[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de antwoorden op vragen commissie over de uitspraak van het gerechtshof Den Haag over de sepotbeslissingen van het Openbaar Ministerie inzake de aangifte van knevelarij en beroepsmatige discriminatie en de aangifte van dwang door misbruik van gezag en lasterlijke aanklacht (Kamerstuk 31066-1147)

Belastingdienst

Inbreng verslag schriftelijk overleg

Nummer: 2023D25951, datum: 2023-06-14, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2023D25951).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2022Z23969:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


2023D25951 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

De vaste commissie voor Financiën heeft op 13 juni 2023 enkele vragen en opmerkingen aan de Staatssecretaris van Financiën voorgelegd over de op 22 mei 2023 toegezonden brief inzake Antwoorden op aanvullende vragen commissie over de uitspraak van het gerechtshof Den Haag over de sepotbeslissingen van het Openbaar Ministerie inzake de aangifte van knevelarij en beroepsmatige discriminatie en de aangifte van dwang door misbruik van gezag en lasterlijke aanklacht (Kamerstuk 31 066, nr. 1147).

De voorzitter van de commissie,

Tielen

De adjunct-griffier van de commissie,

Kruithof

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de antwoorden op de aanvullende vragen. Deze leden hebben op dit moment geen verdere vragen.

Vragen en opmerkingen van het lid Omtzigt

Het lid Omtzigt heeft met verbazing kennisgenomen van de voorliggende brief met antwoorden op aanvullende vragen van de commissie. Het lid Omtzigt constateert, dat op 17 december 2019 door het directoraat-generaal van de Belastingdienst een notitie aan Staatssecretaris Snel is gezonden waarin minstens 21 situaties worden beschreven waarbij de uitvoering door Toeslagen strijdig met de wet is.

De notitie vermeldt dat de signalen hierover de week ervoor met de Staatssecretaris zijn besproken. Op 18 december 2019 trad Staatssecretaris Snel af. De betreffende notitie is pas bij brief van 22 mei 2023 (kamerstuk 31 066 Nr. 1229) boven water gekomen. Graag verneemt dit lid wie deze signalen met de Staatssecretaris besproken heeft en wanneer.

Een notitie met de strekking dat de Belastingdienst in een groot aantal gevallen structureel niet conform de wet handelt heeft grote politieke betekenis. Het lid Omtzigt verneemt graag welke leden van de regering op de hoogte waren van het bestaan van deze notitie of de inhoud ervan, en op welk moment zij daarvan op de hoogte waren.

Voorts verneemt het lid Omtzigt graag of (de inhoud of strekking van) deze notitie in de ministerraad (of onderraad) aan de orde is geweest. Zo ja, op welk moment?

Het lid Omtzigt verzoekt de correspondentie en/of emailwisseling tussen Staatssecretaris Snel en andere leden van de regering of ambtenaren, ter zake van de inhoud van de notitie en zijn (voorgenomen) aftreden, openbaar te maken.

Waarom zijn de 21 punten eerst bij de Voortgangsrapportage van 28 april 2020 (Kamerstuk 31 066, nr. 630) aan de Kamer bekend gemaakt?

Na het aftreden van Staatssecretaris Snel was eerst Minister Hoekstra en waren daarna de staatssecretarissen Vijlbrief en Van Huffelen verantwoordelijk. Op welk moment en op welke wijze zijn zij geïnformeerd over deze problematiek? Kan de Staatssecretaris de stukken en memo’s die daarbij horen aan de Kamer doen toekomen? Is er echt geen informatie eerder dan maart 2020 te vinden? De sepotbeslissing van het Openbaar Ministerie inzake de aangifte van knevelarij en beroepsmatige discriminatie en de aangifte van dwang door misbruik van gezag en lasterlijke aanklacht is een gemiste kans om de slachtoffers van het toeslagenschandaal recht te doen. Of er sprake is geweest van strafbare feiten en bestrafbare daders, is uiteindelijk een beslissing van de rechter. Maar door te seponeren nog voor een strafrechtelijk onderzoek heeft plaatsgevonden, wordt de schijn gewekt, dat niet de onderste steen wordt bovengehaald. Integendeel, waar het feiten betreft waarvoor de gewone burger wel vervolgd zou worden, verschuilt de overheid zich achter juridische muren als het Pikmeer arrest. Welk arrest overigens individueel daderschap van een ambtenaar geenszins uitsluit en in die zin onterecht wordt tegengeworpen.

De gang van zaken rond de vervolgingsbeslissing is ook opmerkelijk te noemen.

In eerste instantie werd door de regering besloten geen aangifte te doen van mogelijke strafbare feiten die gepleegd zijn in relatie tot het toeslagenschandaal.

De Minister van Financiën heeft op 14 januari 2020 op verzoek van de Kamer een second opinion toegezegd. Op 19 mei 2020 heeft mr. H.J.Th. Biemond in zijn memorandum onder meer het volgende geschreven:

«Met inachtneming van deze maatstaf en de informatie in de Documenten, is ons advies dat op de Bewindspersonen de plicht rust om aangifte te doen ter zake van de misdrijven knevelarij (artikel 366 Sr) en beroepsmatige discriminatie (artikel 137g Sr).

Wij benadrukken nogmaals dat uit het hiervoor opgenomen advies niet kan worden geconcludeerd dat ambtenaren van de Belastingdienst/Toeslagen daadwerkelijk misdrijven hebben gepleegd (zie §3.2 hiervoor).

Dat kan slechts worden geconcludeerd na een onderzoek zoals voorzien in het Wetboek van Strafvordering.»

Op dezelfde dag als waarop het memorandum is gedateerd, te weten 19 mei 2020, wordt door de Staat aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie, zoals door mr. Biemond geadviseerd.

Op 7 januari 2021 maakt het Openbaar Ministerie op basis van een uitgebreid oriënterend feitenonderzoek bekend geen strafrechtelijk onderzoek te laten plaatsvinden. Hoe het oriënterend onderzoek heeft plaatsgevonden is niet duidelijk.

Op 6 april 2021 start een aantal belanghebbenden een artikel 12 Sv-procedure, waarbij het Gerechtshof te Den Haag verzocht wordt alsnog de vervolging te gelasten.

Op 13 juli 2022 beslist het Gerechtshof geen bevel tot strafvervolging te gelasten (ECLI:NL:GHDHA:2022:1301).

Tijdens artikel 12 Sv-procedure speelde een rol, dat de belanghebbenden niet over hun volledige dossier bij de Belastingdienst konden beschikken. De belanghebbenden konden derhalve niet alle feiten en omstandigheden aanvoeren en stonden wederom tegenover een overheid die haar macht gebruikte en een transparant strafrechtelijk onderzoek, zoals door mr. Biemond geadviseerd, wist te verhinderen.

Heeft het Openbaar Ministerie daarbij nog een zelfstandige positie, de landsadvocaat vertegenwoordigt de Staat.

Zij voerde ter zake aan:

«De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een verdenking van enig strafbaar feit en dat de (afgeleide) strafrechtelijke immuniteit van de Staat en zijn ambtenaren aan een vervolging in de weg staat.»

Aannemende dat zij haar standpunt in opdracht van de regering naar voren bracht, ontstaat volgens het lid Omtzigt een beeld, dat de regering wat anders zegt dan ze doet. Het is volgens dit lid immers aan de slachtoffers van het toeslagenschandaal niet uit te leggen, dat de regering zich laat adviseren door mr. Biemond, op basis van dat advies zelf aangifte doet van ambtsmisdrijven en vervolgens in een artikel 12 Sv-procedure beweert dat van een verdenking van strafbare feiten geen sprake is geweest. Is de positie van de landsadvocaat in deze zaak de positie van de staat en op welke wijze is die afgestemd met de regering? Kan de Staatssecretaris aangeven waarom zij twee verschillende posities inneemt in deze zaak?

Deze zaak staat wat dat betreft ook niet op zichzelf. Hetzelfde speelde in de rechtszaak van slachtoffers van het toeslagenschandaal voor de rechtbank Overijssel.

Bij de behandeling van de Wet hersteloperatie toeslagen heeft Staatssecretaris De Vries in antwoord op een vraag van het lid Omtzigt (Nota naar aanleiding van het verslag, Kamerstuk 36 151 nr.7) uitdrukkelijk toegezegd, dat de weg naar de gewone rechter voor gedupeerden altijd open zou blijven.

Uit het vonnis van de Rechtbank Overijssel van 25 april 2023 (ECLI:NL:RBOVE:2023:1459) blijkt evenwel, dat de landsadvocaat heeft bepleit, dat de gedupeerden geen belang zouden hebben bij hun vordering, omdat zij via de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) al een forfaitaire schadevergoeding hadden ontvangen.

Ook hier handelde de landsadvocaat in strijd met een toezegging van de regering. Kan de Staatssecretaris erop toezien, dat de landsadvocaat in de toekomst door de regering gedane toezeggingen en ingenomen standpunten volgt en niet in juridische procedures daarmee strijdige standpunten ten nadele van de burger inneemt?

Zoals hiervoor al door het lid Omtzigt is opgemerkt was de informatiepositie van de gedupeerden in de artikel 12 Sv-procedure veel slechter dan de informatiepositie van de Staat. De gedupeerden beschikten zelfs niet over hun eigen dossier. Deze «inequality of arms» speelt in veel zaken een rol en wanneer de regering het vertrouwen in de rechtsstaat wil herstellen, zullen rechtszoekenden in staat moeten worden gesteld op z’n minst de informatie die hun zaak – of in ieder geval hun belang – betreft in te zien. Daarbij speelt de begrenzing van het begrip persoonsgegeven een belangrijke rol, omdat de Staat met een beroep op de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) betrokkenen regelmatig relevante informatie onthoudt.

In de brief van 17 mei 2023 (Kamerstuk 31 066, nr. 1227) wordt gesteld:

«Een zuivere juridische analyse, oftewel de beoordeling en de toepassing van het recht op de situatie van de betrokkene, betreft naar vaste rechtspraak van het HvJ EU geen persoonsgegeven.»

Hierbij wordt verwezen naar de uitspraak HvJEU uit 2014 (ECLI:EU:C:2014:2081), welke uitspraak een beperkte definitie van het begrip persoonsgegeven geeft.

Is de Staatssecretaris ermee bekend dat deze beperkte uitleg van het begrip persoonsgegeven door het Hof van Justitie reeds in 2017 in de zaak Nowak (ECLI:EU:C:2017:994) is verlaten? De in het arrest Nowak gegeven uitleg is zeer recent, in het arrest van 4 mei 2023, door het Hof van Justitie herhaald (ECLI:EU:C:2023:369), waarbij is overwogen:

«23 Het gebruik van de woorden «alle informatie» in de definitie van het begrip «persoonsgegevens» in deze bepaling wijst op de bedoeling van de Uniewetgever om een ruime betekenis te geven aan dit begrip, dat zich potentieel uitstrekt tot elk soort informatie, zowel objectieve informatie als subjectieve informatie, in de vorm van meningen of beoordelingen, op voorwaarde dat deze informatie de betrokkene „betreft» (zie naar analogie arrest van 20 december 2017, Nowak, C 434/16, EU:C:2017:994, punt 34).

Alsmede:

«34 Het in artikel 15 AVG neergelegde recht van inzage moet de betrokkene dus in staat stellen zich ervan te vergewissen dat de hem betreffende persoonsgegevens juist zijn en rechtmatig worden verwerkt [zie in die zin arrest van 12 januari 2023, Österreichische Post (Informatie over de ontvangers van persoonsgegevens), C 154/21, EU:C:2023:3, punt 37 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

En voorts:

«39 Hieruit volgt dat de kopie van de persoonsgegevens die worden verwerkt en die de verwerkingsverantwoordelijke krachtens artikel 15, lid 3, eerste volzin, AVG moet verstrekken, alle noodzakelijke kenmerken moet vertonen om de betrokkene in staat te stellen de rechten die hij aan deze verordening ontleent daadwerkelijk uit te oefenen. Deze kopie moet deze gegevens dus volledig en getrouw reproduceren.»

In het Österreichische Post arrest van 12 januari 2023 (ECLI:EU:C:2023:3) had het Hof van Justitie al bepaald, dat de aan de betrokkenen te verstrekken informatie zo nauwkeurig mogelijk dient te zijn:

«Bijgevolg moet worden geoordeeld dat de informatie die aan de betrokkene wordt verstrekt op grond van het in artikel 15, lid 1, onder c), AVG neergelegde recht van inzage zo nauwkeurig mogelijk moet zijn. In het bijzonder houdt dit recht van inzage in dat de betrokkene van de verwerkingsverantwoordelijke informatie kan verkrijgen over de specifieke ontvangers aan wie de gegevens zijn of zullen worden verstrekt, dan wel ervoor kan kiezen om louter informatie betreffende de categorieën van ontvangers op te vragen.»

Het lid Omtzigt verneemt graag van de Staatssecretaris of de regering van mening is, dat de bedoeling van artikel 15 AVG is om de betrokkenen in staat te stellen de juistheid van de verwerkte gegevens te controleren en dat daarbij meningen en beoordelingen relevant zijn. Alsmede of de Staatssecretaris van mening is, dat teneinde de juistheid van verwerkte gegeven te controleren het noodzakelijk is deze gegevens in hun context te kennen.

Het lid Omtzigt verneemt graag van de Staatssecretaris welke maatregelen de regering gaat nemen teneinde te voorkomen, dat betrokkenen informatie wordt onthouden op grond van achterhaalde jurisprudentie en hoe de regering erop zal toezien, dat betrokkenen in het vervolg zo nauwkeurige mogelijke informatie zal worden verstrekt, waaronder beoordelingen en meningen en voor zover voor de beoordeling van de juistheid noodzakelijk, in de vorm van een kopie. Kan de Staatssecretaris alsmede laten weten of de regering voornemens is de landsadvocaat overeenkomstig te instrueren?

Het valt het lid Omtzigt bovendien op, dat uit de notitie van 17 december 2019 en de 21 (24) puntenlijst blijkt dat de Belastingdienst eerst tot actie over ging als de Raad van State de handelwijze als in strijd met de wet aanmerkte. Dit leidt tot de conclusie, dat veel procedures van burgers tegen de Staat hadden kunnen worden voorkomen, wanneer de Staat haar handelwijze primair zelf kritisch aan de toepasselijke wetgeving toetst en daarbij het belang van de burger niet uit het oog verliest. Graag ontvangt dit lid hierop een nadere reflectie van de Staatssecretaris.

Een aantal passages in de brief verbaast het lid Omtzigt. Dit lid noemt het volgende voorbeeld:

«11. Toeslagpartnerschap

Deze situatie betreft een bij de Raadspersonen Belastingdienst binnengekomen signaal dat Toeslagen een uitspraak van de Raad van State van 20 december 2019 rondom het stopzetten van toeslagen bij niet reageren op een schrijven van Toeslagen door een toeslagpartners niet uitvoert.[1] Er zijn geen nota’s gevonden waarmee de bewindspersoon hierover voorafgaand aan de brief aan de Tweede Kamer van 12 maart 2021 is geïnformeerd. In een conceptversie, met datum 10 maart 2021, van de brief aan van 12 maart 2021 stond de passage nog niet. De bewindspersoon lijkt dan ook tussen 10 en 12 maart 2021 hierover te zijn geïnformeerd. De ambtelijke top is voor het eerst over deze situatie geïnformeerd via een mail van 9 februari 2021. Deze treft u als bijlage aan.»

In dit voorbeeld constateert dus de hoogste rechter een probleem, dat wetstechnisch of uitvoeringstechnisch opgelost moet worden. Toch duurt het meer dan een jaar voordat het feit dat de uitspraak van de hoogste rechter niet wordt uitgevoerd, de ambtelijke en politieke top bereikt. Hoe verklaart de Staatssecretaris dat?

Tot slot wacht het lid Omtzigt nog altijd op een schatting van het aantal berichten – SMS, Signal, Whatsapp en andere berichten – dat maandelijks van de telefoon(s) van de Minister-President wordt gedownload. Kan dit lid die schatting bij de beantwoording van deze vragen eindelijk ontvangen?