Lijst van vragen en antwoorden over het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2022 bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (Kamerstuk 36360-XII-2)
Jaarverslag en slotwet Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat 2022
Lijst van vragen en antwoorden
Nummer: 2023D25129, datum: 2023-06-23, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36360-XII-9).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: T.C. (Tjeerd) de Groot, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat (Ooit D66 kamerlid)
- Mede ondertekenaar: N. Wiendels, adjunct-griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 36360 XII-9 Jaarverslag en slotwet Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat 2022.
Onderdeel van zaak 2023Z10474:
- Indiener: M.G.J. Harbers, minister van Infrastructuur en Waterstaat
- Medeindiener: V.L.W.A. Heijnen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2023-06-14 14:00: Procedurevergadering Infrastructuur en Waterstaat (Procedurevergadering), vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2023-06-15 10:30: Jaarverslagen Infrastructuur en Waterstaat (Wetgevingsoverleg), vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2023-06-27 16:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2023-09-07 13:45: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (ð origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2022-2023 |
36 360 XII Jaarverslag en slotwet Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat 2022
Nr. 9 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 23Â juni 2023
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over de brief van 17 mei 2023 inzake het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2022 bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (Kamerstuk 36 360 XII, nr. 2).
De Minister en Staatssecretaris hebben deze vragen beantwoord bij brief van 8Â juni 2023. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie,
Tjeerd de Groot
Adjunct-griffier van de commissie,
Wiendels
1
Vraag:
Kunt u toelichten â per punt â waarom de Informatiebeveiliging, Aanbestedingen kerndepartement, Prestatieverklaren IenW, Verplichtingenbeheer IenW en Aanbestedingen Rijkswaterstaat als onvolkomenheden worden beschouwd?
Antwoord:
Dit zijn onvolkomenheden vanwege de volgende constateringen (op hoofdlijnen):
⢠Informatiebeveiliging: hier constateert de AR verbetering. Een aantal deelonderwerpen is op voldoende niveau gebracht, maar het risico- en incidentmanagement behoeft verdere verbetering. Van belangrijke IT-systemen moeten risicoâs beter in beeld worden gebracht opdat centraal een betere afweging kan worden gemaakt over de inzet van middelen. Daarnaast moeten rollen, verantwoordelijkheden en communicatielijnen in geval van incidenten beter worden uitgewerkt. Beide punten worden in 2023 naar verwachting op een voldoende niveau gebracht.
⢠Aanbestedingen (kerndepartement en RWS): dit betreft onvoldoende naleven van aanbestedingswet- en regelgeving, alsook interne procedures en dossiervorming. In de loop van 2023 worden alle maatregelen uit de verbeterplannen geïmplementeerd om aanbestedingen op een voldoende niveau te krijgen.
⢠Verplichtingenbeheer: niet alle verplichtingen werden correct vastgelegd en er werd onvoldoende gemonitord of verplichtingen nog terecht open stonden of konden worden afgewikkeld. De AR constateert dat in 2022 voldoende maatregelen zijn getroffen om de onvolkomenheid op te lossen (de stand aan het einde van het boekjaar is correct) en dat in 2023 de werking van deze maatregelen moet worden aangetoond door consequente uitvoering daarvan.
⢠Prestatieverklaringen: dit is een onvolkomenheid omdat prestatieverklaringen niet altijd voldoende zijn onderbouwd. Daarom is in 2022 de interne controle op de kwaliteit van prestatieverklaringen verstevigd wat, zoals de AR constateert, handvatten geeft voor verbetering. Daarnaast zijn en worden in 2023 aanvullende maatregelen getroffen om de kwaliteit van prestatieverklaringen te verhogen.
2
Vraag:
Waarom is er in vier jaar geen progressie geboekt, gezien het jaar 2022 vijf onvolkomenheden telt en 2019 slechts twee?
Antwoord:
In 2019 waren er 3 onvolkomenheden: informatiebeveiliging, aanbestedingen kerndepartement en lifecyclemanagement. Dat aantal was in 2020 toegenomen tot 6. Dit was aanleiding om uitgebreide oorzakenanalyses uit te voeren en plannen van aanpak op te stellen om tot een structurele verbetering te komen. Bewust is de tijd genomen om tot een fundamentele verbetering te komen; daardoor bestaan deze onvolkomenheden langere tijd. In de afgelopen periode is de basis gelegd om ze structureel op te lossen.
Deze aanpak werpt zijn vruchten af: inmiddels is de onvolkomenheid met betrekking tot lifecyclemanagement weggewerkt. Tegelijkertijd is er progressie zichtbaar bij de overige onvolkomenheden: bij 4 van de 5 ziet de AR voortgang (vorig jaar bij 3 van de 6). Met het nemen van structurele maatregelen worden de onvolkomenheden weggewerkt en de bedrijfsvoering op een hoger niveau gebracht.
3
Vraag:
Waarom heeft u geen afwegingskader gehanteerd voor de agendering van bereikbaarheidsopgaven, gelet op het feit dat u eerder heeft aangegeven die opgaven te willen oppakken in gelijkwaardige samenwerking met onder andere gemeenten, regioâs en provincies, bedrijfsleven, onderwijsinstellingen en maatschappelijke partijen?
Antwoord:
Voorheen werden afwegingen over de agendering van bereikbaarheidsopgaven gemaakt op basis van de Nationale Markt- en Capaciteitsanalyse (NMCA) / Integrale Mobiliteitsanalyse (IMA), het coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) en co-financiering. Op dit moment worden er met de Mobiliteitsvisie, waarvan de hoofdlijnen ook op 17 maart naar de Kamer zijn verstuurd, en onderliggende deelvisies diverse opgaven geagendeerd. Komende tijd worden deze verder uitgewerkt in afstemming met genoemde partijen. Onderdeel hiervan is de uitwerking van bereikbaarheidsdoelen. Ook wordt er gewerkt aan een afweegmethode voor de investeringsruimte van het Mobiliteitsfonds. De Tweede Kamer is hierover op 17 maart jl. geïnformeerd (Kamerstuk 31 305, nr. 388). Deze methode heeft tot doel een integrale afweging van bereikbaarheidsopgaven mogelijk te maken.
4
Vraag:
Kunt u reflecteren op het feit dat burgergroepen en brancheorganisaties â die mee mogen praten in de agenderingsfase â niet de ervaring hebben wanneer ze op het juiste moment in de «beleidspiramide» hun ei kwijt kunnen?
Antwoord:
Zie ook de beantwoording van vraag 5.
In een participatieplan van een project wordt vastgesteld welke burgergroepen en brancheorganisaties met welk doel, wanneer, waarover en via welke vorm worden geconsulteerd. Daarbij wordt vroegtijdige participatie van alle betrokkenen nagestreefd, o.a. door informatie vroegtijdig te verstrekken. Deze informatie is zowel inhoudelijk als procesmatig. Hierin wordt aangegeven wanneer participatie, in een bepaalde vorm, in een bepaald stadium in het traject plaatsvindt. Zodoende kunnen burgergroepen hun expertise inbrengen.
Ter ondersteuning van participanten is in de omgevingswet (die op 01-01-2024 in zal gaan) ook e.e.a. verankerd. Bij het nemen van een projectbesluit geldt, in aanvulling op de motiverings- en kennisgevingsplicht, ook een plicht om informatie toegankelijk te maken. Burgers krijgen daarnaast de gelegenheid om oplossingen aan te dragen voor de opgaven waarvoor het projectbesluit wordt genomen. Daarbij kan de aandrager van een oplossing ook vragen om advies van een onafhankelijk deskundige.
5
Vraag:
Kunt u reflecteren op de conclusie dat gelijkwaardige samenwerking tussen burgers en overheid beperkt is, doordat burgergroeperingen moeilijk expertise kunnen inbrengen in de besluitvorming? Op welke manier zou u een meer gelijkwaardige samenwerking kunnen stimuleren?
Antwoord:
Het Ministerie van IenW onderzoekt samen met Overlegorgaan Fysieke Leefomgeving hoe burgergroeperingen kunnen worden betrokken bij de mobiliteitsvisie 2050.
Er zijn meerdere manieren om burgers actief te benaderen zoals o.a. door veldonderzoek of een participatieve waarde evaluatie. De participatieve waarde evaluatie wordt momenteel geëvalueerd voor haar toepassing bij MIRT-projecten. Het is een instrument dat inspraak van een grote groep burgers zou kunnen faciliteren.
6
Vraag:
Kunt u toelichten hoe burgergroeperingen expertise kunnen inbrengen in de besluitvorming, in overweging nemende dat deze burgergroeperingen afhankelijk zijn van vrijwilligers, crowdfunding voor hun onderzoeken en onderzoeksbureaus die gratis een rapport willen opstellen? Welke ruimte is er nog over voor deze burgergroeperingen om expertise te vergaren, in overweging nemende dat de meeste (onderzoeks)bureaus voor uw ministerie werken?
Antwoord:
Zie ook de beantwoording van vraag 5.
In een participatieplan van een project wordt vastgesteld welke burgergroepen en brancheorganisaties met welk doel, wanneer, waarover en via welke vorm worden geconsulteerd. Daarbij wordt vroegtijdige participatie van alle betrokkenen nagestreefd, o.a. door informatie vroegtijdig te verstrekken. Deze informatie is zowel inhoudelijk als procesmatig. Hierin wordt aangegeven wanneer participatie, in een bepaalde vorm, in een bepaald stadium in het traject plaatsvindt. Zodoende kunnen burgergroepen hun expertise inbrengen.
Ter ondersteuning van participanten is in de omgevingswet (die op 01-01-2024 in zal gaan) ook het e.e.a. verankerd. Bij het nemen van een projectbesluit geldt, in aanvulling op de motiverings- en kennisgevingsplicht, ook een plicht om informatie toegankelijk te maken. Burgers krijgen daarnaast de gelegenheid om oplossingen aan te dragen voor de opgaven waarvoor het projectbesluit wordt genomen. Daarbij kan de aandrager van een oplossing ook vragen om advies van een onafhankelijk deskundige.