Als wij direct die plantaardige eiwitten consumeren, kunnen we ook meer ruimte gebruiken zodat die landbouw ook extensiever kan en we niet zo veel hoeven te bemesten per stuk.

De voorzitter:

Prima. Gaat u verder met uw inbreng.

Mevrouw Akerboom (PvdD):

Ja. Bij het landbouwakkoord schijnt ook gesproken te worden over de Afrekenbare Stoffenbalans. Eigenlijk mag ik als Kamerlid helemaal niet weten wat er bij dat landbouwakkoord wordt besproken, want dat wordt geheimgehouden. Gelukkig lekt er af en toe wat in de media. Over die Stoffenbalans wordt gesproken alsof het een heel nieuw, innovatief idee is, maar mag ik de Minister herinneren aan het MINAS uit de jaren negentig? Was die mineralenboekhouding uit de vorige eeuw niet precies hetzelfde als wat nu wordt voorgesteld? Werd MINAS niet afgeschoten door het Europese Hof omdat de werking onzeker en zeer fraudegevoelig zou zijn? We gaan toch niet weer dezelfde fout maken? Zo blijven we maar rondjes draaien in dezelfde mestput.

Voorzitter. Het mestbeleid is gigantisch ingewikkeld, maar dat hoeft het niet te zijn. Mijn collega, mevrouw Bromet, zei het ook al: minder dieren is minder mest is minder problemen. Waarom neemt de Minister dát niet als uitgangspunt van het beleid?

Tot slot nog één vraag, waarmee ik ook aansluit bij GroenLinks. Hoe kan het dat de stikstofuitstoot in de melkveehouderij lijkt te zijn gegroeid? De Minister noemt in zijn brief een toename van het aantal melkkoeien en van de melkproductie per koe, maar hoe kan dat? De regering is toch al vier jaar lang bezig met het aanpakken van, of in elk geval debatteren over, de stikstofcrisis? En ondertussen neemt het aantal melkkoeien mogelijk nog toe? Ik kan er met mijn hoofd niet bij en wil er echt heel graag een goede uitleg over. Wat gaat de Minister nou doen tegen een verdere groei van het aantal melkkoeien en de melkproductie?

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank, mevrouw Akerboom. Dan ga ik naar de heer Van Campen van de VVD voor zijn inbreng in de eerste termijn van de Kamer.

De heer Van Campen (VVD):

Dank u, voorzitter. Ik ben dit jaar vijftien jaar lid van de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie. Ik moet u eerlijk zeggen dat ik, toen ik lid werd, niet had gedacht dat er een congres zou komen waarbij leden zou worden gevraagd om een uitspraak over de oogstdatum voor consumptieaardappelen. Dat had ik me niet meteen kunnen voorstellen.

Toch sprak ik gisteravond met de initiatiefnemers van deze congresmotie. Zij spreken zich in de ogen van mijn fractie terecht uit tegen kalenderlandbouw. Hoewel ik mij, hier op afstand, best een beeld kan vormen van de bedoelingen van het zevende actieprogramma, namelijk dat tijdig voor een vanggewas gezorgd moet worden zodat nutriënten niet in het grondwater terechtkomen, en hoewel de Minister een dik CDM-rapport onder zijn voorstel heeft liggen, moet ik toch zeggen dat het nog steeds niet uit te leggen is. Die nutriënten willen we niet in het grondwater. Maar wat nou als er plekken zijn, zo vraag ik de Minister, waar men ruimschoots onder die nitraatnorm van 50 milligram blijft? En wat nou als het najaar warm is en warm blijft, en er dus misschien ook nog wel wat later zicht is op een vruchtbaar vanggewas? Kan de Minister dan, net als zijn voorgangster en partijgenoot Schouten in 2021 deed, voor de rooidatum voor mais alsnog gemotiveerd afwijken? Als dat zou kunnen, denk ik dat dat de sector nu al wat rust zou kunnen geven.

Voorzitter. Eigenlijk vraag ik de Minister: wat zou hij zeggen als hij aanstaande zaterdag op dat congres in mijn schoenen zou staan en die ondernemers te woord zou moeten staan? Zij hebben terechte zorgen en voelen zich aangetast in hun ondernemersvrijheid. Zij voelen dat de akkerbouw hier eigenlijk moet opdraaien voor de melkveehouderij. Zo wordt dat gezegd. Hoe kijkt de Minister daarnaar? We hechten immers ook belang aan het behoud van die derogatie.

Voorzitter. Waar onze fractie moeite heeft met middelvoorschriften van de Europese Commissie, hebben we juist groot begrip voor de eis dat er eens werk gemaakt moet worden van fraude met mest. Dat vraagt om de grootst mogelijke zorgvuldigheid. De goeden lijden hier namelijk onder de kwaden. Slechts door enkelen wordt er grof verdiend aan deze praktijken, en de rekening komt te liggen bij welwillende boeren en, eigenlijk, de samenleving als geheel. Hoe gaat het, zo vraag ik de Minister, met het in januari ingevoerde realtime Vervoersbewijs dierlijke mest? Wanneer vallen de eerste resultaten hiervan te verwachten? Vanuit de sector horen we namelijk zorgelijke signalen over storingen en onvoldoende ondersteuning vanuit de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Herkent de Minister deze problemen? Zo ja, wanneer zijn ze opgelost? En vindt de Minister met de VVD dat agrarische ondernemers hier niet de dupe van mogen zijn?

De voorzitter:

Ik zie een interruptie van mevrouw Bromet en de heer Grinwis, in die volgorde.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

Ik zag vanochtend de heer Van Campen in de krant staan, in een bos. Hij heeft in dat artikel zijn liefde voor de natuur ook betuigd. Dat doet me goed. Dat is echt een hele stap voorwaarts ten opzichte van vroegere standpunten van de VVD, dus complimenten daarvoor. Maar als ik hem zo hoor spreken over de problemen in de Nederlandse landbouw, die toch mijns inziens een gevolg zijn van het streven naar steeds maar maximale productie van de afgelopen jaren, dan denk ik: is de VVD nou een partij voor de boeren en wil de VVD doorgaan met die maximale productie? Of ziet de VVD langzamerhand ook wel dat de rest van Nederland gegijzeld wordt door de intensieve veehouderij en de manier waarop we in het verleden, heel begrijpelijk, hebben gekozen voor maximale productie? Is het niet eens tijd dat de VVD ook erkent dat we een heleboel problemen oplossen als we een tandje minder hard gaan lopen op al deze dossiers? Want bijvoorbeeld die fraude met mest, die de heer Van Campen noemt, is ook het gevolg van de enorme overdaad aan mest. Dat heeft het OM zelf gezegd. Het OM heeft gezegd: wij kunnen die fraude niet bestrijden als het aanbod zo groot blijft.

De heer Van Campen (VVD):

Als mevrouw Bromet door een winkelstraat loopt, in een binnenstad, ziet zij heel veel kledingwinkels. Geen enkele van die winkels is hetzelfde. En eigenlijk geldt hetzelfde voor het boerenbedrijf. Je kunt de landbouw, de agrarische ondernemers, niet over één kam scheren. Dat was precies de oproep die ik vanochtend namens mijn fractie deed: geef boeren die in de buurt van kwetsbare natuurgebieden actief zijn perspectief. Geef ze een kans. Maak ze een bondgenoot om ook een boterham te verdienen, niet alleen maar met de productie van zuivel of vlees, hoe goed ze daar ook in zijn. Erken dat dit ook effecten heeft op de omgeving. Dat doet mijn fractie; dat doen we al tweeënhalf jaar lang. Daarvoor hebben we ook dat fonds ingesteld van 25 miljard, waarvan ik nog steeds hoop dat uw partij dat steunt in de Eerste Kamer. Daarmee gaan we dat voor elkaar krijgen. Dat zijn de oplossingen die we nodig hebben. Dit is een vorm die nodig is in zo'n kwetsbaar natuurgebied, maar misschien zijn er andere plekken waar je als boer heel goed kunt ondernemen, nog steeds, binnen de grenzen van de omgeving. Alleen, ik ben een liberaal en volgens mij kent GroenLinks ook een liberale traditie. Wij houden niet van die voorschriften en regels waar boeren tot en met de oogstdata aan gehouden worden. Mevrouw Bromet is van een groene partij; zij zou míj toch eigenlijk moeten uitleggen dat de natuur niet te sturen is met een kalender?

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

De vrijheid van de een kan de onvrijheid van de ander betekenen. Als je iedereen maar de ruimte geeft, kunnen mensen in de knel komen. Dat kan ook gebeuren met het milieu. Mijn pleidooi is erop gericht om tegen de VVD te zeggen: als je echt dapper durft te zijn en die landbouw snel hervormt, dan is er ook veel meer ruimte voor de blijvers. Dat zijn volgens mij de boeren waar de heer Van Campen het over heeft, die we willen helpen in de transitie. Klopt dat?

De heer Van Campen (VVD):

Daarmee zeg ik dus niet dat iedere boer in Nederland maar een camping moet beginnen en natuurinclusief moet boeren. Dat verschilt per plek. Ons land is niet groot, maar toch nog wel zo divers dat dit verschilt op de plek waar je actief bent. Ik heb in mijn betoog ook gevraagd aan de Minister wat er moet gebeuren als je als boer actief bent in een omgeving waar het grondwater wél onder die nitraatnorm blijft. Kan er dan beargumenteerd afgeweken worden van de oogstdatum van 1 oktober? Ik zou de vraag eigenlijk terug willen stellen: wat vindt mevrouw Bromet nou van zo'n oogstdatum? En dan vraag ik haar niet om in te gaan op het hele systeem erachter en hoe het zo heeft kunnen ontstaan. Het gaat om gewassen die waarschijnlijk op zo'n moment nog helemaal niet rijp zijn en die op dat moment ook nog nutriënten opnemen. Hoe kijkt zij daarnaar? Dat is toch ook niet wat mevrouw Bromet zou moeten willen?

De voorzitter:

Mevrouw Bromet, ik geef u mee dat u al zes interrupties gebruikt heeft. U heeft er nog twee te gaan, ook voor de tweede termijn.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

Dan geef ik geen antwoord.

De voorzitter:

Dan gaan we verder met de inbreng van de heer Van Campen. Sorry, excuses, ik lette niet op. Eerst is meneer Grinwis. Die had ik op mijn lijstje staan voor een interruptie. Daarna is de heer Thijssen.

De heer Grinwis (ChristenUnie):

Ik wil de vraag van de heer Van Campen wel beantwoorden. Ik vind het mesjokke, die datum van 1 oktober. Maar ik heb er wel een vraag bij, want we weten allemaal waarom we hier zitten. De natuur en de kalender houden zich echt niet aan data die we vanuit Den Haag verordonneren. De vraag is wel de volgende. Vorig jaar heb ik samen met de heer Van Campen en de heer Boswijk met goede redenen een motie ingediend om van 2023 een overgangsjaar te maken in plaats van een revolutiejaar waarin alles perfect moet zijn, met die gecombineerde opgave, eco-regelingen et cetera, en om bufferstroken goed in te kunnen regelen. Dat was een hele redelijke motie. Daar sta ik nog steeds inhoudelijk volkomen achter, maar de Europese Commissie floot ons, de Minister, terug. En nou hebben we weer exact zo'n discussie. We zitten met verontreinigde gebieden die zijn aangewezen, waarbij wij allemaal de heer Boswijk nazeggen: het is bizar dat Midden-Delfland daar op deze manier onder is komen te vallen; dat moet daaronderuit. Dat ben ik helemaal met hem eens, maar we zitten ook met een risicoafweging. Mijn vraag aan de heer Van Campen is: het is mesjokke, maar hoeveel risico is de VVD bereid te nemen?

De heer Van Campen (VVD):

Ik heb tegen de indieners van die motie, die de VVD-fractie eigenlijk vraagt zich te keren tegen het zevende actieprogramma Nitraatrichtlijn of de oogstdatum, gezegd dat ik dat risico niet wil nemen, omdat ik mij terdege bewust ben van het risico. De heer Boswijk noemde net al een aantal cijfers van wat derogatieverlies kan betekenen voor een melkveebedrijf in Friesland. Ik wil dat risico niet lopen. Maar daarom vraag ik de Minister wel waar hier de ruimte zit en of erover te spreken valt met de Europese Commissie. Dat doe ik niet om de geitenpaadjes te zoeken, maar om te weten of er straks ruimte is om ook later nog een vanggewas in te zaaien, als het jaar nou eenmaal zo warm is en de ruimte geeft, zoals we dat in 2021 hebben gezien met de rooidatum voor mais. Dan kun je je aardappelen nog wat langer op het veld laten staan. Die motie heeft er overigens toe geleid dat cichorei op de lijst van winterteelt is komen te staan, dus het is niet allemaal kommer en kwel. Maar ik vraag om dat maatwerk. Is dat lopende het jaar ook nog mogelijk, zodat we toch wat meer aansluiten bij de landbouwpraktijk in plaats van vasthouden aan stoïcijnse bureaucratie, waar we volgens mij allemaal tegen zijn?

De heer Grinwis (ChristenUnie):

Ik ben het helemaal met de heer Van Campen eens dat dat een mooi voorbeeld is uit 2021. Als je zo'n vermaledijde datum zou moeten stellen, waar ik nog steeds inhoudelijk niet over uit kan, is het wel mooi als je er zo mee omgaat en naar de praktijk kijkt. We weten namelijk allemaal dat de suikerbieten nu drie à vier weken later zijn ingezaaid dan gemiddeld in de afgelopen twintig jaar. Daar moet je dan wel iets mee doen in de oogstdatum, bij suikerbieten dan niet zozeer, maar bij consumptieaardappelen wel degelijk. Daar ben ik het dus heel erg mee eens. Ik vind het overigens prachtig dat de heer Van Campen over het prachtige gewas aardappelen mag spreken aanstaande zaterdag. Dat is toch geweldig?

De voorzitter:

Dank. Dan ga ik naar de heer Thijssen, van de Partij voor de Arbeid, voor een interruptie.

De heer Thijssen (PvdA):

Ik vind het bijzonder hoe de heer Van Campen zijn dilemma's voor het aanstaande VVD-congres deelt, maar ik ben eigenlijk wel benieuwd hoe hij dan antwoordt op die vraag, en dan vooral wat betreft hoe het dan zo ver heeft kunnen komen dat we nu blijkbaar moeten bepalen wanneer gewassen van het veld moeten, omdat we niet willen dat het zevende actieprogramma Nitraatrichtlijn gaat sneuvelen. Hoe heeft het nou toch zo ver kunnen komen?

De heer Van Campen (VVD):

Volgens mij heb ik dat net ook richting de heer Grinwis aangegeven. Ik wil het risico niet lopen dat we de derogatie verliezen. Dat dat geen ondenkbaar risico is, hebben we met elkaar gezien in januari. Volgens wij waren we met elkaar op de Grüne Woche. Ik herinner me nog als de dag van gisteren dat de Minister terug moest omdat hij met de beste wil van de wereld wilde tegemoetkomen aan de wens van de Kamer. Daar kunnen we van alles over zeggen, maar het is de Europese Commissie menens. Maar dat is niet de vraag die ik stel aan de Minister. Ik vraag ook niet wat het advies van de CDM dan is, of de bureaucratie, de techniek waar wij ons hier in deze vergaderzalen toe verhouden. Maar wat is dan de uitleg die we straks kunnen geven aan ondernemers die zeggen: stel je nou eens voor dat je met een goede argumentatie nog een vanggewas kunt inzaaien, zodat de aanwezige nutriënten nog kunnen worden opgenomen in gewassen en niet uitspoelen? Wat is dan de ruimte als er gebieden zijn die wel onder de norm van de Nitraatrichtlijn blijven? Is daar dan maatwerk mogelijk, zodat je, indachtig de bedoeling van de regels waar de sector zich straks aan moet houden, daarvan kan afwijken als daar heel helder en onderbouwd ruimte voor is? Dat is de vraag die ik stel aan de Minister. Zijn antwoord zal bepalen wat ik zaterdag zeg op dat congres, maar de heer Thijssen is van harte welkom als hij mee wil.

De heer Thijssen (PvdA):

Dat klinkt verleidelijk, maar we hebben een open dag hier in de Tweede Kamer, dus daar ga ik heen. Dat is waar! Wie weet het volgende congres dan. Ik snap de vraag van de heer Van Campen: als er nou een gebied is waar dit misschien zou kunnen, is dat dan een mogelijkheid? Maar is de heer Van Campen het er wel mee eens dat het overall plaatje van wat er in Nederland gebeurt, is dat we te veel meststoffen hebben in het land, waardoor er nu met noodmaatregelen gestuurd moet worden op wanneer gewassen van het veld af moeten? Dat is wel de verdrietige situatie waar we in zitten met z'n allen.

De heer Van Campen (VVD):

Ik heb altijd gezegd dat de omvang van de veestapel nooit een doel op zich moet zijn, maar dat dat het gevolg is van een aanpak. Er wordt hier gezegd «voor niemand», maar dan zouden we ons in het publieke debat op een aantal punten anders moeten uitlaten, want die indruk geven sommige partijen wel degelijk. Maar het doel is: de balans herstellen tussen natuur, water, economie en de omgeving. Daar doet het kabinet voorstellen voor. Daarvoor hebben we als coalitie in het Nationaal Programma Landelijk Gebied gezegd: kijk wat past op welk gebied. Er zijn drie rapporten-Remkes, die aangeven dat niet alles kan, dat niet alles overal kan, en ook zeggen wat wel kan. Dat geeft volgens mij heel belangrijke aanleidingen om toe te werken naar een agrarische sector die nog steeds het beste voedsel in de wereld kan produceren, maar daarbij ook past binnen de planetaire grenzen, waar we met elkaar ook om geven, omdat we nou eenmaal hechten aan schoon water, schone lucht en een natuur die in een goede staat is.

De voorzitter:

Prima. Dan zie ik nog een interruptie van mevrouw Van der Plas van de BoerBurgerBeweging.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Ik heb het interview met de heer Van Campen in de Volkskrant ook even gelezen en ik heb hier natuurlijk ook met aandacht geluisterd, maar mest is een voedingsstof voor de bodem, zodat gewassen kunnen groeien en er voedsel gemaakt kan worden. En ik mis gewoon voedselproductie en voedselzekerheid. Dat is toch primair waar onze boeren, tuinders en telers voor zijn: voedselproductie? Zeker, natuur, water en schone lucht zijn belangrijk, maar ik mis ook in het interview van de heer Van Campen de rol van de boer, tuinder en teler op het gebied van voedselproductie.

De heer Van Campen (VVD):

Ik denk dat de oorlog in het oosten van Europa ons heeft laten zien dat de voedselzekerheid op sommige momenten best onder druk staat. Ook in het politieke debat wordt die voedselzekerheid nog weleens vergeten. Maar het punt dat ik wilde maken in het interview met de Volkskrant van vandaag, is dat er voor boeren die in de buurt zitten van die hoogbeschermde natuurgebieden, die Natura 2000-gebieden, kansen zijn om naast een vorm van voedselproductie – misschien is dat niet meer direct de productie voor de export, voor de kostprijs en de wereldmarkt – misschien een goed verdienmodel te kunnen vinden in het onderhouden van natuur en natuurgebieden, in die gebieden of aan de rand. Ik zeg meteen tegen mevrouw Van der Plas dat je daarmee geen agrofoodsysteem overeind gaat houden. Er zijn dus ook plekken in Nederland waar je nog prima gangbaar zal kunnen boeren, zij het als akkerbouwer, zij het als veehouder. Maar in sommige gebieden knelt dat gewoon met de grenzen van de omgeving, en ik denk dat we daar ook eerlijk over moeten zijn.

De voorzitter:

Prima. Gaat u verder met uw betoog.

De heer Van Campen (VVD):

Geen mestdebat zonder het benadrukken van het belang van de kunstmestvervangers. Dat zal voor de Minister niet als een verrassing komen. In een eerdere motie vroeg ik de Minister om het plan van aanpak om RENURE mogelijk te maken. Hoewel er allerlei voorzichtig positieve berichten klinken uit Brussel, is er volgens mij nog geen boter bij de vis geleverd dat daar ruimte voor wordt gegeven. Wanneer komt dat plan van aanpak naar de Kamer, vraag ik de Minister. Wanneer kunnen we dat langverwachte advies verwachten, die impactstudie naar derogatieverlies waar ik vorig jaar per motie om heb verzocht?

Voorzitter, ik rond af. Voor een Nederlandse volksvertegenwoordiger is het soms best frustrerend dat zo veel keuzes die ten grondslag liggen aan het mestbeleid, op Brusselse tafels worden uitgevochten. Ik heb echt niet de illusie dat we dat vandaag gaan oplossen, maar ik heb de Minister wel eerder ertoe opgeroepen om in Brussel zijn schoenzolen te slijten voor de Nederlandse agrarische sector. Hoewel ik weet dat hij heel hard werkt aan een noodzakelijk landbouwakkoord, hoort daarbij voor de VVD-fractie ook de aanwezigheid van zijn persoon zelf aan de tafel van de Landbouwraden. Kan hij zeggen dat, zeker als straks het landbouwakkoord er ligt, er geen Raad meer gemist gaat worden? We hebben namelijk een hoop te winnen in Brussel, maar we hebben in januari ook gezien dat er een hele hoop te verliezen valt in Brussel.

Tot zover, voorzitter. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank, meneer Van Campen. Ik zie dat mevrouw Akerboom, van de Partij voor de Dieren, een interruptie heeft.

Mevrouw Akerboom (PvdD):

Ik wil nog even ingaan op het laatste punt van de heer Van Campen, want er is natuurlijk wel een reden dat die pilot met de kunstmestvervangers al zo gigantisch lang loopt en dat het eigenlijk al bijna staande praktijk is. Daar zijn wij evengoed gefrustreerd over. Wat de Partij voor de Dieren betreft is nu voldoende aangetoond dat die kunstmestvervangers eigenlijk net zo vervuilend zijn als dierlijke mest. Dus stop daar gewoon mee. Ik wil de heer Van Campen vragen of hij nu niet op zoek is naar weer het zoveelste geitenpaadje. Is hij het niet met mij eens dat we nu met al deze problemen die we hebben – hij is er net ook al kort op ingegaan – de oplossing bij de bron moeten zoeken?

De heer Van Campen (VVD):

Het is steeds de ene kant of de andere kant. Die bevechten elkaar en duwen elkaar daarbij in de schuttersputten. Ik heb met de collega van mevrouw Akerboom weleens het debat gevoerd. Daarin erkent de Partij voor de Dieren dat zij het liefst de veehouderij uit Nederland ziet verdwijnen, maar de Partij voor de Dieren staat ook een eiwittransitie voor, en we weten dat gewassen niet alleen van de zon groeien. Daar heb je ook dierlijke mest voor nodig. Je zal ook vruchtbare mineralen nodig hebben om die eiwittransitie vorm te geven. Over de omvang kunnen we met elkaar van mening verschillen, maar ik hoop dat de Partij voor de Dieren een beetje meer in de praktijkwereld van hoe dat allemaal gaat, wil komen. Daar heb ik zelf een hoop van geleerd en daar leer ik nog steeds van. Laten we dat samen doen.

De voorzitter:

Prima. Dan gaan we naar de inbreng van mevrouw Van der Plas, van de BoerBurgerBeweging, in de eerste termijn van de kant van de Kamer.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Dank u wel, voorzitter, inwoners van Nederland en in dit geval ook de boeren, tuinders en telers. Goed mestbeleid is ongekend belangrijk voor de landbouw in Nederland, maar ons mestbeleid staat steeds verder af van de landbouwpraktijk. Voor de melkveehouders die in een Natura 2000-gebied of een grondwaterbeschermingsgebied zitten, betekent het niet krijgen van een derogatie dat zij 20% tot 25% minder mest mogen gebruiken op hun land. Veel veehouders kunnen nu geen mest meer aanvoeren, maar moeten mest afvoeren. Dit heeft grote gevolgen voor hun verdienmodel. Het staat haaks op alles waar dit kabinet mee bezig zegt te zijn, zoals het bieden van perspectief en het werken aan verdienmodellen.

De boeren in de grondwaterbeschermingsgebieden zijn al vanaf 2017 bezig maatregelen te treffen om nitraatuitspoeling te verminderen. Door deze maatregelen is in veel gebieden al een verlaging van het stikstofgehalte in de bodem te zien. Vanaf 1 januari dit jaar zijn ook zij uitgesloten van derogatie. Nu dreigt er voor hen ook nog een aanvullend pakket maatregelen vanuit het NPLG, het Nationaal Programma Landelijk Gebied. Hoe kunnen deze ondernemers verder als het nooit, maar dan ook nooit genoeg lijkt? Hoe worden deze ondernemers beloond voor wat zij al hebben gedaan?

Voorzitter. De overheid focust op een duurzame landbouwsector. Vanuit de sector ligt er al geruime tijd het goed onderbouwde en onderzochte plan voor RENURE klaar. Vanuit Brussel wordt dit echter nog belemmerd. De beslissing over RENURE is wederom uitgesteld. Misschien is het een goed idee dat de Minister op de volgende Landbouw- en Visserijraad wel aanwezig is en op Europees niveau druk probeert uit te oefenen. Nu ik het er toch over heb: waarom was de Minister nu weer afwezig? Welk signaal denkt hij daarmee zelf af te geven aan de Europese Commissie en aan de Nederlandse landbouwsector?

Voorzitter. Dan over de motie van collega Boswijk over het toestaan van de 50%-regel met betrekking tot meststoffen die rijk zijn aan organische stof. Omdat de Commissie van Deskundigen Meststoffenwet, de CDM, niet met zekerheid kan zeggen wat het effect is op nitraatuitspoeling, heeft de Minister deze motie niet uitgevoerd. De conclusies die de CDM trekt, zijn echter naar eigen zeggen een worstcasescenario. Deze hebben weinig met de praktijk van kringlooplandbouw van doen. Het zou realistischer zijn om te kijken naar een beperking op kilogram organische stof per hectare of op tonnages producten die aangewend worden met een aanvulling van dierlijke mest om mestplaatsingsruimte op te vullen. Kan de Minister met een andere invulling van de regels alsnog gehoor geven aan deze motie?

De winterteelten. In april is de lijst met winterteelten bekendgemaakt. Een aantal gewassen zitten al in de grond. Akkerbouwers werken met teeltplannen van vier jaar of langer, omdat zij te maken hebben met rotatie en ziektedruk. Daarnaast zijn de contracten voor het leveren van aardappelen en suikerbieten vaak al afgesloten. Ondanks dat alles is de lijst met winterteelt pas in april gepresenteerd. Ik vind echt dat dat een gebrek aan respect toont voor de akkerbouwers. Het is de zoveelste keer dat dit ministerie laat zien geen benul te hebben van de landbouwpraktijk. Wanneer gaat de Minister nu eens luisteren naar de sector? Wanneer gaat de Minister beseffen dat achter een bureau bedachte kalenderlandbouw onmogelijk is? Wie bedenkt dit eigenlijk? We horen klachten uit de sector dat er gesprekken zijn maar dat er niet geluisterd wordt, en dat goed onderzochte rapporten die worden opgeleverd door de sector nooit worden meegenomen. Ik wil graag weten hoe dit kan.

Dan de winterteelten en de korting op de stikstofgebruiksnorm als het vanggewas niet op 1 oktober is gezaaid. De lijst met winterteelten is incompleet. Waarom staan bijvoorbeeld consumptieaardappelen, suikerbieten, vezelhennep en sperziebonen er niet op? Dit terwijl consumptieaardappelen en suikerbieten vaak op contract worden afgeleverd, en daarom meestal na 1 oktober geoogst worden. Volgens de VAVI, de Vereniging voor de Aardappelverwerkende Industrie, wordt zeker 85% van de consumptieaardappelen na 1 oktober geoogst. Dat blijkt uit de registraties van haar leden. Dit komt totaal niet overeen met wat de Minister beweert, die dat dan weer van de CDM heeft. Ook op dit punt luistert de Minister liever naar theoretici dan naar mensen uit de praktijk. Waarom staat de voedselzekerheid niet voorop? Moet dit maar uit andere landen komen? Hoe ziet de Minister dit allemaal voor zich?

Wordt er nog wel kritisch gekeken naar de eigen adviesorganen, die vaak al jarenlang uit dezelfde selectie mensen bestaan en misschien ook weleens toe zijn aan een andere manier van werken? Zou het niet een idee zijn om een praktijktoets toe te voegen aan de CDM? Daarmee doel ik dan niet op de klankbordgroep, die de commissie nu al kan inschakelen. Aangezien namelijk al vaker is gebleken dat de adviezen van de CDM ver afstaan van de praktijk, lijkt het me een goed idee om eens opnieuw naar het functioneren van deze commissie te kijken. Graag een reactie van de Minister daarop.

Voorzitter. Ik kom op de minimoederdieren, zoals de moeders van vleeskippen. In 2019 is een verzoek van LTO om minimoederdieren in te delen in een aparte categorie in de uitvoeringsregeling van de Meststoffenwet afgewezen, omdat dit zou leiden tot meer kippen. Dit gebeurde ondanks het feit dat de heer Van Emous in zijn rapport uit 2019 heeft aanbevolen om dit wel te doen. Minimoederdieren stoten 12% tot 21% minder stikstof uit dan gewone moederdieren. Daarnaast is het dierenwelzijn van minimoederdieren beter omdat zij minder wegen. De aparte diercategorie voor minimoederdieren is al wel opgenomen in de Rav-tabel en de Verordening welzijn vleeskuikenouderdieren. Dus hierbij het verzoek aan de Minister om alsnog de aparte diercategorie in de uitvoeringsregeling Meststoffenwet op te nemen, om zo de sector meer mogelijkheden te geven om te verduurzamen.

De voorzitter:

Uw tijd is om.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Dit is mijn laatste zin, voorzitter. Ik kan in ieder geval niet begrijpen waarom een kabinet dat de mond vol heeft van duurzaamheid, een dergelijk initiatief dan niet omarmt. Graag een reactie van de Minister.

De voorzitter:

Dank, mevrouw Van der Plas. Dan gaan we naar de heer Thijssen van de Partij van de Arbeid voor zijn bijdrage aan de eerste termijn van de Kamer.

De heer Thijssen (PvdA):

Dank, voorzitter. «Er ligt een bom onder Nederland.» Dat zei VNO-NCW-voorzitter Ingrid Thijssen laatst over de stikstofcrisis. Het klopt. Niet alleen de natuur, maar ook de Nederlandse economie dreigt compleet stil te vallen. De waarde van de natuur kun je moeilijk in geld uitdrukken, behalve dat het een inherente waarde heeft, heel erg belangrijk is voor een gezonde samenleving en aan de basis staat van al het leven op aarde. Financieel verlies kun je wel in geld uitdrukken en dat heeft het Financieele Dagblad eerder dit jaar ook gedaan. 28 miljard schade kostte de stikstofcrisis tot nu toe: 13 miljard voor de industrie, 8,5 miljard voor infrastructuur en 6 miljard voor de verdampte woningbouwplannen van Minister De Jonge. In februari schreef VNO-NCW, de grote lobbyorganisatie voor bedrijven in ons land: de voortdurende onduidelijkheid over ontwikkelingsruimte bij stikstof remt investeringen. Als echte klimaatverandering Nederland dan niet voldoende wakker schudt, doet dit vestigingsklimaat Nederland hopelijk wel wakker schudden. Maar zelfs daarvan is geen sprake bij dit stroperige dossier.

Nu zult u misschien denken: waarom maakt de PvdA zich zo druk over de industrie en of die wel kan investeren? Het grote punt is natuurlijk dat de Nederlandse economie, de Nederlandse bedrijvigheid, totaal op de schop gaat. We gaan namelijk naar een fossielvrije, klimaatneutrale, circulaire economie. Als we als Nederland daar niet in mee kunnen, en als we in Nederland niet die bedrijvigheid weten op te bouwen door te investeren en daarvoor stikstofruimte te hebben, betekent dat ook dat alle fossiele banen die er nu nog zijn, niet vervangen kunnen worden door groene banen. Dus ook voor banen, en daardoor ook voor de Partij van de Arbeid, is het essentieel dat die investeringsruimte er voor bedrijven is, zodat er inderdaad gebouwd kan worden aan die klimaatneutrale, circulaire economie.

Als het Rijk dan geen, of in ieder geval veel te weinig, stappen zet, zien we dat provincies dat wel doen, zoals de provincie Noord-Brabant, waar een bouwstop is afgekondigd. Alle vijftien gemonitorde natuurgebieden waren erop achteruitgegaan sinds 2015. Daardoor zijn zij tot de moeilijke conclusie gekomen dat de provincie op slot moest. Dat geldt niet alleen voor bedrijven, maar ook voor woningbouwprojecten, terwijl we zo'n enorme woonopgave hebben.

Dat is nog niet alles. Ook de energietransitie, de enorme inzet die we als Nederland plegen om bijvoorbeeld los te komen van lastige regimes, om ervoor te zorgen dat we inderdaad zonder de import van Russisch gas kunnen, komt in gevaar. Netbeheer Nederland is bang dat we niet kunnen investeren in het energienet, in de elektriciteitsleidingen die nodig zijn om in Nederland verder om te schakelen naar groene stroom.

Je zou dus zeggen dat er genoeg druk is, genoeg noodzaak is, om te bewegen in dit dossier, dat al jaren en jaren voortsleept. Maar wat lezen we in de brief van de Minister? De implicaties van dit CDM-advies, van de Commissie van Deskundigen Meststoffenwet, zijn vergaand. De reactie van de Minister daarop is: daarom heb ik nog geen besluit genomen. Het is voor mijn fractie een uitgemaakt voorbeeld van hoe we advies na advies krijgen, studie na studie krijgen, waarschuwing na waarschuwing krijgen dat er gehandeld moet worden, en dat de Minister concludeert: ik neem nog maar even geen besluit, want wat er moet gebeuren, is heel vergaand. Het klopt dat er iets heel vergaands moet gebeuren. Het klopt dat dat voor de boerensector, voor de landbouwsector, echt heel erg veel betekent. Maar volgens mij is er een Kamerbrede meerderheid die zegt: er moeten worden ingegrepen in de landbouwsector, maar willen wel dat die boeren in Nederland blijven, dat die ons lekkere voedsel blijven produceren en dat die een eerlijke boterham kunnen verdienen. Dus echt, Minister: kom in actie!

Daarmee is er een hele rits voorstellen. Er is bijvoorbeeld net een rapport gekomen van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur. Pas de Nitraatrichtlijn aan op de Kaderrichtlijn Water. Pas de Meststoffenwet, de Wet milieubeheer en het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009 aan op de Kaderrichtlijn Water. Want we zitten nu in een juridische lockdown vanwege stikstof, maar iedereen voorspelt dat we over een aantal jaren hetzelfde probleem hebben met de Kaderrichtlijn Water.

Zet instrumenten in om de veestapel in te krimpen. Minder dieren, minder mest: zo simpel is dat. Mijn collega van GroenLinks was daar ook heel duidelijk in. Dat is beter dan de brief die we gister kregen met negen kantjes onbegrijpelijke handhavingsstrategie. Want dan gaan we nog meer regels op dat erf uitstorten in de hoop dat het allemaal nog in te passen is, terwijl we gewoon zien dat we daarin vastlopen.

Tot slot wil ik graag nog een reactie op een aantal bevindingen van de Rli over de aanpak van de Kaderrichtlijn Water. Ik ben benieuwd of de Minister zich daarin herkent en of hij zich daar medeverantwoordelijk voor voelt. De Rli zegt dat er een groot gebrek aan urgentiebesef is, te grote vrijblijvendheid in het beleid, en gebrekkige invulling en uitvoering van taken en verantwoordelijkheden. Graag een reactie.

Dank, voorzitter.

De voorzitter:

Ik kijk heel even naar mevrouw Van der Plas. U heeft nog twee interrupties voor nu en dadelijk. Ja? Oké. Mevrouw Van der Plas voor een interruptie.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Sorry, voorzitter, ik gebruik die nu, want ik wil ook aankondigen dat ik om 16.00 uur een debat heb over persveiligheid. Daar moet ik naartoe, dus ik gebruik ze hier. Mijn medewerker luistert straks mee naar de antwoorden van de Minister.

Ik heb een vraag aan de heer Thijssen. Die is als volgt. Waarom zegt hij dat er in Brabant niet meer gebouwd kan worden? Waarom zegt hij dat daar een bouwstop is? Want er is helemaal geen bouwstop. Er is gewoon ...

De heer Thijssen (PvdA):

Er heeft daar ...

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Ik wil het nog heel even duiden.

De heer Thijssen (PvdA):

Ja, sorry.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Daar is het volgende aan de hand. Daar worden geen vergunningen meer afgegeven in de buurt van natuurgebieden, tenzij het bouwvergunningen zijn die geen nadelige stikstofeffecten hebben op natuurgebieden. Daar kan dus gewoon gebouwd worden. Dat mag alleen geen effect hebben op een natuurgebied. Waarom gaat de heer Thijssen – dat is de hele tijd zo – mensen steeds maar bang maken en zeggen dat er in Brabant niet meer gebouwd kan worden? Dat is gewoon totaal niet aan de orde.

De heer Thijssen (PvdA):

Nou ja, omdat we keer op keer zien dat vergunningen bij de Raad van State van de lat worden getikt omdat er een probleem is met stikstof. Omdat een college in de provincie nu dus heeft gezegd: we zien dat die natuurgebieden toch steeds verder verslechteren en dat er allemaal vergunningaanvragen zijn waarbij er een klein beetje stikstof vrijkomt; op dit moment kan dat gewoon niet, want als dat landt op een van de natuurgebieden die er slecht voor staan, dan kunnen we die vergunning niet afgeven, want anders dan komen we weer uit bij de Raad van State en dan weten we dat we de rechtszaak gaan verliezen.

We horen natuurlijk ook steeds meer berichten van milieuorganisaties die intrekkingsverzoeken doen, die gewoon zeggen: er is een bedrijf dat een onherroepelijke vergunning heeft. Toch gaan er waarschijnlijk helaas vergunningen ingetrokken worden, omdat er gewoon te veel stikstofvervuiling is in de Nederlandse natuur. Het klopt dus dat als er aangetoond kan worden dat een woningbouwproject de natuur niet aantast, er nog gebouwd kan worden. Maar het verdrietige is dat ze juist in Noord-Brabant heel veel natuurgebieden hebben, namelijk vijftien, dat die alle vijftien achteruitgegaan zijn sinds 2015, en dat de kans dat je vrijuit kan bouwen in Noord-Brabant dus gewoon veel en veel kleiner is geworden. Ik vat dat samen als dat de provincie op slot zit. Zo zeg de provincie het zelf ook.

De voorzitter:

De laatste interruptie van mevrouw Van der Plas.

Mevrouw Van der Plas (BBB):

Dat klopt feitelijk niet. Ik baal zo enorm van deze constante bangmakerij in de zin van: Brabant zit op slot; zie je wel, het kan helemaal niet. Neem het Land van Cuijk, de grote gemeente die grenst aan het natuurgebied de Oeffelter Meent. Daar kan gewoon gebouwd worden. Daar worden zo meteen 70 woningen gebouwd. Daar wordt ook bij gezegd dat het allemaal oké is. Door de heer Thijssen wordt hier een soort doembeeld geschetst. Dat gaat elke keer weer ten koste van onze boeren, want die worden erop aangesproken: jullie stoten stikstof uit en daarom kan er niet gebouwd worden. Als de heer Thijssen het dus de volgende keer heeft over een bouwstop in Brabant, wil hij dan aangeven waar het precies om gaat en erbij zeggen dat er ook in Brabant, ook bij natuurgebieden, gewoon nog gebouwd kan worden, mits er geen nadelige effecten van stikstof op natuurgebieden zijn? Hij moet niet met een of ander heel wollig verhaal komen over de rechter en het intrekken van vergunningen. Zeg het gewoon zoals het is.

De voorzitter:

Meneer Thijssen, aan u het woord.

De heer Thijssen (PvdA):

De voorvrouw van de grootste brancheorganisatie in Nederland zegt dat er een bom onder Nederland ligt en waarschuwt dat het investeringsklimaat in Nederland naar de haaien gaat. Een provincie zegt een vergunningenstop in te voeren, omdat die provincie een groot probleem heeft met natuur. Ik vind dus niet dat ik overdrijf als ik zeg: dit land dreigt op slot te gaan en zit voor een deel al op slot. En ik ben er ook een beetje klaar mee dat ik dan de hele tijd moet horen dat alles maar zou kunnen doorgaan en dat we niet op alle mogelijke manieren – denk aan het klimaat, stikstof en water, luchtvervuiling, volksgezondheid, stankoverlast – tegen de grenzen aanlopen van wat we kunnen met 17, 18 miljoen mensen op dit kleine stukje land. We hebben heel veel industrieën, heel veel boeren en heel veel voedselproductie. Het past niet meer! Het zou fijn zijn als BBB ook een keer zou zeggen: ja, het is heel druk, er is veel aan de hand in dit land en het past inderdaad niet meer.

De voorzitter:

Prima.

De heer Thijssen (PvdA):

Nee. Sorry, voorzitter. Dat is niet iets wat de Partij van de Arbeid zegt; dat zeggen zo ongeveer alle wetenschappers. De rechter heeft dit overgenomen, waardoor er steeds meer vergunningen worden vernietigd. Het zou goed zijn als we samen optrekken om te bekijken hoe we kunnen zorgen dat het prettig blijft in dit land.

De voorzitter:

Oké. Dank, meneer Thijssen. Als ik het goed heb, was u ook aan het einde van uw betoog. Ja. Dat is allemaal gezegd. Dan gaan we nu naar de laatste spreker in de eerste termijn van de Kamer. Dat is de heer Grinwis van de ChristenUnie.

De heer Grinwis (ChristenUnie):

Voorzitter, dank u wel. Het voordeel daarvan is, dat ik me kan aansluiten bij een aantal punten van de vorige sprekers, zoals bij het punt van collega Boswijk over die verontreinigde gebieden en Delfland, met het simpele verzoek aan de Minister om ervoor te zorgen dat volgend jaar de kringloopboeren aldaar daadwerkelijk aan kringlooplandbouw kunnen doen en die derogatie voor hen dus weer terugkomt. Dat is gelijk mijn eerste punt.

Voorzitter. Ik weet dat de Minister een hekel heeft aan kalenderlandbouw. Toch zijn de besluiten die nu genomen worden kalenderlandbouw avant la lettre. Kan de Minister dat nog eens heel goed uitleggen, inclusief de afwegingen die hij heeft gemaakt? Wil hij daarbij ook het debat meenemen dat ik met collega Van Campen had? Want het lukt mij bijna niet meer om het uit te leggen. Dat lukt mij bij de boeren die ik spreek niet meer. En het lukt me thuis niet meer, maar dat is nog wel het minste probleem.

Neem dit jaar. De laatste suikerbiet is nu pas net ingezaaid, gemiddeld drie, vier weken later dan normaal. Dat is in twintig jaar niet meer voorgekomen. Bij aardappelen is het hetzelfde verhaal. Ik snap, na het uitvoeren van mijn motie van vorig jaar, dat de Minister zich niet nog eens de irritatie van Brussel op de hals kan halen. En die irritatie is nog wel het minste probleem; het ergste probleem is aan de orde als de derogatie weggaat of als heel Nederland als verontreinigd gebied aangewezen wordt.

Voorzitter. Ik heb toch een aantal punten. Allereerst sluit ik mij aan bij het punt van mevrouw Van der Plas over de timing. Met name contractafspraken en zekerheid over teelten zoals bij cichorei, staan erg onder druk. Dat stond in mijn motie. Naar aanleiding van mijn motie staat die nu op de winterteeltenlijst. Daar ben ik blij mee. Maar april was wel erg laat. Wat ziet de Minister daarvan terug in de hoeveelheid hectaren die zijn ingezaaid met cichorei, een vrij kleine teelt, die we wél graag willen behouden in Nederland?

Dan suikerbieten. Die zijn pas bij een oogstdatum na 1 november kwalificeerbaar als winterteelt, las ik, terwijl het een niet-uitspoelingsgevoelig gewas is. Heeft de Minister scherp wat dit nou in de praktijk betekent? De bietencampagne duurt van september tot januari. Dan zijn er een beperkt aantal loonwerkers en een beperkt aantal bietenrooiers, maar belangrijker is dat er slechts twee suikerfabrieken zijn in Nederland. Die draaien non-stop door in die periode. Daar kun je dus moeilijk in schuiven of mee spelen. Mijn vraag is dus eigenlijk op basis van welk CDM-rapport of -advies dit besluit genomen is. Kunnen de extra voorwaarden voor suikerbieten als winterteelt niet gewoon opgeheven worden? Of is dit echt onderdeel van de conditionaliteit?

Dan vezelhennep. Dat gewas staat ook niet op de winterteeltenlijst. Zou er een uitzondering voor deze teelt mogelijk zijn in het kader van het integraal beleid en de transitie naar biobased bouwen en verbouwen? Kan de Minister in samenwerking met bijvoorbeeld BO Akkerbouw alle knelpunten voor het verbouwen van vezelgewassen in kaart brengen met een routekaart voor oplossingen? Ik geef hem maar als suggestie mee om dat vóór 1 oktober te doen. Dan heeft de Minister ook eens zo'n deadline.

Dan kom ik op de consumptieaardappelen; dat is het pièce de résistance. Het gaat me ook om de antwoorden op vragen die collega's hierover gesteld hebben. We hebben dit debat al uitgebreid gevoerd. Ik heb de simpele vraag: hoe is de Minister hiertoe gekomen? Welke afwegingen heeft hij gemaakt? Heeft hij eraan gedacht om bijvoorbeeld onderscheid te maken naar consumptieaardappelen met een lage en een hoge norm? De Agria, de Gloria, de Irene of zelfs de Maradonna: het zijn allemaal aardappelrassen die 200 à 225 kilogram stikstof per jaar nodig hebben. En je hebt inderdaad aardappelrassen zoals Bintje, de Innovator en de Lady Blanca, de Lady Olympia en de Lady Rosetta – ze hebben daar wat lady's met hoge normen – die allemaal richting de 250 à 300 kilogram gaan. Was daar niet een onderscheid op mogelijk? Ik hoor daar graag de afweging van de Minister over.

De Minister laat niet zo veel ruimte voor pilots, zoals de duurzaamheidsprogramma's of het maatwerkprogramma. Dat zit mij toch wel een beetje dwars. Ik heb warme herinneringen aan MINAS. We zijn inmiddels twintig jaar verder, met veel meer technische mogelijkheden om te meten et cetera. Zitten het ministerie, de CDM en de NVWA wel voldoende in de «drie argumenten waarom het wél kan»-modus in plaats van drie argumenten te zien waarom het niet kan?

De Minister wil immers ook toe naar bodembeleid met doelvoorschriften. Wat zijn de voornemens hiervoor in het achtste actieprogramma en hoe houdt de Minister innovatie en ontwikkeling op dit gebied mogelijk? Ook in dit verband verwijs ik naar de motie-Boswijk/Grinwis over de permanente commissie voor weer en gewassengroei. Ik sluit me aan bij de vragen van collega Boswijk hierover.

Precisielandbouw gaat een grotere rol spelen in de verduurzaming van de landbouw. In het klimaatakkoord is opgenomen dat LNV een investeringsregeling voor precisielandbouw zou openstellen, gericht op bemesting. Dat mes snijdt aan meerdere kanten: het zorgt voor minder lachgas, minder stikstof en minder nitraatuitspoeling. Dat zijn allemaal urgente opgaven, maar die regeling is er nog steeds niet. Komt die er nog, Minister?

Bufferstroken. Na de dramatische, soms absurde, start ben ik nu benieuwd hoe het staat met die gecombineerde opgave. Niet alleen de agrarische media vertellen ons hier elke dag veel over; vanochtend stond er ook een mooi artikel over in Trouw. Nou ja, «mooi», het was eigenlijk ook wel een beetje treurigstemmend. Inmiddels is de bedrijfsvoering op een agrarisch bedrijf zo complex dat je als boer bijna gedwongen wordt om een agrarisch adviseur in te huren. Een foutje kan je immers je vergoeding kosten. Maar zelfs adviseurs gooien inmiddels regelmatig de handdoek in de ring. Het wordt allemaal te ingewikkeld.

De voorzitter:

Uw tijd is om.

De heer Grinwis (ChristenUnie):

Hoeveel zijn er nu binnen? Is 15 juni ruim genoeg? Komt er wat coulance? Want, sorry, als je van enkele tientallen percelen naar meer dan 100 gaat ... Dat is gewoon eigenlijk niet te doen zonder misschien wel een foutje.

De voorzitter:

Meneer Grinwis, de smokkelaar. Uw tijd is ruim op. Wij gaan 30 minuten schorsen. Om 16.30 uur gaan we verder met de eerste termijn van de Minister. Om 16.30 uur zien we elkaar dus weer terug. Dank. Loopt u even bij de griffier langs als u twijfelt hoeveel interrupties u nog heeft. Dat maakt het zo dadelijk makkelijker.

De vergadering wordt van 16.00 uur tot 16.32 uur geschorst.

De voorzitter:

Wij gaan verder met de beantwoording van de vragen. We zitten in het commissiedebat Mestbeleid, met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de heer Adema. Hij zal de blokjes even kort benoemen en beginnen met een inleiding. Aan u het woord, Minister.

Minister Adema:

Dank u wel, voorzitter. Mijn wens is inderdaad om te beginnen met een algemene indeling. Daarna wil ik de beantwoording van de vragen in vier blokjes doen. Allereerst behandel ik de derogatie plus de waterkwaliteit, daarna de bufferstroken en de handhaving daarop. Vervolgens behandel ik de kalenderlandbouw en de vanggewassen. Daarna heb ik een blokje overig.

De voorzitter:

Prima. Gaat uw gang.

Minister Adema:

Meneer de voorzitter. We behandelen vandaag een belangrijk onderwerp: het mestbeleid. Het is vandaag door een aantal leden van de Kamer ook gezegd dat mest een voedingsstof is. Mest is een belangrijke stof om in de agrarische bedrijfstak te komen tot productie. Dat geldt ook voor voedselproductie, waarvoor de agrarische sector uiteindelijk aan het roer staat en mooie producten levert. Mest is daar een heel belangrijke grondstof voor. We hebben het nodig. Goede mest kan ook de bodem verrijken, de kwaliteit laten toenemen. We hebben echt mest nodig en ook een goed mestbeleid.

Dat mooie product, dat sommigen het goud van de agrarische sector noemen, heeft ook zijn keerzijde. De agrarische sector gebruikt mest en dat heeft schadelijke gevolgen voor de omgeving, zoals we weten, in het bijzonder voor de waterkwaliteit. Daarom werken we al jarenlang met actieprogramma's, nitraatactieprogramma's, om ervoor te zorgen dat de waterkwaliteit verbetert als gevolg van maatregelen rondom mest. Het is nodig dat we maatregelen nemen. Ik kan me voorstellen dat de genomen maatregelen voor de agrarische ondernemer als een last aanvoelen. Er is sprake van een stapeling van maatregelen. Er zijn veel middelvoorschriften die we over de agrarische praktijk uitstorten. Daarbij gaat het vaak om generieke maatregelen die voorbijgaan aan gebiedsspecifieke kenmerken en waarmee boeren getroffen worden die op een goede manier bezig zijn in hun gebied. Het is al genoemd en ik kom er straks op terug. We zullen moeten blijven inzetten op verbetering van de waterkwaliteit; het is al door verschillende Kamerleden genoemd. Die waterkwaliteit is niet goed. Die is niet overal in Nederland niet goed, maar die is overall gezien in Nederland niet goed. Dat betekent dat we ook in de toekomst geconfronteerd zullen blijven worden met maatregelen die te maken hebben met het verbeteren van de waterkwaliteit.

Ik begrijp heel goed dat boeren smachten naar meer sturing op het eigen erf. Geen boerenerf is hetzelfde. De ene boer heeft een veel betere beheersing van z'n grondstoffen op het erf, veel betere beheersing van z'n uitstoot op de omgeving dan andere boeren. Ik ben bij collectieven geweest. Midden-Delfland kwam al even voorbij. Die zijn op een fantastische manier met elkaar bezig, waarbij ze met elkaar intervisie hebben op hoe ze het doen. Er is een vorm van doelsturing in de Stoffenbalans die in dat gebied goed uitwerkt. Het kan dus, het kan wél.

Desalniettemin zullen we ook in de komende jaren worden geconfronteerd met maatregelen die noodzakelijk zijn, zoals we op dit moment de maatregelen hebben rondom het zevende actieprogramma en de derogatiebeschikking. Dat zijn maatregelen die best knellen voor boeren, en dat begrijp ik heel goed, maar die wel noodzakelijk zijn. We hebben afspraken gemaakt met de Europese Commissie over de kwaliteit van het water en de aanpak daarvan. Ook die afspraken zullen we moeten nakomen. Kan dat in sommige gevallen misschien anders? Misschien wel. Daar zullen we het zo wel over hebben bij de specifieke vragen.

Dat was even de algemene inleiding, meneer de voorzitter. Ik wil nu beginnen bij het kopje derogatie en waterkwaliteit. Voor degenen die denken dat ik een aantal vergeet: bufferstroken en de handhaving komen wat mij betreft daarna, bij het volgende kopje.

De vraag van de heer Van Campen. De heer Van Campen vraagt wat mijn antwoord zou zijn als ik, net als hij, aanstaande zaterdag op het congres tegenover ondernemers zou staan. Dat vind ik een heel lastige vraag, omdat ik me dan moet verplaatsen in een VVD'er en vervolgens vanuit dat perspectief een antwoord zou moeten geven. Maar ik begrijp de vraag wel. De akkerbouw moet opdraaien voor de problemen in de melkveehouderij. U weet dat de Europese Commissie eind 2022 de derogatiebeschikking heeft gepubliceerd. Deze derogatiebeschikking bevat maatregelen die niet alleen de rundveehouderij maar de hele landbouw treffen, ook de akkerbouw. Denk aan de bufferstroken.

Ik begrijp best dat de akkerbouwers denken dat zij omwille van de rundveehouderij maatregelen moeten nemen. Die maatregelen zijn niet sec nodig voor de rundveehouderij. Die maatregelen zijn genomen om de waterkwaliteit te verbeteren, zoals ik al zei in mijn inleiding. Dat gaat ook over de waterkwaliteit in akkerbouwgebieden. Ook die akkerbouwbedrijven hebben een flinke opgave. Het gaat dus breder dan de rundveehouderij. Ik begrijp het gevoel af en toe wel, maar we moeten ons realiseren dat de wateropgave voor heel Nederland geldt, dus ook voor de akkerbouwgebieden. Dat lijkt me een prima antwoord voor uw congres. Ik weet niet of het een wel- of niet-motie is, maar dit zal ongetwijfeld leiden tot de juiste besluitvorming op het VVD-congres.

Dan de vraag van de heer Van Campen over de impactstudie derogatie. Wij hebben inderdaad afgesproken dat er een impactanalyse komt die de ecologische en economische impact van de derogatie in kaart brengt.

De voorzitter:

Ik kijk heel even naar de heer Grinwis om te zien of hij over het vorige een vraag wil stellen. Dan gaan we eerst even naar het vorige punt voor we naar dit blokje gaan. De heer Grinwis van de ChristenUnie voor een interruptie.

De heer Grinwis (ChristenUnie):

Ik heb een korte vraag over die bufferstroken. We krijgen tegenstrijdige signalen. De CDM heeft ooit gezegd dat die bufferstroken zinvol zijn voor de waterkwaliteit, met name van oppervlaktewater. De waterschappen zetten daar vraagtekens bij, zeker als ze kaal en leeg blijven. Hoe weegt de Minister dat? Hoe gaat hij dat bijhouden? Die bufferstroken zitten nu in de conditionaliteiten vanuit het GLB. We zitten er dus gewoon aan vast, maar wel vanuit de veronderstelling dat ze iets bijdragen aan waterkwaliteit. Als dat niet zo is, moeten we er anders mee omgaan of ze schrappen. Hoe gaan we dat met elkaar vaststellen en daarop acteren?

Minister Adema:

Ik heb natuurlijk te maken met adviezen van de CDM. We hebben met elkaar afgesproken dat we de CDM niet voor niets hebben. Die brengt adviezen uit en die adviezen waren helder. Ze hebben gezegd dat het gebruik van bufferstroken een bijdrage kan leveren aan de verbetering van de waterkwaliteit. Er zijn vandaag wat uitspraken gedaan over de CDM. De CDM is een commissie van deskundigen. Wij baseren ons beleid op het oordeel van die deskundigen. Omdat de CDM zichzelf niet kan verweren, vind ik het van belang om hier te melden dat de CDM op een integere manier adviezen geeft, onder andere op het gebied van bufferstroken en mestbeleid in het algemeen. Wij vertrouwen daarop en dat is ons uitgangspunt. We moeten een anker hebben om ons beleid op te baseren; die basis is de CDM. Mogelijk zeggen waterschappen dat het niet helpt. We kunnen ook best in de tijd monitoren of een en ander effect heeft. Ik denk dat dat wel verstandig is; je moet kijken of maatregelen effect hebben. Ik kan dus toezeggen dat we dat zullen doen. Maar nogmaals, wij gaan echt uit van de adviezen van de CDM.

Dan de impactstudie derogatie. Zoals gezegd wordt er een impactanalyse gemaakt op het gebied van derogatie. Er wordt niet alleen naar de ecologische impact maar ook de economische impact gekeken. Dat is in het Tweede Kamerdebat aan de orde geweest en toegevoegd. De ecologische analyse zal waarschijnlijk voor het zomerreces worden opgeleverd. En vlak na het zomerreces verwacht ik de economische analyse.

Dan de vraag van de heer Graus. Hij zegt dat de derogatiebeschikking soms leidt tot een verlies van € 30.000 per boer. Als je de berekening alleen maakt voor het afvoeren van mest, wat soms echt in de papieren kan lopen, dan kan ik me die redenering voorstellen. We moeten ons realiseren dat we ook een graslandsubsidieregeling in het leven hebben geroepen rondom derogatie. Er is een subsidieregeling voor boeren om het verlies te compenseren dat ze lijden door het afvoeren van mest, als er voldoende grasland, 80%, aanwezig blijft op het bedrijf. De berekening die de heer Graus maakt, is me net wat te kort door de bocht. Zoals ik net al zei, zijn we bezig met een impactanalyse. We gaan ook kijken wat de economische impact is van de derogatiebeschikking. Daar zullen we in het najaar ongetwijfeld het gesprek met u als Kamer over gaan voeren. U krijgt natuurlijk de impactanalyses toegestuurd. Dat is helder.

Dan de vraag van de heer Graus of het klopt dat rondom bepaalde derogatiebedrijven de waterkwaliteit voldoet aan de norm van 50 milligram. Over het algemeen hebben derogatiebedrijven een groot areaal grasland. Als je dat hebt, dan draagt dat bij aan schoner water. Vanuit dat perspectief kun je stellen dat derogatiebedrijven misschien wel een schonere omgeving hebben. Is dat in alle gevallen zo? Nee. Ik vind wel ... Die vraag is ook gesteld door anderen. Ik noemde even het voorbeeld van de groep boeren in Midden-Delfland die bezig is om de waterkwaliteit in dat gebied te verbeteren. Ze doen dat ook met een systeem van stoffenbalans. Ik ben bij de boeren geweest. Dat hebben ze echt goed voor elkaar. Ik ben daar echt van onder de indruk geraakt. Ik ben ook onder de indruk geraakt van de kwaliteit die het uiteindelijk oplevert. We hebben natuurlijk de situatie rondom de nutriëntverontreinigde gebieden die we hebben aangewezen, waar Midden-Delfland een onderdeel van is. We zijn bezig te kijken of we de aanwijzing van die nutriëntverontreinigde gebieden, die per 1 januari 2024 moeten worden vastgesteld, meer specifiek per gebied kunnen inrichten, dus meer kunnen specificeren. Ik wil me inzetten voor bijvoorbeeld een situatie als in Midden-Delfland en kijken of we met de Europese Commissie die aanwijzing verder kunnen specificeren, zodat die misschien niet geldt voor dat gebied. Daarvoor is nodig dat de waterschappen, waarmee we goed samenwerken, alle toestroomgebieden goed in kaart brengen. Het gaat om zo'n 600 gebieden. Dan kun je veel specifieker aanwijzen welke gebieden wel verontreinigd zijn en welke niet en waar je boeren dus wat meer ruimte kan geven. Maar nogmaals, let op. Dat is een inzet van deze Minister en daar moet de Europese Commissie ook van te overtuigen zijn. We hebben nu afspraken gemaakt met de Europese Commissie en die staan. We werken aan een verbetering van de waterkwaliteit en dat zeg ik ook tegen de Europese Commissie. Ik vind het belangrijk dat we echt blijven inzetten op verbetering van de waterkwaliteit. Maar wij willen wel kijken of we die verdere specificering, die verfijning beter kunnen regelen met ingang van 1 januari 2024.

De voorzitter:

Ik zie een interruptie van de heer Van Campen, VVD.

De heer Van Campen (VVD):

Dit klinkt goed, want dan gaan we eindelijk toe naar doelsturing in plaats van die vervelende middelsturing. Ik sloeg aan op de Stoffenbalans waar de Minister over sprak. Is dit dan ook de inspiratie om die straks breder te gaan uitrollen, mee te nemen in het landbouwakkoord en uiteindelijk breed over Nederland uit te rollen? Ik lees in zijn brief dat de CDM nu nog heel kritisch is over de zogenaamde maatwerkaanpak. Ik vond dat best teleurstellend toen ik de brief van het kabinet las. Is de Minister bereid om toch te kijken wat de mogelijkheden zijn om dat verder te brengen, zodat het systeem van een afrekenbare stoffenbalans met doelvoorschriften dichterbij komt? Wat is dan de termijn waarop de Minister dat ziet gebeuren?

Minister Adema:

Voorzitter, vindt u het erg dat ik deze vraag meeneem in de beantwoording van de vraag van de heer Boswijk over sensortechnologie? Dat past hier namelijk heel goed bij.

De voorzitter:

Dan doen we dat.

Minister Adema:

De heer De Groot had een vraag over het Rli-rapport dat vorige week is uitgebracht; daar zijn meer vragen over gesteld. Ze hebben een onderzoek gedaan naar de kwaliteit van het water en ook gekeken naar in hoeverre het ingezette beleid zou meewerken om de doelen op het gebied van waterkwaliteit te bereiken. Helaas moet ik u een procedureel antwoord geven. Ten eerste is het natuurlijk een eerste verantwoordelijkheid voor mijn collega van IenW, maar het kabinet zou komen met een reactie op dat rapport en ik wil niet vooruitlopen op die reactie. We zijn het rapport nog aan het bestuderen. Het wordt straks in het kabinet besproken en dan komt het kabinet met een reactie, waarin ongetwijfeld de vragen die door diverse leden hierover zijn gesteld aan de orde zullen komen. Mevrouw Akerboom en de heer Thijssen hebben vragen gesteld en ik geloof dat mevrouw Bromet er nog iets over heeft gezegd. In ieder geval komen wij daarop terug via een kabinetsreactie. Op dit moment kan ik daar helaas niet meer over zeggen.

Dan de Partij voor de Dieren. Mevrouw Akerboom stelde vragen over de omvang van de mestproductie. Ik ken de opvattingen van de Partij voor de Dieren natuurlijk. Ik weet dat u verder wil gaan dan deze Minister en dit kabinet, als het gaat om het terugdringen van de veehouderij. Dat respecteer ik. Dat neemt niet weg dat er wel maatregelen worden genomen, ook door dit kabinet, die wel degelijk de mestproductie terugbrengen; ik zal er zo iets over zeggen. Maar de manier waarop u botweg zegt dat er bij wijze van spreken zoveel dieren uit moeten, is niet de manier zoals het kabinet hiernaar kijkt. Het is overigens ook niet de manier zoals Remkes het heeft gezegd. Wij gaan met maatregelen werken voor diverse doelen, niet alleen water, maar ook stikstof en klimaat. Remkes heeft bijvoorbeeld gezegd dat als je die maatregelen moet nemen, de omvang van de veestapel gereduceerd kán worden als gevolg van die maatregelen. Dat zou kunnen, maar wij sturen niet direct op de omvang van de veestapel. We gaan dat via andere maatregelen doen. Een van die maatregelen is de voorwaarde uit de derogatiebeschikking dat per 2025 de mestproductieplafonds voor stikstof en fosfaat met 10% verlaagd moeten zijn ten opzichte van 2020. Ik werk aan wetgeving om bijvoorbeeld die verlaging vast te leggen. Natuurlijk praten we ook in het kader van het landbouwakkoord over maatregelen en effecten daarvan, maar u begrijpt dat ik daar op dit moment geen uitspraken over doe.

De voorzitter:

Ik kijk heel even naar de heer Thijssen. Ik weet niet of u een interruptie had of een schijnbeweging maakte. Een interruptie? Een interruptie van de heer Thijssen.

De heer Thijssen (PvdA):

Nog even over het Rli-rapport. Ik snap dat het eerst naar de ministerraad moet. Kan de Minister wel iets zeggen over wanneer we een reactie krijgen? Want wat eraf spat bij het Rli-rapport, is het gebrek aan urgentie, dat we niet op koers liggen om deze doelen te halen, dat Nederland nog verder in een economische lockdown komt als we niet oppassen en dat er gewoon veel en veel meer moet gebeuren. Kan de Minister dat onderschrijven en kan hij aangeven wanneer we een reactie krijgen?

Minister Adema:

Ik kan op dit moment niet zeggen wanneer u een reactie krijgt. Ik weet wel dat de Minister van IenW op dit moment hard aan het werk is om de reactie van het kabinet voor te bereiden, dus het zal de komende weken in het kabinet aan de orde komen. Maar ik kan er op dit moment geen toezegging doen over wanneer het precies naar de Kamer komt.

De voorzitter:

Heeft u wel een indicatie? Of durft u daar nu geen uitspraken over te doen? Ik laat het aan u.

Minister Adema:

Ik ga ervan uit dat het nog voor het zomerreces komt. Daar ga ik van uit. Dat is geen toezegging, maar ik ga ervan uit.

De voorzitter:

Een indicatie noemen we dat. De heer Thijssen? Nee. Dan gaan we naar mevrouw Akerbouw van de Partij voor de Dieren voor een interruptie.

Mevrouw Akerboom (PvdD):

Ik wachtte het einde van het blokje af, maar dat hoeft niet, geloof ik. Ik hoorde Minister Adema zeggen dat wij botweg willen hakken. Dat is toch wel de uitkomst van heel veel dossiers en heel veel wetenschappelijke oproepen op het gebied van klimaat, stikstof; ik hoef het niet nog een keer uit te leggen. Als ik deze discussie zo aanhoor, dan denk ik: de Minister moet toch kunnen garanderen dat als wij zo veel mest moeten verminderen, het aantal dieren ten minste krimpt met hetzelfde tempo als de mestplaatsingsruimte? Dat is toch niet met de botte bijl? Dat is toch een logisch gevolg van het beleid? Of moeten we toch weer proberen om het op een andere manier op te lossen met allerlei technische lapmiddelen die al zo vaak niet hebben gewerkt?

Minister Adema:

Als het gaat om mest, zijn er diverse sporen mogelijk. Je kunt natuurlijk heel sec naar de mestplaatsingsruimte op het bedrijf kijken, maar je kunt ook kijken naar wat je kunt doen met mest als grondstof voor bijvoorbeeld mestvergisting, groene moleculen. We hebben als kabinet een hoge ambitie als het gaat om het bijmengen van groen gas op het net. Dat hebben we ook hard nodig. Overigens zeg ik daarbij dat ook groen gas voor heel veel mensen een grote uitkomst zou kunnen zijn voor de energietransitie. Stel je voor dat je in plaats van aardgas groen gas door de keten laat stromen. Dan kan de investering die de individuele burger hoeft te doen in de aanpassing van de woning op dat moment veel lager zijn. Dat is ook voor mensen met een kleine beurs een hele goede maatregel. We moeten dus echt meer inzetten op groen gas.

De voorzitter:

De Minister gaat voort.

Minister Adema:

De heer Graus heeft dezelfde vraag gesteld over het terugbrengen van de totale bemesting.

Mevrouw Van der Plas vroeg waarom voedselzekerheid niet vooropstaat. Ik heb het in mijn inleiding gehad over voedselproductie en voedselzekerheid. Dat is een heel belangrijk aspect. Ik vind dat het bij het landbouwbeleid ook moet gaan over voedselzekerheid en voedselkwaliteit. Dat is een belangrijke pijler van het landbouwbeleid. Maar er is ook een keerzijde en dat moeten we ons ook realiseren. Het moet wel in balans met de omgeving zijn. Het moet ook ecologisch verantwoord zijn. Onze agrarische sector produceert op dit moment goed voedsel dat de hele wereld overgaat. Onze agrarische sector produceert uitgangsmateriaal dat de hele wereld overgaat. Daarmee zijn we topspeler in de wereld en dat zullen we ook in de toekomst blijven, maar dan op een duurzame manier geproduceerd. Met «duurzaam» bedoel ik dat we ervoor moeten zorgen dat de agrarische sector produceert zonder schadelijke emissies boven de normeringen voor bodem, lucht en water. Dat wil de agrarische sector en we praten daar ook over in het kader van het landbouwakkoord.

Dat was over de derogatie en de waterkwaliteit.

De voorzitter:

Dat was het eerste blokje. Dan gaan we nu naar de bufferstroken en de handhaving.

Minister Adema:

De bufferstroken. De derogatiebeschikking is versneld ingevoerd. We hebben het allemaal meegemaakt. We hebben, overigens mede op aangeven van een motie uit de Tweede Kamer, geprobeerd om bij de implementatie van de derogatiebeschikking aan te sluiten bij de agrarische praktijk. Daarop heeft de Europese Commissie deze Minister teruggefloten. Uiteindelijk hebben we versneld moeten invoeren. Dat is voor heel veel boeren een hele lastige beslissing geweest. Dat realiseer ik me heel goed. Het betekent ook dat wij versneld aan de slag moesten om de handhaving op orde te brengen. De heer De Groot legt daar de vinger bij en dat doet hij ook terecht. Er was een discussie over wie er moet handhaven: is dat nou de NVWA, is dat nou de RVO, zijn dat nou de waterschappen? Dat maakte het complex. Het heeft even geduurd om daar een goede rolverdeling in te vinden.

Ik moet de heer De Groot er gelijk in geven dat het een lastige periode is geweest. De waterbeheerders hebben een toezichthoudende en handhavende rol, vooral vanuit de bevoegdheid met betrekking tot lozingen. De NVWA heeft een toezichthoudende en handhavende rol vanuit de GLB-conditionaliteit. En de RVO en de NVWA hebben een rol met betrekking tot de controle op de gebruikersnormen, de mestplaatsingsruimte. Dat maakt het allemaal wel een beetje complex. Er wordt gehandhaafd en de controles zijn in uitvoering. Over heel 2023 zullen er 470 controles voor het GLB worden uitgevoerd en 800 derogatiecontroles. Dat loopt. De uitkomst van die controles hebben we nog niet in beeld. Maar ik ben het wel met de heer De Groot eens dat, juist ook vanwege de onduidelijkheid die in het begin ontstond, we nog eens goed met elkaar moeten nadenken over hoe we de handhaving op een betere manier kunnen organiseren. We maken het complex. Het is natuurlijk logisch dat we kijken hoe de uitvoering van de handhaving dit jaar loopt. We gaan ook kijken hoe we dat volgend jaar op een betere manier kunnen organiseren.

De voorzitter:

Ik zie een interruptie van de heer De Groot, D66.

De heer Tjeerd de Groot (D66):

Fijn dat de Minister erkent dat het, in mijn woorden, een wat rommelige start is geweest. Het is nu juni, dus we hebben eigenlijk de eerste helft van het jaar gemist qua controles. Dat is natuurlijk kwetsbaar richting de Europese Commissie, omdat je moet constateren dat de versterkte handhavingsstrategie er ook al was. De Minister heeft het erover dat het complex is. Als ik ergens fiets in Noord-Holland – ik noem maar wat – dan kan ik met mijn eigen ogen gewoon zien als er mest is uitgereden. Je ziet die kammen in het veld staan en het gras groeit daar ook wat harder. Kan de Minister er toch nog eens op ingaan hoe complex het nu eigenlijk is?

Minister Adema:

Ik ben het zeer met de heer De Groot eens dat het controleren van bufferstroken niet complex is. De complexiteit zit ’m erin dat drie organisaties bezig zijn met de controle- en handhavingsactiviteiten op het boerenerf. Dat maakt het wel complex. We hebben het GLB, we hebben het zevende actieprogramma en we hebben de derogatiebeschikking. Daar gaat het ook over bufferstroken, ook in het kader van bijvoorbeeld teeltvrije zones en dat soort zaken. Dat wordt vervolgens ook nog een keer gehandhaafd door verschillende organisaties. Ik vind dat we het daarmee bestuurlijk gezien complex maken. Wat het toezicht houden op het gebruik van bufferstroken betreft, ben ik het op zich met u eens dat je dat met het blote oog kunt zien, maar misschien niet altijd. Ik rijd heel veel door Nederland zoals u weet, ook naar diezelfde mooie provincie waar u woont. Ik zie echt wel op verschillende plekken dat de bufferstroken minder groei vertonen, dus dat er minder bemest is op de bufferstroken. U hebt het gehad over – wat was het? – de vrolijke uitrijdagen in het begin van het jaar. Daarmee hebt u een soort frame neergezet: al die boeren zijn van plan om te gaan uitrijden en zo veel mogelijk mest op het land te doen. Ten eerste hebben heel veel boeren gedurende het hele jaar mest nodig, dus ze rijden het niet zo veel mogelijk in het begin uit. Het is voor hen een gouden grondstof en een gouden groeistof die ook gedurende het jaar verder wordt uitgereden. Ik heb dat zelf vroeger vaak gedaan. Er zijn meerdere momenten in het jaar dat je mest uitrijdt. Het zou wel heel slecht zijn voor de agrarische praktijk om alle mest in het begin uit te rijden. Desalniettemin moeten we met elkaar de controle en de handhaving goed evalueren aan het eind van dit jaar en voor 1 januari kijken welke verbeteringen we kunnen doorvoeren.

Uw vraag over de NVWA houdt daar ook verband mee: is er voldoende capaciteit bij de NVWA om dat te kunnen doen? Wij hebben daar voldoende capaciteit voor beschikbaar gesteld. Dat heb ik ook in mijn brief beschreven. Dan gaat het over GLB-controles en derogatiecontroles.

De voorzitter:

Dan nog een vervolgvraag van de heer De Groot.

De heer Tjeerd de Groot (D66):

De Minister daagt mij ook een beetje uit. Met de doldwaze mestuitrijdagen had ik het over de periode van 14 februari tot eind februari, want de derogatiebeschikking gaat pas per 1 maart in. Ik heb nooit gesuggereerd dat boeren dan al hun mest gaan uitrijden. Maar een slimme boer – dat zijn de meesten – gaat dan natuurlijk juist langs de waterlopen uitrijden. Op verschillende fietstochten heb ik dat gezien en gefilmd; ik heb de filmpjes voor de Minister. Daarmee heeft u eigenlijk de wens van de Europese Commissie een beetje ondergraven door dat gat van twee weken erin te laten. Maar ook na 1 maart is het kwetsbaar; de Minister erkent dat ook. De Minister gaat pas eind dit jaar evalueren. Zou het niet goed zijn om dat nu al te doen en te zorgen dat het de rest van het jaar echt in orde is met het oog op de risico's die je loopt vanuit Brussel dat het per 1 januari helemaal afgelopen is?

Minister Adema:

Nee, dat ben ik niet van plan. Ik heb net aangegeven hoeveel controles we gaan uitvoeren. Daar zijn afspraken over gemaakt en die worden uitgevoerd. We zijn lopende het jaar. U zegt terecht dat we in juni zijn. In het voorjaar is de derogatiebeschikking geïmplementeerd en is de handhaving op gang gekomen. Laten we even ruimte geven om de handhaving uit te voeren en aan het eind van het jaar te evalueren, zodat we eventuele aanpassingen voor het volgend jaar kunnen doen. Laten niet halverwege het jaar gaan evalueren en de handhavingsstrategie aanpassen.

De voorzitter:

Dan gaan we naar ...

Minister Adema:

Dan was er nog ... O, sorry.

De voorzitter:

Heeft u nog een antwoord aan de heer De Groot?

Minister Adema:

Niet op deze vraag. Ik heb een antwoord op een andere vraag van de heer De Groot, maar dat komt zo.

De voorzitter:

Oké, dat komt dadelijk. Dan gaan we naar de laatste interruptie van mevrouw Bromet.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

Nee, voorzitter. Ik heb nog twee interrupties.

De voorzitter:

U heeft gelijk, mevrouw Bromet. Heel scherp.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

Ik wil een vraag stellen over de handhaving. Toevallig is er in mijn buurtschap een integrale handhavingsactie geweest, waarbij 21 adressen zijn gecontroleerd door diverse overheidsinstanties: brandweer, politie, Liander, omgevingsdienst, veiligheidsregio. Ik vraag me of dat niet iets zou zijn om ook te doen. De Minister doet wel heel moeilijk en zegt «ingewikkeld, ingewikkeld», maar handhaving is wel heel erg belangrijk. Ik zou eigenlijk van de Minister verwachten dat hij daar ook een plan voor heeft.

Minister Adema:

Er wordt gehandhaafd. We hebben er ook een plan voor. We hebben afspraken gemaakt met de NVWA hoe er gehandhaafd wordt. U brengt overigens wel een interessant aspect in. U zegt dat er in uw omgeving door veiligheidsdiensten, brandweer en politie, en door de omgevingsdienst acties zijn uitgevoerd. Wij zouden natuurlijk weleens kunnen kijken of de NVWA bij dat soort acties kan aansluiten, want dat versterkt het misschien. Ik ben best bereid om daar eens met de NVWA over te praten. Dat zou misschien ook een mooie inzet zijn voor de versterking van de handhavingsstrategie voor volgend jaar. Dat vind ik wel een goede suggestie die ik meeneem naar de NVWA.

Dan heeft de heer De Groot ook gevraagd of er gekeken kan worden naar innovatieve vormen van handhaving, zoals drones en bemonstering. Op dit moment wordt op een wat meer globale manier gehandhaafd. Daar hebben we het net ook over gehad. Dan gaat het over de breedte van de bufferstroken en de aftrek van de bufferstroken van de mestplaatsingsruimte. Het is helder: daarmee wordt gekort op mestplaatsingsruimte. Er is gehandhaafd op het niet-uitrijden van mest op bufferstroken in het veld. De heer De Groot geeft aan dat de techniek niet stilstaat en vraagt of je in de toekomst niet ook nieuwe technieken kan gebruiken om de handhavingsintensiteit te vergroten en slimmer te handhaven. Dan heb je het bijvoorbeeld over drones of bemonstering. Dat is echt gebruikmaken van nieuwe technieken. Ik vind dat waardevolle aanbevelingen. Die neem ik mee naar de toekomst toe.

De heer Van Campen vraagt hoe het staat met het in januari ingevoerde realtime Vervoersbewijs dierlijke mest, het rVDM. De voorjaarspiek met betrekking tot mesttransporten hebben we gehad. De eerste ervaringen met het rVDM zijn overwegend positief. Het is natuurlijk wel een hele verandering voor de vervoerders en het is een verandering voor de leveranciers en afnemers van mest. Het is mooi om te melden dat we op dit moment zien dat zo'n 99% van het mestvervoer wordt gemeld in het rVDM. Dus het systeem is goed operationeel en werkt. Wel zijn er af en toe problemen. De heer Van Campen heeft ook al gezegd dat er zorgelijke signalen vanuit de sector komen. Die hebben wij ook geconstateerd, dus die herkennen wij ook. Dat moet ook verbeteren, vanzelfsprekend. Maar ja, we zijn in januari begonnen. Het is ook wel echt een groeimodel. We moeten daar ook in groeien en het systeem optimaliseren.

Als er vervoerd wordt, maar er door een internetstoring niet gemeld kan worden, zal het vervoer van de dierlijke mest wel door moeten kunnen blijven gaan. Dat mag niet stokken vanwege het niet functioneren van het systeem. We monitoren voortdurend het rVDM-systeem op de werking, zodat we direct actie kunnen ondernemen op het moment dat er een hiccup komt in het systeem. We willen natuurlijk graag de storingen tot een minimum beperken, maar het is een elektronisch systeem, dus het honderd procent uitsluiten van storingen is wel heel erg lastig. Dat geldt voor elk systeem. Maar wat bijvoorbeeld wel belangrijk is om te melden, is dat het een onlinesysteem is. Soms lukt het niet om dat online te doen, bijvoorbeeld omdat het internet eruit ligt. Er wordt nu een offline-app ontwikkeld, waarin offline gegevens ingevoerd kunnen worden, zodat het systeem wel gevuld wordt en het vervoer kan plaatsvinden. Op het moment dat er weer connectie is met het internet, worden de gegevens doorgegeven. Daarmee proberen wij het beter te organiseren in die situatie. Daarnaast hebben we nog steeds het VDM-formulier. Dat is een terugvaloptie. Mocht het überhaupt nog niet lopen, dan kan dat gebruikt worden. De RVO heeft overigens de helpdesk voor vragen die vanuit de organisaties gesteld worden, verbeterd.

Dan een vraag van mevrouw Bromet van GroenLinks. Zij herinnerde mij aan mijn allereerste optreden in de Tweede Kamer. Ik gaf toen een vrij korte reactie op haar vraag over het dempen van sloten – je zou bijna «een Frieseigen reactie» kunnen zeggen, hoewel Friezen best vriendelijk zijn, maar dat was op dat moment even niet zo. Ik ben ook een mens; dat hebben we toen gemerkt. Ik ben daarna bij mevrouw Bromet geweest en heb toen gezegd dat haar zorg ook mijn zorg is en dat ik het belangrijk vind dat we zo veel mogelijk sloten overeind proberen te houden, zeker in het cultuurlandschap dat we hebben. Zij benoemde daar ook al voorbeelden van. Die sloten horen daarbij.

De watergangen zijn in drie categorieën ingedeeld, namelijk categorie A, B en C. De A- en B-categorieën zijn brede en minder brede waterlopen die wel onder toezicht staan van het waterschap. Die mogen niet gedempt worden. Als men die wil dempen, dan moet men daar een vergunning voor aanvragen. Maar die wordt vaak niet vergeven, omdat de waterschappen die waterlopen juist open willen hebben. Die zijn namelijk een belangrijke pijler in het hele waterbeheersingssysteem. Daarnaast heb je nog de C-waterlopen. Dat zijn waterlopen die geen onderdeel uitmaken van het waterloopsysteem. Maar in alle gevallen moet er wel een aanvraag tot demping worden ingediend. Als het nodig is, dan worden er door een deskundige aanvullende eisen gesteld. Het is wel echt de bevoegdheid van de waterschappen. Er moet aan de waterschappen dus toestemming worden gevraagd ingeval men over wil gaan tot het dempen van een sloot.

Ik heb naar aanleiding van het debat dat wij destijds hebben gehad, ook nog contact gezocht met de Unie van Waterschappen en met hen gesprekken hierover gevoerd. Ik heb hen erop gewezen hoe wij vinden dat ermee moet worden omgegaan. Op basis daarvan houden de waterschappen ook de situatie in het veld nadrukkelijk in de gaten, om ervoor te zorgen dat er niet illegaal sloten worden gedempt. Als vergunningplichtige waterlopen zonder vergunning zouden worden gedempt, dan wordt er echt handhavend opgetreden.

De voorzitter:

Ik zie een interruptie van mevrouw Bromet.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

De Minister beschrijft de bestaande situatie. Ik weet dat er een vergunning aangevraagd moet worden, dat waterschappen die verlenen en dat de waterschappen daarbij om compensatie vragen, maar daar gaat het mij dus niet om. Het gaat mij erom dat die sloten verweesd zijn. Voor de landbouwpraktijk is het efficiënt om die te dempen. Het waterschap zegt dat dit dan wel ergens gecompenseerd moet worden. Vervolgens gebeurt dat en wordt er een vergunning verleend, maar dan is die sloot dus voor altijd weg. Wat in het oosten van het land is gebeurd met de houtwallen – die zijn verdwenen – gebeurt op dit moment in het westen van het land met de historische sloten, die er soms al 400 jaar liggen. Ik begrijp dat de Minister daar een goed gesprek over heeft gehouden, maar hier moet iemand zich verantwoordelijk voor voelen, want anders verdwijnen die gewoon. Ik zie het gebeuren onder mijn ogen!

Minister Adema:

Goed dat u deze cri de coeur geeft in mijn richting. Nogmaals, ik heb hier het gesprek over gevoerd met de waterschappen, juist naar aanleiding van de derogatiebeschikking. Ook naar aanleiding van het debat hebben we dit nadrukkelijk onder de aandacht gebracht. Het blijft wel een verantwoordelijkheid van de waterschappen. Maar als er in gebieden op grote schaal wordt gedempt, dan zou ik dat graag willen weten. Dan kan ik namelijk met het betreffende waterschap daarover in overleg treden. De signalen wil ik dus graag oppakken.

Meneer de voorzitter, dat was het blokje over de bufferstroken en de handhaving.

De voorzitter:

Dan gaan we naar blok drie.

Minister Adema:

Blok drie gaat over de kalenderlandbouw en de vanggewassen. In zijn algemeenheid zijn er afspraken gemaakt met de Europese Commissie over 1 oktober. Dit is veel voorbijgekomen vandaag. Het is een vorm van kalenderlandbouw. We hebben juist dit jaar ook kunnen zien dat er veel later gepoot kon worden door het natte voorjaar en dat het weer dus niet te sturen is. Kalenderlandbouw werkt dus niet in alle gevallen op een goede manier uit in de bedrijfsvoering op het boerenerf. Het gaat me hier wel om het boerenerf en het gaat me eerlijk gezegd wat minder om de verwerkers. We hebben afspraken gemaakt met de Europese Commissie in het zevende actieprogramma. Daar zijn ook afspraken over gemaakt rond 1 oktober en de winterteeltenlijst en vanggewassen. We hebben daar adviezen over gevraagd van de CDM: welke gewassen wel en welke niet? Straks kom ik bij een aantal concrete voorbeelden. Die afspraak met de Europese Commissie staat. Wij weten inmiddels dat de Europese Commissie met meer dan gemiddelde belangstelling meekijkt met wat er in Nederland gebeurt. Ik voel op dit moment geen ruimte om hiervan af te wijken en om terug te komen op de afspraken met de Europese Commissie. Die afspraken zijn niet voor niks gemaakt. Wij moeten ons ook ten opzichte van de Europese Commissie als een betrouwbare partner opstellen.

De keerzijde is er ook. Ik zie dat dit tot knelpunten leidt en vind dat we daar op een reële manier naar moeten kijken. Er starten straks onderhandelingen met de Europese Commissie voor het achtste actieprogramma. Dat zijn weer nieuwe onderhandelingen. Ik denk dat we een hele goede evaluatie moeten maken van datgene wat het zevende actieprogramma heeft opgeleverd, de knelpunten daaruit. Ik vind echt dat we moeten proberen om te kijken of we in de onderhandelingen met de Europese Commissie in het kader van het achtste actieprogramma hierop kunnen bijsturen. Ik wil daar wel één ding bij zeggen: de maatregelen zijn er niet voor niks. De maatregelen zijn bedoeld om de waterkwaliteit te verbeteren. Dit betekent dus ook dat als we kijken naar aanpassingen van de maatregelen en nieuwe onderhandelingen voor het achtste actieprogramma, we ook met elkaar ervoor moeten zorgen dat we alternatieven kunnen aandragen die wel de waterkwaliteit verbeteren. Dat vind ik een belangrijk aspect van de onderhandelingen. Ook daarin moeten we betrouwbaar zijn. Maar nogmaals, ik ben wel van plan om te kijken of we in de onderhandelingen over het achtste actieprogramma op basis van een goede evaluatie kunnen kijken welke aanpassingen gewenst zijn, ook vanuit de agrarische praktijk.

De heer Boswijk van het CDA zegt dat je het met een gebiedsgerichte aanpak zou kunnen doen. Dat is ook zo, maar dan moet je die gebieden ook wel goed in kaart hebben. Ik heb het net al even gehad over nutriënten-verontreinigde gebieden, die we in kaart brengen. Ik heb net ook iets gezegd over bijvoorbeeld Midden-Delfland. Je zou best wel kunnen kijken of we via dat spoor, als we dat goed in beeld hebben en we daar wat meer differentiatie in aanbrengen, bij het achtste actieprogramma wat meer gebiedsgericht kunnen gaan werken. Maar nogmaals, de afspraken die nu gemaakt zijn, die staan en blijven wat mij betreft ook staan

De voorzitter:

Ik zie een interruptie van de heer Boswijk, CDA, en daarna van de heer Grinwis, ChristenUnie.

De heer Boswijk (CDA):

Begrijp ik nou goed dat de boodschap aan de nutriënten-vervuilde gebieden eigenlijk is «joh, de aankomende jaren gaat hier gewoon niks veranderen»? Van het tweede weet ik niet of u dat nu nog gaat behandelen of dat dit later komt, maar dat gaat over het nieuwe systeem richting het achtste actieprogramma. O, u komt daar zo op. Oké.

De voorzitter:

Dan gaan we naar de heer Grinwis.

Minister Adema:

Er was nog een vraag van de heer Boswijk, meneer de voorzitter.

De voorzitter:

O, sorry.

Minister Adema:

Er gebeurt nu het volgende. We hebben drie gebieden aangewezen als nutriënten-verontreinigd. Dat hebben we op waterschapsniveau gedaan, eigenlijk op basis van het afstroomgebied. Daarbij is de leidraad geweest dat als het meer dan 50% verontreinigd is, het verontreinigd is. Wat we op dit moment doen, samen met de waterschappen, is dat we de toestroomgebieden in kaart brengen. Dat zijn die pak ’m beet 600, 650 gebieden. Die proberen we in kaart te brengen. Mijn inzet is – let wel, het is mijn ínzet; ik moet daar nog over onderhandelen met de Europese Commissie – om te kijken of je voor de overige nutriënten-verontreinigde gebieden meer op het niveau van de toestroomgebieden kunt werken. Dan is er veel meer differentiatie en is er niet op het niveau van het waterschap ineens een heel groot verontreinigd gebied, maar is er veel meer differentiatie in de gebieden. Laten we ons ook niet rijk rekenen, maar er zijn echt waterschappen waarin heel veel verontreinigde gebieden zijn. We moeten dus oppassen. We hebben echt wel een opgave op het gebied van waterkwaliteit. Dat geldt voor de nieuwe gebieden.

We hebben inmiddels ook drie gebieden aangewezen. Voor die drie gebieden vind ik het gerechtvaardigd om hetzelfde onderzoek te doen. We proberen daarbij toestroom- en afstroomgebieden van de waterschappen duidelijk in kaart te krijgen. Als blijkt dat ook in dat gebied toestroomgebieden zijn die wel schoon zijn, bekijken we of we daar een differentiatie in kunnen aanbrengen voor die totale afspraak met Europa over de nutriënten-verontreinigde gebieden. Dus dat zou kunnen betekenen dat je bijvoorbeeld in Midden-Delfland, als blijkt dat dit gebied schoon is, zegt: hier proberen we ruimte te creëren door dat gebied niet meer als NV-gebied aan te wijzen. Dit speelt zich allemaal af in dit jaar. Voor 1 januari 2024 moeten we die gebieden aangewezen hebben. Er zit dus heel veel druk op bij de waterschappen. Die ondersteunen wij ook om die onderzoeken te doen. Wij proberen dus om die gebieden zo veel mogelijk in kaart te brengen, met onderzoeken via de waterschappen. Die ondersteunen ons daarin.

Ik moet eerlijkheidshalve wel zeggen dat de waterschappen veel over zich heen hebben gekregen hebben door alle maatregelen die versneld ingevoerd moesten worden. Daar hebben we gesprekken over gevoerd. Daarmee zijn de waterschappen wel een beetje overvallen en dat begrijp ik heel goed. We hebben ze er misschien ook wel een beetje mee overvallen, maar we zijn nu goed met elkaar in gesprek en we helpen waar mogelijk om die gebieden op een goede manier in kaart te brengen, zodat we straks in die kleinere gebieden, die 650 toestroomgebieden, meer NV-gebieden kunnen aanwijzen. We hopen dat het zo gaat lopen. Dat is onze inzet.

De voorzitter:

Dan gaan we naar de heer Grinwis voor een interruptie.

De heer Grinwis (ChristenUnie):

Dank. Ik ga hier even op door. Dat betekent dat er vóór volgend jaar duidelijkheid is voor deze gebieden, neem ik aan? Dat was eigenlijk niet mijn echte vraag, maar dat komt zo meteen wel. De Minister onthoudt het wel. Mijn andere vraag gaat over die consumptieaardappelen. Ik snap heel goed wat de Minister zegt, vanwege de overweging richting Brussel en de waterkwaliteit in algemene zin, maar het blijft natuurlijk een moeilijk te verteren uitspraak vanuit de bedrijfspraktijk. Ik heb daar wel een paar vragen bij. Welke varianten zijn daarbij zoal overwogen? Is bijvoorbeeld overwogen dat als je in een verontreinigd gebied zit, er geen stapeling van de korting komt, van 40 en nog eens die 5 of 10 et cetera? Want dat is wel erg veel voor de betreffende boeren. Is overwogen om een onderscheid te maken tussen consumptieaardappelen die een wat lagere stikstofgift vragen – ik heb een paar voorbeelden van rassen genoemd in mijn inbreng – en gewassen die meer vragen? Et cetera, et cetera. Dus in hoeverre zijn daarbij de mogelijkheden opgezocht die er misschien wel zijn, omdat er ook daadwerkelijk een onderbouwing voor te geven is?

Minister Adema:

Allereerst een opmerking over de nutriënten-verontreinigde gebieden, waar de heer Grinwis nog even aan refereert. Ik heb duidelijk gemaakt dat het in 2023 moet worden uitgewerkt zodat het per 1 januari 2024 kan worden toegepast. Ik heb ook iets gezegd over de toestroomgebieden in de waterschappen. We proberen op dat niveau de nutriënten-verontreinigde gebieden aan te wijzen. Er zijn natuurlijk drie gebieden aangewezen. In principe is die aanwijzing wel hard. Dat moeten we ons wel realiseren. Maar we proberen in de differentiatie die we voor de andere gebieden willen bereiken, ook iets te doen voor die gebieden. Maar nogmaals, het is wel een harde afspraak die met de Europese Commissie gemaakt is.

Dan de consumptieaardappelen. De consumptieaardappelen hebben mij samen met mijn team heel erg beziggehouden. We hebben daar meerdere gesprekken over gevoerd met de sector. Daar zijn ook een paar vragen over gesteld, die ik er alvast wel even bij kan pakken. Wij hebben hier dus meerdere malen met de sector over gesproken. Er zijn rapporten aangeleverd door de sector – mevrouw Van der Plas refereerde daar ook aan, geloof ik – om te onderbouwen dat de consumptieaardappelen erop moeten. Hierbij doet zich het volgende voor. De consumptieaardappelen vangen op zich weinig stikstof meer op en ze worden vaak halverwege oktober geoogst. Je ziet dat er vanuit de sector gezegd wordt: dit kan ook niet anders, want de consumptieaardappelen moeten nog doorrijpen. Dan praten we bijvoorbeeld over de leveringen aan de frietindustrie. Je zou dus kunnen stellen dat wij door de maatregelen van deze Minister kortere frietjes bij de McDonald's gaan eten. Dat is natuurlijk niet de bedoeling. Ik heb daar meerdere keren met de sector over gesproken. Eerlijkheidshalve moet ik zeggen dat ook de door de sector aangedragen onderbouwing onvoldoende basis gaf om het als een winterteelt te kunnen bestempelen. Ik heb daar vlak voordat de uiteindelijke lijst naar buiten is gekomen, naar gekeken. Het heeft ook wat langer geduurd voordat de lijst naar buiten kwam, zoals we allemaal gemerkt hebben, en dat had hiermee te maken. Ik heb gekeken of je niet op de een of andere manier een uitzondering voor deze consumptieaardappelen zou kunnen maken. Het CDM-advies was er duidelijk over. Ook vanuit de primaire sector is mij niet gebleken dat er nog een stevigere onderbouwing komt op een van de drie punten om het op een goede manier te kunnen accorderen voor de winterteeltlijst. Ik begrijp heel goed dat dit voor de sector heel erg lastig is. Overigens krijgen we heel veel reacties vanuit de verwerkende industrie en wat minder vanuit de primaire sector. Vooral de verwerkende industrie zou graag zien dat de termijnen wat langer zijn. Dat geldt ook voor andere teelten. De heer Grinwis noemde al even de suikerbieten. Ik begrijp dus heel goed dat het voor de sector erg lastig is, maar ik heb me wel te houden aan de afspraken die we met elkaar maken. Het CDM-advies is leidend, tenzij er andere, betere inzichten komen, maar die zijn niet aangedragen door de sector, ondanks aandringen van deze Minister, zo durf ik te zeggen. Ik kan hier dus niet van afwijken. Het zit in het zevende actieprogramma.

Er werden een paar hele mooie rassen genoemd. Het is duidelijk dat een aardappel een vrouwelijk iets is, want er kwamen exotische namen voorbij. Zo kennen we het ook. We hebben niet gekeken naar de diverse rassen. De CDM heeft in zijn algemeenheid geconstateerd dat de consumptieaardappelen niet voldoen aan de eisen. Ik krijg even een advies. Het gaat in dit geval niet om het mestgif, maar om de uitspoeling, wordt mij hier verteld. Dat is de reden om het niet te kunnen doen.

Kalenderlandbouw is voor mij dus een lastig thema. We willen echt kijken hoe we in de toekomst op een andere manier invulling daaraan kunnen geven en de pijnpunten daaruit kunnen bijstellen.

De voorzitter:

Meneer Grinwis, u heeft nog maar één interruptie. U bent altijd heel duidelijk, maar wel altijd heel lang van stof. U gaat ruim over de 30 seconden heen. U maakt een interruptie van anderhalve minuut, bijna.

Minister Adema:

De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat ik de heer Grinwis natuurlijk vanuit een ander gremium goed ken en dat ik alleen maar bevestigend kan knikken bij uw opmerking, voorzitter.

De voorzitter:

Als we dadelijk verder zijn, kunnen we even kijken of we in de tweede termijn iets meer ruimte kunnen geven als we op tijd zijn. De heer Van Campen heeft een interruptie namens de VVD.

De heer Van Campen (VVD):

Ik heb twee vragen. Wat is eigenlijk de belangrijkste kritiek vanuit de primaire sector op de conclusies van de CDM? Dat zou mijn eerste vraag zijn. De tweede vraag zou zijn: als de verwerkende industrie, met name de frietindustrie, zo'n grote eis of zo'n verzoek op tafel legt, valt er dan misschien iets te doen met andere rassen? Ik probeer maar wat. Kunnen we daar een verantwoordelijkheid leggen, zodat er een andere vraag ontstaat bij boeren en zij gestimuleerd worden om andere rassen te telen die misschien wel op de lijst van winterteelt zouden kunnen komen te staan? Is daarnaar gekeken? Zo nee, is de Minister bereid om daarnaar te kijken?

Minister Adema:

Bij de totstandkoming van de lijst hebben we natuurlijk intensief contact met de sector. Dat heb ik net ook gezegd. Op het moment dat de sector dingen anders wil hebben, bijvoorbeeld qua rassen, staat het de sector vanzelfsprekend vrij om dat bij ons in te brengen en met ons het gesprek daarover te gaan voeren. Ik verwacht echter wel signalen vanuit de sector. Nogmaals, we moeten ervoor oppassen dat we op de lijst in dit actieprogramma wijzigingen gaan aanbrengen, want we hebben afspraken hierover met de Europese Commissie. Dat staat dus! Dat wil ik nogmaals benadrukken. Maar u hebt ook mijn andere opvatting gehoord. Ik wil dus wel naar de toekomst toe kijken, zeker bij de onderhandeling over het achtste actieprogramma, of we toch wat kunnen gaan bewegen op een aantal knelpunten die we tegenkomen. De onderhandelingen starten volgens mij begin volgend jaar, dus dit staat al vrij snel voor de deur.

De voorzitter:

De heer Van Campen; een laatste ...

De heer Van Campen (VVD):

Mag ik dit dan als een oproep van de Minister beschouwen in de richting van de verwerkende industrie om ook zelf met voorstellen te komen voor bepaalde rassen en daarmee een vraag te creëren waarmee het misschien mogelijk is dat andere rassen wel op de lijst van winterteelt komen te staan? Op die manier dagen we de sector zelf – dan heb ik niet over het boerenerf, maar over de verwerkende industrie – uit om met voorstellen te komen om uit deze impasse te komen.

Minister Adema:

Op zich natuurlijk wel. Die uitnodiging is er wat mij betreft natuurlijk altijd. We hebben bijvoorbeeld ook gevraagd om te komen met een nadere onderbouwing voor consumptieaardappelen. Daarover heb ik zelfs persoonlijk gesproken met de voorzitter van BO Akkerbouw, maar die onderbouwing kwam er niet. We vragen dat echt uit bij de sector. We moeten wel echt oppassen wat betreft de gronden waarop we dat doen. Als we dat op uitspoelingsgevoelige gronden doen, dan is het lastiger. In principe zijn we altijd bereid om er op die manier naar te kijken. Ik wil de sector ook uitdagen om daarin met ons mee te denken en om ervoor te zorgen dat we toch ergens wat mogelijkheden hebben. Maar nogmaals, we hebben ons gecommitteerd aan het zevende actieprogramma, ook richting de Europese Commissie. Ik kan dat niet vaak genoeg herhalen. Die afspraak staat. In de onderhandelingen die straks starten, vanaf het midden van volgend jaar, kunnen we dit met elkaar bespreken.

De voorzitter:

Meneer Grinwis, dit wordt uw laatste interruptie.

De heer Grinwis (ChristenUnie):

Ik waag me er toch aan, want ik wil hier toch even op doorgaan. De oproep tot veredeling deel ik. De Avebe heeft hier met de zetmeelaardappelen ook belangrijke stappen in gezet. Hopelijk lukt dat bij de consumptieaardappelensector ook, alhoewel dat ingewikkeld is. Een vraag van mij is nog niet beantwoord, namelijk die over de stapeling van de kortingen. Verontreinigde gebieden en dan ook nog eens 1 oktober! Dat wordt wel heel lelijk. Kan die stapeling niet verdwijnen?

Dan de vezelhennep. Het roten van hennep hoort er gewoon bij. Waarom is daar dan niet mee gerekend bij de winterteeltenlijst?

En dan nog het suikerbietenpuntje. Gaat de Minister dat wel oplossen? Zag zijn uitspraak van net, namelijk dat alles blijft zoals het was, alleen op de consumptieaardappelen of ook op vezelhennep en suikerbieten?

Minister Adema:

Ik kom zo nog even terug op vezelhennep en suikerbieten. Het gaat hier niet om mestgift, maar om uitspoeling. Dan gaat het over zand- en lössgronden. Je kunt niet zomaar afwijken van de maatregelen. Hier is de verontreiniging groter. We moeten er dus voor zorgen dat juist daar wel maatregelen worden getroffen.

Dan ...

De voorzitter:

Nee, sorry Minister, we gaan nog even naar de heer Boswijk van het CDA. Hij heeft nog een interruptie.

De heer Boswijk (CDA):

De heer Grinwis maakt een terecht punt, maar hij is door zijn interrupties heen. De hennep vraagt juist heel weinig mest, bijna geen. Ik kan dat dus gewoon niet rijmen. Dit is zo'n vraag die we allemaal krijgen, zoals de heer Van Campen afgelopen zaterdag, en waar we dan geen antwoord op kunnen geven.

De voorzitter:

We gaan even een repetitie doen, nog voor het congres.

Minister Adema:

Een repetitie voor het congres? Is dat het CDA-congres? O, nee, het VVD-congres. Weet u, aanstaande zaterdag is er ook een ander congres. Op dat congres komen niet dit soort moties, dus blijkbaar is daar veel vertrouwen dat de woordvoerder in de Tweede Kamer de zaken goed voor elkaar krijgt.

Goed, dan even de vraag die u stelde over vezelhennep en suikerbieten. Vezelhennep voldoet niet aan een van de drie criteria. De oogst kan niet voor 1 oktober van het land worden gehaald. Daarmee kan dus ook geen vanggewas worden ingezaaid, want de vezelhennep ligt te roten. Ik zou bijna «rotten» zeggen, maar dat moeten we natuurlijk niet hebben. Die ligt te roten en daarom kan er geen vanggewas worden ingezaaid. Dat maakt het tot een probleem. Dan heb ik nog iets anders over vezelhennep. Ik ben heel druk bezig met mijn collega van VRO om ervoor te zorgen dat biobased bouwmaterialen worden gestimuleerd. Ik kan u alvast verklappen dat dit in het landbouwakkoord een van de nieuwe verdienmodellen is voor de agrarische sector. Dit gaan we daar ook stimuleren. Ik vertel nu niks geheims, want dit staat ook in mijn brief van 25 november. Wij blijven daar dus volop op inzetten. Maar als winterteelt kan vezelhennep niet, omdat de vanggewassen niet op tijd kunnen worden ingezaaid.

De voorzitter:

De Minister gaat voort.

Minister Adema:

Meneer Grinwis wijst terecht op de capaciteit van de verwerkende industrie. Dat is hier een beetje de bottleneck. Suikerbieten worden tegenwoordig weliswaar gezien als een minder uitspoelingsgevoelig gewas, maar de gewasresten zorgen wel voor een verhoogd risico op uitspoeling. Een vanggewas vangt efficiënt nutriënten op, mits tijdig ingezaaid; ook hier geldt dat weer. Suikerbieten kunnen alleen als winterteelt worden gezien bij een oogst na 1 november terwijl, zo weet ik, de bietencampagne al veel eerder in het jaar begint. Alleen bij een late oogst kunnen suikerbieten de opname van een vroeg ingezaaid vanggewas benaderen. Daardoor kán de suikerbiet als winterteelt worden gezien. Het is niet verplicht om bieten voor of na oktober te oogsten. Bij een oogst in oktober zijn het inzaaien van een vanggewas en een compensatie door middel van een korting nodig om de waterkwaliteit te verbeteren. Daarom kan ik die voorwaarde niet opheffen. Die datum van 1 november volgt uit de twee CDM-adviezen met betrekking tot de gewaslijsten, zoals ook met uw Kamer gedeeld.

Mevrouw Van der Plas had dezelfde vragen, namelijk over de maatregelen en over de rapporten vanuit de sector. Daar heb ik al iets over gezegd.

Dan een vraag van de heer Boswijk over de lijst van vanggewassen. Kan die op tijd bekend gemaakt worden, zodat boeren daar op een goede manier op kunnen anticiperen? Dat is een zeer terechte vraag. Ik kan me voorstellen dat heel veel boeren daar dit jaar last van hebben gehad. De lijst met vanggewassen die ik recent naar de Kamer heb gestuurd wordt binnenkort, samen met de regeling, gepubliceerd. Omdat ik in dit geval genoodzaakt was om de invoering van die vanggewassenmaatregel te versnellen, zit er dit jaar minder tijd tussen de bekendmaking en de inwerkingtreding van de lijst. Mochten er in de toekomst wijzigingen in de lijst moeten worden doorgevoerd, dan zal ik dat natuurlijk ruim op tijd doen. Mijn voornemen is vanzelfsprekend ook om die wijzigingen dan tijdig kenbaar te maken.

De heer Boswijk had ook een vraag over de stimuleringsregeling vanggewassen, mede betreffende de consumptieaardappelen. Klopt het dat er niets gaat veranderen? Dat klopt, er gaat niets veranderen. De vraag is: welk alternatief is er op dit moment beschikbaar? Je komt dan terecht in discussies met de Europese Commissie over het verbieden van bepaalde teelten. Dan zijn we nog verder van huis. Ik begrijp best dat deze maatregelen voor heel veel boeren heel lastig zijn, maar die keerzijde is er ook. Ik wil het niet mooier maken dan het is. Het is van belang om ons ook te realiseren dat er andere maatregelen hadden kunnen zijn. Ik begreep zelfs dat er in België inmiddels al een scherpere maatregel is afgekondigd. Als de boeren daarnaar kijken, zien ze dat het in andere landen nog scherper kan. Daar is het 15 september geworden in plaats van 1 oktober; dat is dus echt een stuk scherper. Nogmaals, ik snap dat heel veel boeren dat lastig blijven vinden, maar die keerzijde is er ook.

De permanente commissie Weer en Gewas komt er, en vóór 1 oktober. De heer Hiemstra gaat stoppen met de weerberichten op tv. Ik zou bijna zeggen: misschien zou hij een goed lid zijn van deze commissie. Hij is ook nog een Fries, dus u begrijpt mijn voordracht in dezen.

Dan de vraag van de heer Van Campen over het gemotiveerd afwijken van de vanggewassenmaatregel. Het gaat hier over de nitraatnorm van 50 milligram. Kunnen we daarvan afwijken afhankelijk van de situatie? U refereert onder andere aan het afwijken van de maisregel destijds. Dat is inderdaad in 2021 geweest. Dat heeft overigens wel een consequentie gehad. Er is toen in 2022, als compensatie voor het later mogen inzaaien, een korting op de stikstofgebruikersnorm doorgevoerd, na het scheuren van grasland op zand en löss. Waar hebben we dat eerder gelezen? De kalenderlandbouw kent een aantal sanctionerende maatregelen, waaronder de beperking op het gebruik van stikstofruimte. Die kent een ingroeipad. Elke beperking is er een, maar ik denk dat heel veel agrariërs wel uit de voeten kunnen met die eerste beperking. Het is niet zo dat we alleen die datum hebben. Je kunt gebruikmaken van een andere datum, maar dan moet je je wel realiseren dat je die beperking krijgt op de stikstofgebruiksnormen. Die is in de eerste trap nog vrij beperkt voor heel veel bedrijven.

Dan de gecombineerde opgave. De vraag van de heer Grinwis was hoeveel hectare cichorei er is aangeplant. Dat is nog niet bekend. Dat kunnen we straks doen, als we de gecombineerde opgaven binnen hebben. Dan kunnen we aan de Kamer geven wat er bekend is. U weet dat die regeling voor de gecombineerde opgave is opengesteld tot 15 juni. Daarna kan bekend worden hoeveel dat is.

De vraag van mevrouw Van der Plas heb ik al beantwoord in de beantwoording van de heer Van Campen. Dan heb ik nog een pakketje overige, meneer de voorzitter.

De voorzitter:

Dat is het laatste pakketje. Blokje vier: overige.

Minister Adema:

Het laatste pakketje. Is dat een belofte? Er komt nog een tweede termijn. Ik heb nog een aantal vragen. De eerste is de vraag van de heer Boswijk over mest als belangrijke grondstof. Hij refereert aan een motie uit 2021 hierover. Dat was voor mijn tijd, dus u begrijpt dat in ieder geval ik heb moeten zoeken. Dat hoefde ik gelukkig niet zelf te doen, maar onze mensen moesten ook even zoeken naar de motie. Volgens mij ben ik in mijn opening juist van start gegaan met de opmerking en de notie dat mest een heel belangrijke grondstof is voor de agrarische sector. Die voorziet planten van nutriënten en de bodem van organische stof. Dat is ook belangrijk. Aan de andere kant heb ik natuurlijk wel te maken met de waterkwaliteitsdoelstellingen. De uitvoering van de motie wil ik invullen in het toekomstige mestbeleid. Ik voer hier overigens ook in het kader het landbouwakkoord gesprekken over. Daar loop ik op dit moment even niet op vooruit. Dat begrijpt u. Het sluit trouwens ook aan bij het coalitieakkoord, hè. Voer, mest en bodem, zeg maar. Het is een belangrijk punt.

Dan de Amerikaanse geologische dienst. Dan kom je op het hele verhaal van doelsturing en de Afrekenbare Stoffenbalans. Daar hebben we wel vaker over gediscussieerd in de Kamer. U kunt zich voorstellen dat het een belangrijk onderwerp is dat bij het landbouwakkoord aan de orde komt. Welke afspraken daarover gemaakt worden, ga ik u op dit moment niet zeggen. U geeft aan dat de Amerikaanse geologische dienst een systeem heeft waarbij realtime in het systeem kan worden bekeken wat de kwaliteit van water is. Dat vind ik nou typisch een vorm van nieuwe technologie toepassen op de doelen die we met elkaar hebben, de doelen die we met elkaar willen bereiken. Als je dat soort technologieën toepast, bijvoorbeeld sensortechnologie, in de landbouw, kun je boeren veel meer ruimte geven om te sturen op hun eigen erf, doelsturing.

Ik moet er wel wat bij zeggen. Ik voer met veel boeren gesprekken. Ik kom op veel boerenbedrijven. De laatste tijd wat minder, want ik zit de laatste tijd veel meer aan de onderhandeltafel, zoals u weet. Er zijn ook heel veel boeren die dit best spannend vinden. Want als je realtime gaat meten, betekent dat ook dat realtime inzichtelijk wordt wat de kwaliteit is en hoe je presteert. Dat is de consequentie daarvan, de andere kant van de medaille. Ik merk bij heel veel boeren toch ook wel wat reserve om te zeggen: we gaan het maar doen. Ik vind wel dat we voor een goed systeem moeten kiezen. Ik vind ook dat dit, met alle techniek die tegenwoordig beschikbaar is, fantastisch zou zijn, omdat je op die manier realtime kunt bijhouden per boerenbedrijf wat de waterkwaliteit is en je op die manier de boer ruimte kunt geven voor doelsturing. Ik ga dit ook meenemen. We gaan echt iets doen met doelsturing, ook vanuit het landbouwakkoord. Daar neem ik dit ook in mee.

Misschien is het ook wel goed dat we de komende periode – dat is dan een toezegging – gaan kijken of we met sensortechnologie en waterkwaliteit een pilot kunnen doen op een aantal boerenerven. Niet om die boerenerven nu al te ontslaan van de verplichting van de middelvoorschriften, maar gewoon om eens te kijken hoe je het water kunt monitoren, hoe je het realtime bij elkaar kunt brengen en hoe je daar eventueel op kunt handhaven. Dan hebben we op het moment dat we meer verdergaan met doelsturing, daar ervaringen mee. Er zijn overigens ook gebieden, bijvoorbeeld in de Foodvalley, waar ze al bezig zijn met het toepassen van sensortechnologie om de waterkwaliteit te meten. Er wordt dus ook in Nederland al mee geëxperimenteerd. Ik kom zelf uit de technische wereld. Ik denk: jongens, er is zo veel mogelijk tegenwoordig. Dit is daar een heel mooi voorbeeld van.

De heer Boswijk (CDA):

Allereerst de opmerking dat er tegenwoordig zo veel mogelijk is, met nieuwe technieken. Daar sla ik toch een beetje op aan. Daarom kom ik toch met een interruptie op dit punt. Het klinkt heel mooi, maar het probleem is dat het eigenlijk niet echt nieuwe technieken zijn. Als je namelijk in de database van die Amerikanen kijkt, zie je dat sommige metingen al teruggaan tot de jaren negentig. Ik zei al dat wij hier de grootste internetdichtheid hebben. We zijn op dit gebied veel verder, ook op waterkwaliteit, en toch gebeurt het niet. Ik snap wat de angst is. Waarom scoren wij slecht op waterkwaliteit? Nou, intensieve landbouw en dichtbevolkt. En wij meten meer. Dat is ook een van de conclusies. Ik zeg ook heel vaak tegen boeren, als ik in een zaal sta, over stikstof: jongens, ik ben ook erg voor meer meten, maar realiseer je dat de consequentie kan zijn dat het ineens slechter is. Dat hoop ik natuurlijk niet, maar heel eerlijk gezegd vind ik het eigenlijk gewoon heel belangrijk. Als het slechter is, moeten we gewoon nog harder werken en nog effectievere maatregelen nemen. Ik denk dat het helpt om mensen daar bewust van te maken.

Wat ik de Minister hier hoor zeggen, vind ik toch iets te voorzichtig en iets te gereserveerd. Ik zit er toch over te denken om met een motie te komen, om gewoon heel concreet te zeggen hoe wij als Kamer dit zien. Ik vind het echt een heel belangrijk punt en ik heb niet die angst. Ik denk niet: stel je eens voor dat het slechter is. Ik denk dan: nou ja, dan kunnen we het erover hebben. Nu zijn we toch altijd een beetje een gevecht met een spook aan het voeren en zijn we heel veel tijd kwijt aan of het allemaal wel waar is en of het niet allemaal honden zijn die worden uitgelaten. Ik denk: dan hebben we dat ook meteen uit de wereld en dan kunnen we ook heel gericht maatregelen nemen.

Minister Adema:

Die uitdrukking heb ik niet eerder gehoord: zijn het allemaal honden die we hebben uitgelaten. Dat vind ik wel een mooie. Daar zit dus een geschiedenis aan, begrijp ik. Die hoor ik straks graag na de uitzending, zou ik willen zeggen. Wat ik wil aangeven, is dat ik een warm voorstander ben van doelsturing. Ik kom uit de technische wereld en ik heb gezegd: er is zo veel mogelijk op het gebied van sensortechnologie, dit moet je snel kunnen regelen. De techniek is er. Het is geen nieuwe techniek die ontwikkeld moet worden. Die moet alleen ingezet worden voor de doelen waarvoor wij die willen inzetten. Ik spreek er dus over met agrarische partijen, maar ik hoor dus bij de agrarische partijen ook de reserves weer aan de andere kant.

Uiteindelijk zeg je dus: of je doet het of je doet het niet. Wat mij betreft gaan we het gewoon doen. Ik zeg ook dat ik graag een pilot wil starten. Nogmaals, bij Foodvalley gebeurt het al. Ik ga daar binnenkort op werkbezoek. Als er Kamerleden zijn die mee willen, kunnen we gezamenlijk kijken wat de mogelijkheden zijn. Dat doe ik graag. Het is misschien wel mooi om daar eens naar te kijken. Ik ben daarvoor uitgenodigd. Dat is de zoveelste toezegging over een werkbezoek die ik doe, maar goed.

Ik ben er dus echt voorstander van. Als we doelsturing serieus nemen, als de agrarische sector het serieus neemt en wij het ook serieus willen nemen, dan moeten we ook de bereidheid hebben om deze stap te zetten, ook al heeft dat soms consequenties voor individuele boeren. Het voordeel daarvan is ook dat het een gelijk speelveld creëert bij boeren, dat een boer die het goed doet daar niet op afgerekend wordt. Ik spreek weleens boeren die zeggen: ik ben heel goed bezig, maar mijn buurman maakt er zo'n zootje van. Dat ben je dan ook kwijt. Ik heb wel gezegd tegen de agrarische sector dat het wel betekent dat het dan breed toegepast moet worden. Dan moet je niet zeggen dat de ene boer ervoor kan kiezen en de andere niet. Dan gaan we het ook gewoon doen met elkaar. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor de Afrekenbare Stoffenbalans. Daar willen we ook stappen mee zetten. Daar hebben we een discussie over gehad in de Kamer. Ik heb de toezegging gedaan dat we dit jaar starten met 0,0. Toen was ik niet in de veronderstelling dat het landbouwakkoord zo lang zou duren. Ik geef een klein beetje een winstwaarschuwing, maar ook daarvan gaan we wel zeggen dat we ermee aan de slag gaan. Dat heeft ook consequenties.

We hebben gisteren een debat gehad over de NVWA. We hebben een goed debat gehad, denk ik. Daarin is ook gesproken over de motie over «three strikes out». Op het moment dat je boeren de gelegenheid geeft om zelfsturend te zijn op het erf, zal je ook de bereidheid moeten hebben om met elkaar sancties te hebben die effect hebben. Als boeren op het moment dat ze keer op keer, ondanks het feit dat we het hebben ingeregeld, niet aan de doelen voldoen, waar ze ook in dat geval – daar moet wel naar gekeken worden – zelf invloed op kunnen hebben, dan moet je ook met elkaar de consequenties daarvan dragen. Het geeft wel maximale ruimte voor de boer om zelf ondernemerschap te tonen en zelfsturend te zijn op zijn eigen erf, want geen boerenerf is gelijk. Ik ben er dus warm voorstander van om het te doen. Ik stel ook voor om hier een pilot mee te gaan opstarten. We gaan het ook in de toekomst in de doelsturing gewoon inbrengen. Dat moet gebeuren. Ik ben dus niet gereserveerd, maar ik hoor wel gereserveerde geluiden uit de agrarische sector als het om dit specifieke punt, zeg maar met die meters, gaat.

De voorzitter:

Duidelijk, Minister.

Minister Adema:

Dan de volgende vraag in het pakketje. Dat is de vraag van de heer De Groot over het bovengronds aanwenden. Hij duidt op de specifieke groep boeren die daarmee bezig is, al lang, in het kader van de transitie naar kringlooplandbouw. Een belangrijk thema, ook voor deze coalitie en voor deze Minister. Zij hebben een uitzondering gekregen voor het bovengronds aanwenden. Daarnaast loopt er een onderzoek, dat in 2024 duidelijkheid zal geven. Wat ik voornemens ben om te doen, is om die uitzondering op dit moment in ieder geval met een jaar te verlengen. Dan wachten we het onderzoek af en dan gaan we verder kijken wat we gaan doen.

Dan het actieplan RENURE, een vraag van de heer Van Campen. Overigens heeft ook mevrouw Van der Plas daarnaar gevraagd. Ik weet – dat heb ik ook gehoord in de eerste termijn – dat daar verschillend over wordt gedacht. Ik vind dat in het kader van de hele transitie van de landbouw en van de hele verduurzaming van de landbouw RENURE een grote kans is, juist ook om die landbouw te verduurzamen. Wij hebben ook altijd ingezet in Europa op de inzet van RENURE. Ik heb in een eerder gesprek met u gemeld dat de Europese Commissie stappen zet om RENURE te gaan toelaten. Dat is nog steeds in beweging. We wachten nog steeds.

De Europese Commissie heeft aangekondigd om in het tweede kwartaal van 2023 te komen met een actieplan RENURE. Eigenlijk is het niet helemaal een RENURE-actieplan, maar een Integraal Nutriënten Management Actieplan, INMAP. Daar zouden die voorstellen in gedaan kunnen worden. Voordat wij tot een actieplan RENURE kunnen overgaan, moeten we wel die ruimte hebben van de Europese Commissie. We wachten dus echt even af. Natuurlijk denken we na over hoe we het zouden kunnen doen, kunnen toepassen. Er is inderdaad ook gerefereerd aan de pilot die loopt in Nederland, die zoals u weet kortgeleden verlengd is. Wij willen wel afwachten waar de Europese Commissie mee komt voordat we zelf komen met een actieplan, want we hebben de ruimte niet om het te kunnen implementeren. We moeten dus even kijken wat er in het plan staat van de Europese Commissie, wat we daaruit kunnen overnemen en wat dat betekent voor ons eigen actieplan.

Dan de vraag van de heer Boswijk over de precisielandbouw. De investeringsregeling voor investeren Groen-economisch herstel is opengesteld, met een vervolgregeling in het najaar van 2022. De subsidie valt onder het POP3-programma, het Plattelandsontwikkelingsprogramma. Deze investeringsregeling is bedoeld voor alle landbouwers voor investeringen gericht op de precisielandbouw. Daarmee is dus ook invulling gegeven aan de actie uit het Klimaatakkoord.

Dan de vraag van de heer Boswijk over de fosfaatbank. Het fosfaatstelsel zoals we dat nu kennen, is tien jaar in werking en het is voor twintig jaar ingezet. We zitten dus op de helft van de periode. Die fosfaatbank is nog niet open. Wanneer gaat die fosfaatbank open, is de vraag. Het in 2018 ingevoerde fosfaatrechtenstelsel voorziet in de instelling van die fosfaatbank, zoals u weet, om onder het plafond afgeroomde fosfaatrechten opnieuw uit te geven aan grondgebonden melkveehouders. Dat is de lijn van de fosfaatbank. Ondanks eerder uitgesproken verwachtingen over een spoedige openstelling en ook verzoeken daartoe uit de sector – die krijgen we natuurlijk – hebben we de fosfaatbank nog niet opengesteld. Dat heeft er alles mee te maken dat het aantal fosfaatrechten in de markt en de verleende ontheffingen hoger zijn dan het sectorale productieplafond. Ik heb de Kamer daar al over geïnformeerd. De ruimte is er dus gewoon niet om het te kunnen doen. Ik kom hier overigens later in het jaar op terug. Als ik erop terugkom aan het eind van het jaar, zal ik daarbij ook de vraag betrekken wat we gaan doen met de rechten die in de fosfaatbank zijn gezet.

Dan de vraag van mevrouw Akerboom over grondgebondenheid en de GVE-norm. Ik zei bijna «akkerbouw», ja. In het kader van namen zou ik zeggen: meneer Boswijk, u zou moeten denken aan uw mantra «agroforestry». Dat past heel goed bij uw naam. De vraag ging over de GVE-norm. Ik wil één punt even rechtzetten. Er is hier gezegd dat wij op de onderhandeltafel van het landbouwakkoord een GVE-norm van 1,7 op tafel hebben gelegd. Dat is naar aanleiding van uitlatingen die de voorzitter van LTO Nederland heeft gedaan in de krant. De heer Van der Tak heeft heel correct vermeld dat er een ibo-rapport ligt met een GVE-norm van 1,7. Dat is een ambtelijk rapport. Dat is ook al gepubliceerd en naar de Kamer gestuurd. Dat heeft hij gezegd. Hij heeft niet gezegd dat dat op de onderhandeltafel is gebracht, maar het rapport is er natuurlijk wel en dat heeft hij geconstateerd. We spreken natuurlijk – dat is ook duidelijk in mijn brief – over grondgebondenheid. Dat is ook belangrijk in het kader van het mestbeleid. We spreken over grondgebondenheid in het landbouwakkoord. Dat staat ook gewoon in mijn landbouwbrief van 25 november. Wat daar besproken wordt op dit moment, kan ik op dit moment vanzelfsprekend niet melden omdat we nog in onderhandeling zijn. Ik kan u zeggen dat het een aangelegen punt is voor de sector, maar ook een aangelegen punt voor deze Minister. Ik ben duidelijk geweest over grondgebondenheid. Ik vind echt dat die er moet komen. Over hoe dat ingericht wordt, spreken we aan de landbouwtafel. Het is wel belangrijk dat het gaat gebeuren.

Dan de vraag van de heer Grinwis over de gecombineerde opgave. Is 15 juni ruim genoeg en komt er enige coulance? Ik ben vanmorgen mondeling even heel kort bijgepraat over de stand van zaken rondom de gecombineerde opgave. Het lijkt er heel voorzichtig op dat het ten opzichte van vorige jaren een klein beetje achterloopt, al is het altijd zo geweest dat juist de laatste veertien dagen van de opgave de bulk binnenkomt. Ik heb dus afgesproken met de dienst dat ik over een week weer word geïnformeerd. Dan gaan we kijken wat op dat moment de stand van zaken is en die relateren we dan ook aan opgaves van eerdere jaren.

Dan de vraag van mevrouw Bromet en overigens ook van mevrouw Akerboom over de toename van het aantal koeien en ook de stikstof- en fosfaatuitstoot. U refereerde ook aan de fosfaatbank. Daar heb ik net iets over gezegd. Wat is er aan de hand? De belangrijkste oorzaak van de toename van de stikstofexcretie door melkvee is het ten opzichte van de graskuilen van ’21 hogere stikstofgehalte in de graskuilen van ’22. Die zullen in het grootste deel van 2023 worden vervoederd. Daarnaast is de melkproductie per koe iets toegenomen, waardoor ook de voederbehoefte toeneemt. De totale stikstofexcretie blijft onder het sectorplafond en het nationale plafond. Zoals u weet, wordt de omvang van de melkveestapel begrensd door de hoeveelheid fosfaatrecht.

De voorzitter:

Voordat u verdergaat, zie ik een interruptie van de heer De Groot van D66.

De heer Tjeerd de Groot (D66):

Ja, voorzitter. Ik was er een keer niet over begonnen, maar de melkproductie per koe neemt toe. Dat betekent dus ook dat je meer voer moet gaan aanvoeren. Hoe zit het met de aanpassing van de tabel? Tot 10.400 kilo, geloof ik, moeten boeren fosfaatrechten aankopen bij een hogere melkproductie per koe en daarboven niet meer. Ik weet eigenlijk niet meer hoe het zit met de aanpassing van die tabel. Per wanneer vindt die plaats?

Minister Adema:

Ik zou bijna over een bepaalde term beginnen, maar dat doe ik even niet. U weet waar ik heb over heb, natuurlijk. Ik kom er in de tweede termijn even op terug.

Dan de vraag van mevrouw Akerboom over de Afrekenbare Stoffenbalans. Zij zegt: het is geheim voor de Kamer. De onderhandelingen zijn inderdaad geheim, maar dat er gesproken wordt over de Afrekenbare Stoffenbalans is helder. Dat heb ik ook eerder in de Kamer gemeld. Wij kennen natuurlijk het MINAS-systeem. Daar is hier ook al over gesproken door een aantal leden. Dat systeem is onderuitgegaan in 2003 door een uitspraak van de Europese rechter. Met dat arrest werd het buiten twijfel gesteld dat het stelsel van verliesnormen ontoereikend was voor de naleving van de Nitraatrichtlijn en dat Nederland gebruikersnormen dient vast te stellen. Want anders dan gebruikersnormen sturen verliesnormen kortgezegd op een te laat moment in de stikstofcyclus, terwijl de Nitraatrichtlijn tot doel heeft om de verontreiniging van water door stikstof te beperken en te voorkomen, en dus gericht is op preventie. Dat is dus te laat en het moet juist aan de voorkant.

Dat wil niet zeggen dat een systeem met een stoffenbalans geen enkele rol kan vervullen; integendeel. Maar we moeten het wel updaten naar de situatie die ik net schetste. Overigens kan een stoffenbalans natuurlijk pas een positie krijgen in het recht op het moment dat die bewezen functioneert, niet fraudegevoelig is en doelmatig is, en we van de Europese Commissie de ruimte krijgen om hem te gaan implementeren. Dat zal duidelijk zijn. Dat zijn wel een aantal disclaimers die we bij de Stoffenbalans meenemen. Maar er kan wel degelijk over een stoffenbalans worden gesproken. Daar spreken we ook over in het landbouwakkoord.

Dan de vraag van mevrouw Van der Plas ...

De voorzitter:

Er is eerst nog een interruptie van mevrouw Akerboom.

Mevrouw Akerboom (PvdD):

Allereerst is het wat ons betreft natuurlijk veel beter om gewoon stevige normen te stellen voor minder mest. Dat is veel beter handhaafbaar. Maar goed. Ik hoor de Minister zeggen: dit is waarschijnlijk minder fraudegevoelig, omdat we meer preventief gaan meten of rekenen. Kan de Minister dat iets toelichten? Gaat hij dit bijvoorbeeld ook meten? En hoe gaat dat dan in z'n werk? Wij willen bijvoorbeeld graag voorkomen dat alle stallen straks potdicht moeten worden gemaakt voor meetapparatuur.

Minister Adema:

Dit is echt een onderdeel van het landbouwakkoord en van de onderhandelingen over de manier waarop we dat concreet gaan uitvoeren. Ik wil die vraag op dit moment dus niet beantwoorden. Maar dat het een geborgd systeem moet zijn, is volstrekt helder. We hebben ervaring met geborgde systemen uit het verleden. Die moeten we meenemen, zodat we ervoor kunnen zorgen dat het systeem op een goede manier technisch en juridisch geborgd is. Dat is vanzelfsprekend.

Dan de vraag van mevrouw Van der Plas over de 50%-categorie voor organischestofrijke meststoffen, ook naar aanleiding van de motie van de heer Boswijk. Die motie hebben we inmiddels afgehandeld. We kijken wel of er nog andere stoffen kunnen worden toegevoegd binnen de criteria van de 25% en de 75%, maar er is geen ruimte voor die 50%. Dat hebben we ook laten weten in het kader van de motie-Boswijk. Misschien kunnen we het wel meenemen in de onderhandelingen over het achtste actieprogramma.

De vraag van mevrouw Van der Plas over grondwaterbeschermingsgebieden is eigenlijk ook wel beantwoord, zie ik.

Dan de vraag van de heer Van Campen over de versleten zolen. Ik maak er een grapje van, maar dat is het natuurlijk niet; laat dat helder zijn. Ik ben de afgelopen keer niet aanwezig geweest bij de Europese Landbouwraad. Dat is duidelijk. In dit geval was het een beetje lastig dat tweede pinksterdag op die dag viel, want anders was de Landbouwraad op maandag geweest. Zoals u weet, zitten we bij het landbouwakkoord best in een spannende fase. In de komende weken moet duidelijk worden of het landbouwakkoord gaat slagen of niet. Er is nog heel veel werk te verzetten. Ik voer daar ook intensieve gesprekken over met mijn collega's in het kabinet. Zoals u weet, hebben wij op dinsdag onder andere onderraden. Ik moest met mijn collega's spreken over het landbouwakkoord om daar voortgang in te houden. Ik heb nog gevraagd of de collega's die vergadering misschien om 22.00 uur zouden kunnen bijwonen; dan kon ik overdag naar Brussel. Dat kon natuurlijk niet. Maar ik heb het in dit geval een hele lastige afweging gevonden, kan ik u zeggen.

Er spelen zich in Europa namelijk belangrijke zaken af. Neem de natuurherstelverordening of het actieplan visserij. Daar moeten we bij zijn. Daar zijn we ook bij. Ik heb veel contacten met collega's onderling. Ook deze week heb ik weer contact gehad met collega's. Daarbij worden deze dingen ook besproken. Ik bespreek zelfs weleens zaken die met het landbouwakkoord te maken hebben. Het valt me in Europa overigens op dat heel veel collega's met heel veel belangstelling volgen wat er in Nederland gebeurt. Ze vinden het proces rondom het landbouwakkoord heel erg interessant. Ik heb in de terugkoppeling van een aantal collega's ook gehoord: heel veel succes met het landbouwakkoord; ik wacht het in spanning af, want het is wel bijzonder waar jullie mee bezig zijn in Nederland. Ik hoop van harte dat we het proces van het landbouwakkoord heel snel kunnen afronden, zodat ik weer aanwezig ben bij de komende Landbouw- en Visserijraden. Ik wil er wel het volgende bij zeggen. Het is belangrijk dat we er zijn. Het is politiek belangrijk dat ik daar aanwezig ben. Laat daar geen misverstand over bestaan. Maar het is ook belangrijk om daarnaast bilaterale contacten te hebben met collega's. Daar investeren we ook in. We gaan nog bilaterale bezoeken plannen. Ik ben eerder al op bezoek geweest bij mijn collega's uit België en Duitsland. Het is belangrijk om ook die contacten te hebben om de formele Landbouw- en Visserijraad heen. Maar u maakt een terecht punt. Nogmaals, ook in Europa blijf ik me inzetten. Ik heb Europa straks ook nodig voor de implementatie van het landbouwakkoord. We hebben dus echt wel wat te doen in Europa.

Dan de vraag van mevrouw Van der Plas over de minimoederdieren. Dat is dan mijn laatste vraag. Zij vroeg me om daar een aparte diercategorie van te maken. Ik en mijn ambtsvoorganger hebben hier een heel zorgvuldige afweging in gemaakt. We hebben de CDM om advies gevraagd en de voor- en nadelen afgewogen. Op basis daarvan heb ik besloten om daar geen aparte diercategorie aan toe te kennen.

Dat waren mijn antwoorden in eerste termijn, meneer de voorzitter. Dank u wel.

De voorzitter:

Ik dank de Minister. Dan gaan we ... Nee, er is nog een interruptie van mevrouw Akerboom.

Mevrouw Akerboom (PvdD):

Ik heb nog een vraag over kunstmest. De Minister ging daar net heel snel aan voorbij, omdat hij nog een brief zou sturen met een reactie op de Rli, maar deze vraag valt daar toch wel buiten. Is de Minister het met mij eens dat het voor de waterkwaliteit noodzakelijk is dat de totale bemestingsnorm omlaaggaat, dus niet alleen die voor dierlijke mest, maar ook die voor kunstmest? En wat gaat hij daaraan doen?

Minister Adema:

Wij constateren in ieder geval dat als gevolg van de derogatiebeschikking eigenlijk de kromme situatie gaat ontstaan dat we dierlijke mest afvoeren en kunstmest aanvoeren. Dat is geen goede situatie. Daarom zetten we ook in op RENURE om te kijken of we met een kunstmestvervanger op een goede manier kunnen bemesten. Er bestaan op dit moment bemestingsplafonds voor zowel kunstmest als dierlijke mest. Op dit moment is er geen aanleiding om het plafond voor kunstmest naar beneden te brengen.

De voorzitter:

Prima. Dan gaan we nu naar de tweede termijn van de zijde ... Elke keer als ik een poging wil doen, zie ik toch een klein vingertje. Vroeger staken we gewoon onze hand op. De heer Thijssen.

De heer Thijssen (PvdA):

Ik moet er helaas vandoor, maar mijn collega Bromet zal in de tweede termijn ook namens de PvdA het woord voeren.

De voorzitter:

Oké. Dank. Dat staat genoteerd. Dan gaan we nu naar de heer De Groot van D66 voor zijn inbreng in tweede termijn. Hij heeft ongeveer 1 minuut 40. Gaat uw gang.

De heer Tjeerd de Groot (D66):

Voorzitter, dank u wel. Dank aan de Minister voor het constructieve debat. Daarin zagen we aan de ene kant de wens om de sector tegemoet te komen, ook in praktische zin, en aan de andere kant toch ook de beperkingen die Brussel terecht stelt, omdat we nu eenmaal aan de randen zitten van het systeem dat we nu hebben. Dan ga je uiteindelijk met middelvoorschriften werken, omdat het doel nog veel te ver uit zicht is. Het is ook goed dat de Minister erkent dat de handhaving van de derogatiebeschikking kwetsbaar is. Ik overweeg nog een motie op dit punt. Ik zou de Minister toch willen vragen om een brief waarin hij beschrijft hoe die strategie er precies gaat uitzien, zeker omdat ik hoor dat er een week nodig is om tot bewijsvoering te komen. Dat is natuurlijk wel vrij lang. We wachten de reactie van het kabinet af over de omleiding met betrekking tot de 50 milligram nitraat en de ecologisch noodzakelijke beperking van belasting van het grondwater. Dank voor de intentie om het bovengronds uitrijden van mest in ieder geval één jaar voort te zetten en het onderzoek af te wachten. Dat lijkt me ook alleszins redelijk. Dan komen we er weer over te spreken. Ik wil toch een tweeminutendebat aanvragen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Het tweeminutendebat staat genoteerd, met als eerste spreker de heer De Groot. Dan ga ik door naar de heer Boswijk van het CDA voor zijn tweede termijn.

De heer Boswijk (CDA):

Voorzitter. Dank voor de inderdaad heldere antwoorden van de Minister, maar ik heb toch een beetje een dubbel gevoel ten aanzien van wat er werd gezegd over de consumptieaardappelen en alle gewassen die collega Grinwis hier allemaal heeft gespecificeerd. Tegelijkertijd snap ik de worsteling, omdat wij natuurlijk zelf de aanstichter ervan zijn geweest dat de Minister destijds halsoverkop uit Berlijn moest komen. Daar waren wij medeaanstichter van, dus wij weten hoe spannend het is dat je enerzijds je hele derogatie kan verliezen en anderzijds met middelvoorschriften moet komen waarvan het nog maar de vraag is of je het doel daarmee dichterbij gaat brengen. Wij snappen die worsteling dus. Tegelijkertijd zie ik om daaruit te komen echt heel veel in dat realtime meten. Ik merk in de beantwoording van de Minister toch een soort aarzeling. Ik snap dat er voor deel ook aarzeling is vanuit de sector, maar tegelijkertijd denk ik: dat is uiteindelijk wel de oplossing. Daar zal ik dus een motie over gaan indienen.

Ik heb nog een korte vraag. Ik had namelijk geen interrupties meer, maar mijn vraag ging over de fosfaatbank. We zitten onder dat plafond. Het was mij op basis van het antwoord niet helemaal helder waarom we dat nog steeds niet kunnen doen. Ik zou het mooi vinden als de Minister niet aan het einde van het jaar maar eerder op schrift zou kunnen zetten wat nou precies de dilemma's zijn. Excuus dat ik het niet helemaal begrijp, maar dat zou mij wel helpen. Een soort tussentijdse update zou ik het liefst nog voor de zomer ontvangen, als dat nog lukt.

De voorzitter:

Prima, meneer Boswijk. Dan gaan we naar mevrouw Bromet voor haar tweede termijn namens GroenLinks.

Mevrouw Bromet (GroenLinks):

Dank aan de Minister voor de antwoorden. Ik vond het eigenlijk wel illustratief wat hij zei in zijn inleidende woorden, namelijk: we zullen geconfronteerd blijven worden met maatregelen. Dat vond ik wel tekenend voor de hele houding van de Minister. Daarmee lijkt het alsof het een soort natuurverschijnsel is dat op ons afkomt, terwijl ik ook in de interruptiedebatjes met mijn collega's heb verteld: als je wil dat er ruimte komt voor de bedrijven om te opereren en als je wil dat regelgeving simpeler wordt in plaats van steeds ingewikkelder ... Ik heb vooral van de heer Grinwis allerlei voorstellen gehoord over het onderscheid maken tussen verschillende aardappelrassen, maar ik denk dat het daar niet simpeler maar nog ingewikkelder van wordt. Dat is ook een klacht die uit de sector komt.

Het ideaalbeeld van GroenLinks is een simpel beleid dat uitlegbaar is en binnen de milieugrenzen blijft. Daarvoor zal je één keer hard moeten ingrijpen, maar dat zie ik nog niet gebeuren. Ik vind het eigenlijk ook wel shocking dat de Minister met betrekking tot die kunstmest als vervanging bij de derogatiebedrijven zegt dat hij geen aanleiding ziet om de bemestingsplafonds te verlagen, zeker in het licht van de deskundigen die wij vanochtend allemaal spraken en de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur die de alarmbel liet rinkelen. Die zegt ook steeds dat je het niet kunt afwentelen op het waterdossier. Daarbij heeft LNV een hele belangrijke rol. Ik gun het de boeren niet om geconfronteerd te blijven worden met maatregelen, maar de weg die de Minister inslaat zal daar wel toe leiden. Dat vind ik treurig.

De voorzitter:

Ik zie een korte interruptie – ik zie gewoon dat die kort is – van de heer Grinwis aankomen.

De heer Grinwis (ChristenUnie):

Ik wil even reageren op mevrouw Bromet, omdat ze mij toch een beetje aansprak. Ze heeft gelijk, maar het gaat mij erom dat die sector, die verwerkers en ook de McDonalds-achtige bedrijven maximaal worden geprest om te investeren in gewasveredeling, zodat je milieuvriendelijke rassen krijgt. Ik weet dat het ingewikkeld is om het verschil te zien tussen een aardappelplant met Agria's of Innovators eronder, zeker gezien mijn herinnering dat sommige mensen langs een aardappelveld fietsten en zeiden: wat staan de dahlia's toch weer prachtig te bloeien. Dat handhaven valt dus niet mee; dat snap ik ook.

De voorzitter:

Prima. Dank, meneer Grinwis. Dan gaan we naar de inbreng in de tweede termijn van mevrouw Akerboom van de Partij voor de Dieren.

Mevrouw Akerboom (PvdD):

Dank u wel, voorzitter. Als ik het debat samenvat, vind ik het eigenlijk vrij teleurstellend. We hebben weinig antwoorden gekregen. We moeten maar weer wachten op een brief en een landbouwakkoord. Ik word ook niet heel erg blij van wat ik hieruit proef. Ik hoor de Minister bijvoorbeeld wel positief gestemd over mestvergisters. Ik heb hiervoor ook het energiedossier gedaan. Dit komt gewoon neer op een lock-in voor de intensieve veehouderij. Ook zijn mestvergisters een grote bron van stank en hebben ze een bijzonder slecht rendement. Dat is eigenlijk bijna niks, tenzij je nog iets erbij mengt. Ik noem ook de mestfraude. Drugsafval werd erin verbrand. Wij worden hier dus niet blij van. Ik kan eigenlijk concluderen dat deze Minister nu ook op het spoor zit van wegmoffelen, zoals oud-Minister Veerman dat noemde, en daarmee de problemen nog verder uit de hand laat lopen. Zo blijven we mest millimeteren en zo blijven we komen met technische lapmiddelen en geitenpaadjes, in plaats van aandacht te hebben voor de bronaanpak en minder mestproductie. Straks gaat de Minister weer onderhandelen over een actieprogramma en zo blijven we maar praten, maar een echte aanpak, namelijk de krimp van de veestapel, die totaal uit de hand is gelopen, blijft een taboe. Hoe ver moet het dus nog komen? Dit debat is wederom slecht nieuws voor de natuur, slecht nieuws voor het klimaat en vooral slecht nieuws voor de dieren.

De voorzitter:

Dank, mevrouw Akerboom. Dan de heer Van Campen, VVD.

De heer Van Campen (VVD):

Voorzitter. Ik begon mijn betoog met de vraag aan de Minister wat mijn antwoord moet zijn op ons congres aanstaande zaterdag, waar ondernemers aandacht vragen voor de 1 oktoberdeadline voor het rooien van de consumptieaardappelen. Mijn antwoord zal daar zijn dat we gewoon klem zitten, dat Nederland klem zit tussen aan de ene kant de ruimte willen bieden aan ondernemers voor ondernemerschap en aan de andere kant het nakomen van afspraken die we al heel lang geleden hadden moeten nakomen, niet alleen voor de akkerbouw of de melkveehouderij, maar voor het behalen van een goede kwaliteit van grondwater en oppervlaktewater. Ik hoop tegelijkertijd dat de Minister aan de slag gaat. Dit zevende actieprogramma is wat het is, maar ik hoop dat hij aan de slag gaat met het achtste actieprogramma en ook creatief wil kijken naar andere mogelijkheden in plaats van die verwerpelijke martellijsten waar de middelvoorschriften uiteindelijk wel op lijken, met verwerkers die misschien met andere rassen wel de mogelijkheid bieden om bepaalde teelten weer op de winterlijst te zetten. Ik roep de Minister daartoe op.

Tot slot kijk ik uit naar de motie van collega Boswijk, die hij heeft aangekondigd, over het meer realtime meten en monitoren. Ik wil de Minister daar ook toe aanmoedigen. Ik wil hem nog de suggestie doen om daarbij eventueel bij zijn collega voor Natuur en Stikstof aan te sluiten. Er bestaat namelijk een programma, het Nationaal Kennisprogramma Stikstof, dat eigenlijk heel erg lijkt op de oproep die we hier met elkaar doen. Dat gaat alleen over ammoniak en dit over de kwaliteit van water. Het zou heel mooi zijn als de opgaven voor het bereiken van de kwaliteit van water en de goede kwaliteit van lucht samenkomen aan het einde van deze dag, die we begonnen met het rondetafelgesprek over de Kaderrichtlijn Water. Die oproep zou ik aan de Minister willen doen. Ik ben benieuwd of hij daar al een soort eerste reactie op zou kunnen geven.

Tot zover, voorzitter.

De voorzitter:

Dank, meneer Van Campen. De laatste spreker in de tweede termijn is de heer Grinwis, ChristenUnie.

De heer Grinwis (ChristenUnie):

Voorzitter, dank u wel. Dank aan de Minister voor zijn faire beantwoording. Hij heeft daarmee niet mijn frustratie weggenomen. Ik zie enerzijds wat door al mijn collega's wordt gezegd, namelijk dat we tegen de grenzen aan lopen te opereren en te boeren de afgelopen tig jaar. Anderzijds worden er nu middelschriften opgelegd aan boeren waarvan we vooraf niet weten of ze echt effectief zijn. Ik snap dat de Minister niet zomaar voorbij de CDM kan, maar frustrerend is het wel. Ik geef de Minister daarbij in ieder geval het volgende mee. Hopelijk kan hij zijn inzet voor het achtste actieprogramma een beetje snel articuleren, onderbouwen en goed laten uitzoeken wat een verstandige inzet is. Het kan weleens zo zijn dat het niet meer mogelijk maken van uitspoelingsgevoelige teelten op zand en löss een minder schadelijke weg is dan nu iedereen en zijn moeder allerlei beperkingen op te leggen. We hebben dit gesprek eerder gehad in deze commissie. Ik vind het ongelofelijk, want ik geloof er niks van dat de 1 oktobermaatregel, de consumptieaardappelen en de korting et cetera werkelijk ook maar één sikkepit gaan opleveren voor de waterkwaliteit.

Dan nog heel even over bufferstroken. Dank aan de Minister voor de toezegging. Mijn vraag is nog wel wanneer we iets van de evaluatie kunnen zien om dat dispuut tussen de CDM en de waterschappen opgehelderd te zien. De Minister deed ook een soort toezegging over de gecombineerde opgave. Althans, hij zei: over een week laat ik me weer informeren. Kan hij dan ruim voor 15 juni even een kort briefje naar de Kamer sturen over wat zijn verdict is? Is 15 juni inderdaad de deadline die hij handhaaft of gaat hij daar iets in schuiven? Hoe coulant zal hij zijn als boeren in de honderden percelen ten opzichte van de tientallen die ze hadden toch een foutje maken? Enige helderheid daarover is handig, denk ik.

De voorzitter:

Prima. Dank, meneer Grinwis. Voordat we naar de Minister gaan, is er een interruptie van de heer De Groot.

De heer Tjeerd de Groot (D66):

De heer Grinwis zegt een waar ding. We zitten met het dilemma dat we aan de ene kant helemaal tegen de rand aan zitten te landbouwen, waardoor je middelvoorschriften op de vierkante millimeter hebt. Dat is tot grote ergernis van de boeren, zoals mevrouw Bromet ook zei. Dat geldt ook voor de actieprogramma's, waarbij we heel Nederland opzadelen met maatregelen, zoals het onderzaaien van mais en noem maar op, terwijl je op sommige gebieden inderdaad geen uitspoelingsgevoelige gewassen moet hebben. Dat betekent dat we als politiek de moed moeten hebben om te zeggen: dan gaan we dat ook doen; dat zal in sommige gebieden tot weerstand leiden, maar daarmee kunnen we de rest van de boeren bevrijden en van de rand af halen, en daarmee van de middelvoorschriften.

De voorzitter:

En uw vraag?

De heer Tjeerd de Groot (D66):

Zullen wij daar samen een voorstel voor gaan schrijven, vraag ik via de voorzitter.

De voorzitter:

Dan moet u de heer Grinwis aankijken.

De heer Grinwis (ChristenUnie):

Wat zal ik hier nou eens op zeggen? Enerzijds is dat een vriendelijk aanbod. Anderzijds zitten er altijd addertjes onder het maaiveld verborgen. We hebben dit gesprek eerder gehad, ook in deze commissie. Ik wil vooral maatregelen die werken, zowel in de boerenpraktijk als voor de water-, bodem-, lucht- en natuurkwaliteit et cetera. Ik wil keuzes maken die het meest rationeel en het meest werkbaar in de praktijk zijn. Wat we nu aan het doen zijn, is niet werkbaar. Ik ben bang dat het ook niks, of veel te weinig, oplevert voor de waterkwaliteit, gezien de kosten en baten. Laten we daar goed met elkaar over in gesprek gaan. Of dat wel of niet tot een voorstel gaat leiden, zien we nog even.

De voorzitter:

Wie weet.

De heer Grinwis (ChristenUnie):

Ik heb de Minister opgeroepen om dit bij zijn inzet voor het onderhandelen over een achtste actieprogramma heel goed uit te zoeken, omdat dit nog weleens een beter begaanbare weg zou kunnen zijn dan wat we nu aan het doen zijn.

De voorzitter:

Afrondend, meneer De Groot.

De heer Tjeerd de Groot (D66):

Ik vind dat heel bemoedigend. Laten we dan samen een tekst opstellen. Dan bent u er ook zelf bij. Dan kunnen we de Minister oproepen om dit aspect goed mee te nemen bij het volgende actieprogramma. Je moet namelijk toch een actieprogramma maken, of je nou een derogatie hebt of niet.

De voorzitter:

Dan zijn we aangekomen bij de beantwoording van deze tweede termijn door de Minister. Hij wil direct door. Ik geef het woord aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Minister Adema:

Dank u wel, voorzitter. Bedankt voor de vragen en opmerkingen in tweede termijn. Ik heb behoefte om op sommige vragen en opmerkingen alleen heel kort te reageren. De heer Boswijk denkt: laat ik toch maar een motie indienen om de sensortechnologie voor de waterkwaliteit te gaan invoeren. Ik heb u zonet heel robuust aangegeven dat mijn inzet is om dit te gaan doen. Daar heb ik geen motie voor nodig. Ik ben intrinsiek gemotiveerd om dit te gaan doen.

Dan de vraag over de fosfaatbank, meneer de voorzitter. Er is een periodieke rapportage van het CBS over de cijfers over de fosfaat- en stikstofproductie. Ik neem dit punt mee bij die rapportage. Dat zal wel na de zomer zijn.

Dan heb ik de opmerking van mevrouw Bromet.

De voorzitter:

Laten we even luisteren naar de Minister, zeg ik tegen de Kamerleden. Dan ronden we zo af.

Minister Adema:

Soms kan het ook makkelijk zijn als de Kamerleden met elkaar in gesprek zijn. Dan kan ik gewoon doorgaan zonder geïnterrumpeerd te worden. Het voelt eigenlijk wel comfortabel.

De voorzitter:

Dan gaan ze achteraf toch nog vragen stellen.

Minister Adema:

Ja, dat is waar. Dan kan ik twee keer antwoorden.

Mevrouw Bromet maakte de opmerking dat ze had opgevangen dat er juist meer maatregelen komen. Daarmee zeg ik niet dat er meer middelsturing gaat komen. Laat ik daar helder over zijn. Wij blijven doelen stellen aan de landbouw. Daar kunnen misschien weer nieuwe doelen bij komen in de toekomst. Dat is de ene kant. De andere kant is dat wij nadrukkelijk toe willen naar doelsturing op het agrarisch bedrijf en naar minder middelsturing op het agrarisch bedrijf. Het is niet zo dat we nog niet overgaan naar doelsturing en dat we blijven bij middelsturing en middelvoorschriften, omdat de doelen nog verder weg zijn, zoals de heer De Groot zei. Ze zijn er en we hebben ons ertoe te verhouden. Daar is geen enkele discussie over. Daar wil ik geen enkele twijfel over laten bestaan. Los van het feit of doelen dichtbij of ver weg liggen, willen we de overstap gaan maken naar meer doelsturing.

Dan nog over de opmerking van mevrouw Bromet over de mestplafonds. De mestplafonds worden verlaagd met 10% en de gebruikersnorm in de met nutriënten verontreinigde gebieden wordt zelf verlaagd met 20%. Er gebeurt echt wel iets. U zegt: er gebeurt niks aan de verlaging van de mest. Dat ben ik gewoon niet met u eens, want het gebeurt wel.

Ik hoorde mevrouw Akerboom de suggestie doen over mestvergisting, wat ik nog steeds een kansrijke ontwikkeling vind voor de agrarische sector, ook voor het verdienmodel van de agrarische sector. Het kan ook een belangrijke bijdrage leveren in de energietransitie waar we voor staan. Mensen met de kleine portemonnee kunnen makkelijker overschakelen op groen gas dan op bijvoorbeeld all electric. Dat is echt veel duurder. Ze suggereerde daarbij ook dat er in de mestvergisters drugsafval en weet ik veel wat allemaal gaat. Ze suggereert ook dat boeren daarbij betrokken zijn. Ik doe die suggestie van de hand.

Dan heb ik nog een vraag van de heer Grinwis over de bufferstroken en de evaluatie. Wanneer komt die? Het is wel nodig om bij de onderhandelingen over het achtste actieprogramma informatie te hebben over de bufferstroken. Aan de andere kant moeten we ook wel informatie kunnen ophalen. We moeten natuurlijk voldoende ervaring hebben met de bufferstroken om te kunnen onderzoeken of die inderdaad effectief zijn. Het is dus niet zo dat we die evaluatie eind dit jaar al hebben. Dat is te snel. Maar we hebben die wel nodig in de onderhandelingen over het achtste actieprogramma.

Dan de gecombineerde opgave. Ik proef bij de heer Grinwis bijna de suggestie dat ik de toezegging gedaan heb om misschien nog weer extra ruimte te geven als het niet voldoende is ingevuld. Zo proeft het bijna. We moeten ons wel realiseren dat hier bijvoorbeeld ook de subsidieregeling grasland bij zit. Daarmee moet uiteindelijk ook van wal gestoken worden. En we kunnen ook niet te lang wachten. Nogmaals, volgende week hoor ik wat de stand van zaken is. Als uw vraag was «kunt u ons informeren over de stand van zaken van hoe die opgave loopt in die periode?» dan wil ik dat wel via een korte brief aan de Kamer doen.

Dan heb ik nog de vraag van de heer De Groot uit de eerste termijn over de excretieforfaits. Ik ben bezig met besluitvorming hierover, ook naar aanleiding van de rapportage, en ik ga de Kamer daarover natuurlijk zo snel mogelijk informeren, maar dat zal niet meer voor de zomer zijn. Kort na het zomerreces probeer ik de Kamer daarover te informeren.

De heer Tjeerd de Groot (D66):

Dat verbaast mij toch, want dit is een onderwerp dat echt al vijf jaar speelt. En nu geeft de Minister alleen een procedureel antwoord. Volgens mij, maar dat is bij mij even weggezakt, waren er al concrete deadlines waarop die tabel zou worden aangepast, zowel aan de bovenkant als, nog in samenwerking met Carla Dik-Faber, aan de onderkant. Dus hoe zit het daar nou precies mee? Want het is wel heel knap om dit nu weer vooruit te schuiven.

Minister Adema:

Nogmaals, ik ben ermee bezig. Ik voer er ook gesprekken over met mijn mensen. Alleen is het nu inmiddels juni en weet ik niet of we dat nog voor de vakantie redden. Nee, «vakantie» mag ik niet zeggen; het reces dus. Ik ben hardleers. Het is een schot voor open doel voor de heer De Groot om nu te zeggen: ja, dat klopt! Nee, maar het kan kort na de vakantie komen ... Na het reces! Ja, ik ben geprogrammeerd! We zijn er dus actief mee bezig en ik vind «na het reces» ook op korte termijn. Dat wordt dan kort na het reces, hè, niet later.

De heer Tjeerd de Groot (D66):

Ik zeg maar: waar het hart van vol is ... Maar dit is al best lang onderwerp van gesprek en het komt eigenlijk elk mestdebat terug. Daarom vind ik het wat onbevredigend dat dit niet paraat is. Maar laten we het zo doen: voor het reces lijkt me echt nog wel mogelijk, want het was volgens mij allemaal al in de gang gezet, alleen hing het een beetje af van de totale fosfaatproductie. Maar die zou best weleens kunnen zijn toegenomen door de gestegen melkproductie per koe.

De voorzitter:

Afsluitend. De Minister.

Minister Adema:

Het voordeel is, meneer De Groot, dat als ik zeg dat wij kort na het reces komen met een brief aan de Kamer hierover, die duidelijkheid er voor het volgende mestdebat zal zijn. U refereert aan talloze debatten die hier blijkbaar over zijn gegaan. Ik ga niet toezeggen dat het voor het reces komt. Wat mij betreft wordt het kort na het reces. Als het eerder kan, doen we dat zeer zeker, absoluut, maar ik wil daar op dit moment geen harde toezegging over doen. Ik wil wel de harde toezegging doen dat we kort na het reces hiermee komen.

De voorzitter:

Dat staat dan genoteerd: kort na het zomerreces 2023. Meneer Grinwis, over hetzelfde? Oké. En hou het kort alsjeblieft, jongens.

De heer Grinwis (ChristenUnie):

Zeker, heel kort, voorzitter. De Minister haalde even twee dingen door elkaar. Dank voor de toezegging over het briefje, maar mijn vraag is om daarin absolute helderheid te geven over die 15 juni, en of het eventueel later wordt. Maar geef in ieder geval helderheid. En kan het briefje er dan uiterlijk volgende week donderdag zijn, dus ruim voor het weekend? Het is namelijk een gigantische klus, waar je als agrariër wel 100 uur aan kwijt kunt zijn.

Mijn coulancevraag richtte zich op het volgende. Je hebt zo veel kansen op het maken van een foutje. Laat het in goed vertrouwen een foutje maken nou niet beslissend zijn voor het wel of niet kwijtraken van je vergoeding. Daarop zag mijn coulancevraag.

Minister Adema:

We hebben al gezegd dat het eerste jaar NSP een leerjaar is. Daarin geven we dus al een stukje coulance. Daar zit het dus in. U vraagt in feite om twee keer coulance, want ik hoor u toch heel voorzichtig vragen of ik in de brief van 15 juni ook niet kan aangeven of er wat coulance kan komen. Dat hoor ik wel steeds een klein beetje in de marge van de vraag. Ik kom met een reactie. Zoals ik al zei, word ik over ongeveer een week geïnformeerd over de stand van zaken rondom de gecombineerde opgave. Daarover informeer ik u kort daarop.

De voorzitter:

Even voor de verslaglegging: de brief van 15 juni met als thema ...?

Minister Adema:

Nee, het is voor 15 juni met het thema 15 juni.

De heer Grinwis (ChristenUnie):

De gecombineerde opgave moet 15 juni zijn ingeleverd, dus daar moet echt een beetje duidelijkheid over zijn.

De voorzitter:

Oké, duidelijk. Dan zijn we nu gekomen aan het eind van deze vergadering. Voordat we naar de patatten gaan, of naar de aardappelen, heb ik nog de toezeggingen. Luister mee.

– De Minister start een pilot over sensortechnologie en waterkwaliteit naar aanleiding van de vraag van de heer Boswijk.

– De Kamer wordt later dit jaar, na de zomer, geïnformeerd over de openstelling van de fosfaatbank, het aantal fosfaatrechten, het hogere sectorale productieplafond en hoe om te gaan met de fosfaatrechten.

Ik kijk de Minister even aan.

Minister Adema:

Ja, een kleine nuance, anders krijg ik straks ruzie met de heer De Groot. Als we dit op één hoop doen, betekent dit dat ook geldt wat ik heb gezegd ten aanzien van de fosfaatbank. We gaan de CBS-cijfers afwachten en aan de hand daarvan komen we met een reactie, die gevolgen kan hebben voor de fosfaatbank. Dat kan wat later zijn in de tijd dan de vraag. Wij komen dus met betrekking tot de excretieforfaits kort na het reces met een reactie over de tabel die de heer De Groot terecht noemt. Wat het andere punt betreft, wachten we eerst even de cijfers van het CBS af om vervolgens te komen met een reactie, ook ten aanzien van de fosfaatbank.

De voorzitter:

Toch even wat scherper: wat is een indicatie voor die cijfers van het CBS?

Minister Adema:

De cijfers komen over een kwartaal en dan pas kunnen we reageren. Dus zeg maar vier maanden.

De voorzitter:

Oké, dat is dan in het vierde kwartaal.

Minister Adema:

Nee, meneer Boswijk, daar zit geen vakantie tussen; er zit een reces tussen!

De voorzitter:

Dan is opgemerkt dat de heer De Groot een tweeminutendebat heeft aangevraagd.

– De Kamer wordt kort na het zomerreces geïnformeerd over de aanpassing van tabel 6.

Die hebben we net gehad.

– De Kamer wordt voor 15 juni geïnformeerd over de stand van zaken rond de gecombineerde opgave.

Akkoord? Dan wens ik iedereen een fijne avond. Dank voor uw aanwezigheid.

Sluiting 18.32 uur.