[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda informele Landbouw- en Visserijraad 11-13 juni 2023

Landbouw- en Visserijraad

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2023D24729, datum: 2023-06-13, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-32-1550).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 21501 32-1550 Landbouw- en Visserijraad.

Onderdeel van zaak 2023Z10282:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2022-2023

21 501-32 Landbouw- en Visserijraad

Nr. 1550 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 13 juni 2023

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Visserij heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Visserij over de brief van 2 juni 2023 inzake de geannoteerde agenda informele Landbouw- en Visserijraad 11-13 juni 2023 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1541).

De vragen en opmerkingen zijn op 5 juni 2023 aan de Minister van Landbouw, Natuur en Visserij voorgelegd. Bij brief van 7 juni 2023 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie,
Amhaouch

De adjunct-griffier van de commissie,
Dekker

Vragen en opmerkingen en antwoorden

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de aankomende informele landbouw- en visserijraad. Deze leden hebben daarbij nog enkele vragen.

Pelagische visserij

De leden van de VVD-fractie hebben vernomen dat de Nederlandse overheid niet heeft voorzien in een passende regeling voor de pelagische visserijsector op basis van de Brexit Adjustment Reserve (BAR)-gelden, terwijl die sector wel financieel is geraakt door de Brexit. Deze leden vragen of dit klopt. Zo ja, wat is hier de reden voor geweest?

Antwoord

Om de negatieve gevolgen van de Brexit voor de visserij gedeeltelijk op te vangen zijn er drie regelingen opengesteld: de saneringsregeling (€ 155 mln.), de liquiditeitsregeling (€ 12 mln.) en de stilligregeling (€ 33 mln.). De stilligregeling compenseert visserijbedrijven voor het stilliggen van hun vaartuigen in 2021 en 2022 als gevolg van de Brexit. De stilligregeling is juist met name gericht op de pelagische visserijsector. Hiermee wordt gedeeltelijk tegemoetgekomen aan de negatieve financiële gevolgen van de Brexit die deze sector heeft ondervonden.

Deze leden hebben eveneens vernomen dat de pelagische sector in Denemarken wel steun ontvangt via de Deense BAR-regeling, die door de Europese Commissie (EC) inclusief staatssteunaspecten is goedgekeurd. Wat is het verschil tussen de Nederlandse en de Deense situatie? Ziet de Minister mogelijkheden om alsnog te voorzien in een geschikte regeling voor de Nederlandse pelagische visserijsector? Zo ja, wanneer gaat de Minister de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Deze vragen zijn onderdeel van een aansprakelijkstelling van de Staat door de pelagische visserijbedrijven. Momenteel bereid ik een reactie op de brief van de pelagische visserijbedrijven voor. Ik streef ernaar om zo spoedig mogelijk en uiterlijk 22 juni (4 weken na dagtekening brief) op de brief en uw vragen te reageren.

Grondstofefficiënte en groeiende bio-economie

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister in de geannoteerde agenda schrijft dat het beschikbare areaal en het volume biogrondstoffen qua uitdagingen op het gebied van meer grondstofefficiëntie en groeiende bio-economie beperkt zijn. Deze leden onderstrepen het belang van de inzet van meer grondstofefficiëntie en groeiende bio-economie richting de toekomst, maar vragen de Minister een reflectie op het voornemen om in dit opzicht te pleiten voor een duidelijke en uniforme set aan duurzaamheidseisen en het inzetten op betere verdienmodellen in de maatregelen en beleidsinstrumenten. Zij vragen hoe de Minister deze regelgeving en beleidsinstrumenten precies vorm zou willen geven met oog op de genoemde uitdagingen op het Nederlandse areaal en deze zal bepleiten in de informele Raad.

Antwoord

Op dit moment worden in Europa alleen duurzaamheidscriteria gesteld wanneer biogrondstoffen gebruikt worden voor energietoepassingen (door middel van de Renewable Energy Directive). Nationaal geldt het Duurzaamheidskader Biogrondstoffen. Onderdeel hiervan is het implementeren van duurzaamheidscriteria voor het gebruik van biogrondstoffen voor de toepassingen die onder het duurzaamheidskader vallen (zie brief Stand van zaken implementatie duurzaamheidscriteria biogrondstoffen in regelgeving, Kamerstukken 32 813 en 31 239, nr. 1233). Vaststelling van criteria uit het Duurzaamheidskader Biogrondstoffen op Europees niveau maakt het Europese speelveld gelijker. Het Europese krachtenveld maakt het echter uitdagend om deze ambities te realiseren.

De leden van de VVD-fractie vragen daarnaast in welke mate de Minister bereid is om zich expliciet in te zetten voor de kansen uit opkomende (deep tech) sectoren, zoals biotechnologie. Welke kansen ziet de Minister op de korte en langere termijn voor het gebruik van biogrondstoffen, zoals biogrondstoffen die voortkomen uit de fermentatie van voedsel? Welke ontwikkelingen zijn er te melden aangaande de regulering van biogrondstoffen? Welke maatregelen worden er op nationaal of Europees niveau genomen om de toepassing van biogrondstoffen te stimuleren?

Antwoord

Het Ministerie van LNV heeft Wageningen Economic Reserach (WEcR) gevraagd naar aanleiding van een motie van Kamerleden Gundogan en Valstar (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 91) een onderzoek te doen naar de wijze waarop precisiefermentatie in Nederland wordt gestimuleerd en welke bedragen daarmee gemoeid zijn. Het rapport hierover zal ik uw Kamer op korte termijn doen toekomen. Op het gebied van belemmeringen kan vooral de vereiste genoemd worden dat, wanneer de fermentatie een zgn. novel food oplevert, de procedure voor voedselveiligheid van de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) doorlopen moet worden. Mogelijke andere belemmeringen vragen nader onderzoek.

Prijsverhoudingen en etiketteringen

De leden van de VVD-fractie hebben nog enkele vragen met betrekking tot regelgeving omtrent etikettering op producten. Deelt de Minister de constatering dat de huidige regelgeving omtrent etikettering het mogelijk maakt dat producten in de Nederlandse schappen verschillende prijzen kunnen hebben dan in andere Europese lidstaten, doordat producenten hun producten met verschillende etiketten tegen verschillende prijzen aanbieden? Is de Minister van mening dat dit tegenstrijdig is met het beginsel van de Europese interne markt? Zo ja, ziet de Minister kans om tijdens de Raad aandacht te vragen voor deze kwestie en daarbij te wijzen op EU-verordening 1169/2011, die geen belemmering bevat op het gebied van taal en daarnaast ook het belang van de interne markt onderstreept? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

De EU-verordening omtrent etikettering bevat geharmoniseerde voorschriften om transparantie in de communicatie aan de consument te garanderen en misleiding van de consument te voorkomen. De verordening bevat geen voorschriften ten aanzien van de prijs van producten. Ik wijs in dit verband ook op de beantwoording door de Minister van EZK van vragen van leden van de VVD- en D66-fracties in het kader van de geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen over prijsverschillen tussen lidstaten (Kamerstuk 21 501-30, nr. 575).

De leden van de VVD-fractie vragen daarnaast of de Minister ook mogelijkheden ziet om op nationaal niveau stappen te maken. Zo vragen deze leden of de eerdergenoemde EU-verordening niet verplicht om de Nederlandse taal op etiketten te hanteren? Daarnaast constateren zij dat het huidige warenbesluit alweer dateert uit 2013. Ziet de Minister de mogelijkheid, eventueel met de collega’s van Economische Zaken en Klimaat (interne markt) en Volksgezondheid, Welzijn en Sport (warenbesluit), om het warenbesluit te moderniseren om zo de eerder benoemde ongewenste effecten en prijsverschillen tegen te gaan? Graag ontvangen deze leden een reactie hierop.

Antwoord

Het klopt dat de EU-verordening (1169/2011) verplicht stelt dat het etiket duidelijk en begrijpbaar is voor de consument in het desbetreffende land. In dit geval moet de taal op het etiket dus in het Nederlands zijn. Wat betreft het Warenwetbesluit: dit is een levend document en wordt waar nodig en/of gewenst aangepast. Ik heb tijdens het commissiedebat over de NVWA op 31 mei jl. toegezegd dit onderwerp te gaan bespreken met de Ministers van EZK en VWS.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde agenda informele Landbouw- en Visserijraad 11-13 juni 2023. Deze leden hebben nog enkele vragen dan wel opmerkingen betreffende de belangrijke onderwerpen die zullen worden besproken tijdens deze informele raad.

De leden van de D66-fractie hebben om te beginnen vragen bij robuuste landbouw die wordt versterkt door landschapselementen en agroforestry. Deze leden ondertekenen het belang van de eigenschappen die deze landschapsvormen met zich meebrengen. Zij vragen zich af in welke mate de inzet van de Minister door andere lidstaten wordt gedeeld? Heeft Nederland een trekkende rol bij het bevorderen van landschapselementen en agroforestry?

Antwoord

Er is in Europa breed draagvlak om te komen tot een stijgend aandeel landbouwgrond met landschapselementen, waaronder agroforestry. Nederland ondersteunt deze inzet vanwege het behoud en bevorderen van ecosysteemdiensten, het verbinden van bestaande natuurgebieden en een verhoogde landschappelijke kwaliteit. Ook in het landbouwakkoord worden hier afspraken over gemaakt.

Eén van de genoemde voordelen van deze landschapsvormen is natuurlijke plaagbestrijding. Het recente bericht in de NRC over achtergehouden onderzoeken naar de schadelijkheid van bestrijdingsmiddelen voor de mens onderstreept het belang van biologische bestrijdingsmiddelen. Hoe kan het dat deze onderzoeken niet bij de Europese regelgevers zijn beland? Wat is het risico op meer achtergehouden onderzoeken die potentieel effect hebben op de toelatingseisen van bestrijdingsmiddelen en daarmee een risico vormen voor de volksgezondheid? Zal de Nederlandse en Europese inzet worden versterkt op het gebied van de toelating van biologische bestrijdingsmiddelen?

Antwoord

Toelatinghouders hebben de verplichting om relevante onderzoeksresultaten te melden bij de toelatingsautoriteiten en daarmee niet te wachten totdat er om gevraagd wordt. Het artikel citeert een woordvoerder van EFSA die stelt dat het tegenwoordig moeilijker is om studies achter te houden omdat sinds 2019 bedrijven de autoriteiten al moeten benaderen voordat een nieuwe studie begint, in plaats van achteraf (nieuwe transparantie eisen). Daar sta ik volledig achter. Met de snelle mondiale beschikbaarheid van gepubliceerde onderzoeken neemt het afbreukrisico van toelatinghouders ook toe als ze die informatie niet verstrekken. Ook toelatingsautoriteiten zelf kunnen reageren op nieuwe gepubliceerde onderzoeksresultaten en kunnen ingrijpen als uit die informatie zou blijken dat een veilig gebruik van een gewasbeschermingsmiddel niet meer mogelijk is. De gezondheid van mens én milieu wordt daarmee op meerdere manieren beschermd.

De Nederlandse en Europese inzet op de toelating van gewasbeschermingsmiddelen op basis van micro-organismen (biologische gewasbeschermingsmiddelen) is en wordt versterkt. Ik heb u daarover in een brief en in een Schriftelijk Overleg over geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nrs. 605 en 610). In het kader van de nieuwe verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen willen we de inzet daarop verder versterken. Ook voor biologische gewasbeschermingsmiddelen geldt overigens dat toelatinghouders een dossier moeten indienen en nieuwe relevante onderzoeksinfomatie over risico’s moeten melden bij de toelatingsautoriteiten.

Met natuurlijke plaagbestrijding wordt de inzet van biologische bestrijders zoals roofmijten, roofwantsen en sluipwespen bedoeld. In mijn brief van 14 april jl. (Kamerstuk 27 858, nr. 611) heb ik de Kamer geïnformeerd over de evaluatie van de Nederlandse systematiek van de biologische bestrijders.

De leden van de D66-fractie lezen dat de Minister de uitdagingen op het gebied van de beschikbaarheid van areaal en volume waar het aankomt op biogrondstoffen benoemt. Speelt een gebrek aan (de toepassing van) methodes en technologie hierbij een rol? Kan de Minister bijvoorbeeld grootschalig gaan inzetten op struviet onttrekken uit menselijke reststromen? Deze afvalstof kan worden toegepast als voedingsstof voor akkerland wat bijdraagt aan de circulariteit van het landbouwsysteem.

Antwoord

De beperkende factor voor de teelt van biogrondstoffen is niet zozeer het ontbreken van een circulaire meststof, aangezien de meeste biogrondstoffen juist een lage behoefte aan nutriënten hebben. De beschikbaarheid van voldoende uitgangsmateriaal (rizomen/zaad) zal eerder de beperkende factor zijn, alsmede de rentabiliteit van de teelt. De ministeries van IenW, EZK, BZK, en LNV werken gezamenlijk aan een opschalingsplan om het areaal aan vezelteelt voor met name biobased bouwmaterialen te vergroten naar minimaal 50.000 hectare in 2030.

Aan het onttrekken van fosfaat uit rioolwaterzuiveringsinstallaties wordt al langere tijd gewerkt. In de zomer van 2022 zijn door het Ministerie van IenW rechtsoordelen uitgegeven waarmee teruggewonnen struviet in specifieke gevallen niet langer wordt gezien als afvalstof. Daarnaast kunnen herwonnen fosfaten al sinds 2016 als meststof in Nederland gemaakt en gebruikt worden. Sinds 2022 kunnen herwonnen fosfaten ook als grondstof dienen om EU-meststoffen te produceren. Als voldaan wordt aan de eisen voor meststoffen vervalt automatisch de afvalstatus en hoeft ook geen rechtsoordeel meer te worden afgegeven. In navolging hierop werkt het Ministerie van IenW samen met de sector aan een ministeriële regeling voor de terugwinning van struviet en vivianiet. Dit maakt het op de markt brengen van teruggewonnen struviet en vivianiet in meer algemene zin mogelijk.

Welke stappen worden er (Europees) gezet om de fermentatie van voedsel, zoals toegepast voor eiwitproductie, te stimuleren? Welke (juridische) drempels spelen hier?

Antwoord

Fermentatie als efficiënte methode om alternatieve eiwitten te produceren is onderdeel van de Nationale Eiwitstrategie. Fermentatie met micro-organismen kan een duurzame en economisch aantrekkelijke manier zijn om rest- en zijstromen geschikt te maken voor veevoer of humane consumptie. De voedingsmiddelenindustrie maakt al veel gebruik van fermentatietechnieken.

Zo worden voor consumenten steeds meer vleesvervangers ontwikkeld met behulp van fermentatie, met een betere structuur, smaak en voedingswaarde. Deze SCP (Single Cell Proteins) zijn een belangrijke innovatieve eiwitrijke bron voor de toekomst, waar binnen de huidige regelgeving al een forse groei kan worden gerealiseerd, zowel voor humane consumptie als eiwitrijke grondstof voor veevoer. Momenteel wordt er op Europees niveau naar dit onderwerp gekeken. Concrete (wetgevings-)plannen liggen er echter nog niet. Naar verwachting komt de Commissie eind 2023 of begin 2024 met een herziene eiwitstrategie.

De leden van de D66-fractie lezen over het belang van het borgen van duurzaamheid bij de herkomst van biogrondstoffen. In welke mate speelt ketenverantwoordelijkheid hierbij een rol? Wordt er in Europa onderzocht hoe private kwaliteitssystemen kunnen bijdragen aan deze borging?

Antwoord

Bij de borging van de duurzaamheidscriteria wordt gebruikt gemaakt van private certificeringssystemen met een publieke toezichthouder. Meer informatie hierover is uw Kamer eerder toegestuurd in de Kamerbrief Stand van zaken implementatie duurzaamheidscriteria biogrondstoffen in regelgeving 12 mei 2023 (Kamerstukken 32 813 en 31 239, nr. 1233).

Worden er bij het importeren van veevoer ook duurzaamheidscriteria toegepast als randvoorwaarden, zoals bij de Renewable Energy Directive (RED)? Zijn deze gebaseerd op de principes van kringlooplandbouw?

Antwoord

Europese diervoederwetgeving bepaalt uitputtend waaraan diervoeders moeten voldoen. Duurzaamheidscriteria zijn hier op dit moment nog geen onderdeel van, al heeft dit onderwerp wel steeds meer de aandacht. Zo is recent een nieuwe EU-ontbossingswetgeving goedgekeurd. Ik ga in gesprek met de Europese Commissie over EU geharmoniseerde ambities voor het verduurzamen van diervoeder. Verder is het goed om op te merken dat er diverse marktintiatieven zijn die zelf aanvullende eisen stellen aan de duurzaamheid van diervoeder(grondstoffen).

In welke mate wordt er Europees ingezet op kringlooplandbouw? Spant de Minister zich hiervoor in? Deze leden lezen dat de Minister inzet op een uniforme set aan duurzaamheidseisen. Hoe generiek dan wel specifiek zullen deze eisen vorm krijgen? Wordt hierbij inspiratie opgedaan uit «De groene EU Taxonomie»-tool die wordt toegepast in de financiële wereld?

Antwoord

In het Coalitieakkoord (bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) is aangegeven dat de omslag naar duurzame (kringloop)landbouw gemaakt moet worden. In EU verband betekent dit dat Nederland de brede en ambitieuze aanpak en de doelstellingen van de Green Deal en de uitwerking daarvan op verduurzaming van de landbouw in de van-Boer-tot-Bord strategie steunt. Op diverse terreinen lopen hiervoor initiatieven, bijvoorbeeld het actieplan voor biologische landbouw, het GLB-NSP, het Omschakelprogramma duurzame landbouw en wordt er aandacht gegeven aan duurzaam voedsel. Om voor duurzaam voedsel een gelijk Europees speelveld te creëren, is de Nederlandse inzet om te trachten de duurzaamheidsindicatoren op voedselproducten zoveel mogelijk aan te laten sluiten bij Europese trajecten, zoals de EU-taxonomie. De Europese Commissie heeft in dat kader nog geen (concept)voorstel gepresenteerd voor landbouw. Wel liggen er adviezen van het onafhankelijke Platform on Sustainable Finance die op hoofdlijnen kringlooplandbouw nastreven. Deze adviezen omvatten vooral specifieke duurzaamheidseisen, bijvoorbeeld over de hoeveelheid veevoer die op eigen terrein moet worden geproduceerd. Het Ministerie van LNV heeft op de adviezen feedback gegeven met als inzet een uitwerking die onafhankelijk en wetenschappelijk onderbouwd is, die bereikbaar is voor koplopers en beperkte administratieve lasten met zich meebrengt.

De leden van de D66-fractie hebben de inzet gelezen op het verdienmodel van de agrarische sector met een nadruk op de beloning van ecosysteemdiensten. Ondanks de stappen die tot op heden zijn gezet, is een omvorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) essentieel bij de transitie naar een duurzamere landbouw. Erkent de Minister dat de gelden vanuit het GLB anders en beter kunnen worden ingezet ter bevordering van ecosysteemdiensten? Deelt de Minister de mening dat de huidige regeling is verouderd? Deelt de Minister de mening dat de directe betalingen naar ratio van de hoeveelheid land die een ondernemer heeft, waar deze subsidie nu grotendeels voor dient, moet worden verbreed naar andere kwalitatieve voorwaarden?

Antwoord

Ik ben het met de leden van de D66-fractie eens dat het GLB een essentiële rol kan spelen in de transitie naar een duurzamere landbouw. Ik deel echter niet de mening van de D66-leden dat het GLB verouderd zou zijn. Met de nieuwe GLB-periode 2023–2027 is juist een belangrijke, toekomstgerichte stap gezet richting verder ondersteunen en stimuleren van die transitie.

De ecoregeling, die dit jaar is ingevoerd, het ANLb (Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer), dat deze periode wordt uitgebreid, en de gebiedsspecifieke regeling voor het veenweidegebied zijn belangrijke (GLB-)instrumenten voor het belonen van ecosysteemdiensten/landschapsdiensten. In deze regelingen worden kwalitatieve voorwaarden gesteld aan de gerealiseerde resultaten. Uitbetaling vindt vervolgens plaats op basis van de geleverde inspanning. Ik zie dan ook een blijvend belangrijke rol voor deze regelingen in het (toekomstige) GLB.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het onderliggende stuk en vinden het goed dat ook op Europees niveau aandacht is voor voedselzekerheid. Dit is een onderwerp dat, wat deze leden betreft, te vaak nog als vanzelfsprekend wordt gezien. De oorlog in Oekraïne heeft echter bewezen hoe belangrijk het is om een strategie op voedselzekerheid te hebben. Deze leden hechten dan ook veel waarde aan de motie van de leden Geurts en Harbers over een internationaal leidende positie voor de Nederlandse land- en tuinbouw in 2030 (Kamerstuk 35 600, nr. 32). Op welke manier geeft de Minister uitvoering aan deze motie in Europees verband?

Antwoord

Ik heb de ambitie dat de land- en tuinbouw voor Nederland een belangrijke economische sector blijft die toonaangevend is op het gebied van kennis en innovatie. Deze ambitie staat uitgewerkt in de Kamerbrief «Toekomst Landbouw» van 25 november 2022 (Kamerstukken 30 252 en 35 334, nr. 77) en is ook mijn inzet voor het Landbouwakkoord. Daarnaast zet ik mij in voor een agrarische sector die kwalitatief hoogwaardige, duurzame, veilig en gezond voedsel en uitgangsmaterialen produceert voor de Nederlandse, Europese en internationale markten. Deze ambitie neem ik mee in gesprekken die ik voer met Europese partners in de daarvoor geschikte overleggen.

De leden van de CDA-fractie lezen in de kabinetsbrief dat er meer moet worden ingezet op verdienmodellen en experimenteerruimtes. Deze leden ondersteunen deze lijn en benadrukken dat ondernemers een langjarig perspectief en langjarige vergoedingen nodig hebben, conform de motie van het lid Boswijk c.s. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1313). Daarnaast zien deze leden vele nieuwe innovatieve initiatieven vanuit de sector die niet van de grond komen, omdat ze net niet aan de subsidievereisten voldoen of niet binnen regelgeving past. Voor deze initiatieven zou meer ruimte moeten worden geboden, omdat het kansen biedt voor de energietransitie en ondernemerschap bevordert. Deze leden zien de voorliggende natuurherstelverordening ook als bedreiging voor verduurzaming van onder andere de agrarische sector, doordat deze verordening de vergunningverlening mogelijk nog meer op slot zal zetten dan nu al het geval is.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van de stukken en lezen dat het kabinet kansen ziet in een bio-economy, waarbij biogrondstoffen, afkomstig uit de landbouw en bosbouw worden gebruikt voor bijvoorbeeld de bouw. Het vraagstuk hierbij is dat het beschikbare areaal en het volume biogrondstoffen beperkt zijn. Deze leden willen weten wat de inzet van Nederland zal zijn op het punt van beschikbaar areaal voor het produceren van biogrondstoffen. Deelt de Minister de mening dat het produceren van biogrondstoffen op landbouw- en bosbouwgronden een agrarische activiteit is? Zo nee, waarom niet? Deelt de Minister de mening dat het produceren van die biogrondstoffen niet ten kosten mag gaan van natuurareaal? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Het produceren van biogrondstoffen op landbouwgrond wordt inderdaad gezien als een agrarische activiteit. Houtstromen en andere biogrondstofstromen uit gebieden met een natuurbestemming (zoals bossen) worden niet gezien als primaire agrarische activiteit omdat het zij- en reststromen zijn als een gevolg van duurzaam natuurbeheer. Zo kan houtoogst gecombineerd worden met duurzaam bosbeheer met behoud van biodiversiteit. Daarbij willen we het produceren van biogrondstoffen combineren met het verbeteren van biodiversiteit en landschapsherstel door bijvoorbeeld het uitbreiden van houtsingels en het stimuleren van extensieve teelten rond natuurgebieden zoals vezelgewassen.

De leden van de PvdD-fractie is het tevens opgevallen dat in het thema van de informele Landbouw- en Visserijraad ook «veevoerzekerheid» wordt genoemd. Vindt de Minister het belangrijk dat er «veevoerzekerheid» is, waarmee de huidige gigantische omvang van de veehouderij in de benen kan worden gehouden? Waarom wel of waarom niet?

Antwoord

In Nederland gehouden dieren hebben voeder nodig om gezond te blijven. Om dit te kunnen garanderen is aandacht voor het voldoende beschikbaar zijn van diervoedergrondstoffen nodig. De beschikbaarheid van veevoer zie ik niet als een instrument om de omvang van de veehouderij te sturen.

Kan de Minister aangeven hoeveel hectare landbouwgrond in Europa momenteel wordt ingezet voor het produceren van veevoer? Deelt de Minister de mening dat de transitie naar een meer plantaardig dieet ervoor zorgt dat er minder veevoer hoeft te worden geproduceerd en dat er juist landbouwgrond vrijkomt om voedsel voor mensen en biogrondstoffen te produceren?

Antwoord

Op dit moment zijn er geen betrouwbare gegevens beschikbaar om precies vast te kunnen stellen hoeveel hectare landbouwgrond in Europa wordt gebruikt voor het produceren van veevoer.

Het kabinet zet zich samen met onder andere ketenpartijen in voor een duurzamer voedselaanbod en eetpatroon. Onder andere met een gezonde balans in de consumptie van dierlijke en plantaardige eiwitten. In de Nationale Eiwitstrategie is daarom de doelstelling opgenomen om de samenstelling van het dieet van consumenten te verschuiven van 60% dierlijke eiwitten en 40% plantaardige eiwitten naar een 50/50-verhouding in 2030. Het stimuleren van zo’n plantaardig eetpatroon draagt bij aan de verduurzaming van de landbouw.

Deelt de Minister het inzicht dat er dus juist niet moet worden ingezet op bescherming van de veevoerproductie, maar juist op een verkleining van de veestapel? Zo ja, is de Minister bereid om de kansen van de transitie naar een plantaardig dieet mee te nemen in de discussie bij deze informele Landbouw- en Visserijraad? En gaat de Minister hierbij het concept «veevoerzekerheid» aan de kaak stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan hier uitgebreid over worden gerapporteerd?

Antwoord

Zoals aangegeven in de beantwoording van de vorige twee vragen zet ik mij in op het stimuleren van en plantaardig eetpatroon, maar is voldoende diervoeder ook nodig voor de diergezondheid van de Nederlandse veestapel. Deze boodschap zal ik ook in Europees verband uitdragen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie

Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van de agenda van de informele Landbouw- en Visserijraad en heeft daarover nog enkele opmerkingen en vragen.

Het lid van de BBB-fractie leest dat er een brede discussie over de bio-economie zal worden gevoerd. Deelt de Minister de mening dat er een prioritering moet plaatsvinden in het belang van de verschillende componenten van deze bio-economie? Dit lid verwijst dan naar de systematiek van bijvoorbeeld de zonneladder. Deelt de Minister bijvoorbeeld de mening dat het risico bestaat dat biobased bouwmaterialen op deze wijze mogelijk gaan concurreren met voedselproductie, waardoor de mondiale voedselvoorzieningen in gevaar kan komen, ook omdat er prijstechnische consequenties aan zullen zitten? Ziet de Minister dit risico ook en is de Minister bereid dit ter sprake te brengen in de informele Landbouw- en Visserijraad, waarbij nadruk wordt gelegd op het belang van zeker stellen van de voedselproductie?

Antwoord

Het SER-advies «Biomassa in Balans» geeft een prioritering van de verschillende toepassingen van biogrondstoffen. Voedsel, veevoer, textiel, papier en karton zijn echter niet meegenomen in dit advies. In het Nationaal Programma Circulaire Economie heeft de rijksoverheid de toezegging gedaan, in lijn met het SER-advies Biomassa in Balans, te verkennen of het duurzaamheidskader biogrondstoffen verbreed kan worden naar álle toepassingen (dus inclusief voedsel, voer, textiel en papier). Hierdoor kan een integrale afweging gemaakt worden tussen de verschillende toepassingen van duurzame hernieuwbare grondstoffen.

Voorts ben ik niet van mening dat biobased bouwmaterialen mogelijk gaan concurreren met voedselproductie. In het opschalingsplan van EZK/LNV/IenW voor biobased bouwmaterialen is ingeschat dat maximaal 50.000 hectare met vezelgewassen zal zijn ingeplant in het jaar 2030, een zeer gering deel van de 2 miljoen hectare landbouwgrond. De invloed op de mondiale voedselvoorziening zal daarom zeer beperkt zijn. In de akkerbouw maken rustgewassen als vlas en hennep nu al regelmatig onderdeel uit van het bouwplan, rotatie is noodzakelijk om gezonde teelten van aardappelen en uien mogelijk te maken. Bij graan kan meervoudige verwaarding plaatsvinden: naast het graan als veevoer kan het stro dienen als bouwmateriaal; innovatieve gewassen als sorghum bieden nog meer mogelijkheden tot vierkantsverwaarding. Ik zie biobased toepassingen als één van de kansrijke perspectieven voor de landbouw. Het ligt niet voor de hand dat toepassingen zoals biobrandstof rendabel zullen kunnen plaatsvinden op de relatief dure landbouwgrond in Nederland.

Wordt er een impactanalyse uitgevoerd naar hoe de verschillende marktmechanismes op elkaar in zouden kunnen werken? Dit lid vraagt of het een idee is om voor te stellen dat de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) hiervan een inventarisatie in beeld brengt die ondersteunend kan zijn op de te maken keuzes of aanbrengen van accenten in prioritering.

Antwoord

Momenteel wordt er geen analyse uitgevoerd naar hoe de verschillende marktmechanismes op elkaar in zouden kunnen werken.

Het lid van de BBB-fractie leest dat de inzet zal zijn om meer juridische of fysieke experimenteerruimtes te bieden, waar denkt de Minister dan concreet aan en op welk niveau en schaal moet deze ruimte worden geboden, kortom; wat gaat de inzet concreet zijn hierop?

Antwoord

De komende jaren wil ik de ontwikkeling van gebiedsgerichte fieldlabs ondersteunen. Het gaat daarbij om fysieke plekken waar met agrariërs, diverse partijen in het gebied en met kennis- en onderwijsinstellingen wordt geëxperimenteerd met technische en sociale innovaties in de praktijk, die bijdragen aan de opgaves in een gebied.

Een juridische experimenteerruimte is er nog niet. Het gaat hier om een wens van de sector die nog nadere verkenning behoeft.